Besluit van 16 december 2005, houdende wijziging van het Besluit glastuinbouw

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 mei 2005, nr. MJZ2005050756, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op richtlijn nr. 76/464/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L 129), richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135), richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraat uit agrarische bronnen (PbEG L 375) en richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377), de artikelen 8.19, 8.40, 8.41, 8.42, 8.44, en 21.8 van de Wet milieubeheer, de artikelen 2a en 2b,van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en de artikelen 72 en 93 van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 5 augustus 2005, nr. W08.05.0190/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 15 december 2005, nr. DJZ2005212772, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit glastuinbouw wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid worden de onderdelen oo t/m tt geletterd pp t/m uu en wordt een nieuw onderdeel oo ingevoegd, luidende:

oo. warmtekrachtinstallatie: installatie toegerust voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht waarbij de warmte nuttig wordt aangewend.

B

In artikel 1, eerste lid, onderdeel oo, artikel 10, eerste lid, artikel 11, eerste lid, het opschrift van de paragrafen 3 en 4, de begrippenlijst van bijlage 1 en voorschrift 13, eerste lid van bijlage 3 wordt «akkerbouwbedrijf» vervangen door: akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt.

C

In artikel 2, onderdeel b, onder 5, wordt «met een groter thermisch vermogen dan 7500 kW» vervangen door: met een groter gezamenlijk nominaal elektrisch vermogen dan 10 MW.

D

In artikel 2, onderdeel b, onder 6, wordt achter «groter thermisch vermogen dan 7500 kW» toegevoegd: per toestel.

E

In artikel 2, onderdeel b, onder 10, wordt achter «gevaarlijke stoffen» toegevoegd: in emballage.

F

Artikel 2, onderdeel b, onder 11, komt te luiden:

11°. windenergie in elektrische energie wordt omgezet met één of meer windturbines, tenzij:

aa. windturbines elk afzonderlijk een vaste verbinding hebben met de bodem of waterbodem in de vorm van een mast,

bb. windturbines zijn voorzien van een horizontale draaias van de rotor,

cc. de afstand tussen een afzonderlijke windturbine en de dichtstbijzijnde woning of andere geluidgevoelige bestemming, ten minste viermaal de ashoogte bedraagt, en

dd. de windturbine of het samenstel van windturbines een gezamenlijk elektrisch vermogen heeft, kleiner dan 15 MW;

G

Artikel 2, onderdeel b, onder 12 komt als volgt te luiden:

12°. opslag van vloeibare gevaarlijke stoffen, vloeibare gevaarlijke afvalstoffen of brandbare vloeistoffen in tanks plaatsvindt, tenzij sprake is van:

a. opslag in een of meer ondergrondse tanks, waarop het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 van toepassing is,

b. opslag van brandbare vloeistoffen in een of meer bovengrondse tanks,

c. opslag van petroleum in een of meer bovengrondse tanks met een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 15.000 liter, of

d. opslag van vloeibare kunstmeststoffen in bovengrondse tanks;

H

Aan artikel 4, wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De voorschriften opgenomen in bijlage 1, voor zover zij betrekking hebben op meststoffen, gelden niet indien geen emissie van meststoffen naar bodem, lucht of oppervlaktewater plaatsvindt.

I

In artikel 7, derde lid, vervalt onderdeel h.

J

In artikel 8, derde lid, vervalt onderdeel i.

K

In artikel 19, tweede lid wordt «onder een permanente opstand van glas of van kunststof» vervangen door: in opstallen telen.

L

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder A. Begrippen, wordt na de begripsomschrijving van werkzame stof toegevoegd:

– energiecluster: twee of meer glastuinbouwbedrijven die gezamenlijk elektriciteit en warmte gebruiken van een centrale energievoorziening die in beheer is bij één of meerdere van die bedrijven.

2. In de titels van hoofdstuk 1, paragraaf 1.1 en paragraaf 1.2 wordt «het teeltplan» vervangen door: de jaarrapportage.

3. De voorschriften 1.1.1 tot en met 1.1.5 vervallen. Voorschrift 1.1.6 wordt vernummerd tot 1.1.1 en de tekst «in het voor dat kalenderjaar ingevolge voorschrift 1.1.1 of 1.1.4 overgelegde teeltplan» wordt vervangen door: in de voor dat kalenderjaar ingevolge voorschrift 1.1.2 overgelegde jaarrapportage.

4. Aan paragraaf 1.1 wordt een voorschrift toegevoegd, luidende:

1.1.4

De rapportage wordt door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige beoordeeld op juistheid en volledigheid. Een bewijs van de beoordeling, afgegeven door of namens degene die de beoordeling heeft uitgevoerd, wordt bij de rapportage gevoegd.

Een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige:

– is in staat een bureaucontrole op de juistheid en volledigheid van gegevens uit de registratie uit te voeren;

– voert berekeningen uit overeenkomstig de voorschriften van dit besluit;

– voert zijn werkzaamheden uit overeenkomstig de door geaccepteerde deskundigen overeengekomen gebruiken.

5. In de voorschriften 1.2.2; 1.2.5; 1.2.7 en 1.2.9 wordt «door voor ieder gewas dat ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld, onderscheidenlijk voor iedere gewasgroep die ingevolge voorschrift 1.1.3, onder d, in een teeltplan is vermeld» vervangen door: «door voor ieder geteeld gewas, onderscheidenlijk voor iedere geteelde gewasgroep».

6. In voorschrift 1.2.2 wordt «voorschrift 1.1.3, onder g, onder 1°» vervangen door: «voorschrift 1.1.2, onder h, onder 1°».

7. In voorschrift 1.2.5 wordt «voorschrift 1.1.3, onder g, onder 2°» vervangen door: «voorschrift 1.1.2, onder h, onder 2°» en wordt «voorschrift 1.2.3» vervangen door: voorschrift 1.2.6.

8. In voorschrift 1.2.7 wordt «voorschrift 1.1.3, onder g, onder 3°» vervangen door: «voorschrift 1.1.2, onder h, onder 3°».

9. In voorschrift 1.2.9 wordt «voorschrift 1.1.3, onder g, onder 4°» vervangen door: «voorschrift 1.1.2, onder h, onder 4°».

10. In voorschrift 2.1.1 wordt «het in het teeltplan» vervangen door: «de in de jaarrapportage» en wordt na «de voorschriften 1.1.1» tussengevoegd: «en 1.2.1».

11. In de voorschriften 2.2.4 en 2.2.7 wordt «voorschrift 1.2.3» vervangen door: voorschrift 2.2.5 respectievelijk voorschrift 2.2.8.

12. In voorschrift 2.2.9 wordt «voorschrift 1.2.8» vervangen door: voorschrift 2.2.10.

13. In voorschrift 2.2.11 wordt «voorschrift 1.2.10» vervangen door: voorschrift 2.2.12.

14. In voorschrift 3.1.1 vervalt voor onderdeel d «en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: en e. de geteelde gewassen, het beteelde oppervlak per gewas en de start en de einddatum van de teelt.

15. In voorschrift 3.1.2 vervalt: «, ten behoeve van de rapportage, bedoeld in voorschrift 3.1.16».

16. In voorschrift 3.1.3 wordt «glastuinbouw» vervangen door: «glastuinbouwbedrijf» en wordt «voorschrift 3.1.17» vervangen door: voorschrift: 1.1.2.

17. In voorschrift 3.1.4, onderdeel c, vervalt: «van derden» en worden aan de bestaande opsomming de volgende onderdelen toegevoegd:

Indien een glastuinbouwbedrijf onderdeel is van een energiecluster, wordt tevens in het logboek geregistreerd:

m. de adressen van de glastuinbouwbedrijven van het energiecluster;

n. de naam en de adressen van degenen die de glastuinbouwbedrijven van het energiecluster drijven.

Per periode van vier weken wordt geregistreerd:

o. het verbruik van (aard)gas van de centrale energievoorziening;

p. de geproduceerde elektriciteit door de centrale energievoorziening;

q. het verbruik van elektriciteit van het energiecluster in kilowattuur;

r. de geproduceerde warmte door de centrale energievoorziening;

s. het verbruik van warmte van het energiecluster in gigajouls.

18. In voorschrift 3.1.8 en in voorschrift 3.1.10 wordt voor de tekst de aanduiding «1» geplaatst en wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Van alle aanwezige meststoffen wordt op 1 januari van elk jaar de voorraad opgetekend en worden per meststof geregistreerd de volledige merknaam, zoals die op de verpakking is vermeld, de naam en het adres van de leveranciers en de hoeveelheid, uitgedrukt in kilogrammen of liters.

19. In voorschrift 3.1.12 wordt voor de tekst aanduiding «1» geplaatst en wordt achter «liters of stuks» toegevoegd «geformuleerd product».

Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Van alle toegepaste bestrijdingsmiddelen wordt zo spoedig mogelijk na ieder gebruik in een logboek geregistreerd:

    a. het te bestrijden organisme;

    b. het gewas waarop het betrokken bestrijdingsmiddel is gebruikt;

    c. de datum waarop het middel is toegepast.

  • 3. Van alle aanwezige bestrijdingsmiddelen wordt telkens op 1 januari de voorraad opgetekend en worden per bestrijdingsmiddel geregistreerd:

    a. de volledige merknaam, zoals die op de verpakking is vermeld, en het toelatingsnummer;

    b. de hoeveelheid kilogrammen, liters of stuks geformuleerd product.

20. In voorschrift 3.1.15 wordt «10 jaren» vervangen door: 5 jaren.

21. Voorschrift 3.1.16 vervalt.

22. In voorschrift 3.1.17 vervalt de slotzin en wordt de volgende slotzin toegevoegd: De rapportage wordt overgelegd aan het Wm-bevoegd gezag en, indien lozen type II plaatsvindt, het Wvo-bevoegd gezag.

Aan de bestaande opsomming worden de volgende onderdelen toegevoegd:

d. het teeltoppervlak van het glastuinbouwbedrijf;

e. een overzicht van de gewassen die opgekweekt of verder geteeld worden of, indien een gewas is ingedeeld bij een gewasgroep, de gewasgroepen, waarbij per gewas, onderscheidenlijk gewasgroep wordt aangegeven:

– het teeltoppervlak;

– de teeltperiode en

– het gewas dat wordt opgekweekt;

f. een overzicht van de energietoepassingen, waarbij voor iedere energietoepassing wordt aangegeven:

 –  de oppervlakte waarop, uitgedrukt in m2, alsmede de periode waarin, uitgedrukt in weken, de energietoepassing wordt gebruikt;

g. indien in een kalenderjaar op een gedeelte van het teeltoppervlak geen gewassen worden opgekweekt of verder geteeld: een opgave van die gedeelten, uitgedrukt in m2, en het aantal weken waarin geen gewassen worden opgekweekt of verder geteeld;

h. het ten hoogste toegestane verbruik van:

1°. energie berekend op de wijze, aangegeven in de voorschriften 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4;

2°. stikstof berekend op de wijze, aangegeven in de voorschriften 1.2.5 en 1.2.6;

3°. fosfor berekend op de wijze, aangegeven in de voorschriften 1.2.7 en 1.2.8,

4°. werkzame stof berekend op de wijze, aangegeven in de voorschriften 1.2.9 en 1.2.10.

23. De voorschriften 3.1.17 en 3.1.18 worden vernummerd tot 1.1.2 respectievelijk tot 1.1.3.

24. Paragraaf 3.2 vervalt.

M

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder A. Begrippen, wordt in de begripsomschrijving van bodembeschermende voorziening «die de kans reduceert» vervangen door: «ter voorkoming van bodemverontreiniging» en in de begripsomschrijving van bodembeschermende maatregel «om de kans op emissies of immissies te reduceren» vervangen door: «ter voorkoming van bodemverontreiniging». De begripsomschrijving van NRB wordt vervangen door:

– NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, InfoMil, uitgave juli 2001;

Toegevoegd worden de volgende begripsomschrijvingen:

– vloeistofkerende vloer: een vloer die in staat is vrijgekomen stoffen ten minste zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem kan plaatsvinden;

– vloeistofdichte lekbak: een niet bouwkundige vloeistofdichte voorziening met beperkte opvangcapaciteit waarvoor geen PBV-Verklaring vloeistofdichte voorziening kan worden afgegeven;

2. Voorschrift 1.4.1 wordt vervangen door:

1.4.1

Verwarmings- en stookinstallaties, waarbij inbegrepen de noodstroomvoorzieningen, zijn zo afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen de inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas, gasolie of petroleum in verwarmings- en stookinstallaties bedrijfsmatig verstookt of verbrand.

3. Voorschrift 1.5.5 wordt vervangen door:

Van 1 september tot 1 mei vindt van 20.00 tot 24.00 uur geen lichtemissie als gevolg van toepassing van assimilatiebelichting plaats, tenzij de bovenzijde van de permanente opstand waarin assimilatiebelichting wordt toegepast vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang op een zodanige wijze wordt afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 85% en ten hoogste 95% wordt gereduceerd.

4. Aan voorschrift 1.6.5 wordt toegevoegd:

Indien een reservoir voor de opslag van vloeibare kooldioxide met de daaraan verbonden appendages is opgesteld op een locatie waar gevaar bestaat van aanrijding, is daar een adequate beveiliging tegen een aanrijding geplaatst.

5. Voorschrift 1.6.7 wordt vervangen door:

1.6.7.

In de hoofdaanvoerleiding van (aard)gas is buiten de bebouwing van de inrichting een afsluiter geplaatst. De plaats van de afsluiter is duidelijk aangegeven en goed bereikbaar.

Indien de afsluiter moet worden afgesloten met een speciale sleutel, wordt deze binnen de inrichting op een vaste, goed bereikbare plaats bewaard. Dit voorschrift is niet van toepassing op apparatuur vallend onder het Besluit drukapparatuur.

6. In paragraaf 1.8 vervalt voorschrift 1.8.1, onder gelijktijdige vernummering van voorschrift 1.8.2 in voorschrift 1.8.

7. Voorschrift 2.1.2 wordt vervangen door:

2.1.2

Opslag van en werkzaamheden met vloeibare of viskeuze gevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen of bestrijdingsmiddelen vinden plaats boven een vloeistofkerende vloer of in een vloeistofdichte lekbak. De vloeistofkerende vloer of de vloeistofdichte lekbak is vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en is bestand tegen de inwerking van de in gebruik zijnde stoffen. De vloeistofkerende vloer vormt samen met wanden, drempels of opstaande randen een opvangvoorziening. Indien in de opvangvoorziening of lekbak zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen, moet de opvangvoorziening of lekbak 100% van deze vloeistoffen kunnen opvangen.

Indien boven de opvangvoorziening of lekbak andere gevaarlijke vloeistoffen of vloeibare bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen, is de inhoud van de opvangvoorziening of lekbak ten minste gelijk aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat, vermeerderd met 10% van de overige opgeslagen gevaarlijke vloeistoffen of vloeibare bestrijdingsmiddelen. De vloeistofkerende vloer of de vloeistofdichte lekbak is permanent tegen inregenen beschermd.

8. In voorschrift 2.1.7 wordt «vloeistofdichte vloer of voorziening» telkens vervangen door: vloeistofkerende vloer of vloeistofdichte lekbak.

9. Voorschrift 2.1.8 wordt vervangen door:

2.1.8

De opslag in een bovengrondse tank van brandbare vloeistoffen met een vlampunt tussen 55° en 100° Celsius en van petroleum voldoet aan CPR 9-6, waarvan de artikelen 4.2.6, 4.4.5 en 4.8.2 voor zover deze betrekking hebben op certificerings- en keuringseisen, en de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.10 en 4.3.1 niet gelden voor een bovengrondse tank die reeds was opgericht voor 1 juni 1996.

10. In voorschrift 2.2.1 onder d, wordt «vloeistofdichte vloer of voorziening» vervangen door: vloeistofkerende vloer of vloeistofdichte lekbak.

11. In voorschrift 2.2.1, onderdeel e wordt «bedoeld in onderdeel a» vervangen door: «bedoeld in onderdeel d».

12. In voorschrift 2.2.2 vervallen in de eerste volzin de woorden: of voorziening.

Aan het slot van het voorschrift wordt de volgende tekst toegevoegd:

een vloeistofkerende vloer of in een vloeistofdichte lekbak. De vloeistofkerende vloer of de vloeistofdichte lekbak is voldoende sterk om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van een lekkage optredende vloeistofdruk en is bestand tegen de in de tanks opgeslagen stoffen. De vloeistofkerende vloer vormt samen met de wanden, drempels of opstaande randen een opvangvoorziening. De inhoud van de opvangvoorziening of de lekbak is ten minste gelijk aan de inhoud van het dompelbad.

13. Voorschrift 2.3.1 onder h, wordt vervangen door:

h. geplaatst boven een vloeistofkerende vloer of een vloeistofdichte lekbak. De vloeistofkerende vloer of de vloeistofdichte lekbak is voldoende sterk om weerstand te bieden aan de als gevolg van een lekkage optredende vloeistofdruk en is bestand tegen de inwerking van de in de tanks opgeslagen stoffen. De vloeistofkerende vloer vormt samen met wanden, drempels of opstaande randen een opvangvoorziening. De inhoud van de opvangvoorziening of de lekbak is ten minste gelijk aan de tankinhoud, indien één tank in deze voorziening is opgesteld. De inhoud van de opvangvoorziening of de lekbak is ten minste gelijk aan de inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks, voorzover er twee of meerdere tanks in deze voorziening zijn opgesteld. Een tank voor de bewaring van een zuur is opgesteld in een andere opvangvoorziening of lekbak dan een tank voor bewaring van een basische stof;

14. Voorschrift 2.3.3 wordt vervangen door:

2.3.3 Emballage gevuld met:

a. vloeibare kunstmeststoffen is geplaatst boven een vloeistofkerende vloer of in een vloeistofdichte lekbak. De vloeistofkerende vloer vormt samen met wanden, drempels of opstaande randen een opvangvoorziening. De inhoud van de opvangvoorziening of de lekbak is ten minste gelijk aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige emballage;

b. een zuur is in een andere opvangvoorziening of lekbak geplaatst dan emballage gevuld met een basische stof.

15. Aan het opschrift boven paragraaf 2.6 en 2.8 wordt achter «vaste mest» toegevoegd: de opslag van afgedragen gewas.

16. Voorschrift 2.6.1 wordt vervangen door:

2.6.1

Indien vaste mest, afgedragen gewas of gebruikt substraatmateriaal gedurende een periode van een half jaar of langer wordt opgeslagen, vindt deze opslag plaats op een ten minste mestdichte vloer met opstaande randen of een gelijkwaardige voorziening en op ten minste 5 meter van de erfafscheiding. Uitzakkend vocht kan niet in contact treden met de bodem en het oppervlaktewater en wordt bewaard in een vloeistofdichte opslagruimte of vloeistofdichte voorziening.

17. In de voorschriften 2.6.3, 2.6.4, 2.8.1, 2.8.2 en 2.8.3 wordt achter «vaste mest» toegevoegd: , afgedragen gewas.

18. In voorschrift 2.6.3 wordt achter «de erfafscheiding» toegevoegd: of ten minste 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewater.

19. In voorschrift 2.8.1 vervalt: «opslag van».

20. Aan voorschrift 2.10.5 wordt toegevoegd:

In afwijking van het voorgaande kan met een vloeistofkerende vloer worden volstaan indien aflevering uitsluitend plaatsvindt aan voertuigen die niet bestemd zijn voor wegvervoer en die bestemd zijn voor eigen bedrijfsmatig gebruik, waarbij een jaaromzet van ten hoogste 25.000 liter wordt bereikt.

21. Na voorschrift 2.11.1 wordt toegevoegd:

Paragraaf 2.12 Noodstroomaggregaat

2.12.

In een noodstroomaggregaat, opgesteld in de stookruimte van de stookinstallatie, wordt als brandstof een K3 product (vlampunt hoger dan 55°C) gebruikt.

22. Aan voorschrift 3.1.3 wordt toegevoegd:

Hiertoe zijn voldoende hulpmiddelen in de inrichting aanwezig.

23. Voorschrift 3.2.1 wordt vervangen door:

3.2.1

Aan een verwarmings- of stookinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem wordt ten minste een maal per jaar onderhoud verricht. Een verwarmings- of stookinstallatie met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, wordt bij ingebruikname en vervolgens ten minste een maal per twee jaar geïnspecteerd op een goed en veilig functioneren en de afstelling die noodzakelijk is teneinde aan voorschrift 1.4.1 te voldoen. Zowel het toevoersysteem van de brandstof als het afvoersysteem van het verbrandingsgas maken onderdeel uit van de inspectie.

Het certificaat van ingebruikname en de afgegeven verklaringen worden binnen de inrichting bewaard.

24. Voorschrift 3.2.2 wordt vervangen door:

3.2.2

Inspectie en onderhoud als bedoeld in voorschrift 3.2.1 en afstelling geschieden door een onderneming die:

a. ingevolge de «Certificatieregeling voor het onderhoud en inspecties aan stookinstallaties» voor de verrichting is gecertificeerd, of

b. beschikt over een gelijkwaardige deskundigheid en uitrusting en die de verrichting uitvoert en registreert op een kwaliteitsniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het kwaliteitsniveau dat bereikt zou zijn indien de onderneming zou zijn gecertificeerd op de wijze bedoeld in onderdeel a.

25. In voorschrift 3.2.8. wordt «of voorziening en de bodembeschermende voorziening of maatregel» vervangen door: , de vloeistofdichte lekbak of de vloeistofkerende vloer.

26. In voorschrift 3.3.1. wordt achter «na dagtekening» toegevoegd «centraal binnen de inrichting» en wordt in onderdeel c «voorschrift 2.4.1» vervangen door: «voorschrift 2.4.2».

N

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift 1, eerste lid, onderdeel l, vervalt: «, eerste tot en met derde en vijfde lid».

2. In voorschrift 1, eerste lid, onderdeel q, en in voorschrift 2, eerste lid, onderdeel i, wordt «bepaald volgens NVN 6678, uitgave 1997» vervangen door «bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377-2, uitgave december 2000».

3. In voorschrift 3, eerste lid, wordt «tot en met r» vervangen door: «tot en met s.

4. In voorschrift 4, vijfde lid, wordt «het tweede en derde lid» vervangen door: het eerste en tweede lid.

5. In voorschrift 6, derde lid, wordt achter «bedoeld in het eerste» toegevoegd: lid.

6. In voorschrift 15, eerste lid, onderdelen a, b en c, wordt «per kalendermaand» vervangen door: per periode van vier weken.

7. In voorschrift 15, eerste lid, onderdeel d, wordt «één keer per maand» vervangen door: ten minste één keer per dertien weken.

8. In voorschrift 16, wordt «De voorschriften 4, zesde lid» vervangen door: De voorschriften 4, vijfde lid.

9. In voorschrift 20 wordt «Voorschrift 9 en voorschrift 14, tweede lid» vervangen door: «Voorschrift 9 respectievelijk voorschrift 14, tweede lid» en wordt «voorschrift 9, tweede lid en» vervangen door: «voorschrift 9, tweede lid respectievelijk».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt met uitzondering van artikel I, onderdeel M, onder 16 en 18, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt voor wat betreft artikel I, onderdeel M, onder 3, terug tot en met 1 september 2005.

Artikel I, onderdeel M, onder 16 en 18 treedt in werking 3 maanden na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 16 december 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Op 1 april 2002 is het Besluit glastuinbouw in werking getreden. Inmiddels is met de uitvoering van het besluit ervaring opgedaan. Geconstateerd is dat het aanbeveling verdient enkele verschrijvingen en kennelijke onjuistheden in het besluit te corrigeren. Daarnaast heeft de Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu (GLAMI), een overlegorgaan waarin bij de glastuinbouw betrokken overheden en belangenorganisaties zijn vertegenwoordigd, de Staatssecretaris verzocht een aantal aanpassingen in het besluit aan te brengen. Tenslotte zijn recente inzichten ten aanzien van het bodembeschermingbeleid in het besluit verwerkt.

Deze wijziging van het Besluit glastuinbouw, waarvan de voordracht, gelet op hun medebetrokkenheid, mede afkomstig is van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, en van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voorziet in de aanpassingen en correcties.

Ontwikkelingen in het beleid

Uit de verschillende voorstellen en verzoeken kunnen drie ontwikkelingen worden gedestilleerd die nopen tot aanpassing van het besluit. Deze ontwikkelingen zijn de volgende.

1. Het streven naar een rapportageverplichting met lagere lasten voor zowel het glastuinbouwbedrijf als het bevoegd gezag. Daartoe wordt bijlage 1, aangepast. De achtergrond van die aanpassing is de volgende.

Bijlage 1 schrijft voor dat glastuinbouwbedrijven hun verbruik van energie, stikstof, fosfor en gewasbeschermingsmiddelen meten, registreren en rapporteren. Op basis van de registraties en rapportages over de jaren 2001 en 2002 zouden de verbruiksdoelstellingen worden geëvalueerd en zonodig worden aangepast. In 2001, het jaar vóór de inwerkingtreding van het besluit, waren de registraties en rapportages verplicht op grond van een verordening van het Productschap Tuinbouw. Voor 2002 vloeide de verplichting rechtstreeks voort uit het Besluit glastuinbouw.

Opzet was dat glastuinbouwbedrijven de registraties en rapportages zouden aanleveren aan de stichting Uniforme Milieu Registratie. De stichting zou de gegevens controleren en bewerken en vervolgens doen toekomen aan de Uitvoeringsorganisatie Glastuinbouw, een organisatie die door de gezamenlijke bevoegde gezagen is opgericht ter verwerking van de verbruiksgegevens.

Tijdens de uitvoering van het besluit bleek een substantieel aantal glastuinbouwbedrijven de rapportages rechtstreeks aan de bevoegde gezagen te sturen en niet aan de stichting. De rapportages vertoonden over het algemeen tekortkomingen. Deze handelwijze bracht onvoorziene werkzaamheden en kosten met zich mee voor de bevoegde gezagen en ontnam de stichting haar bestaansrecht. De stichting heeft daarom inmiddels haar werkzaamheden beëindigd. Als gevolg van deze ontwikkelingen is de evaluatie van de verbruiksdoelstellingen vertraagd.

In verband met het voorgaande heeft de Stuurgroep GLAMI de Staatssecretaris van VROM verzocht op de hierna aangegeven wijze enerzijds de omvang van de verplichting tot meten, registreren en rapporteren te beperken en anderzijds in het besluit een waarborg op te nemen om de kwaliteit van de rapportages te garanderen.

2. De tweede beleidsontwikkeling heeft betrekking op het bodembeschermingsbeleid. Dat beleid, zoals vastgelegd in onderdelen van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw, ging uit van vier verschillende typen voorzieningen die afhankelijk van de situatie werden voorgeschreven. Het betrof, gerangschikt naar aflopend beschermingsniveau, de vloeistofdichte vloer of voorziening, de bodembeschermende voorziening, de bodembeschermende maatregel en, als vierde, de mestdichte vloer. In verband met de publicatie van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, in juli 2001, gaat het bodembeschermingsbeleid in dit besluit thans uit van drie typen voorzieningen, namelijk de vloeistofdichte vloer, de vloeistofkerende vloer of de vloeistofdichte lekbak en, als derde, de mestdichte vloer. De voorschriften die de bescherming van de bodem beogen, zijn hierop aangepast.

3. Ten derde worden aanpassingen doorgevoerd naar aanleiding van de ervaringen en ontwikkelingen in de uitvoeringspraktijk. Deels vloeien zij voort uit een evaluatie door de Stuurgroep GLAMI van de effectiviteit van de voorschriften, deels ook beogen zij de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid of de fraudebestendigheid van voorschriften te bevorderen. In principe blijft het doel van het voorschrift ongewijzigd en wordt alleen de formulering gecorrigeerd.

Systeem van registreren

In feite kunnen op basis van het Besluit glastuinbouw thans drie verschillende typen registraties worden onderscheiden. Het gewijzigde systeem komt op het volgende neer.

a. Een glastuinbouwbedrijf registreert een aantal gegevens, zo spoedig mogelijk na ieder gebruik van energie, meststoffen (stikstof en fosfor) en bestrijdingsmiddelen. Welke gegevens dat zijn, is opgenomen in bijlage 1, de voorschriften 3.1.4 (energie), 3.1.8 (stikstof), 3.1.10 (fosfor) en 3.1.12 (bestrijdingsmiddelen). De gegevens worden in een logboek genoteerd. Elke vier weken worden de gegevens gesommeerd en wordt over die periode het verbruik bepaald, uitgedrukt in respectievelijk gigajoule, kilogrammen stikstof en fosfor en in kilogrammen werkzame stof. Met behulp van de resultaten kan het bedrijf een prognose opmaken in hoeverre het voldoet aan de verbruiksdoelstellingen uit de tabellen van bijlage 1. Het is niet meer nodig die vierwekelijkse registratie aan het bevoegd gezag te sturen.

De dertien vierwekelijkse registraties zullen de basis vormen voor de jaarrapportage. Voorschrift 1.1.2 (nieuw) bepaalt uit welke onderdelen de jaarrapportage bestaat; de Minister stelt een modelrapportage vast. De jaarrapportage wordt vóór 1 mei van het opvolgende jaar bij het bevoegd gezag ingediend, door een «door de bevoegde gezagen geaccepteerde deskundige».

Indien bijlage 1 op een bedrijf niet van toepassing is, geldt voorschrift 13 van bijlage 3. Het bedrijf houdt een aantal gegevens bij, met behulp waarvan het de mestgift afstemt op de behoeften van het gewas.

b. Naast het verbruik van energie, meststoffen en bestrijdingsmiddelen moet een aantal andere gegevens worden geregistreerd. Voorschrift 15 bepaalt dat gegevens over de emissie worden geregistreerd. De gegevens vormen voor het bedrijf een hulpmiddel waarmee het de bedrijfsvoering zodanig kan inrichten dat het oppervlaktewater beter wordt beschermd.

Daarnaast somt voorschrift 3.3.1 een aantal onderwerpen op die in bijlage 2 worden geregeld.

De gegevens worden op het bedrijf bewaard en desgevraagd aan het bevoegd gezag overgelegd.

c. Voor een aantal onderwerpen schrijft het Besluit glastuinbouw niet expliciet voor dat bepaalde bedrijfsgegevens moeten worden vastgelegd. Overigens worden deze onderwerpen thans niet gewijzigd.

Een voorbeeld is voorschrift 1.3.5, dat bepaalt dat lozing op het openbaar riool alleen is toegestaan indien een bepaalde concentratie aan minerale oliën niet wordt overschreden. De frequentie van de metingen is niet gespecificeerd; het is niet nodig dat elke week of elke vier weken de concentratie aan minerale oliën wordt bepaald. Veelal verschaffen reeds enkele representatieve metingen voldoende inzicht in aard en eigenschappen van dat afvalwater om, uitgaande van een normale bedrijfsvoering, uitspraken te kunnen doen over de geloosde concentraties.

Het ligt voor de hand dat de meetresultaten binnen de inrichting worden bewaard. In het kader van het toezicht kan het bevoegd gezag inzage in de resultaten verlangen.

Andere voorbeelden zijn voorschrift 6, eerste lid (gehalte aan onopgeloste bestanddelen in spuit- en schrobwater), voorschrift 11, eerste lid (natriumgehalte in het te lozen spuiwater) en voorschrift 14, zevende lid, onderdeel b (aantonen tijdelijke overschrijding schadelijke concentratieniveaus).

Bodembeschermende voorschriften

Het bodembeschermingsbeleid heeft voor een belangrijk deel zijn weerslag gevonden in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (verder: NRB 2001). De Richtlijn ondersteunt het bevoegd gezag door specifieke bodembedreigende activiteiten te beschrijven met de gewenste beschermende maatregelen en voorzieningen. De Richtlijn is in juli 2001 gewijzigd en kan worden geraadpleegd op www.infomil.nl.

Overeenkomstig de NRB 2001 worden in dit besluit drie niveaus van bodembescherming onderscheiden. De voorschriften 2.1.2; 2.1.7; 2.2.1; 2.2.3; 2.3.3; 2.10.5; en 3.2.8 zijn daarop aangepast. De werkzaamheden in grote delen van de gebouwen van het glastuinbouwbedrijf zijn van dien aard dat het voorschrijven van een vloeistofdichte vloer of voorziening ter bescherming van de bodem niet noodzakelijk is.

Voor plaatsen waar wordt gewerkt met meststoffen, brandstoffen of bestrijdingsmiddelen worden bodembeschermende voorzieningen voorgeschreven. In de bovengenoemde voorschriften wordt in feite bepaald dat de vloer zodanig moet zijn uitgevoerd dat verspreiding van de stoffen wordt voorkomen en dat de stoffen zo spoedig mogelijk worden opgeruimd, vóórdat de verontreiniging in de bodem kan dringen.

De NRB 2001 koppelt de toepassing van een vloeistofkerende voorziening en een vloeistofdichte lekbak aan de toepassing van organisatorische beheermaatregelen. Visuele inspectie, het opruimen gemorste stoffen en de aanwezigheid van hulpmiddelen zoals adsorptiemateriaal, zullen in het merendeel der gevallen voldoende zijn. Indien het bevoegd gezag dit nodig acht, kan op grond van voorschrift 4.9.1 een nadere eis worden gesteld waarmee verdergaande gedragsregels worden verlangd. Die maatregelen hebben bijvoorbeeld betrekking op in acht te nemen procedures in geval van onvoorziene voorvallen, een minimale deskundigheid die op het glastuinbouwbedrijf aanwezig moet zijn, onderhouds- en inspectieplannen of op instructie en voorlichting voor medewerkers van het glastuinbouwbedrijf. Deze aanpak is ook in dit besluit toegepast.

Effecten voor het milieu

Glastuinbouwactiviteiten hebben negatieve effecten voor het milieu. Het Besluit glastuinbouw richt zich met name op de beheersing en terugdringing van die effecten.

De aanpassingen die de Stuurgroep GLAMI heeft voorgesteld hebben met name betrekking op details in de wetgeving, zonder effecten voor het milieu. De meest ingrijpende wijziging, het schrappen van het opstellen en inzenden van het teeltplan, heeft op zich evenmin effecten voor het milieu.

De inhoud van de NRB 2001 is niet veranderd ten opzichte van de oorspronkelijke uitgave. De aanpassingen zijn voornamelijk redactioneel, om de tekst te verduidelijken en de praktische werkbaarheid te vergroten. De gewijzigde bodembeschermende voorschriften hebben daarom geen effecten voor het milieu.

Effecten voor het bedrijfsleven

Onder het begrip administratieve lasten wordt in dit kader verstaan de kosten voor het bedrijfsleven om te voldoen aan de meldings- en informatieverplichtingen die voortvloeien uit de regelgeving. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid.

In paragraaf 7.2 van de Nota van Toelichting bij het Besluit glastuinbouw zijn de administratieve lasten begroot op 18.254.575 euro. Inmiddels zijn die administratieve lasten herberekend:

onderwerp

administratieve lasten

 

Artikelen

1.110.600

 

Bijlage 1

26.172.500

 

Bijlage 2

2.216.000

 

Bijlage 3

8.841.300

 
   

totale administratieve lasten in euro’s per jaar

38.340.400

 

De bedragen zijn indicatief en gedeeltelijk gebaseerd op schattingen.

Op basis van het onderzoek kan worden berekend dat de aanpassing van het besluit leidt tot een lastenvermindering ten bedrage van ongeveer 145.000 euro per jaar.

Dit bedrag is als volgt samengesteld.

Vermindering van lasten wordt bereikt doordat de verplichtingen tot het opstellen van een teeltplan en het vierwekelijks inzenden van de registraties zijn vervallen en door de verlaging van de analysefrequentie van eens per maand tot een keer per kwartaal.

Voorschrift

externe kosten

interne kosten

aantal bedrijven

aantal handelingen

kosten per jaar (euro)

1.1.2 Opstellen teeltplan

20,00

56,50

7.440

7.440

570.800

1.1.4 Wijzigen teeltplan

20,00

22,50

7.440

23.400

998.900

3.1.16 Verzenden vierwekelijkse registratie

15,00 per bedrijf

9.300

120.900

139.500

15.1.d Meten en analyseren N/P/Na-gehalte en EC in spui/drainagewater

33,75

25,96

12.000

108.000

716.633

      

Totaal

    

2.425.833

De verplichting tot het opstellen en eventueel wijzigen van het teeltplan is vervallen. Een belangrijk onderdeel van dat teeltplan, namelijk de berekening van het ten hoogste verbruik, blijft echter noodzakelijk voor de normale bedrijfsvoering. Een bedrijf zal daarom de berekening voorafgaande aan de teeltactiviteiten, blijven uitvoeren. Om die reden leidt het vervallen van die voorschriften niet tot het volledig vervallen van de administratieve lasten die aan de voorschriften waren verbonden.

De kosten van het voldoen aan de gezamenlijke voorschriften 3.1.2; 3.1.3 en 3.1.16 waren in het Besluit glastuinbouw begroot op 130,50 euro per bedrijf. Naar schatting bedragen de kosten voor het verzenden van de vierwekelijkse rapportages (voorschrift 3.1.16) 15,00 euro per bedrijf per jaar.

De administratieve lasten nemen toe door de inschakeling van een «geaccepteerd deskundige» bij het indienen van de jaarrapportage, door extra registratieverplichtingen voor bedrijven die deelnemen in een energiecluster en de uitvoering van metingen per periode van vier weken, in plaats van een meting per maand.

Voorschrift

externe kosten

interne kosten

aantal bedrijven

aantal handelingen

kosten per jaar (euro)

1.1.4 Inschakelen geaccepteerde deskundige

200,00 per bedrijf

9.300

9.300

1.860.000

3.1.4 Registratie energiecluster

196,00

500

6.500

98.231

15.1.a Meten en registreren spui-, drain- en drainagewater

15,00

5.711

5.711

86.307

15.1.b Registreren volume hergebruikt drainagewater

15,00

3.744

3.744

56.581

15.1.c Registreren volume toegediend gietwater

15,00

12.000

12.000

181.350

      

Totaal

    

2.282.469

Ingevolge voorschrift 1.1.4 (nieuw) moet de jaarrapportage namens het bedrijf door «een deskundige» bij het bevoegd gezag worden ingediend. Hierbij zij opgemerkt dat het opstellen en inzenden van de jaarrapportages via de stichtingen MPS en Groeinet in principe voldoet aan voorschrift 1.1.4. Ongeveer 70% van de bedrijven gebruikt het systeem dat door beide stichtingen is ontwikkeld, als marketinginstrument ter verkrijging van een milieukeur. De werkelijke lastentoename voor dit onderwerp is dan ook in overwegende mate afhankelijk van de kosten die door beide stichtingen in rekening worden gebracht.

In artikel 10, eerste lid van het Besluit glastuinbouw is bijlage 1, van toepassing verklaard op akkerbouwbedrijven en abusievelijk niet op tuinbouwbedrijven. Deze omissie wordt thans gecorrigeerd. Uit paragraaf 7.2, van het Besluit glastuinbouw blijkt dat deze uitbreiding «enkele» bedrijven betreft. Omdat de verschillende berekeningen er van uit zijn gegaan dat deze bedrijven al aan bijlage 1, moeten voldoen, leidt de uitbreiding niet tot een toename van de berekende administratieve lasten voor de sector.

De gewijzigde bodembeschermende voorschriften zullen leiden tot een – niet kwantificeerbaar – voordeel voor het bedrijfsleven.

Op 18 december 2003 heeft het Adviescollege toetsing administratieve lasten over dit besluit geadviseerd (kenmerk RL/MS/2003/249). Het Adviescollege heeft geadviseerd de nieuwe verplichting tot «externe verificatie» van de jaarrapportage te heroverwegen (bijlage 1, voorschrift 1.1.4). Naar aanleiding van het advies is de toelichting over voorschrift 1.1.4 aangevuld.

Effecten voor uitvoering en handhaving

Naar aanleiding van de totstandkoming van het Besluit glastuinbouw heeft het College van Procureurs-Generaal een commentaar ingediend over de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid van het besluit. In paragraaf 7.4 van het Besluit glastuinbouw wordt op het commentaar gereageerd. Het fundamentele bezwaar betrof de registratie en rapportage door het bedrijf zelf, waarbij het voor het bevoegd gezag «niet of slechts beperkt mogelijk» was om onafhankelijk van door de tuinder zelf aangeleverde gegevens, vast te stellen of de gestelde voorschriften werkelijk waren nageleefd en of die registratie en rapportage overeenkwamen met de werkelijke gang van zaken.

In dit besluit zijn de verplichtingen tot het inzenden van een teeltplan en van een vierwekelijkse registratie geschrapt. De verplichting tot het indienen van de jaarrapportage – bij voorkeur naar de Uitvoeringsorganisatie IMT – via een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige is toegevoegd.

Beide eerstgenoemde verplichtingen vervulden een signaalfunctie; indien teeltplan en registratie correct waren ingevuld verschaften zij het bevoegd gezag inzicht in de mate van voortgang in realisatie van de verbruiksdoelstellingen. Zij garandeerden niet de juistheid van de gegevens, daarvoor bleef onderzoek door het bevoegd gezag nodig. De verplichting tot het inschakelen van een deskundige leidt er in principe niet toe dat het onderzoek achterwege kan blijven. De deskundige kan beoordelen of de jaarrapportage op basis van de overgelegde gegevens een redelijk betrouwbaar beeld geeft van het verbruik, maar de werkelijke gang van zaken onttrekt zich (in ieder geval gedeeltelijk) aan zijn waarneming.

Onderkend wordt dan ook dat dit besluit op zich niet leidt tot een verbeterde uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het Besluit glastuinbouw.

In dit verband zij er op gewezen dat bijlage 3, van de Richtlijn inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (de Nitraatrichtlijn) bepaalt dat voorschriften moeten worden gesteld, gebaseerd op een balans tussen de gift van stikstof en de behoeften van het gewas. Hoewel hieruit niet noodzakelijk volgt dat verbruiksdoelstellingen moeten worden gesteld met een registratie door het bedrijf zelf, moet worden geconcludeerd dat de mogelijkheden voor een beter handhaafbare alternatieve aanpak beperkt zijn.

Los van het voorgaande blijft het bevoegd gezag gehouden om het toezicht zodanig vorm te geven dat aan de afspraken met het Openbaar Ministerie en de andere handhavingspartners wordt voldaan. Het ligt in de rede dat de bevoegde gezagen, voor zover dat nog niet is gebeurd, bindende afspraken maken over bijvoorbeeld een minimum aantal bedrijven dat per jaar wordt bezocht of een minimale personele inzet ten behoeve van het toezicht op de naleving van het Besluit glastuinbouw.

Reacties naar aanleiding van de inspraakprocedure

Naar aanleiding van de publicatie van het ontwerp van dit besluit in de Staatscourant van 19 januari 2004, nr. 11 zijn zes reacties ontvangen. De reacties hebben geleid tot de volgende wijzigingen van het besluit:

Voorschrift 1.6.3 bevatte een afstand die ten minste moet worden aangehouden tussen een opslagtank voor warm water en de erfafscheiding respectievelijk het oppervlaktewater. Het voorschrift beoogde de negatieve effecten van een calamiteit met de opslagtank te verminderen. Uitgangspunt dient echter te zijn dat een dergelijke tank te allen tijde voldoet aan zijn constructie-eisen. Een bepaalde minimumafstand behoeft dan niet te worden gesteld. Het voorschrift is geschrapt.

Aan de voorschriften 3.2.1 en 3.2.3 is in feite toegevoegd dat de installaties en middelen moeten zijn goedgekeurd. Vergeleken met het eerdere ontwerp is het nieuwe voorschrift 1.8.1 achterwege gelaten, in verband met samenloop met de voorschriften 3.1.3 en 3.2.8.

De vrees dat groepsvervoer na 1 december 2007 niet langer mogelijk zal zijn, heeft niet tot een aanpassing geleid. Op dit moment worden geluidarme technieken ontwikkeld. De technieken kunnen voor 1 december 2007 door de transportsector zijn geïmplementeerd. Na implementatie zal blijken dat het laden en lossen van tuinbouwproducten (waaronder ook groepsvervoer is begrepen) binnen de dan geldende geluidsnormen kan plaatsvinden.

Thans is een besluit in procedure dat beoogt onvolkomenheden op te heffen in een aantal Algemene Maatregelen van Bestuur, waaronder het Besluit glastuinbouw. Omdat inwerkingtreding van dat besluit eerder is te verwachten dan onderhavige wijziging van het Besluit glastuinbouw, is besloten de voorschriften 1.1.1 en 1.1.4 bij dat besluit aan te passen.

De relatief korte verblijfstijd van gewassen op opkweekbedrijven zou beperking van de registratieverplichtingen rechtvaardigen, ter voorkoming van onevenredig hoge administratieve lasten. Het is echter aan het bedrijf om binnen de ruimte die de voorschriften stellen, een optimaal toepasbare en betrouwbare registratiemethodiek te ontwikkelen, bijvoorbeeld middels een koppeling aan de verkoopadministratie. Vooralsnog is niet gebleken dat de voorschriften voor deze categorie bedrijven onredelijk uitwerken.

Aan het pleidooi om de verbruiksgegevens niet per periode van vier weken, maar uitsluitend bij gelegenheid van het opstellen van de jaarrapportage te sommeren, is niet tegemoetgekomen. De vierwekelijkse resultaten bieden het bedrijf inzicht in zijn verbruik van energie, stikstof, fosfor en gewasbeschermingsmiddelen. Met de resultaten kan zonodig de bedrijfsvoering worden aangepast, zodat het ten hoogste toegestaan jaarlijks verbruik niet wordt overschreden.

Op dit moment vindt onderzoek plaats naar onder meer redelijke verbruiksdoelstellingen voor opkweekmateriaal. Na afronding van het onderzoek wordt bijlage 1, van het Besluit glastuinbouw zonodig aangepast, thans is aanpassing nog niet aan de orde.

Lijst van personen en organisaties die hun zienswijze over het ontwerp hebben ingediend:

1. Ecobrain te Delft

2. LTO Nederland te ’s-Gravenhage

3. Plantum NL te Gouda

4. Gemeente Venlo te Venlo

5. Van der Vlis te Naaldwijk

6. Gemeente Westland te Naaldwijk

Notificatie

Het besluit bevat geen voorschriften die invloed hebben op het verkeer van goederen, zodat het niet is voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Evenmin is het besluit voorgelegd aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech gesloten Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235).

Artikelsgewijs

Het Besluit

Artikel 2, onderdeel b, onder 10

In de werkingssfeerbepaling is een mineure aanpassing doorgevoerd, om te voorkomen dat een vergunningplicht blijft bestaan in situaties waar dat milieuhygiënisch onvoldoende toegevoegde waarde heeft.

Artikel 1, eerste lid, onderdeel oo, artikel 10, eerste lid en artikel 11, eerste lid

Het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer gaat uit van akkerbouwbedrijven en van tuinbouwbedrijven met open grondsteelt. Artikel 10, eerste lid verklaarde bijlage 1, van het Besluit glastuinbouw echter alleen van toepassing op akkerbouwbedrijven en niet op de tuinbouwbedrijven. Voor dit onderscheid bestaat geen milieuhygiënische noodzaak, zodat het is geschrapt. Tevens is de terminologie in de artikelen 1, en 11, in het Besluit glastuinbouw aangepast.

Het voorgaande betekent in feite een beperkte uitbreiding van de werkingssfeer van het Besluit glastuinbouw.

Artikel 2, onderdeel b, onder 5, 6 en 11

Op 1 december 2001 is het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer in werking getreden. Het Besluit stelt regels aan inrichtingen of onderdelen van inrichtingen, waarin sprake is van, onder meer, het gebruik van een warmtekrachtinstallatie (het gelijktijdig produceren van elektrische energie en thermische warmte door middel van een warmtekrachtinstallatie) en van het gebruik van één of meer windturbines (het omzetten van windenergie in elektrische energie in één of meer windturbines). De werkingssfeerbepalingen uit het Besluit glastuinbouw zijn in overeenstemming gebracht met die uit het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Daarnaast is aan artikel 1, eerste lid een definitie van de warmtekrachtinstallatie toegevoegd, gelijkluidend aan die uit het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer.

Artikel 2, onderdeel b, onder12

De aanpassing van artikel 2, brengt inrichtingen die vloeibare kunstmeststoffen in bovengrondse tanks opslaan, onder algemene regels. Milieuhygiënisch is een individuele beoordeling van de mogelijke negatieve effecten niet noodzakelijk. Door bestaande producteisen en door het stellen van algemene regels worden de risico’s voorkomen of in ieder geval tot een aanvaardbaar risico beperkt.

Artikel 4, derde lid

Vermindering van het verbruik van meststoffen draagt niet bij aan de bescherming van het milieu, indien vanuit het bedrijf geen emissie van meststoffen plaatsvindt. Daarom is in artikel 4, derde lid opgenomen dat de verbruiksdoelstellingen voor zover die betrekking hebben op meststoffen, voor dat bedrijf niet van toepassing zijn.

Het moet voldoende vaststaan dat de emissie feitelijk onmogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door de (mogelijkheid van) lozing naar oppervlaktewater zodanig te beëindigen dat die niet dan wel niet op eenvoudige wijze kan worden hervat. Een verschuiving van de verontreiniging naar een ander milieucompartiment, bijvoorbeeld in de vorm van lekverliezen naar de bodem, mag niet (kunnen) plaatsvinden.

Artikel 7, derde lid onderdeel h en artikel 8, derde lid onderdeel i

Degene die voornemens was een glastuinbouwbedrijf op te richten of te veranderen, dan wel lozen aan te vangen of te veranderen, voegde een teeltplan bij zijn melding aan het bevoegde gezag. In verband met het schrappen van de verplichting tot het inzenden van een teeltplan, kunnen beide onderdelen vervallen.

Artikel 19, tweede lid

Het feit dat de teelt van eetbare paddestoelen (zoals champignons) en van witlof niet of bij uitzondering onder een permanente opstand van glas of kunststof plaatsvindt, is aanleiding de verschrijving in het artikel te corrigeren.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

BIJLAGE 1

De aanpassingen hangen hoofdzakelijk samen met het schrappen van de verplichtingen tot het inzenden van een teeltplan en het inzenden van een vierwekelijkse registratie. Het teeltplan beoogde een bedrijf te stimuleren om vóór aanvang van een teelt zich rekenschap te geven van het maximaal toegestaan verbruik van energie, stikstof, fosfor en gewasbeschermingsmiddelen en daarmee van de mogelijkheden op het bedrijf. Het inzenden van de registratie vervulde met name een functie ten behoeve van het toezicht: het bevoegd gezag verkreeg vierwekelijks informatie over de mate waarin een bedrijf aan de verbruiksdoelstellingen voldeed en kon daardoor zonodig tijdig actie ondernemen.

De bevoegde gezagen hebben aangegeven dat de verwerking van het teeltplan en de registraties voor hen een aanzienlijke administratieve belasting betekent. Het inzenden van een teeltplan en de registraties dragen op zich niet dan wel beperkt bij in de vermindering van het verbruik. De gewenste stimulans en de vereiste houding van het bedrijf kunnen worden gerealiseerd met minder vergaande maatregelen, zoals voorlichting. Overigens is het opstellen van een teeltplan in veel glastuinbouwbedrijven onderdeel van de normale bedrijfsvoering.

In verband met het voorgaande is ervoor gekozen de verplichtingen tot het inzenden van het teeltplan en het vierwekelijks inzenden van de registratie van het verbruik van energie, stikstof, fosfor en gewasbeschermingsmiddelen, te laten vervallen. In relatie met deze keuze is besloten de jaarrapportage te laten indienen door een «door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige». De beoordeling moet leiden tot een verminderde administratieve belasting voor het bevoegd gezag.

Eén punt dat was gerelateerd aan het inzenden van de vierwekelijkse rapportage blijft gehandhaafd, namelijk de bepaling dat het bedrijf ten minste elke vier weken zijn verbruik van energie, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen berekent. Uit die cijfers kan het bedrijf zijn milieuprestaties aflezen en zonodig maatregelen nemen om te voorkomen dat het zijn verbruiksdoelstellingen niet behaalt.

Voorschrift 1.1.3 is gedeeltelijk ondergebracht in voorschrift 3.1.17, dat vervolgens is vernummerd tot voorschrift 1.1.2.

In de voorschriften 2.2.4; 2.2.7; 2.2.9 en 2.2.11 is een foutieve verwijzing naar een ander voorschrift gecorrigeerd.

Daarnaast is ter vergroting van de inzichtelijkheid van het Besluit paragraaf 3.2, «overige registratie bestrijdingsmiddelen» toegevoegd aan voorschrift 3.1.12. In dat voorschrift worden eveneens voorschriften gesteld aan het verbruik van bestrijdingsmiddelen. In de voorschriften 3.1.3 en 3.3.1 zijn tenslotte enkele onvolkomenheden gecorrigeerd.

Voorschrift 1.1.4

Het Besluit glastuinbouw is aangevuld met het voorschrift dat de jaarrapportage moet worden beoordeeld en ingediend door een deskundige. De redenen voor het voorschrift zijn de volgende:

Een substantieel deel van de rapportages over de jaren 2001 (toen nog op grond van een verordening van het Productschap tuinbouw), 2002 en 2003 vertoonde kwalitatieve tekortkomingen. Een redelijke inzet van de bevoegde gezagen ter verbetering van de rapportages heeft tot onvoldoende succes geleid. Rapportages die via een voldoende gekwalificeerde tussenpersoon werden ingediend, zoals via de Stichting Milieu Project Sierteelt of een meer deskundig adviesbureau, voldeden over het algemeen wel aan de gestelde regels.

De sector is gehouden zijn verbruik aan energie, stikstof, fosfor en gewasbeschermingsmiddelen inzichtelijk te verantwoorden. Met het inzicht in de bedrijfsvoering dat met de boekhouding wordt verkregen, dient een bedrijf zijn processen zodanig te sturen dat aan de wettelijke normen wordt voldaan. Een goede registratie is daarom essentieel voor het bedrijf. Dat speelt temeer nu volgens onderzoek van de Algemene Inspectiedienst van begin 2004 een goede en overzichtelijke registratie noodzakelijk is voor een adequaat toezicht op een bedrijf.

Hoewel wordt gestreefd naar terugdringing van de administratieve lasten en de uitvoeringslasten van het bedrijf, heeft de Stuurgroep GLAMI de rijksoverheid nadrukkelijk in overweging gegeven het indienen van de jaarlijkse rapportage te laten plaatsvinden middels een voldoende gekwalificeerd deskundige.

Streven is de verplichting na enkele jaren te evalueren. Dan wordt besloten of de verplichting gehandhaafd blijft. De evaluatie zal met name betrekking hebben op de effecten van inschakeling van de deskundige op de «registratiediscipline» (waaronder het bijhouden van een volledige en inzichtelijke registratie en (tijdig) inzenden van de jaarrapportage), die worden afgewogen tegen de aanleiding tot het opnemen van het voorschrift. In de evaluatie zullen de ervaringen van geaccepteerde deskundigen, het bevoegd gezag en van handhavingsinstanties worden betrokken.

De deskundige dient op een bedrijf een aantal aspecten in ogenschouw te nemen, die te beoordelen en daarvan verantwoording af te leggen in de rapportage. De werkzaamheden hebben bijvoorbeeld betrekking op (een check op) de correcte invulling van de gegevens in de rapportage of een zo volledig mogelijke check op de juistheid van de gegevens. Naar verwachting vergroot de inzet van de deskundige de betrouwbaarheid van de gegevens. Zonodig kan het bedrijf worden geadviseerd terzake van diens verbruik van energie, meststoffen en bestrijdingsmiddelen.

Het protocol «Geaccepteerde deskundigen Besluit glastuinbouw» kan worden geraadpleegd op de website www.glami.nl.. Het ligt in de verwachting dat een geaccepteerde deskundige zich aan dit protocol zal houden.

De vorm van de rapportage en de inhoud van de werkzaamheden komen aan de orde in het modelformulier als bedoeld in voorschrift 1.1.3.

Voorschrift 3.1.4

Het Besluit glastuinbouw hanteert voor energie een forfaitaire omrekeningsfactor gebaseerd op het gemiddelde rendement van een energiecentrale; 0,009 GJ levert aan elektriciteit 1 kWh op. Indien bedrijven echter gezamenlijk een centrale energievoorziening zoals een warmtekrachtinstallatie (met een gasmotor) exploiteren, kan het aantal gigajoules dat nodig is om 1 kWh te realiseren lager uitvallen, tot 0,0036 GJ.

Dit leidt ertoe dat, omdat het aantal kWh gelijk is, het aantal berekende gigajoules van één van de deelnemende bedrijven hoger is dan het aantal feitelijk verbruikte gigajoules. Bedrijven met een gezamenlijke energievoorziening verbruiken daardoor, bij een gelijk aantal verbruikte kWh, minder gigajoules en dus ook minder gas dan andere bedrijven. Vanuit een oogpunt van gelijke behandeling achtte de Stuurgroep GLAMI dat een ongewenste situatie. Zij heeft verzocht in het besluit vast te leggen dat bedrijven die hun energie (gedeeltelijk) betrekken van een centrale energievoorziening gebruik mogen maken van de werkelijke omrekeningsfactor. Voor de methode van berekening zij verwezen naar het rapport «Methodiek voor aangepaste energie-omrekeningsfactoren bij energiedoorlevering in clusters» (2003), dat geplaatst is op www.infomil.nl.

Om de werkelijke omrekeningsfactor te kunnen bepalen, zijn in voorschrift 3.1.4 enkele aanvullende registratieverplichtingen geformuleerd. De deelnemende bedrijven en het soort energievoorziening moeten in het logboek worden aangegeven. Per periode van vier weken wordt daarnaast het feitelijk gasverbruik van de energievoorziening, de productie van elektriciteit en warmte en de verdeling daarvan over de diverse deelnemende bedrijven geregistreerd.

Aan de begripsomschrijvingen is een omschrijving van een energiecluster toegevoegd.

Voorschrift 3.1.8 en 3.1.10

De meststoffenboekhouding is gecompleteerd met een voorraadadministratie voor stikstof en voor fosfor. De hoeveelheid, herkomst en samenstelling van de meststoffen die op 1 januari in de inrichting aanwezig zijn, dienen te worden genoteerd.

Voorschrift 3.1.15

Ten slotte is naar aanleiding van een advies van het Adviescollege toetsing administratieve lasten voor registraties en berekeningen en van de onderliggende facturen en andere schriftelijke afleveringsbewijzen de bewaartermijn verkort van tien tot vijf jaar.

BIJLAGE 2

Voorschriften 1.4.1; 2.1.8; 3.2.1 en 3.2.2

De redactie van de voorschriften is geactualiseerd.

Voor informatie omtrent activiteiten zoals de beoordeling van stookinstallaties (voorschriften 3.2.1 en 3.2.2) wordt verwezen naar Informatieblad R09, Inspectie en onderhoud van stookinstallaties, Infomil, februari 2001. Het informatieblad is geplaatst op www.Infomil.nl. De certificatieregeling is te raadplegen op www.scios.nl.

Voorschrift 1.5.5

Op 5 oktober 2004 zijn LTO Nederland en de Stichting Natuur en Milieu het plan van aanpak «Maatschappelijke belichting en afscherming in de glastuinbouw» overeengekomen. Het plan voorziet in de uitvoering van een onderzoeksprogramma, een traject ter vermindering van de lichtemissie voor bestaande bedrijven (inrichtingen) en één voor nieuw vestigende bedrijven. Tevens noemt het plan twee «eenvoudig te nemen maatregelen», die op korte termijn tegen marginale kosten kunnen worden gerealiseerd. Partijen achten beide maatregelen in ieder geval redelijk en dringen aan op onmiddellijke uitvoering.

De eerste maatregel is het «wegschermen van de lichtkegel». Lichtemissie kan buiten de periode tussen 20.00 en 24.00 uur worden teruggedrongen door zoveel mogelijk de reeds aanwezige (energie)schermen te sluiten.

Als tweede maatregel dienen de voorschriften uit paragraaf 1.5 van het Besluit glastuinbouw onverkort te worden uitgevoerd. Het betreft voorschriften ten aanzien van de gevelafscherming en «overige verlichting».

Partijen hebben verzocht het plan van aanpak te verwerken in het Besluit glastuinbouw en parallel het gebruik van schermmaterialen die de lichtemissie meer dan 85% reduceren in aanmerking te laten komen voor subsidiëring op grond van de VAMIL en MIA. Het nieuwe voorschrift 1.5.5 geeft een tijdelijke regeling, als «tussenstap» naar de definitieve regeling die in het plan is geformuleerd. Streven is dat, in de periode na het jaar 2008, uit bestaande en nieuwe situaties geen lichtemissie als gevolg van assimilatiebelichting (groeilicht) meer zal plaatsvinden.

Voorschrift 1.5.5 bepaalt dat geen lichtemissie vanuit de bovenzijde van «het kasdek» plaatsvindt van 20.00 tot 24.00 uur, tussen 1 september en 1 mei. Indien geen schermdoek is aangebracht of als slechts de bovengenoemde «lichtkegel» wordt weggeschermd, betekent dit dat gedurende die periode geen assimilatiebelichting mag worden toegepast. Een scherm dat de lichtemissie aantoonbaar (met behulp van betrouwbare productinformatie van de leverancier) met meer dan 95% reduceert, wordt geacht de lichtemissie geheel te voorkomen. Volgens de huidige stand der techniek is een 100%-afscherming nog niet mogelijk, enig lekverlies is technisch onvermijdelijk. Ten aanzien van de lengte van de afschermperiode is daarenboven overwogen dat nog onvoldoende is aangetoond dat gebruik van deze schermen gedurende de gehele nacht niet zal leiden tot (onevenredige) teelttechnische problemen.

Indien het schermdoek de lichtemissie reduceert met een percentage tussen 85 en 95, dan dienen die schermen bij toepassing van assimilatiebelichting vanaf zonsondergang tot zonsopgang gesloten te zijn. Gebruik van deze schermen gedurende de gehele nacht is teelttechnisch verantwoord.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat binnen sommige teelten, gedurende een bepaalde periode, schermen zijn aangebracht met als doel het voorkomen van lichtinval (volledige afscherming om volledige donkerte te realiseren). Dergelijke schermen worden niet in combinatie met assimilatiebelichting toegepast. Het betreft dan ook in beginsel andere schermen dan die waarop dit voorschrift betrekking heeft.

Schermen als bedoeld in het voorschrift zijn subsidiabel vanaf het moment van inwerkingtreding van het voorschrift. Omdat schermen veelal worden aangebracht tijdens de teeltwisseling (vaak in november) en de investeringsbeslissing daarom enige tijd eerder wordt genomen, is besloten het voorschrift overeenkomstig aankondigingen in de media terug te laten werken tot 1 september 2005. Als gevolg daarvan zijn de schermen subsidiabel vanaf dat tijdstip.

Voorschrift 1.6.6

De opslag van vloeibare kooldioxide moet vanuit een oogpunt van veiligheid aan een aantal voorschriften voldoen. Bepaalde maatregelen vloeien voort uit een normale bedrijfsvoering, een en ander in samenhang met andere maatregelen die een bedrijf toepast om de negatieve gevolgen voor het milieu te voorkomen of zoveel mogelijk tegen te gaan (voorschrift 1.6.5). Daarenboven stellen de voorschriften 1.6.4 tot en met 1.6.6 specifieke eisen. Laatstgenoemd voorschrift wordt aangevuld met een bepaling om eventuele schade veroorzaakt door het verkeer of vervoer zoveel mogelijk uit te sluiten.

Voorschrift 1.6.7

Naar aanleiding van de ervaringen met dit voorschrift in andere algemene maatregelen van bestuur is het voorschrift opnieuw geformuleerd.

Voorschrift 2.1.2

Kunstmeststoffen kunnen vallen onder het begrip gevaarlijke stof. Voor de opslag van kunstmeststoffen in tanks stelt paragraaf 2.3 echter voorschriften, voor andere opslagmethoden is paragraaf 2.1 van toepassing.

Paragrafen 2.6 en 2.8

De werkingssfeer van de paragrafen 2.6 en 2.8 is uitgebreid met de opslag en de compostering van afgedragen gewas. Zoals in de Nota van Toelichting van het Besluit glastuinbouw over bijlage 3, voorschrift 2 («afvalwater uit composthopen») is uiteengezet, betreft het vrij grote hoeveelheden afgedragen gewas. In verband met de zeer hoge concentraties aan nutriënten en in mindere mate eventuele restanten bestrijdingsmiddelen is de lozing van dat afvalwater op oppervlaktewater of het openbaar riool verboden. Daarnaast stelt paragraaf 2.6 een aantal bodembeschermende bepalingen en paragraaf 2.8 – ter beperking van geurhinder – afstandseisen.

Voorschrift 2.10.5

Voorschrift 2.10.5 is één van de voorschriften die ter implementatie van de NRB 2001 is gewijzigd. Voor een uiteenzetting over de NRB 2001 wordt verwezen naar de algemene toelichting bij dit Besluit, onder «Bodembeschermende voorschriften».

Met betrekking tot voorschrift 2.10.5 wordt nog opgemerkt dat in Richtlijn 9-6 van de CPR is bepaald dat in geval van kleinschalige aflevering van brandstoffen ter plaatse van het afleverpunt de opstelplaats van de voertuigen over een oppervlakte van ten minste 3,5 meter voorzien zijn van een aaneengesloten verharding. De verharding moet (gedurende enige tijd) het doordringen van gemorst product in de bodem verhinderen.

Er is sprake van «kleinschalige aflevering» indien aan de volgende drie criteria wordt voldaan:

a. aflevering vindt uitsluitend plaats aan voertuigen die niet bestemd zijn voor wegvervoer

b. de voertuigen zijn bestemd voor eigen bedrijfsmatig gebruik

c. de jaaromzet bedraagt ten hoogste 25.000 liter.

De Richtlijn, opgesteld door de Commissie Preventie van rampen door Gevaarlijke Stoffen, bevat adviezen over technische en technisch-organisatorische maatregelen ter voorkoming van rampen en ongevallen en ter beperking van de gevolgen ervan. De opgenomen maatregelen zijn bedoeld als basisniveau voor de betreffende activiteiten en zijn afgestemd op wat binnen de bedrijfstak als redelijk wordt ervaren, rekening houdend met de technische mogelijkheden.

Paragraaf 2.12

Voor de opslag van brandbare vloeistoffen die in het noodstroomaggregaat worden gebruikt, wordt verwezen naar voorschrift 2.1.2. Toepassing van zogenoemde K1-vloeistoffen (zoals benzine) in het noodstroomaggregaat is vanuit een oogpunt van brandpreventie ongewenst. De opslag van die vloeistoffen behoort niet plaats te vinden in bovengrondse tanks. Voor opslag in emballage moet de opslagruimte ten minste voldoen aan de CPR 15-1.

BIJLAGE 3

Voorschrift 1, eerste lid, onderdeel q en voorschrift 2, eerste lid, onderdeel i

Inmiddels is NVN 6678, uitgave 1997, vervangen door een andere norm, namelijk NEN-EN-ISO 9377-2, uitgave december 2000.

Voorschrift 15, eerste lid, onderdelen a, b en c

De meet- en registratieverplichtingen hebben betrekking op de emissie van meststoffen in spuiwater, drainwater of drainagewater. Met behulp van de meetresultaten kan de toediening van meststoffen beter worden afgestemd op de behoeften van het gewas. De registraties van het verbruik van meststoffen worden echter per periode van vier weken geaggregeerd, gedurende dertien periodes per kalenderjaar. Het verdient aanbeveling de verschillende registratieperioden zoveel mogelijk te harmoniseren. Daartoe zijn in voorschrift 15, de metingen per kalendermaand vervangen door een frequentie uitgedrukt in weken.

Voorschrift 15, eerste lid, onder d

Metingen en analyses zijn essentieel om informatie te verkrijgen over de lozingssituatie. De metingen en analyses verschaffen inzicht in de samenstelling van het afvalwater en daarmee in de effecten van het meststoffengebruik op het bedrijf. De registraties vormen voor het bedrijf een instrument waarmee het zijn mestgift kan afstemmen op de behoeften van het gewas.

Bijlage 1, van het Besluit glastuinbouw stelt regels aan het maximaal toegestaan verbruik van meststoffen. Per gewas of gewasgroep mag een bepaalde maximale mestgift niet worden overschreden. Het is aan het bedrijf om te bepalen op welke wijze aan de voorschriften wordt voldaan. Dit kan door aanpassing van de mestgift op basis van de meet- en analyseregistraties, maar mag ook plaatsvinden door toepassing van andersoortige maatregelen. In dat laatste geval ligt een maandelijkse analyse van het spuiwater, drainwater en het drainagewater niet in de rede.

Gezien het voorgaande is de frequentie van de metingen en analyses thans gesteld op ten minste één keer per kwartaal.

Indien een bedrijf ervoor kiest om aan de voorschriften te voldoen door gebruik te maken van metingen en analyses, staat het hem uiteraard vrij die meer frequent uit te voeren. Het is echter niet nodig om dat in het besluit voor te schrijven.

Behalve de hierboven besproken aanpassing, zijn enkele foutieve verwijzingen naar andere bepalingen gecorrigeerd.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 januari 2006, nr. 7.

Naar boven