Wet van 22 december 2005, houdende wijziging van de Ambtenarenwet en enkele andere wetten in verband met goed ambtelijk handelen, goed werkgeverschap en algemene regels over integriteit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is in de Ambtenarenwet, de Militaire Ambtenarenwet 1931, de Politiewet 1993 en de Wet op het LSOP en het politieonderwijs een regeling op te nemen met betrekking tot de gedragscode, het integriteitsbeleid, de eed of belofte en het goed ambtenaarschap en goed werkgeverschap;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt «De artikelen 125, 125bis, 125a, 125c, 125d, 125f en 126» vervangen door: De artikelen 125, 125bis, 125ter, 125quater, 125quinquies, 125a, 125c, 125d, 125f en 126.

B

Artikel 125 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen j, k, l en m en worden de onderdelen n tot en met q geletterd j tot en met m.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid en hierin vervalt: en tweede.

C

In artikel 125bis wordt «onderdeel p» vervangen door: onderdeel l.

D

Na artikel 125bis worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 125ter

Het bevoegd gezag en de ambtenaar zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed ambtenaar te gedragen.

Artikel 125quater

Het bevoegd gezag van ambtenaren die door of vanwege het rijk, de provincies, de gemeenten of de waterschappen zijn aangesteld,

a. voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie;

b. zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;

c. draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen;

d. stelt in overeenstemming met de Tweede Kamer, onderscheidenlijk provinciale staten, de raad of het algemeen bestuur, vast op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode.

Artikel 125quinquies

  • 1. Voor zover deze onderwerpen niet bij of krachtens de wet zijn geregeld, worden voor de ambtenaren, door of vanwege het rijk aangesteld, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld betreffende:

    a. de verplichte aflegging van de eed of belofte door de ambtenaar bij zijn aanstelling;

    b. de melding en de registratie van nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken;

    c. de openbaarmaking van de krachtens onderdeel b geregistreerde nevenwerkzaamheden van ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is;

    d. het verbieden van nevenwerkzaamheden waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd;

    e. de melding van financiële belangen respectievelijk van het bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken voor ambtenaren aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is;

    f. een procedure voor het omgaan met bij een ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

  • 2. Het bevoegd gezag van provincies, gemeenten en waterschappen stelt voor de ambtenaren door of vanwege deze lichamen aangesteld, onder gelijk voorbehoud voorschriften vast omtrent de onderwerpen, genoemd in het eerste lid. Als ambtenaar aangesteld door of vanwege een waterschap wordt aangemerkt hij die is aangesteld door het in het reglement van die instelling daartoe aangewezen gezag teneinde in dienst van het waterschap werkzaam te zijn.

  • 3. De ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden meldt volgens de procedure, bedoeld in het eerste lid onder f, zal als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na het volgen van die procedure.

E

Artikel 125a, vierde lid, vervalt.

F

In artikel 126 wordt telkens «artikel 125» vervangen door: artikel 125 of 125quinquies.

ARTIKEL II

De Militaire Ambtenarenwet 1931 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst vervalt de aanduiding «1.»;

2. De onderdelen o, p, q, en r vervallen en de onderdelen s en t worden geletterd o en p;

3. Het tweede lid vervalt.

B

Na artikel 12 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 12bis

Het bevoegd gezag en de militaire ambtenaar zijn verplicht zich als een goed werkgever en een goed militair ambtenaar te gedragen.

Artikel 12ter

  • 1. Onze Minister voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie.

  • 2. Onze Minister zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit.

  • 3. Onze Minister draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen.

  • 4. Onze Minister stelt in overeenstemming met de Tweede Kamer vast op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode.

Artikel 12quater

  • 1. Voor zover deze onderwerpen niet bij of krachtens de wet zijn geregeld, worden voor de militaire ambtenaren bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld betreffende:

    a. de verplichte aflegging van de eed of belofte door de militaire ambtenaar bij zijn aanstelling;

    b. de melding en de registratie van nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken;

    c. de openbaarmaking van krachtens onderdeel b geregistreerde nevenwerkzaamheden van militaire ambtenaren in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is;

    d. het verbieden van nevenwerkzaamheden waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd;

    e. de melding van financiële belangen respectievelijk van het bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken voor militaire ambtenaren aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is;

    f. een procedure voor het omgaan met bij een militaire ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

  • 2. De militaire ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden meldt volgens de procedure, bedoeld in het eerste lid onder f, zal als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na het volgen van die procedure.

C

Artikel 12a, vierde lid vervalt.

ARTIKEL III

De Politiewet 1993 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «artikel 125, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 125, eerste lid, en artikel 125quinquies, eerste lid.

2. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. De ambtenaar van politie die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden meldt volgens de op grond van het eerste lid vast te stellen regels voor het omgaan met bij een ambtenaar levende vermoedens van misstanden binnen de organisatie waar hij werkzaam is, zal als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na het volgen van die procedure.

  • 4. Het tot aanstelling bevoegd gezag van ambtenaren van politie,

    a. voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie;

    b. zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit;

    c. draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen;

    d. stelt in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vast op welke wijze jaarlijks verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van de gedragscode.

B

Aan artikel 53d worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Artikel 50, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren werkzaam bij de organisatie, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Artikel 50, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de organisatie, bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL IV

De Wet op het LSOP en het politieonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 10 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Artikel 50, derde lid, van de Politiewet 1993 is van overeenkomstige toepassing op het personeel van het LSOP.

  • 7. Artikel 50, vierde lid, van de Politiewet 1993 is van overeenkomstige toepassing op het LSOP.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 22 december 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Uitgegeven de achtentwintigste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 436

Naar boven