Besluit van 16 december 2005 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit accijns en het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 5 december 2005, nr. DV2005-00217, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Douane en Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 66, 69a, 70, 71 en 72a van de Wet op de accijns en artikel 38i van de Wet op de loonbelasting 1964;

De Raad van State gehoord (advies van 14 december 2005, nr. W06.05.0541/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 15 december 2005, nr. DV2005-253, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Douane en Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 21, zesde lid, wordt «als bedoeld in het vierde lid» vervangen door: als bedoeld in het vijfde lid.

B

Artikel 23a komt te luiden:

Artikel 23a

  • 1. Teruggaaf van accijns voor minerale oliën die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een vermogen van minimaal 1 MW, wordt verleend aan degene die de minerale oliën overeenkomstig het vorenstaande heeft gebruikt.

  • 2. Het gebruik van de minerale oliën als bedoeld in het eerste lid dient te blijken uit de administratie van de gebruiker. Uit deze administratie dient eveneens te blijken dat de opgewekte elektriciteit op een Nederlands net als bedoeld in artikel 69a, tweede lid, van de wet, is ingevoed dan wel, indien geen invoeding op een Nederlands net heeft plaatsgevonden, dat die elektriciteit overeenkomstig artikel 36c, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag in de heffing van energiebelasting is betrokken.

C

Na hoofdstuk IV wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IVA BIJZONDERE REGELING VOOR BIOBRANDSTOFFEN

Artikel 33a
  • 1. Voor de in artikel 72a, zesde lid, van de wet bedoelde administratie wordt uitgegaan van een biobrandstoffenbalans per maand per accijnsgoederenplaats. De hoeveelheden biobrandstoffen worden bijgehouden in liters bij een temperatuur van 15 0C.

  • 2. Indien met toepassing van artikel 53, derde lid, van de wet één aangifte wordt gedaan voor accijnsgoederenplaatsen waarvan de vergunningen op naam zijn gesteld van dezelfde vergunninghouder, worden voor de vaststelling van de hoeveelheid biobrandstoffen waarvoor overeenkomstig artikel 72a van de wet een vermindering op de verschuldigde belasting wordt toegepast, die plaatsen als één accijnsgoederenplaats worden beschouwd.

  • 3. Bij een verzoek om teruggaaf voor gasolie of ongelode lichte olie overeenkomstig artikel 70 of 71 van de wet wordt de teruggaaf verleend naar het voor deze minerale oliën geldende tarief, met inachtneming van de maximale vermindering die op grond van artikel 72a van de wet op dat tarief kan worden toegepast. Indien wordt aangetoond dat een lagere vermindering dan de maximale dan wel geen vermindering is toegepast over de hoeveelheid waarvoor teruggaaf wordt verzocht, wordt de teruggaaf met inachtneming van die lagere vermindering dan wel het ontbreken van een vermindering verleend.

ARTIKEL II

Hoofdstuk IVA van het Uitvoeringsbesluit accijns vervalt met ingang van 1 januari 2007.

ARTIKEL IIA

Voor artikel 13 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12e

Een terugstorting als bedoeld in artikel XXXI, onderdeel C, van het Belastingplan 2006 leidt tot teruggave in de vorm van verrekening, van de eindheffing als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, die de inhoudingsplichtige eerder verschuldigd was ter zake van de storting.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 16 december 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Bij het Belastingplan 2006 zijn enige wijzigingen aangebracht in de Wet op de accijns. Deze hebben (onder meer) betrekking op:

· een vrijstelling van accijns voor minerale oliën die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit, en

· een vermindering van de accijns voor brandstoffen waaraan biobrandstoffen zijn toegevoegd.

Door middel van het onderhavige besluit worden enige bepalingen ter uitvoering van deze beide maatregelen in het Uitvoeringsbesluit accijns opgenomen. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een omissie te herstellen in artikel 21 van het Uitvoeringsbesluit accijns.

Tevens is geregeld dat wanneer gebruik wordt gemaakt van de herstelmogelijkheid voor de deelname aan de spaarloonregeling over 2006, de door de inhoudingsplichtige in eerste instantie betaalde eindheffing verrekend kan worden met latere (inhouding van) loonbelasting. De tot 1 juli 2006 geldende herstelmogelijkheid voor spaarloonstortingen is onderdeel van het belastingplan 2006. De mogelijkheid van verrekening van de eindheffing is een aanvulling hierop.

Administratieve lasten

De gevolgen voor de administratieve lasten die samenhangen met de onderhavige wijzigingen zijn verantwoord in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2006.

Minerale oliën gebruikt voor de elektriciteitsopwekking

Sinds 1 januari 2004 voorziet artikel 69a van de Wet op de accijns in een teruggaaf van accijns voor bepaalde minerale oliën die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit. Deze vrijstelling is beperkt tot minerale oliën die worden gebruikt in een installatie met een vermogen van ten minste 20 MW. Met ingang van 1 januari 2006 wordt voornoemd artikel 69a gewijzigd en zal de vrijstelling worden verruimd tot installaties met een vermogen van ten minste 1 MW en voorts tot alle minerale oliën. Daarbij is tevens bepaald dat de vrijstelling slechts wordt verleend voor zover de opgewekte elektriciteit wordt ingevoed op een Nederlands net, dan wel – indien geen invoeding plaatsvindt – de opgewekte elektriciteit in de heffing van energiebelasting is betrokken. Het onderhavige besluit strekt er mede toe de nadere voorwaarden en beperkingen ten aanzien van deze vrijstelling vast te leggen.

Hiertoe is artikel 23a van het Uitvoeringsbesluit accijns herzien. Dat artikel regelt in het eerste lid dat de teruggaaf wordt verleend aan degene die de minerale oliën heeft gebruikt voor de opwekking van de elektriciteit. In het tweede lid is bepaald dat uit de administratie moet blijken dat de olie ook inderdaad is aangewend voor de opwekking van elektriciteit. In het tweede lid is voorts bepaald – en dat is nieuw ten opzichte van het huidige artikel 23a – dat uit die administratie ook moet blijken dat de opgewekte elektriciteit is ingevoed op een Nederlands net dan wel in de heffing van de energiebelasting is betrokken.

Biobrandstoffen

In artikel 72a van de Wet op de accijns is voorzien in een vermindering van de accijns voor ongelode lichte olie (benzine) en gasolie (diesel) indien aan deze minerale oliën biobrandstoffen zijn toegevoegd. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ingevolge voornoemd artikel 72a voorwaarden en beperkingen worden vastgesteld ten aanzien van deze vermindering van accijns. Het onderhavige besluit strekt mede tot de vaststelling van die bepalingen. Hiertoe wordt in het Uitvoeringsbesluit accijns een nieuw hoofdstuk IVA, met daarin een nieuw artikel 33a, ingevoegd.

De vermindering van de accijns wordt verleend op de accijns die verschuldigd is ten aanzien van de uitslag uit een accijnsgoederenplaats. Deze vermindering is afhankelijk van de hoeveelheid biobrandstoffen die aan de benzine of diesel is toegevoegd, met dien verstande dat de vermindering is beperkt tot een maximale toevoeging van 2% biobrandstoffen. De hoeveelheid toegevoegde biobrandstoffen dient te blijken uit de administratie van de accijnsgoederenplaats. De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats houdt daartoe een zogenoemde voorraadbalans voor biobrandstoffen bij (zie ook de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2006) Kamerstukken II 2005–2006, 20 306, nr. 3, blz. 64).

In het eerste lid van het nieuwe artikel 33a is bepaald dat de biobrandstoffenbalans per maand en per accijnsgoederenplaats (of meerdere plaatsen indien deze ingevolge het eerste lid als één accijnsgoederenplaats worden beschouwd) wordt gehouden. Per maand dient de voorraadbalans te worden afgesloten. De hoeveelheden biobrandstoffen waarvoor vermindering van accijns wordt gevraagd dienen in de maand waarop de vermindering betrekking heeft, ook daadwerkelijk op die balans als voorraad aanwezig te zijn geweest en van die balans te zijn afgeschreven als te zijn toegevoegd aan benzine of diesel die is uitgeslagen. De hoeveelheden biobrandstoffen worden bijgehouden in liters bij een temperatuur van 15 °C, een en ander in overeenstemming met de minerale oliën waarvan de hoeveelheden waarover accijns wordt betaald, ook worden herleid tot hoeveelheden met een temperatuur van 15 °C.

In het nieuwe artikel 33a, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat voor de toepassing van artikel 72a van de Wet op de accijns verschillende accijnsgoederenplaatsen worden beschouwd als een enkele accijnsgoederenplaats indien deze plaatsen op naam zijn gesteld van dezelfde vergunninghouder en deze vergunninghouder overeenkomstig artikel 53, derde lid, van de Wet op de accijns, één aangifte voor deze plaatsen te zamen doet. Hierdoor wordt bereikt dat voor de verschillende productie- of opslaglocaties de bestaande mogelijkheid tot het doen van één enkele aangifte behouden blijft, en dat op die enkele aangifte de vermindering wordt verzocht voor de biobrandstoffen die in de verschillende productielocaties aan de benzine of diesel zijn toegevoegd. Tevens kan hierdoor worden volstaan met één enkele voorraadbalans voor biobrandstoffen voor alle locaties gezamenlijk. Het is dan ook minder van belang in welke productie- of opslaglocatie de bijmenging van biobrandstoffen is of wordt gerealiseerd.

Het derde lid van het nieuwe artikel 33a regelt de situatie waarin overeenkomstig artikel 70 of 71 van de wet teruggaaf van accijns wordt gevraagd voor gasolie en ongelode lichte olie waarop (mogelijk) de vermindering als bedoeld in artikel 72a van die wet is toegepast. Dit derde lid strekt er toe de teruggaaf vast te stellen op het bedrag aan belasting dat voor die minerale oliën ter zake van de uitslag is betaald. Voor de teruggaaf wordt er van uitgegaan dat voor de hoeveelheid gasolie of ongelode lichte olie waarvoor teruggaaf wordt gevraagd, de maximale vermindering van belasting overeenkomstig artikel 72a van de wet heeft plaatsgevonden. Bij de huidige tarieven wordt hierdoor de teruggaaf in beginsel beperkt tot € 358,81 (€ 364,91 minus € 6,10) voor gasolie en € 658 (€ 668,10 minus € 10,10) voor ongelode lichte olie. Indien wordt aangetoond dat voor de desbetreffende hoeveelheid minerale olie geen of een beperkte vermindering is toegepast omdat geen of minder dan 2% biobrandstof is toegevoegd, kan het teruggaafbedrag dienovereenkomstig worden verhoogd, uiteraard tot maximaal het geldende accijnstarief voor het desbetreffende product.

Artikel 33a van het Uitvoeringsbesluit geeft nadere uitwerking aan artikel 72a van de Wet op de accijns, opgenomen in hoofdstuk VA van die wet. Dit hoofdstuk, met inbegrip van voornoemd artikel 72a, vervalt met ingang van 1 januari 2007 (artikel XI van het Belastingplan 2006). Artikel II van het onderhavige besluit strekt ertoe om met ingang van die datum eveneens hoofdstuk IVA van het Uitvoeringsbesluit, met inbegrip van het daarin opgenomen artikel 33a, te doen vervallen.

Herstelmogelijkheid spaarloon

In artikel 12e van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt bij wijze van overgangsrecht bepaald dat per saldo geen eindheffing is verschuldigd voor zover gebruik wordt gemaakt van de in artikel XXXI, onderdeel C, van het Belastingplan 2006 opgenomen herstelmogelijkheid. Deze herstelmogelijkheid biedt werknemers tot 1 juli 2006 de mogelijkheid om (al dan niet bewuste) stortingen op een spaarloonrekening ongedaan te (laten) maken. Als deze storting voor 1 juli 2006 ongedaan gemaakt is (en het in eerste instantie gespaarde bedrag ook voor 1 juli 2006 als loon in aanmerking is genomen) kan de werknemer alsnog in 2006 een voorziening ingevolge de levensloopregeling opbouwen. Met betrekking tot de eindheffing die over deze stortingen op een spaarloonrekening is geheven, was tot dusver niets bepaald. Dit zou betekenen dat inhoudingsplichtigen geen mogelijkheid zouden hebben om deze bedragen terug te krijgen door middel van verrekening met de afdracht van latere (inhoudingen) loonbelasting. Artikel 12e bepaalt dat deze verrekening wel kan plaatsvinden.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven