Besluit van 14 december 2005, houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken d.d. 7 december 2005, nr. 05M480139;

Gelet op artikel 44, eerste lid, van de Grondwet;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Onze Minister van Justitie is belast met de taken en de uitoefening van de daaruit voortvloeiende bevoegdheden die ingevolge de in de bijlage bij dit besluit genoemde bepalingen toekomen aan een andere minister, voorzover de onverwijlde uitoefening daarvan noodzakelijk is om maatregelen te nemen ter voorkoming van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht of om op voorhand de gevolgen daarvan te beperken en indien overleg of overeenstemming over die maatregelen tussen Onze Minister van Justitie en die andere minister niet mogelijk is binnen de beschikbare tijd.

Artikel 2

  • 1. Onze Minister van Justitie stelt Onze Minister-President en Onze Minister wie het aangaat onverwijld in kennis van zijn voornemen artikel 1 toe te passen.

  • 2. Indien de beschikbare tijd waarbinnen de maatregelen genomen moeten worden toepassing van het eerste lid niet toelaat, stelt Onze Minister van Justitie, onverwijld nadat hij de maatregelen heeft genomen, Onze Minister-President en Onze Minister wie het aangaat daarvan in kennis.

  • 3. Zodra de omstandigheden dit toelaten, beëindigt Onze Minister van Justitie de toepassing van artikel 1 en stelt hij Onze Minister-President en Onze Minister wie het aangaat daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

In voorkomende gevallen oefent Onze Minister van Justitie bevoegdheden op grond van artikel 1 uit in overeenstemming met de beslissingen van de ministerraad of de ministeriële commissie Doorzettingsmacht Terrorismebestrijding.

Artikel 4

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit vervalt op het tijdstip waarop een wet, houdende regeling van de bevoegdheid van Onze Minister van Justitie om maatregelen te nemen ter voorkoming van een terroristisch misdrijf, of om op voorhand de gevolgen daarvan te beperken, in werking treedt.

Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, Onze Minister van Justitie en Onze Ministers wie het aangaat, zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Hoge Colleges van Staat, de ministerraad, de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba en de ministeries.

’s-Gravenhage, 14 december 2005

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

Uitgegeven de twintigste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage, bedoeld in artikel 1 van het Besluit, houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter

1. Artikel 9, eerste lid, van de Brandweerwet 1985.

2. Artikel 5 van de Havenbeveiligingswet.

3. De artikelen 42, 43a, eerste lid, 46, eerste lid, 47 en 48, eerste en tweede lid, van de Kernenergiewet.

4. De artikelen 16, tweede lid, 54, derde lid, 55, 57, 58, tweede en derde lid, 59, tweede lid, en 60, tweede lid, van de Politiewet 1993.

5. Artikel 18 van de Postwet.

6. De artikelen 14.1 en 18.9, eerste en tweede lid, van de Telecommunicatiewet.

7. Artikel 2 van de Uitvoeringswet verdrag biologische wapens.

8. De artikelen 3, derde lid, 48, tweede lid, 59, eerste lid, 62, vierde lid, en 63, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

9. De artikelen 21, eerste en tweede lid, 32l, eerste en derde lid, en 32m van de Warenwet.

10. Artikel 4, negende lid, van de Waterleidingwet.

11. De artikelen 74, tweede lid, 75 en 76 van de Waterstaatwet 1900.

12. Artikel 18 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.

13. De artikelen 5.10, eerste lid, en 9.1 van de Wet luchtvaart.

14. Artikel 40 van de Wet milieugevaarlijke stoffen.

15. De artikelen 11a, derde lid, 13, 16, 17 en 18 van de Wet rampen en zware ongevallen.

Naar boven