Besluit van 28 november 2005, houdende regels met betrekking tot het gebruik van organische oplosmiddelen in verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen en tot wijziging van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 september 2005, nr. DJZ2005181912, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op richtlijn nr. 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (PbEU L 143), op de artikelen 24 en 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen en op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 13 oktober 2005, nr. W08.05.0417/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 november 2005, nr. DJZ2005202959, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. richtlijn 2004/42: richtlijn nr. 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (PbEU L 143);

b. VOS: vluchtige organische stof (VOS) als bedoeld in artikel 2, onderdeel 5, van de richtlijn;

c. VOS-gehalte: VOS-gehalte als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van richtlijn 2004/42;

d. oplosmiddel: oplosmiddel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 7, van richtlijn 2004/42.

Artikel 2

  • 1. Het is verboden de producten, genoemd in de bij richtlijn 2004/42 behorende bijlage I na de data, genoemd in de bij die richtlijn behorende bijlage II, in Nederland in te voeren of aan een ander ter beschikking te stellen, indien zij een VOS-gehalte hebben dat de grenswaarde, genoemd in die bijlage II, te boven gaat.

  • 2. Producten, genoemd in de bij richtlijn 2004/42 behorende bijlage I, die niet onder het verbod van het eerste lid vallen, zijn voorzien van een etiket waarop worden vermeld:

    a. de subcategorie van het product en de betrokken VOS-grenswaarden in gram/liter, bedoeld in de bij richtlijn 2004/42 behorende bijlage II, en

    b. het maximale VOS-gehalte in gram/liter van het product in gebruiksklare vorm.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de producten, genoemd in de bij richtlijn 2004/42 behorende bijlage I, waaraan oplosmiddelen of andere bestanddelen die oplosmiddelen bevatten, worden toegevoegd om het product gebruiksklaar te maken.

Artikel 3

  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, geldt niet voor producten die worden verhandeld om uitsluitend te worden gebruikt bij een activiteit die wordt verricht in een installatie die zich bevindt in een vergunningplichtige inrichting als bedoeld in artikel 2 van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer.

  • 2. Het verbod, bedoeld in artikel 2 geldt, tot de dag met ingang waarvan een jaar is verstreken na de data, genoemd in de bij richtlijn 2004/42 behorende bijlage II, niet voor producten die niet voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2 en die kennelijk zijn geproduceerd vóór die data.

Artikel 4

De methoden, genoemd in de bij richtlijn 2004/42 behorende bijlage III, worden gebruikt om vast te stellen of het VOS-gehalte van de producten, genoemd in de bij die richtlijn behorende bijlage I, voldoet aan de grenswaarden, genoemd in de bij die richtlijn behorende bijlage II.

Artikel 5

  • 1. Een wijziging van richtlijn 2004/42 gaat voor de toepassing van artikel 1 gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2. Een wijziging van een van de bijlagen bij richtlijn 2004/42 gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 6

In bijlage I bij het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer vervalt onder «Overspuiten van voertuigen»:

– het aanbrengen van een laklaag op wegvoertuigen, zoals gedefinieerd in Richtlijn 70/156/EG, of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek, of.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen Wms.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 28 november 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de dertiende december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Achtergrond

Dit besluit strekt tot omzetting in nationaal recht van richtlijn nr. 2004/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004, inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG (PbEU L 143). Richtlijn 1999/13/EG is in nationaal recht omgezet in het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer. Dit besluit stelt emissiegrenswaarden aan onder andere het VOS-gehalte van producten die worden gebruikt voor het overspuiten van voertuigen, hetgeen thans in het onderhavige besluit (hierna: dit besluit) is geregeld.

Omdat dit besluit mede strekt tot bescherming van de gezondheid in het algemeen (kwaliteit van waren) en van werknemers in het bijzonder (arbeidsomstandigheden) wordt de voordracht van dit besluit mede gedaan door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Richtlijn nr. 2004/42 dient in relatie te worden gezien met richtlijn nr. 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PbEG L 309), de zogenoemde NEC-richtlijn. Deze richtlijn stelt nationale maxima vast voor de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen, met inbegrip van vluchtige organische stoffen (hierna: VOS), die tegen 2010 niet meer overschreden mogen worden als onderdeel van de geïntegreerde strategie van de Gemeenschap om verzuring en de vorming van troposferische ozon te bestrijden. De NEC-richtlijn omvat echter geen grenswaarden voor de emissie van die verontreinigende stoffen uit specifieke bronnen.

Teneinde de nationale emissieplafonds voor VOS in acht te nemen, moeten de lidstaten hun aandacht richten op een aantal verschillende categorieën van bronnen die deze emissies veroorzaken. De wetgeving van sommige lidstaten die VOS-grenswaarden voor bepaalde productcategorieën kende en die gold vóórdat richtlijn 2004/42 diende te zijn omgezet, kon per lidstaat echter uiteenlopen. Deze verschillen, gekoppeld aan het ontbreken van wetgeving op dit vlak in andere lidstaten, konden onnodige handelsbelemmeringen en concurrentievervalsing in de interne markt veroorzaken. De nationale wetten en voorschriften waarin, met het oog op de bestrijding van ozon op leefniveau, grenswaarden zijn vastgesteld voor het VOS-gehalte van de onder de onderhavige richtlijn vallende producten zijn dan ook met richtlijn 2004/42 geharmoniseerd, om te verzekeren dat zij het vrije verkeer van deze producten niet beperken. Aangezien de VOS-emissies in een lidstaat de luchtkwaliteit in andere lidstaten beïnvloeden, kan het terugdringen van VOS-emissies van producten niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk worden verwezenlijkt. Een verlaging van de VOS-emissies kan daarom, gezien de grotere schaal en doeltreffendheid, beter op het niveau van de Gemeenschap worden gerealiseerd. Daarom heeft de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel de onderhavige richtlijn vastgesteld. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn echter niet verder dan nodig is voor het terugdringen van VOS-emissies van de producten waarop de richtlijn betrekking heeft.

Het VOS-gehalte van verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen leidt tot aanzienlijke emissies van VOS in de lucht, hetgeen bijdraagt tot lokale en grensoverschrijdende vorming van fotochemische oxidanten in de grenslaag van de troposfeer. Het VOS-gehalte van bepaalde verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen wordt dan ook, voorzover technisch en economisch uitvoerbaar, op grond van deze richtlijn zoveel mogelijk verminderd met inachtneming van de klimatologische omstandigheden (VOS-emissie is bij warm weer hoger dan bij koud weer). Daarbij is voorzien in overgangsmaatregelen voor producten die vervaardigd zijn voordat de voorschriften van deze richtlijn van kracht werden. Verder voorziet deze richtlijn in de mogelijkheid dat een lidstaat in bepaalde gevallen individuele vergunningen kan verlenen voor de verkoop en de aankoop, voor specifieke doeleinden en in strikt beperkte hoeveelheden, van producten die niet voldoen aan de door deze richtlijn bepaalde grenswaarden voor oplosmiddelen.

De bescherming van de gezondheid van consumenten en/of werknemers en hun arbeidsmilieu valt niet binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn. Daarom is deze richtlijn niet van invloed op maatregelen die de lidstaten voor dat doel nemen. Dat laat onverlet dat deze richtlijn, wat de consumenteninformatie betreft, een aanvulling geeft op de communautaire bepalingen inzake de etikettering van chemische stoffen en preparaten. Deze aanvulling is omgezet in dit besluit. Die (overige) communautaire regels zijn in nationaal recht omgezet in het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten. Nu het in dit besluit om aanvullende voorschriften gaat, blijven de in het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten gegeven etiketteringsvoorschriften onverkort van kracht.

Om te kunnen beoordelen of de massaconcentraties van VOS die worden aangetroffen in elke categorie onder deze richtlijn vallende verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen, zich binnen de toegestane grenzen bevinden, voorziet de richtlijn in analysemethoden. Die methoden kunnen bij zowel de vervaardiging van deze producten als het toezicht op de naleving van de grenswaarden worden toegepast. Die analysemethoden zijn vastgelegd in bijlage III bij de richtlijn.

Aangezien het VOS-gehalte van voor het «overspuiten van voertuigen» gebruikte producten thans in de onderhavige richtlijn wordt gereguleerd, is in Richtlijn nr. 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (PbEU L 143) «het aanbrengen van een laklaag op wegvoertuigen of een deel daarvan, als onderdeel van de reparatie, de bescherming of de decoratie van voertuigen buiten de fabriek» vervallen.

De onderhavige richtlijn is niet van toepassing op producten die worden verkocht voor het exclusieve gebruik in krachtens richtlijn nr. 1999/13/EG goedgekeurde installaties, waar emissiebeperkende maatregelen een alternatief vormen voor het bereiken van op zijn minst een gelijkwaardige verlaging van de VOS-emissies.

In artikel 9 van richtlijn 2004/42 is ten aanzien van het VOS-gehalte bepaald dat er nog een evaluatie zal plaatsvinden teneinde vast te stellen of er ruimte is voor een verlaging van het VOS-gehalte van producten die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en voor een verdere verlaging van de reeds vastgestelde VOS-grenswaarden van producten voor het overspuiten van voertuigen. Mede in verband daarmee zijn aan de lidstaten verplichtingen opgelegd voor het monitoren en het verstrekken van informatie aan de Europese Commissie.

2. Nationaal beleid

Het nationale beleid ten aanzien van de reductie van de emissie van vluchtige organische stoffen (waaronder verfproducten als broncategorie) was in de jaren 1988–2000 grotendeels ingevuld door het project KWS 2000. De meeste maatregelen voor de broncategorie verf waren in dat kader gericht op het vergroten van het marktaandeel oplosmiddelarme producten en «good housekeeping».

Om de verworvenheden van KWS 2000 vast te houden in het VOS-reductiebeleid van na 2000 is er onder andere voor gekozen om de maatregelen voor inrichtinggebonden activiteiten in de Nederlandse emissierichtlijn (NER) onder te brengen. Het nationale beleid na 2000 voor het terugdringen van de VOS-emissies staat in het teken van de NEC-richtlijn. Op grond van deze richtlijn heeft elke lidstaat emissieplafonds toebedeeld gekregen, waaronder voor VOS. Die plafonds moeten voor het jaar 2010 zijn gerealiseerd. Om het plafond voor VOS te kunnen halen, zijn in het NMP-4 (Kamerstukken II 2000/01, 27 801) voor de verschillende doelgroepen inspanningsverplichtingen opgenomen. Daartoe hebben de verschillende branches VOS-reductieplannen opgesteld. Ook de maatregelen uit die reductieplannen worden zoveel mogelijk ondergebracht in de NER. Daarbij zal een uitzondering worden gemaakt voor die sectoren waarvoor de maatregelen van ofwel KWS 2000 of de VOS-reductieplannen in een werkboek of handboek, behorende bij een doelgroepconvenant zijn opgenomen.

Daarnaast worden ook binnen het arbeidsomstandighedenbeleid VOS-reducties in verschillende sectoren gerealiseerd.

3. Inhoud van het besluit

Het onderhavige besluit, dat kan worden gezien als een één op één implementatie, beperkt zich tot een verbodsbepaling voor het gebruik van de producten waarop de richtlijn betrekking heeft. In verband daarmee is, wat de begrippen betreft die in het besluit voorkomen, verwezen naar de begrippen van de richtlijn. Voorts is verwezen naar de bij de richtlijn behorende bijlagen. Verder voorziet het besluit in een bepaling (artikel 5) die ertoe strekt dat wijzigingen in die begrippen en bijlagen bij de richtlijn in beginsel automatisch van toepassing zullen zijn vanaf de dag waarop een wijziging van die begrippen of bijlagen in nationaal recht moet zijn omgezet. Op basis van de evaluatie die de Europese Commissie moet houden en de technische ontwikkelingen kan de Europese Commissie de richtlijn en met name de bijlagen bij de richtlijn zodanig wijzigen dat er sprake zal zijn van aanscherping van de thans voorgeschreven grenswaarden of uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn.

Verder voorziet artikel 33 Wms er reeds in dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) in bepaalde gevallen ontheffing kan verlenen van het verbod zoals opgenomen in dit besluit. De Minister van VROM zal van deze bevoegdheid alleen gebruik maken voor het gebruik van strikt beperkte hoeveelheden producten, waarop de richtlijn van toepassing is, maar die niet aan de voorgeschreven grenswaarden voldoen voor de restauratie en het onderhoud van gebouwen en klassieke voertuigen die van bijzonder historisch en cultureel belang zijn. Gebouwen die als zodanig kunnen worden aangemerkt, zijn beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988. Bij voertuigen kan gedacht worden aan voertuigen die in de collectie van een museum zijn of worden opgenomen. Ontheffingen zullen worden verleend aan degenen die zich met de restauratie en het onderhoud bezighouden. Aan de ontheffing zullen passende voorschriften worden verbonden waaraan diegenen moeten voldoen. Het is niet de bedoeling om voor ieder te behandelen individueel gebouw of klassiek voertuig een ontheffing te verlenen.

Tot slot verwijst dit besluit naar de in bijlage III bij de richtlijn gegeven analyse- of bepalingsmethoden op basis waarvan kan worden nagegaan of aan de voorgeschreven grenswaarden wordt voldaan.

4. Verhouding tot andere nationale wetgeving en beleid

4.1 Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer

Het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer is van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen die behoren tot één of meer van de categorieën van inrichtingen, die zijn genoemd in bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, voor zover zich in de inrichting een installatie bevindt die VOS uitstoot naar het milieu bij bepaalde activiteiten, genoemd in bijlage I behorende bij dat besluit. Het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer is echter niet van toepassing op niet-vergunningplichtige inrichtingen. Voor die niet-vergunningplichtige inrichtingen dienen met name het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer, het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer en het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer te worden genoemd. In die besluiten, die zijn gebaseerd op artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, zijn afzonderlijke voorschriften, die mede strekken tot implementatie van de EG-VOS-richtlijn, opgenomen met het oog op het beperken van de uitstoot van VOS naar het milieu.

Op grond van genoemde besluiten moeten die inrichtingen ook een oplosmiddelenboekhouding bijhouden.

Het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer is van toepassing indien in een inrichting jaarlijks vijftienduizend kilogram of minder organische oplosmiddelen worden gebruikt. Indien deze grens wordt overschreden, is het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn van toepassing en wordt de betreffende inrichting vergunningplichtig.

In het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer zijn voorschriften gegeven die strekken tot invulling van het reductieprogramma door de betreffende inrichtingen. Dit besluit is van toepassing op inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakken, het keuren, reinigen van carrosserie en bekleding, het verhandelen, verhuren, stallen of proefdraaien van motorvoertuigen, caravans, landbouwwerktuigen, aanhangwagens of opleggers. De voorschriften hebben betrekking op verfspuitwerkzaamheden en op VOS-houdende schadeherstel- en andere producten.

In het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer zijn eveneens de relevante voorschriften uit de EG-VOS-richtlijn geïmplementeerd, door middel van het opnemen van gelijksoortige voorschriften als in het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer.

In het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer zijn per activiteit emissiegrenswaarden opgenomen die degene die een inrichting drijft, waarin zich een installatie als bedoeld in dat besluit bevindt, in acht dient te nemen, tenzij hij gebruik kan maken van de mogelijkheid om een reductieprogramma in te dienen. Dit laatste houdt in dat degene die een inrichting als bedoeld in dat besluit drijft, een speciaal voor zijn inrichting ontworpen reductieprogramma mag gebruiken, mits daardoor dezelfde emissiebeperking wordt bereikt als wanneer hij zich gehouden zou hebben aan de emissiegrenswaarden. Bij het opstellen van dat reductieprogramma kan ook het onderhavige besluit een rol spelen. Immers, het besluit is niet altijd van toepassing (artikel 3, eerste lid), maar degene die een inrichting drijft, waarop dit besluit niet van toepassing is, waarin verven en vernissen worden gebruikt, kan voorzover toepasbaar, gebruikmaken van verven en vernissen waarop het besluit van toepassing is. Dat kan een bijdrage leveren aan het voldoen aan de emissiegrenswaarde die voor die inrichting krachtens het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer geldt.

4.2 Besluit vluchtige organische stoffen Wms

Het Besluit vluchtige organische stoffen Wms vertoont enige samenloop met het onderhavige besluit. Dit Wms-besluit strekt tot het doelmatiger omgaan met lak of verf bij het bedrijfsmatig spuiten van verf en lak. Met het oog hierop zijn regels gesteld met betrekking tot de deskundigheid van personen die beroepsmatig verf of lak spuiten en aan de overdracht – dat wil zeggen hoeveel procent van de verspoten lak of verf op het object terechtkomt – van hoogrendement luchtspuitapparatuur waarmee verf of lak wordt verspoten. Een en ander om de uitworp van VOS te beperken. Inmiddels is echter besloten dit besluit in te trekken. Dat voornemen hangt onder meer samen met de totstandkoming van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer en het onderhavige besluit. In het kader van de herijking van de VROM-regelgeving (Kamerstukken II 2003/04, 29 383) is hiertoe besloten mede om de administratieve lasten voor het betrokken bedrijfsleven terug te brengen.

4.3 Arbeidsomstandighedenbesluit

In het Arbeidsomstandighedenbesluit is onder meer een algemene vervangingsplicht voor VOS opgenomen ter preventie van het Organisch Psychosyndroom (OPS). OPS is een ernstige aandoening van het zenuwstelsel die kan worden veroorzaakt door beroepsmatige blootstelling aan te hoge concentraties VOS, waarvan er vele worden toegepast als oplosmiddel. Op basis van dit besluit heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door middel van ministeriële regelingen sectoren en werkzaamheden aangewezen waarvoor de vervangingsplicht geldt. Deze plicht geldt in elk geval voor de bouw (schilders), de branche van tapijt en vloerleggers, de grafische industrie en autospuiterijen. Voor een aantal andere sectoren, zoals de scheepsbouw, de metaalnijverheid, de meubelindustrie en de leer- en lederwarenindustrie, wordt bekeken of een vervangingsplicht voor VOS voor bepaalde werkzaamheden mogelijk is. De vervangingsplicht betekent dat er in plaats van de VOS-rijke producten geschikte alternatieven ofwel VOS-arme producten moeten worden gebruikt.

5. Bedrijfseffecten

5.1 Nederlandse productie

De productie van de hoeveelheid verf in Nederland bedraagt ongeveer 300.000 ton ofwel circa zes procent van de Europese productie. Het op de markt brengen van verfproducten, waar het onderhavige besluit betrekking op heeft, gebeurt in Nederland hoofdzakelijk door de producenten en retailers van verfproducten. Twee producenten, die tot de chemische industrie behoren, hebben de productie in ons land grotendeels in handen. Op de markt van de betreffende verfproducten zijn in totaal circa tachtig verfproducenten en retailers actief. Daarvan opereren er circa vijftig als zelfstandig bedrijf. De branchevereniging: de Vereniging van verf- en drukwerkfabrikanten (VVVF) heeft ongeveer honderd leden en vertegenwoordigt 95 procent van de verfproducenten en retailers op de Nederlandse markt die de afzet van verf op de markt verzorgen.

5.2 Verdeling van de markt

Ongeveer de helft van de Nederlandse verfmarkt betreft de afzet van bouwverven. De «Doe het Zelf»-verfmarkt heeft een aandeel van circa dertig procent in de binnenlandse afzet. In de autoreparatiesector wordt jaarlijks circa zes duizend ton verf (circa twee procent van de totale markt) gebruikt. Aangezien niet alle bouwverven onder dit besluit vallen en aannemend dat het import- en exportvolume nagenoeg gelijk blijven, zal in Nederland ongeveer vijftig tot zeventig procent van de geproduceerde hoeveelheid verfproducten (dat is tussen de 150.000 en 210.000 ton verf) onder het onderhavige besluit vallen.

5.3 Export en import

Van de in Nederland geproduceerde hoeveelheid verf wordt circa 70.000 ton aan verfproducten geëxporteerd. De import van verfproducten bedraagt eveneens circa 70.000 ton.

5.4 Verplichte vermelding VOS-gehalte

Het onderhavige besluit verplicht tot het vermelden van het VOS-gehalte en van het toegestane VOS-gehalte van gebruiksklaar product op de verpakking. Op grond van de geldende arbeidsomstandighedenregelgeving en op grond van vrijwillige afspraken binnen de VVVF worden in Nederland op de verpakkingen van het merendeel van de betrokken verven al gegevens over het VOS-gehalte vermeld.

Op grond van het onderhavige besluit zullen alle producenten, retailers en anderen die al dan niet met kleurstof opnieuw gemengde verf (opnieuw) verpakken, het VOS-gehalte op de etiketten van de verfverpakkingen van decoratieve bouwverven en van verven voor autoreparatie dienen te vermelden. Hiervoor is een kleine aanpassing van de vermeldingen op de verpakking nodig. Aangezien de branche door haar betrokkenheid bij de totstandkoming en de publicatie van richtlijn 2004/42 daarvan al op de hoogte was, heeft de branche daar reeds rekening mee gehouden. Daarbij komt dat het onderhavige besluit geen nadere vormvereisten heeft gesteld ten aanzien van die vermeldingen. De meerkosten zullen dan ook gering zijn, in elk geval aanmerkelijk minder dan 0,1 procent van de omzet. Van een waarneembaar bedrijfseffect zal daarom geen sprake zijn.

6. Administratieve lasten

De etikettering die de richtlijn en daarmee dit besluit voorschrijven, leidt tot administratieve lasten voor het betrokken bedrijfsleven. De in deze richtlijn bedoelde producten moeten echter al op grond van andere communautaire bepalingen inzake de etikettering van chemische stoffen en preparaten (omgezet in het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten) van een etiket worden voorzien. Het etiket zal op basis van de onderhavige richtlijn echter ook consumenteninformatie moeten bevatten. Die informatie is op initiatief van de VVVF gezamenlijk met de brancheorganisatie van de verfgroothandel, de Vereniging van Verfgroothandelaren in Nederland (VVVH), sinds 2000 voor de verfproducten van hun leden ingevoerd. Die invoering hield verband met de regels die ten aanzien van VOS-houdende producten in het kader van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn gegeven. Er treedt derhalve geen verzwaring van administratieve lasten op.

Een verzoek om ontheffing van de eisen van dit besluit ten behoeve van beschermde monumenten of klassieke voertuigen kan op eenvoudige wijze worden gedaan. Een dergelijk verzoek zal gemotiveerd moeten zijn. Ervan uitgaande dat een verzoek door een ervaren medewerker op MBO-niveau wordt opgesteld, dat opstellen 0,5 uur vergt en voor die medewerker een uurtarief geldt van € 75,–, levert dat een administratieve last op van 0,5 x € 75,– = € 37,50 + verzendkosten € 2,50 = € 40,–.

Het besluit is in ontwerp voor een toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten, maar door het college niet geselecteerd om te worden getoetst.

7. Handhaafbaarheid en toezicht op de naleving

De handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van dit besluit worden gewaarborgd door enerzijds de voorgeschreven wijze waarop het VOS-gehalte moet worden bepaald in verven en vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen. Die methode zal de fabrikant van die producten moeten hanteren om de vereiste productinformatie te kunnen genereren. Anderzijds biedt de voorgeschreven informatie die op de etiketten waarvan verven, vernissen en producten voor het overspuiten van voertuigen moeten zijn voorzien, een handvat voor handhaving elders dan bij de fabrikant.

Gegeven het feit dat het onderhavige besluit is gebaseerd op de Wms, is de grondslag voor (de bevoegdheid tot) bestuurlijk handhaven in die wet terug te vinden.

Ingevolge artikel 64, tweede lid, van die wet heeft het vergunningverlenende gezag op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van de Wms voor degene die de inrichting drijft, geldende voorschriften. Indien het niet gaat om regels ten aanzien van de drijver van de betrokken inrichting is de Minister van VROM bevoegd tot handhaving op grond van artikel 64, derde lid, van de Wms in verbinding met de artikelen 18.3 tot en met 18.16 van de Wet milieubeheer. Eén en ander betekent dat het toezicht op de naleving van het onderhavige besluit en daarmee van de richtlijn wordt uitgeoefend door de VROM-Inspectie. Voor zover de activiteiten waarop dit besluit betrekking heeft, worden verricht in een inrichting in de zin van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, en de toepassing niet op grond van artikel 3, eerste lid, is uitgesloten, is ook het ten aanzien van die inrichting bevoegde gezag gehouden toezicht uit te oefenen op de naleving van het onderhavige besluit. In het merendeel van die gevallen zijn burgemeester en wethouders van de gemeente het bevoegde gezag.

Overtreding van een voorschrift van het onderhavige besluit is in artikel 1a, onder ten eerste, van de Wet op de economische delicten aangemerkt als een economisch delict. Immers, in dat artikelonderdeel is verwezen naar voorschriften die bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in onder meer artikel 24 van de Wms zijn gegeven. Daarmee zijn doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties als bedoeld in artikel 10 van richtlijn 2004/42 van toepassing op het overtreden van het onderhavige besluit.

Omdat bij de handhaving van dit besluit verschillende handhavende instanties betrokken zijn, zoals de VROM-Inspectie, zullen die instanties hun handhavende activiteiten met elkaar afstemmen. Hetzelfde geldt voor de Arbeidsinspectie en de Voedsel- en Warenautoriteit, indien zij overtredingen constateren bij de uitvoering van hun eigen controletaken. Voorts zullen zij in overleg met het Openbaar Ministerie bezien in welke gevallen strafrechtelijke handhaving een alternatief kan zijn voor bestuursrechtelijke handhaving. Immers, in het algemeen staat bestuursrechtelijke handhaving voorop.

De richtlijn verplicht de lidstaten tot het opstellen van een monitoringprogramma teneinde na te gaan of aan de richtlijn wordt voldaan (artikel 6). Dit monitoringprogramma zal in samenspraak met de handhavende instanties (VROM-Inspectie, Voedsel- en Warenwetautoriteit en de Arbeidsinspectie) worden opgesteld, opdat zij dat bij het toezicht op de naleving van het onderhavige besluit (en daarmee van de richtlijn) zullen hanteren.

8. Procedure

Het besluit is niet in ontwerp overgelegd aan de Staten-Generaal noch in de Staatscourant gepubliceerd, zoals artikel 61, eerste lid, van de Wms bepaalt. De reden hiervoor is dat artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing is. Dit artikel houdt in dat een verplichting als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wms, niet geldt indien het voorgenomen besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het onderhavige ontwerpbesluit strekt uitsluitend tot uitvoering van richtlijn 2004/42. Gekozen is voor inwerkingtreding met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst. De uiterste implementatiedatum van de richtlijn is 30 oktober 2005. Het besluit wordt na vaststelling aan de beide kamers van de Staten-Generaal toegezonden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onder een vluchtige organische stof verstaat de richtlijn een organische verbinding met een beginkookpunt van 250 °C of lager, gemeten bij een standaarddruk van 101,3 kPa.

Onder het VOS-gehalte verstaat de richtlijn de massa van vluchtige organische stoffen, uitgedrukt in gram/liter (g/l) bij de bereiding van het product in gebruiksklare vorm. De massa van vluchtige organische stoffen in een bepaald product die, tijdens het drogen, door een chemische reactie deel gaan uitmaken van de coating, wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het VOS-gehalte.

Onder een oplosmiddel verstaat de richtlijn een VOS die alleen of in combinatie met andere agentia wordt gebruikt om grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen of te verdunnen, of als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen, dan wel als dispergeermiddel, om de viscositeit aan te passen, om de oppervlaktespanning aan te passen, als weekmaker of als conserveermiddel.

Artikel 2

Het eerste lid regelt dat verven, vernissen en producten voor het overspuiten van motorvoertuigen alleen in ons land in de handel mogen worden gebracht als zij voldoen aan de voor dat product gestelde grenswaarden. In het tweede lid is aangegeven dat producten die een VOS-gehalte hebben dat de grenswaarde niet overschrijdt van een etiket moeten zijn voorzien en wat er op het etiket wordt vermeld. De datum waarop het verbod ingaat, is per product verschillend gesteld in bijlage II bij de richtlijn.

In het derde lid is bepaald dat het verbod van het eerste lid ook geldt voor nog niet gebruiksklare producten, genoemd in bijlage I, waaraan oplosmiddelen of bestanddelen die oplosmiddelen bevatten, worden toegevoegd om het product gebruiksklaar te maken.

Artikel 3

In het eerste lid is bepaald dat, wanneer verven en vernissen en andere producten voor het overspuiten van voertuigen worden verhandeld om uitsluitend te worden gebruikt in een installatie van een milieuvergunningplichtige inrichting, de eisen waaraan die producten volgens dit besluit moeten voldoen, niet gelden. Reden hiervoor is dat op grond van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer die inrichting aan emissiegrenswaarden moet voldoen en daartoe de nodige maatregelen moet nemen. Eén van die maatregelen kan het gebruik zijn van producten die aan het onderhavige besluit voldoen. De keuze welke maatregelen genomen worden, wordt hierdoor overgelaten aan degene die de betreffende inrichting drijft, zij het dat het bevoegd gezag in de vorm van de vergunning met die keuze moet instemmen. Genoemd besluit is immers gebaseerd op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer. Dat betekent dat die voorschriften in het kader van een vergunningplichtige inrichting als algemene regel gelden en dus niet expliciet in de vergunning hoeven te worden genoemd.

Het tweede lid voorziet in een overgangsregeling voor producten die zijn vervaardigd voordat de voorschriften van dit besluit van kracht werden.

Artikel 4

Dit artikel schrijft voor op welke wijze moet worden vastgesteld of een onder dit besluit vallend product aan de voorgeschreven grenswaarde voldoet. Deze bepalingsmethode kan door zowel de fabrikant van het product bij de fabricage ervan als de VROM-Inspectie worden gehanteerd in het kader van het toezicht op de naleving.

Artikel 5

Dit artikel voorziet in het in beginsel automatisch van toepassing worden (met ingang van de dag waarop aan de wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven) van wijzigingen in de definities die de richtlijn hanteert of van de bijlagen bij de richtlijn, waarnaar dit besluit verwijst. Hierdoor hoeft in beginsel geen implementatieregelgeving te worden ontwikkeld. Bovendien biedt deze bepaling een waarborg dat dergelijke wijzigingen tijdig zijn geïmplementeerd.

Artikel 6

Aangezien het VOS-gehalte van voor het overspuiten van voertuigen gebruikte producten thans in de onderhavige richtlijn wordt gereguleerd, is richtlijn nr. 1999/13/EG van de Raad van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties gewijzigd.

Het onderhavige artikel voorziet in de daarmee verband houdende wijziging van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

BIJLAGE

Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2004/42/EG

Implementatie

Artikel 1

Behoeft geen implementatie

Artikel 2, nrs. 1 tot en met 4 en 8 tot en met 12

Behoeft geen implementatie

Artikel 2, nrs. 5 tot en met 7

Artikel 1 Besluit oovv

Artikel 3, eerste lid, eerste alinea

Artikel 2, eerste lid, Besluit oovv

Artikel 3, eerste lid, tweede alinea

Artikel 4 Besluit oovv

Artikel 3, eerste lid, derde alinea

Artikel 2, derde lid, Besluit oovv

Artikel 3, tweede lid

Artikel 3, eerste lid, Besluit oovv

Artikel 3, derde lid

Artikel 33 Wms

Artikel 3, vierde lid

Artikel 3, tweede lid, Besluit oovv

Artikel 4

Artikel 2, tweede lid, Besluit oovv

Artikel 5

Behoeft geen implementatie

Artikel 6

Behoeft geen implementatie

Artikel 7

Behoeft geen implementatie

Artikel 8

Behoeft geen implementatie

Artikel 9

Behoeft geen implementatie

Artikel 10

Artikel 1a Wed en artikel 64 Wms jo. artt. 18.3 tot en met 18.16 Wm

Artikel 11

Behoeft geen implementatie

Artikel 12

Behoeft geen implementatie

Artikel 13

Artikel 6 Besluit oovv

Artikel 14

Behoeft geen implementatie

Artikel 15

Behoeft geen implementatie

Artikel 16

Behoeft geen implementatie

Bijlage I

Artikel 2 en 5 Besluit oovv

Bijlage II

Artikel 2 tot en met 5 Besluit oovv

Bijlage III

Artikel 4 en 5 Besluit oovv

Afkortingen:

Besluit oovv: Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen Wms

Wed: Wet op de economische delicten

Wms: Wet milieugevaarlijke stoffen

Wm: Wet milieubeheer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven