Besluit van 2 december 2005 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur houdende regels met betrekking tot reïntegratie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 2005, Directie Sociale verzekeringen, nr. SV/R&S/05/51579;

Gelet op artikel 2.17, achtste lid, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de artikelen 52d en 87 van de Ziektewet, de artikelen 34, tweede lid, 35, vierde lid, en 36, eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de artikelen 65c, vijfde lid, 65d, vierde lid, en 65e van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de artikelen 59b, 59f, vijfde lid, en 59g, vierde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en de artikelen 67a, vijfde lid, 67b, vierde lid, en 67c van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

De Raad van State gehoord (advies van 10 augustus 2005, No. W12.05.0322/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 november 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/R&S /05/95731;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1. Algemene bepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAZ, de WAJONG of de WAO;

b. Wet IWIA: Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

c. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

d. WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

e. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

f. Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Artikel 2. Uitgangspunten verstrekking subsidie en verlening voorzieningen

  • 1. Een subsidie als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA of een voorziening als bedoeld in artikel 52d van de Ziektewet, de artikelen 34, tweede lid, en 35 van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG, artikel 67c van de WAZ en artikel 2.17 van de Wet IWIA, wordt niet verstrekt respectievelijk verleend indien het kosten van een voorziening of een voorziening betreft:

    a. die algemeen gebruikelijk is; of

    b. waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een in dat lid bedoelde subsidie of voorziening worden verstrekt respectievelijk worden verleend indien deze dient ter vergoeding van kosten of voorzieningen waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is en die vrijwel uitsluitend is geïndiceerd voor de werksituatie, dan wel vrijwel uitsluitend kan worden gebruikt voor of in de werksituatie.

  • 3. Bij de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt bij de beoordeling en berekening van de kosten en de verlening van een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening.

Artikel 3. Geen subsidie en voorzieningen bij geringe kosten

  • 1. Een subsidie als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA wordt niet verstrekt indien de kosten, bedoeld in dat artikel, minder bedragen dan 1,85 maal het minimumloon per dag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals laatstgenoemd artikel luidde op 1 januari van het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 2. Indien de gezamenlijke waarde van voorzieningen waarvoor in een kalenderjaar een subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA, een bedrag ter hoogte van 1,85 maal het minimumloon per dag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag overtreft, kan het UWV de werkgever subsidie verstrekken ter hoogte van die gezamenlijke waarde.

  • 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de verlening van voorzieningen als bedoeld in artikel 52d van de Ziektewet, de artikelen 34, tweede lid, en 35 van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG, 67c van de WAZ en artikel 2.17 van de Wet IWIA.

Artikel 4. Op het individu gerichte voorzieningen

Een voorziening als bedoeld in artikel 52d van de Ziektewet, de artikelen 34, tweede lid, en 35 van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG, 67c van de WAZ en artikel 2.17 van de Wet IWIA wordt slechts verleend indien deze in overwegende mate op het individu is gericht.

Paragraaf 2. Voorzieningen

Artikel 5. Inkomenstoets (leef)vervoersvoorzieningen

  • 1. Vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, van de Wet WIA, worden niet verleend of worden beëindigd, indien het inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt of aan wie de voorziening is verleend, in het kalenderjaar waarin de voorziening is aangevraagd of voortzetting van een verleende voorziening wordt overwogen, meer bedraagt dan 261 maal 70% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

  • 2. Indien het inkomen van de persoon, bedoeld in het eerste lid, in betekenende mate aan fluctuaties onderhevig is, wordt voor de toepassing van het eerste lid de som van het inkomen over het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar en het inkomen over de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren gedeeld door drie.

  • 3. Onder vervoersvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan een bruikleenauto, een taxikostenvergoeding en een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen auto of van een bruikleenauto.

  • 4. Bij ministeriële regeling:

    a. worden regels gesteld over de wijze van vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, waarbij kan worden bepaald dat bij de vaststelling van het inkomen mede in aanmerking wordt genomen het inkomen van de echtgenoot, de partner of een ander gezinslid van de in het eerste lid bedoelde persoon;

    b. kan het in het eerste lid bedoelde percentage voor categorieën van personen worden verhoogd; en

    c. kan worden bepaald dat het eerste lid geen toepassing vindt bij de verlening van nader te bepalen vervoersvoorzieningen.

  • 5. Beëindiging van de vervoersvoorziening wegens overschrijding van de inkomensgrens, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats met ingang van de datum gelegen zes maanden nadat de persoon aan wie de voorziening is verleend van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.

Artikel 6. Leefvervoersvoorziening

  • 1. Een leefvervoersvoorziening als bedoeld in artikel 35, derde lid, van de Wet WIA of artikel 2.17, derde lid, van de Wet IWIA wordt slechts verleend indien daarmee de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen worden opgeheven of verminderd.

  • 2. Een leefvervoersvoorziening als bedoeld in artikel 2.17, derde lid, van de Wet IWIA wordt slechts verleend indien op grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Wet IWIA een vervoersvoorziening is verleend.

  • 3. Na beëindiging van een vervoersvoorziening, verleend op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA of artikel 2.17, tweede lid, van de Wet IWIA, wordt de leefvervoersvoorziening voortgezet gedurende de termijn die is voorzien in de beschikking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen waarbij de voorziening is toegekend, doch ten hoogste voor de duur van twaalf maanden.

Artikel 7. Intermediaire activiteiten voor personen met een auditieve, visuele of motorische handicap

  • 1. De verlening van een intermediaire activiteit als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, van de Wet WIA, vindt plaats door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling bij het vinden van en voor het gebruik van een intermediaire activiteit.

  • 2. De voorziening, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste worden verleend voor het aantal uren dat overeenkomt met 15% van het aantal door de persoon met een auditieve, motorische en visuelehandicap te werken uren per kalenderjaar.

  • 3. Het UWV kan van het in het tweede lid bedoelde percentage afwijken voorzover toepassing daarvan, gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verlening van een intermediaire activiteit op grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Wet IWIA.

Artikel 8. Overname van voorzieningen

  • 1. Het UWV kan indien een of meer feiten op grond waarvan een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA of artikel 2.17 van de Wet IWIA is verleend, zodanig wijzigen dat de verlening van de voorziening niet langer is aangewezen, of indien een met betrekking tot een voorziening afgesloten bruikleencontract afloopt, een belanghebbende de niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleende voorziening doen behouden of doen kopen, voor een prijs die de op dat moment in het maatschappelijke verkeer geldende waarde van een dergelijke voorziening niet te boven gaat.

  • 2. Indien de voorziening, bedoeld in het eerste lid, een vervoermiddel betreft, wordt bij het bepalen van de prijs, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van de voorziening zonder specifieke aanpassingen.

Paragraaf 3. Subsidieregeling werkgevers

Artikel 9. De aanvraag van subsidie

Bij een aanvraag van een subsidie als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA verstrekt de werkgever ten minste de volgende gegevens:

a. het aansluitingsnummer van de werkgever bij het UWV;

b. het sociaal-fiscaalnummer van de werknemer;

c. de naam van de werknemer;

d. de datum van aanvang, de aard en de omvang van de dienstbetrekking;

e. het loon van de werknemer;

f. een overzicht van de gemaakte of de te maken kosten;

g. een onderbouwing van de noodzaak tot het maken van de kosten;

h. gegevens waaruit blijkt op grond waarvan de werknemer volgens de werkgever een structurele functionele beperking heeft; en

i. een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO of artikel 25, tweede lid, van de Wet WIA.

Artikel 10. Bepaling kosten werkgever

  • 1. Bij de beoordeling en de berekening van de kosten, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet WIA, wordt de omzetbelasting buiten beschouwing gelaten, tenzij de werkgever aantoont dat deze door hem niet kan worden verrekend.

  • 2. Indien het totaal van de kosten, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet WIA, meer bedraagt dan € 22 689 wordt bij de bepaling van de hoogte van de subsidie, bedoeld in dat artikel, rekening gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever bij de te treffen voorziening. De vaststelling van het bedrijfseconomisch voordeel geschiedt met inachtneming van de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde bedrijfseconomische normen.

Artikel 11. Drempelbedrag kosten

  • 1. Indien de werkgever een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA in dienst heeft gehouden, bedraagt het in dat onderdeel bedoeld bedrag:

    a. € 450,–, indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar minder dan 50% van het naar een jaarbedrag herleide minimumloon bedraagt zoals dat voor de werknemer gold op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar; en

    b. € 2000,–, indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar ten minste 50% van het in onderdeel a bedoelde minimumloon bedraagt.

  • 2. Indien de werkgever een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA in dienst heeft genomen, bedraagt het in dat onderdeel bedoelde bedrag:

    a. € 1350,–, indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar minder dan 50% van het minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt; en

    b. € 6000,–, indien het loon van de werknemer over het kalenderjaar ten minste 50% van het minimumloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bedraagt.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de subsidie, bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA wordt verstrekt ten behoeve van een werknemer als bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA voor wie de werkgever geen korting als bedoeld in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen kan toepassen.

Artikel 12. Subsidie zonder premiekorting

  • 1. Een beschikking tot subsidieverstrekking kan op aanvraag van de werkgever door het UWV worden herzien, indien de periode van drie respectievelijk één jaar, bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van de Wet WIA, voortijdig wordt beëindigd op initiatief van de werknemer of omdat de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid definitief niet in de dienstbetrekking terugkeert, terwijl de werkgever kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet WIA. De bedragen, bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA, worden verlaagd naar evenredigheid van de kortere duur van de dienstbetrekking.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien het UWV nadat de kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn gemaakt, vaststelt dat bij de werkgever geen passende arbeid aanwezig is.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld in verband met de uitvoering van dit artikel.

Paragraaf 4. Voorzieningen t.b.v. zelfstandigenarbeid

Artikel 13. (Leef)vervoersvoorzieningen bij inschakeling in zelfstandigenarbeid

  • 1. Het UWV kan op aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 52d van de Ziektewet, artikel 34, tweede lid, van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG of artikel 67c van de WAZ vervoersvoorzieningen verlenen die ertoe strekken dat die persoon zijn werkplek of opleidingslokatie kan bereiken.

  • 2. Het UWV kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid op aanvraag vervoersvoorzieningen verlenen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de verlening van voorzieningen als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn de artikelen 5, 6 en 8 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het UWV kan een voorziening als bedoeld in het eerste lid gedurende ten hoogste zes maanden verlengen indien het recht op die voorziening eindigt omdat de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het verrichten van arbeid als zelfstandige geen recht meer heeft op een uitkering.

Artikel 14. Intermediaire voorzieningen bij inschakeling in zelfstandigenarbeid

  • 1. Het UWV kan op aanvraag ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 52d van de Ziektewet, artikel 34, tweede lid, van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG of artikel 67c van de WAZ met een auditieve, visuele of motorische handicap intermediaire activiteiten verlenen.

  • 2. Artikel 7, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op het eerste lid.

  • 3. Het UWV kan een voorziening als bedoeld in het eerste lid gedurende ten hoogste twee maanden verlengen indien het recht op die voorziening eindigt omdat de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het verrichten van arbeid als zelfstandige geen recht meer heeft op een uitkering.

Artikel 15. Starterskrediet

  • 1. Het UWV kan op aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 52d van de Ziektewet, artikel 34, tweede lid, van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG of artikel 67c van de WAZ, ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal een lening of borgtocht verstrekken ter hoogte van een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag indien:

    a. de arbeidsmarktpositie van die persoon daartoe aanleiding geeft; en

    b. het starten van het bedrijf naar het oordeel van het UWV voor betrokkene een reële optie is, gelet op diens beperking als gevolg van de handicap en het door hem opgestelde bedrijfsplan.

  • 2. Het UWV verstrekt geen lening of borgtocht aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, indien:

    a. die persoon surséance van betaling heeft aangevraagd;

    b. die persoon failliet is verklaard en het faillissement voortduurt; of

    c. er ten aanzien van het faillissement van die persoon geen schuldsanering heeft plaatsgevonden.

Paragraaf 5. Loon- en inkomenssuppletie

Artikel 16. Hoogte van de loonsuppletie

  • 1. De hoogte van de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c van de WAO, artikel 67a van de WAZ of artikel 59f van de WAJONG, bedraagt:

    a. gedurende het eerste jaar 100%,

    b. gedurende het tweede jaar 75%,

    c. gedurende het derde jaar 50% en

    d. gedurende het vierde jaar 25%

    van het verschil tussen het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die zou worden verkregen indien de resterende verdiencapaciteit per uur bezien zou worden verlaagd tot het feitelijk door betrokkene per uur verdiende loon en het bedrag van de feitelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, met dien verstande dat de loonsuppletie niet meer bedraagt dan 20% van zijn resterende verdiencapaciteit.

  • 2. Indien betrokkene in de dienstbetrekking waarvoor loonsuppletie wordt verstrekt minder uren werkt dan waartoe hij bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in staat wordt geacht, wordt het bedrag van de loonsuppletie vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal uren waarin in deze dienstbetrekking arbeid wordt verricht en de noemer door het aantal uren waarop de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd.

  • 3. De loonsuppletie bedraagt tezamen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, het loon en, indien van toepassing,

    a. het inkomen uit bedrijf of beroep,

    b. de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 17,

    c. een uitkering op grond van de Ziektewet of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering,

    d. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering,

    e. een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, of

    f. een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,

    niet meer dan het voor betrokkene vastgestelde maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Artikel 17. Hoogte van de inkomenssuppletie

  • 1. De hoogte van de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d van de WAO, artikel 67b van de WAZ of artikel 59g van de WAJONG, bedraagt:

    a. gedurende het eerste jaar 100%,

    b. gedurende het tweede jaar 75%,

    c. gedurende het derde jaar 50% en

    d. gedurende het vierde jaar 25%

    van het verschil tussen het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die zou worden verkregen indien de resterende verdiencapaciteit per uur bezien zou worden verlaagd tot het feitelijk door betrokkene per uur verdiende inkomen en het bedrag van de feitelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, met dien verstande dat de inkomenssuppletie niet meer bedraagt dan 20% van zijn resterende verdiencapaciteit.

  • 2. Indien betrokkene in het bedrijf of beroep minder uren werkt dan waartoe hij bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in staat wordt geacht, wordt het bedrag van de inkomenssuppletie vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal uren waarin in het bedrijf of beroep arbeid wordt verricht en de noemer door het aantal uren waarop de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd.

  • 3. De inkomenssuppletie bedraagt tezamen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering, het inkomen uit het bedrijf of beroep en, indien van toepassing,

    a. het loon,

    b. de loonsuppletie, bedoeld in artikel 16,

    c. een uitkering op grond van de Ziektewet of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering,

    d. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende uitkering,

    e. een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet arbeid en zorg, of

    f. een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,

    niet meer dan het voor betrokkene vastgestelde maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Paragraaf 6. Overige instrumenten

Artikel 18. Persoonlijke ondersteuning

  • 1. De persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel d, van de Wet WIA, kan bestaan uit het beschikbaar stellen van persoonlijke ondersteuning of uit vergoeding van de kosten van persoonlijke ondersteuning.

  • 2. De persoonlijke ondersteuning wordt slechts verleend indien:

    a. de persoonlijke ondersteuning bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA gericht op het kunnen uitvoeren van de hem opgedragen taken;

    b. de in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA bedoelde persoon zonder een systematische begeleiding niet in staat zou zijn de hem opgedragen taken te verrichten; en

    c. de persoonlijke ondersteuning wordt gegeven door een persoon die verbonden is aan een door het UWV erkende rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als bedoeld in onderdeel a.

  • 3. De persoonlijke ondersteuning kan in het eerste jaar, tweede jaar en de daarop volgende jaren van verlening worden verleend voor een aantal uren dat correspondeert met respectievelijk 15%, 7,5% en 6% van het aantal uren per kalenderjaar dat de, aan de in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA bedoelde persoon opgedragen taken in beslag neemt.

  • 4. Het UWV kan van de in het derde lid bedoelde percentages afwijken voorzover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 19. Onderwijsvoorzieningen

  • 1. Onder voorzieningen als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, van de Wet IWIA, worden uitsluitend verstaan:

    a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de Wet IWIA, zijn opleidingslokatie kan bereiken;

    b. intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een auditieve handicap;

    c. meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de opleidingslocatie en de bij de opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de persoon, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de Wet IWIA, zijn afgestemd.

  • 2. Op de verlening van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.17, derde lid, van de Wet IWIA zijn de artikelen 5, 6 en 8 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Onder voorzieningen als bedoeld in artikel 2.17, tweede en derde lid, van de Wet IWIA worden niet verstaan:

    a. voorzieningen waarvoor een regeling is getroffen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    b. voorzieningen waarvoor een regeling is getroffen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of aanvullingen op die voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage wordt betaald;

    c. personele onderwijsfaciliteiten, waaronder in ieder geval worden verstaan activiteiten als remedial teaching, ambulante begeleiding of het geven van begeleidingslessen;

    d. voorzieningen voor het vervoer van leerlingen naar en van een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs, tenzij artikel V van de wet van 17 januari 2002 houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het vervoer van leerlingen (Stb. 59) van toepassing is;

    e. voorzieningen verband houdende met dyslexie.

Artikel 20. Verlenging termijn no risk polis bij verhoogd gezondheidsrisico

Indien ten aanzien van een werknemer als bedoeld in de artikelen 29b en 90 van de Ziektewet wordt vastgesteld dat hij lijdt aan ziekte of gebreken, die maken dat hij binnen de in artikel 29b, eerste en vierde lid, van die wet bedoelde termijn van vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking respectievelijk na vaststelling van het recht op uitkering een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten, wordt die termijn van vijf jaar voor afloop daarvan verlengd, indien op dat moment de ziekte of gebreken dan wel het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten naar het oordeel van het UWV nog bestaan.

Paragraaf 7. Overgangsbepalingen

Artikel 21. Overgangsbepaling vervoermiddelen WVG

Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op de persoon ten aanzien van wie de bruikleen van een vervoermiddel, met inachtneming van artikel 23 van de Wet voorzieningen gehandicapten na inwerkingtreding van die wet is voortgezet.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 29 december 2005.

Artikel 23. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Reïntegratiebesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 2 december 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Uitgegeven de achtste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit besluit worden nadere regels gesteld met betrekking tot reïntegratie-instrumenten voor personen met structurele functionele belemmeringen. Het betreft de instrumenten arbeidsplaatsvoorzieningen, voorzieningen voor zelfstandigen, loon- en inkomenssuppletie, persoonlijke ondersteuning. Daarnaast worden nadere regels gesteld over de bevoegdheid tot verlening van onderwijsvoorzieningen en over de verlenging van de aanspraak op ziekengeld bij ziekteverzuim tijdens dienstbetrekking (no risk polis).

Deze reïntegratie-instrumenten zijn opgenomen in de Ziektewet (ZW), de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) en in de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet IWIA). Om de eenheid van het reïntegratiebeleid te waarborgen zijn deze nadere regels opgenomen in één besluit. Met de inwerkingtreding van de Wet IWIA is de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) ingetrokken. De op reïntegratie betrekking hebbende bepalingen uit de Wet REA zijn opgenomen in de materiewetten ZW, Wet WIA, WAO, WAZ en WAJONG, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Op grond van deze wetten kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot reïntegratie-instrumenten voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

Een deel van de bepalingen in dit besluit was eerder opgenomen in verschillende besluiten die hun basis vonden in de Wet REA. Het betrof het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA, het Arbeidsgehandicaptenbesluit en het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten (Bsa). Deze regels zijn voor een deel technisch aangepast aan de nieuwe systematiek. Inhoudelijk is in deze gevallen niets gewijzigd. In sommige gevallen is wel sprake van inhoudelijke wijzigingen. Deze inhoudelijke wijzigingen zullen meer aandacht krijgen in deze nota van toelichting.

Uitgangspunten reïntegratiebeleid

In de Memorie van Toelichting op de Wet WIA is uiteengezet welke uitgangspunten gelden voor het reïntegratiebeleid voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten: eenvoud in regelgeving, de aanwezigheid van voldoende ruimte en flexibiliteit voor de uitvoering, een optimale aansluiting van reïntegratieactiviteiten tijdens en na de loondoorbetalingsperiode, het helder maken van voornemens en verwachtingen in concrete schriftelijke afspraken en het voeren van een effectief beleid indien deze afspraken niet worden nagekomen.

Voor wat betreft het verlenen van arbeidsplaatsvoorzieningen wordt op bovengenoemde uitgangspunten voor het reïntegratiebeleid voortgeborduurd. Daarbij is tevens aangesloten bij de uitgangspunten die golden voor het verlenen van voorzieningen op grond van de Wet REA:

• Voorzieningen worden slechts verleend indien sprake is van structurele functionele belemmeringen bij het verrichten van arbeid als gevolg van ziekte of gebrek;

• Voorzieningen worden slechts verleend indien zij niet als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken;

• Gezocht wordt naar de goedkoopste adequate oplossing;

• Voorzieningen worden op het individu gericht verleend;

• Geen verlening respectievelijk verstrekking van kruimelvoorzieningen of subsidie bij geringe kosten.

Structurele functionele belemmeringen als gevolg van ziekte of gebrek

Arbeidsplaatsvoorzieningen kunnen worden verleend aan werknemers die in verband met structurele functionele beperkingen als gevolg van ziekte of handicap zonder de voorziening hun werkzaamheden niet kunnen verrichten. Daarnaast kunnen werkgevers op grond van artikel 36 Wet WIA ten behoeve van deze groep werknemers een aanvraag doen voor subsidie voor tegemoetkoming in de kosten van arbeidsplaatsvoorzieningen. Het UWV moet in het concrete geval beoordelen of het gaat om beperkingen als gevolg van ziekte of handicap die tot beperkingen in het functioneren leiden, of de aandoening en de beperkingen structureel zijn en of de voorzieningen tegemoetkomen aan de beperkingen.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen:

Op grond van de artikelen 34, 35 en 36 Wet WIA, artikel 2.17 Wet IWIA, artikel 52d van de Ziektewet, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG en 67c van de WAZ worden slechts voorzieningen verleend die niet tevens als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken. Het uitgangspunt is dat voorzieningen die vanuit andere beleidsterreinen verleend kunnen worden, ten laste behoren te komen van die andere terreinen. Ook als dit mede leidt tot behoud, herstel of bevordering van de arbeidsgeschiktheid. De voorzieningen van het UWV zijn een aanvulling op de inspanningen die de werkgever reeds verricht op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en het Burgerlijk Wetboek. Alleen als een voorziening vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie kan vergoeding door het UWV aan de orde zijn. Het is niet de bedoeling dat kosten of diensten worden vergoed die in het algemeen door mensen in verband met werk (in een bepaalde bedrijfstak) worden aangeschaft of gebruikt, ook al hangt de aanschaf of het gebruik samen met een ziekte of gebrek. Het oordeel of een bepaalde aanpassing als algemeen gebruikelijk is te beschouwen kan in de loop van de tijd veranderen. Een bepaalde aanpassing die aanvankelijk niet algemeen gebruikelijk is, kan dat na verloop van tijd wel worden.

Goedkoopste adequate oplossing

Het UWV streeft bij de verlening van arbeidsplaatsvoorzieningen naar een efficiënte inzet van reïntegratiemiddelen. Met het oog op een verantwoorde besteding van gelden weegt het UWV af in hoeverre de gevraagde voorziening de meest adequate oplossing voor de opheffing van de beperkingen is.

Op individu gericht

Waar mogelijk worden de voorzieningen aan de werknemer verleend als meeneembare voorzieningen. Dit bevordert namelijk diens mobiliteit op de arbeidsmarkt. Voorzieningen moeten in overwegende mate op het individu zijn gericht. Bij de toekenning van voorzieningen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de specifieke belemmeringen die de betrokkene kent.

Geen verlening respectievelijk verstrekking van kruimelvoorzieningen of subsidie bij geringe kosten

De waarde van de voorziening of de gezamenlijke waarde van de voorzieningen dient boven een bepaald drempelbedrag uit te komen. Voorkomen moet worden dat voor geringe bedragen een subsidie wordt verstrekt. Dit zodat de uitvoeringslasten beperkt blijven. Indien er in een kalenderjaar meer kruimelvoorzieningen noodzakelijk zijn en de gezamenlijke waarde daarvan het drempelbedrag overtreft, kunnen de voorzieningen voor subsidiëring in aanmerking komen.

Arbeidsplaatsvoorzieningen

Onder arbeidsplaatsvoorzieningen worden verstaan (leef)vervoersvoorzieningen, intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele, auditieve of motorische handicap (voorleeshulp, doventolk, hulp bij het opbergen van dossiers) en meeneembare voorzieningen. Bij meeneembare voorzieningen gaat het om voorzieningen ten behoeve van inrichting van arbeidsplaats, productie- en werkmethoden; inrichting van opleidingsplaats en de bij arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen.

Voorzieningen voor zelfstandigen

Uitgangspunt van reïntegratie is de kortste weg naar werk. Voor bepaalde categorieën gedeeltelijk arbeidsgeschikten zal het starten van een bedrijf een reële mogelijkheid voor reïntegratie zijn. Immers bij zelfstandig ondernemerschap kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte zelf de eigen werkzaamheden, de werktijden of het werktempo bepalen. De reïntegratieondersteuning die UWV biedt is daarom niet alleen gericht op werken in loondienst, maar eveneens op het starten als zelfstandige. Zo nodig kan UWV een reïntegratietraject al dan niet via een individuele reïntegratieovereenkomst (IRO) inzetten ten behoeve van begeleiding van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte naar arbeid als zelfstandige. UWV vergoedt kosten voor begeleiding niet apart naast een reïntegratietraject of IRO.

Op grond van de ZW, de Wet WIA, de WAO, de WAZ en de WAJONG is de mogelijkheid opgenomen om voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten die het voornemen hebben een eigen bedrijf op te starten voorzieningen te verlenen waardoor zij in staat worden gesteld de werkzaamheden voor het bedrijf te verrichten. Voor de beoordeling van de aanvragen door UWV gelden eerdergenoemde uitgangspunten. Het UWV kan aan hen naast arbeidsplaatsvoorzieningen ook een kredietvoorziening, in de vorm van een starterskrediet, verstrekken waardoor zij in staat worden gesteld de werkzaamheden voor het bedrijf te verrichten. Voor de beoordeling van de aanvragen door UWV gelden eerdergenoemde uitgangspunten.

Loon- en inkomenssuppletie

De loon- en inkomenssuppletie beoogt de werkhervatting van mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAO, de WAZ of de WAJONG te bevorderen. Niet altijd zal de betrokkene er in slagen om direct werk te vinden waarmee hij een inkomen kan verwerven dat overeenkomt met zijn vastgestelde verdiencapaciteit, die wordt vastgesteld bij de claimbeoordeling voor de WAO, WAZ of WAJONG. Het is mogelijk dat hij werk moet accepteren in een functie met een minder zware belasting, maar ook tegen een lager inkomen dan wat hij volgens de schatting voor genoemde wetten zou kunnen verdienen. Op basis van het uitgangspunt dat het altijd aantrekkelijker moet zijn de werkzaamheden te hervatten, wordt een financiële aanvulling gegeven op het loon of verdiensten uit eigen bedrijf of beroep en de uitkering. Na werkhervatting ontvangt de betrokkene namelijk een tijdelijke aanvulling, waarmee het verschil wordt overbrugd tussen het loon in dienstbetrekking of de verdiensten in het eigen bedrijf of beroep en het bedrag van de vastgestelde resterende verdiencapaciteit. Omdat het hier gaat om werk waarmee minder wordt verdiend dan de resterende verdiencapaciteit heeft de werkhervatting geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid en voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De suppletie wordt in vier jaarlijkse stappen verlaagd naar nihil. Naar haar aard gaat het namelijk om een regeling die dient ter tijdelijke overbrugging van een verschil tussen wat de betrokkene kan verdienen en wat hij in werkelijkheid verdient. Doordat de overbrugging jaarlijks afneemt, wordt de betrokkene gestimuleerd om zijn verdiensten in overeenstemming te brengen met zijn vastgestelde resterende verdiencapaciteit.

Leeftijdsgrensvoorzieningen

Met betrekking tot de subsidie ex 36 Wet WIA en de voorziening ex 35 Wet WIA geldt geen leeftijdsgrens. De doelgroep van die instrumenten zijn personen met een «structureel functionele beperking» en dat kenmerk is niet aan een leeftijdgrens gebonden. Overigens zal het niet gelden van een leeftijdsgrens in de praktijk niet tot veel instrumentveleningen boven de leeftijd van 65 jaar leiden, omdat de betreffende instrumenten zijn gekoppeld aan het verrichten van arbeid.

Verlenging van de duur van de no risk polis

In artikel 29b van de Ziektewet (ZW) is geregeld dat de werknemer die aan de daarin gestelde voorwaarden voldoet aanspraak heeft op ziekengeld bij ziekte gedurende ziektegevallen binnen een periode van vijf jaren. In dit besluit wordt erin voorzien dat die termijn kan worden verlengd.

Administratieve lasten

Het Reïntegratiebesluit omvat lagere regelgeving op het terrein van reïntegratie. Het betreft grotendeels reeds bestaande regelgeving op grond van de Wet REA die is aangepast aan de nieuwe systematiek van de Wet WIA en de Wet IWIA. In deze wetten is ook aandacht besteed aan het effect op de administratieve lasten. Waar vereenvoudiging mogelijk is, is deze bij de Wet WIA doorgevoerd. Zo is het verlenen van arbeidsplaatsvoorzieningen door UWV aan werkgevers en werknemers vereenvoudigd. Met eenvoudiger regels wordt een snelle verlening of verstrekking beoogd.

In dit besluit worden minder gedetailleerde regels gesteld dan voorheen met betrekking tot de gegevens die aan het UWV moeten worden geleverd bij aanvraag van een starterskrediet en het op te stellen bedrijfsplan. Wel kan het UWV om relevante informatie vragen alvorens een starterskrediet toe te kennen. Het effect op de administratieve lasten, wordt op dit moment te onzeker en te klein geacht om te kwantificeren. Volgens het UWV heeft dit besluit nagenoeg geen consequenties voor de uitvoering.

Artikelsgewijs

Teneinde tot een uniforme begriphantering te komen is er in het onderhavige besluit voor gekozen om met betrekking tot voorzieningen steeds het begrip «verlenen» te gebruiken. In de Wet REA en het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA werd met betrekking tot voorzieningen gesproken van zowel «verlenen», «verstrekken» als «toekennen» terwijl hieraan geen onderscheid in betekenis ten grondslag lag. Deze wijziging heeft derhalve geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel 1. Algemene bepalingen

Opgemerkt wordt dat het niet nodig is het begrip «resterende verdiencapaciteit» te definiëren nu dat reeds in de WAO, WAZ en WAJONG wordt gedefinieerd.

Artikel 2. Uitgangspunten verstrekking subsidie en verlening voorzieningen

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 2 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA, zoals dat artikel luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel 2.10 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Eerste lid

Op grond van het eerste lid worden de daar genoemde subsidie en voorzieningen niet verstrekt respectievelijk verleend indien het (kosten van) voorzieningen betreft die algemeen gebruikelijk zijn (bijvoorbeeld een bureau op de juiste hoogte afgesteld) of waarvoor vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling mogelijk is.

Tweede lid

Het tweede lid maakt een uitzondering op het eerste lid, onder b. Een vergoeding of verlening van een voorziening is wel mogelijk als die voorziening vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie ondanks het feit dat vergoeding op grond van een andere wettelijke regeling open staat. Concrete voorbeelden zijn: orthopedische werkvoorzieningen, of speciale gehoorapparatuur.

Derde lid

In het derde lid wordt de toepasselijkheid van het proportionaliteitscriterium vastgelegd.

Artikel 3. Geen subsidie en voorzieningen bij geringe kosten

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 5b van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

Eerste lid

Met het eerste lid wordt beoogd te voorkomen dat er «kruimelsubsidies» worden toegekend. De reden hiervoor is dat de kosten van de te subsidiëren voorzieningen niet in een redelijke verhouding staan tot de te maken uitvoeringskosten. Subsidie voor voorzieningen die een waarde hebben die ligt boven de in het eerste lid genoemde drempel kunnen worden toegekend.

Tweede lid

In het tweede lid is bepaald dat het UWV tot toekenning van subsidie als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA kan overgaan indien in een kalenderjaar meer kruimelvoorzieningen, waarvoor subsidie is aangevraagd, noodzakelijk zijn en de gezamenlijke waarde van de voorzieningen het drempelbedrag overtreft.

Derde lid

Dit artikel is, blijkens het derde lid, ook van toepassing op de verlening van voorzieningen aan startende zelfstandigen en arbeidsplaatsvoorzieningen als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA.

Artikel 4. Op het individu gerichte voorzieningen

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 6 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

In dit artikel is geregeld dat de toekenning van voorzieningen in overwegende mate op het individu moet zijn gericht. Deze bepaling is opgenomen omdat het niet in de rede ligt voorzieningen toe te kennen als niet vaststaat wie de gebruikers hiervan zullen worden. Op grond van diverse wettelijke bepalingen kunnen immers uitsluitend voorzieningen worden toegekend aan in die wetten geduide personen. In praktijk zal dit ook betekenen dat bij de toekenning van de voorziening zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de specifieke belemmeringen die de betrokkene vanwege ziekte of gebrek ondervindt en dat hij een zoveel mogelijk op zijn situatie afgestemde voorziening krijgt toegekend.

Artikel 5 Inkomenstoets (leef)vervoersvoorzieningen

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 8 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

Eerste lid

Op grond van het eerste lid worden vervoersvoorzieningen niet toegekend of worden die voorzieningen beëindigd als het inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt of aan wie de voorziening is toegekend, in het kalenderjaar waarin de voorziening is aangevraagd of voortzetting van een toegekende voorziening wordt overwogen, hoger is dan de «inkomensgrens». Die inkomensgrens wordt overschreden als het inkomen in het kalenderjaar meer bedraagt dan 261 x 70% van het maximumpremieloon per dag. Het maximumpremieloon per dag is het bedrag, bedoeld in artikel 17, van de Wfsv met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

Het stellen van een inkomensgrens met betrekking tot de verlening van vervoersvoorzieningen vormt een nadere invulling van het in dit besluit neergelegde algemene uitgangspunt dat geen subsidie voor kosten van voorzieningen wordt gegeven en geen voorzieningen worden toegekend indien deze algemeen gebruikelijk zijn. Bij een inkomen als hier aangeduid wordt het bezit en gebruik van een auto voor het vervoer van en naar het werk als algemeen gebruikelijk aangemerkt. Met het oog hierop is voor vervoersvoorzieningen ten behoeve van de werksituatie gekozen voor een inkomensgrens.

Opgemerkt wordt dat de inkomensgrens niet van toepassing is als het vervoer betrekking heeft op het kunnen volgen van onderwijs als bedoeld in artikel 2.17 van de Wet IWIA.

Tweede en derde lid

Het kan zijn dat het inkomen van een persoon in betekenende mate van jaar tot jaar verschilt. In dat geval dient op grond van het tweede lid bij de toepassing van het eerste lid niet te worden uitgegaan van het inkomen in enig kalenderjaar, doch van het gemiddelde inkomen over drie kalenderjaren. In het derde lid is geregeld op welke vervoersvoorzieningen de inkomensgrens in ieder geval van toepassing is.

Vierde lid

Op grond van dit besluit worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de vaststelling van het inkomen.

Vijfde lid

In het vijfde lid is bepaald dat de beëindiging van een vervoersvoorziening wegens overschrijding van de inkomensgrens plaats vindt met ingang van de datum gelegen zes maanden nadat de betrokken persoon van de voorgenomen beëindiging in kennis is gesteld.

Artikel 6. Leefvervoersvoorziening

Dit artikel komt inhoudelijk grotendeels overeen met artikel 10 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

Eerste lid

Het is mogelijk dat een persoon als gevolg van ziekte of gebrek ook beperkingen ondervindt bij zijn leefvervoer, dat is het vervoer voor het deelnemen aan het leven van alledag en het onderhouden van de sociale contacten. Dat leefvervoer wordt dan in de regel verleend door de gemeenten. Om te voorkomen dat een persoon, die als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen ondervindt bij het verplaatsen buitenshuis, bij twee verschillende loketten een vervoersvoorziening zou moeten aanvragen is aan het UWV de bevoegdheid gegeven ook leefvervoersvoorzieningen, in combinatie met werkvervoersvoorzieningen of onderwijsvervoersvoorzieningen, toe te kennen. Behalve dat betrokkenen op deze wijze slechts met één loket worden geconfronteerd, kunnen beide voorzieningen op deze wijze ook optimaal op elkaar worden afgestemd. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een bruikleenauto die zowel voor werk- als privédoeleinden gebruikt wordt.

De verbinding die in de artikelen 35 van de Wet WIA en artikel 2.17 van de Wet IWIA wordt gelegd tussen de werk- en de leefvoorzieningen duidt er al op, dat het bij de verlening van leefvoorzieningen, evenals bij de verlening van werkvoorzieningen, zou moeten gaan om voorzieningen die de uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen opheffen of verminderen. In het eerste lid van artikel 35 is immers aangegeven dat de voorzieningen dienen te strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op proefplaats. Artikel 2.17, eerste lid en tweede lid, van de Wet IWIA geven ook aan dat de verlening van voorzieningen door het UWV aan personen die onderwijs volgen gericht is op het wegnemen van belemmeringen die zij vanwege ziekte of gebrek kunnen ondervinden bij het volgen van onderwijs.

Tweede lid

Artikel 2.17 van de Wet IWIA biedt de mogelijkheid om ook leefvervoersvoorzieningen te verlenen in combinatie met andere voorzieningen dan vervoersvoorzieningen. Anders dan bij de voorzieningen voor personen als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA – waar er reeds een begrenzing in de wet zelf is neergelegd – dient voor de groep personen, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de Wet IWIA (onderwijsvolgenden) de hiervoor omschreven afgrenzing nog te worden gemaakt.

Derde lid

Tenslotte is in het derde lid bepaald dat indien een werkvervoersvoorziening wordt beëindigd, de reeds toegekende leefvervoersvoorziening nog kan worden voortgezet voor de termijn die was voorzien in de toekenningsbeschikking van het UWV, evenwel tot ten hoogste de duur van twaalf maanden. In de situatie dat er een vervoermiddel in bruikleen is toegekend, wordt ook de aan die voorziening gekoppelde financiële tegemoetkoming in de gebruikskosten daarvan voor dezelfde duur voortgezet. Dit derde lid is onder meer van belang voor degenen aan wie een vervoersvoorziening is toegekend en die werkloos worden. Zou in een dergelijke situatie ook onmiddellijk de leefvervoersvoorziening worden beëindigd, dan zou de betrokkene zich tot de gemeente moeten wenden om daar een leefvervoersvoorziening aan te vragen. Wanneer de betrokkene na korte tijd weer een nieuwe werkkring zou vinden, zou het UWV weer tot toekenning moeten overgaan. Om dit jo-jo-effect te voorkomen is de onderhavige bepaling in dit besluit opgenomen. Dit derde lid is ook van belang in de situatie van de beëindiging van een vervoersvoorziening ten behoeve van het volgen van scholing of onderwijs, en de betrokkene aansluitend daarop nog niet meteen een werkkring heeft kunnen vinden.

Artikel 7. Intermediaire activiteiten voor personen met een auditieve, visuele of motorische handicap

Dit artikel komt inhoudelijk grotendeels overeen met artikel 12 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA, zij het dat het niet langer slechts betrekking heeft op personen met een auditieve handicap maar eveneens op personen met motorische of visuele handicap.

Eerste lid

De verlening van een voorziening vindt plaats door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling van en het gebruik van een intermediaire activiteit. In artikel 12 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA werd ook gesproken van het vergoeden van de kosten van het gebruik van zo een intermediaire voorziening. Daaronder werden tevens verstaan de kosten van bemiddeling van zo’n voorziening. Om eventuele onduidelijkheid hieromtrent te voorkomen wordt dit in artikel 7 expliciet genoemd. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat hiermee geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd.

Derde lid

In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om uren toe te kennen boven het in het tweede lid vastgestelde maximum. Deze hardheidsclausule kan bijvoorbeeld worden toegepast in de situatie van bijscholing of bij een inwerkperiode.

Artikel 8. Overname van voorzieningen

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 14 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

Eerste lid

Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een persoon van wie de toekenning van een voorziening wordt beëindigd, om de component die in natura is verleend over te nemen, al dan niet tegen een vergoeding. Kosten van gebruik en onderhoud kunnen dan echter niet meer op grond van de in het eerste lid genoemde artikelen worden vergoed.

Een voorziening zal worden beëindigd indien één of meer feiten, op grond waarvan de toekenning van de voorziening is gebaseerd, zodanig veranderen dat er geen aanleiding meer bestaat om de voorziening toe te kennen. Hiervan kan sprake zijn als iemand vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd ophoudt met werken en er geen noodzaak meer bestaat voor een voorziening. Ook kan gedacht worden aan de situatie dat de betrokkene op grond van toename van zijn inkomen niet meer voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan komen, omdat zijn inkomen boven de voor verlening van vervoersvoorzieningen geldende inkomensgrens is komen te liggen. Daarnaast valt te denken aan de overname van de voorziening door de echtgenoot of partner na het overlijden van een betrokkene. Ook kan worden gedacht aan de situatie dat een jongere zijn opleiding heeft afgerond.

Indien het UWV geen reden aanwezig acht om de voorziening terug te nemen, kan de voorziening al dan niet tegen een vergoeding aan de betrokkene in eigendom worden verleend. Of er al dan niet een vergoeding moet worden betaald zal onder meer afhankelijk zijn van de resterende marktprijs van de desbetreffende voorziening.

In het eerste lid wordt bepaald dat de vergoeding die de betrokkene voor de voorziening moet betalen nooit hoger kan zijn dan de waarde die een dergelijke voorziening op dat moment in het maatschappelijk verkeer heeft.

Tweede lid

In het tweede lid wordt voorts bepaald, dat indien de voorziening als bedoeld in het eerste lid een vervoermiddel betreft, bij het bepalen van de marktprijs moet worden uitgegaan van de voorziening zonder de specifieke aanpassingen in verband met de handicap. Als er redelijkerwijs geen vergelijkbaar niet-aangepast vervoermiddel is te duiden zal de feitelijke marktwaarde van het specifieke vervoermiddel als zodanig uitgangspunt moeten zijn bij de bepaling van de overnameprijs. Hoewel het onderhavige artikellid betrekking heeft op vervoermiddelen in het algemeen, zal dit artikel in de praktijk vooral van betekenis zijn voor de overname van bruikleenauto’s.

Wat betreft voorzieningen, niet zijnde vervoermiddelen, wordt het aan het UWV overgelaten nadere beleidsregels te stellen over het vaststellen van de marktwaarde daarvan, waarbij het overigens in de rede ligt dat dit beleid, voorzover dat gezien de aard van de voorziening mogelijk is, min of meer overeenkomt met hetgeen geldt voor de overname van vervoermiddelen.

Artikel 9. De aanvraag van subsidie

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 3 van het vervalen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

Op grond van artikel 36 van de Wet WIA kan de werkgever een subsidie krijgen voor de kosten die hij maakt in verband met de reïntegratie van een werknemer met structurele functionele belemmeringen. In het besluit wordt bepaald welke gegevens bij die aanvraag overgelegd dienen te worden. Met betrekking tot onderdeel h wordt opgemerkt dat het daar bedoelde oordeel kan worden gegeven in de vorm van een gemotiveerde verklaring van de arbodienst of bedrijfsarts waaruit blijkt welke belemmeringen de werknemer heeft en dat de kosten noodzakelijk zijn in verband met de handicap van de werknemer.

Artikel 10. Bepaling kosten werkgever

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 4 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

Eerste lid

Geen subsidie wordt verleend over de omzetbelasting die aan de werkgever in rekening is gebracht over de middelen of diensten ter reïntegratie. De werkgever kan deze immers in aftrek brengen op de omzetbelasting die hij verschuldigd is. Alleen in die gevallen waarin de werkgever uitsluitend niet met omzetbelasting belaste diensten verricht of producten levert is geen aftrek mogelijk en wordt ook over de omzetbelasting subsidie verleend.

Tweede lid

Bij het vaststellen van de hoogte van de meerkosten kan rekening worden gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever. Van een bedrijfseconomisch voordeel is sprake indien de voorziening een positieve invloed heeft op het bedrijfsresultaat van de werkgever of indien daardoor de kostprijs van de geproduceerde goederen of geleverde diensten wordt verlaagd.

Artikel 11. Drempelbedrag kosten

Het drempelbedrag uit dit artikel is overgenomen uit artikel 16 van de Wet REA, zoals dat artikel luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel 2.10 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

In dit artikel worden de drempelbedragen voor de subsidie, bedoeld in artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet WIA vastgesteld. Het drempelbedrag is afgeleid van het bedrag dat als premiekorting wordt verleend en is afgerond op een rond bedrag. De hoogte van het bedrag is gekoppeld aan de omstandigheid of het gaat om plaatsing of herplaatsing en is gekoppeld aan de hoogte van het loon, herleid naar jaarloon (bij plaatsing, respectievelijk herplaatsing). De bedragen bij het in dienst houden zijn aldus € 2.000 of € 450, en bij plaatsing € 6.000 of € 1.350.

De werkgever kan een subsidie voor kosten van reïntegratie van werknemers met structurele functionele beperkingen vragen.Waar sprake is van structurele functionele beperkingen bij een werknemer, in verband waarmee een subsidie voor kosten van reïntegratie kan worden verleend ten behoeve van aanpassing van aanpassing van de werkplek, maar ten behoeve van de werknemer geen aanspraak bestaat op premiekorting hanteert het UWV geen drempelbedrag. Dit wordt bepaald in het derde lid.

Artikel 12. Subsidie zonder premiekorting

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 5c van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

Dit artikel beoogt te voorzien in het toekennen van subsidie voor meerkosten in het geval de werknemer het dienstverband verbreekt terwijl de werkgever nog geen aanspraak op premiekorting heeft kunnen maken en dat in de toekomst als gevolg daarvan ook niet zal kunnen. Eenzelfde situatie kan zich voordoen indien uiteindelijk blijkt dat bij de werkgever geen passende arbeid voorhanden is voor deze werknemer.

Artikel 13. (Leef)vervoersvoorzieningen

De inhoud van dit artikel lag eerder besloten in artikel 22 van de Wet REA.

Op grond van dit artikel kan het UWV vervoersvoorzieningen verlenen aan uitkeringsgerechtigden die arbeid als zelfstandige willen gaan verrichten. Gelet op de in het eerste lid genoemde artikelen is het nodig dit expliciet in een algemene maatregel van bestuur te bepalen.

Omdat de artikelen 5, 6, en 8 niet rechtstreeks van toepassing zijn op de verlening van vervoersvoorzieningen aan genoemde personen, zijn deze artikelen van overeenkomstige toepassing verklaard.

Indien de persoon, die recht heeft op een vervoersvoorziening op grond van dit artikel, daadwerkelijk arbeid als zelfstandige gaat verrichten en hij daardoor zijn recht op een uitkering verliest heeft hij op grond van de artikelen 52d van de Ziektewet, 34, tweede lid, van de Wet WIA, artikel 65e van de WAO, artikel 59b van de WAJONG of artikel 67c van de WAZ niet langer recht op die voorziening. Om een al te abrupte inname te voorkomen en die persoon in de gelegenheid te stellen zelf andere maatregelen te treffen is aan het UWV in het vierde lid de bevoegdheid verleend om die voorziening nog gedurende zes maanden te blijven verlenen.

Artikel 14. Intermediaire voorzieningen bij inschakeling in zelfstandigenarbeid

Op grond van het eerste lid van dit artikel kan het UWV voorzieningen verlenen aan uitkeringsgerechtigden met een auditieve, visuele of motorische handicap die arbeid als zelfstandige wil gaan verrichten. Gelet op de in artikel 14 genoemde artikelen is het nodig dit expliciet in een algemene maatregel van bestuur te bepalen. Op grond van het tweede lid vindt de verlening van een voorziening plaats door vergoeding van de kosten voor de bemiddeling van en het gebruik van een intermediaire activiteit. Het derde lid is gelijkluidend aan artikel 13, vierde lid, zij het dat de termijn van verlenging hier twee maanden bedraagt. Voor een toelichting wordt naar dat artikellid verwezen.

Artikel 15. Starterskrediet

De inhoud van dit artikel was eerder geregeld in het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten.

Met een starterskrediet kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte voorzien in de behoefte aan bedrijfskapitaal voor het starten van een eigen bedrijf als banken daartoe niet bereid zijn. Banken zijn hiertoe niet altijd bereid, omdat om bedrijfseconomische redenen de verstrekking van kleine kredieten commercieel gezien niet interessant is. Daarnaast kunnen banken terughoudend zijn bij de verstrekking van kredieten aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten omdat wordt getwijfeld aan de aflossingscapaciteit van deze cliënten.

De hoogte van het krediet is gekoppeld aan het in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 te verstrekken krediet. Dit krediet wordt jaarlijks verhoogd aan de hand van het prijsindexcijfer over de maand oktober van het voorafgaande jaar. Voor het jaar 2005 is dit vastgesteld op € 30.668.

Het UWV stelt regels op over de wijze waarop UWV de aanvraag om een krediet beoordeelt en over de verstrekking van het krediet. In deze nadere regels stelt het UWV eisen op waaraan de cliënt moet voldoen. Een vereiste is dat de cliënt een bedrijfsplan opstelt. In dit bedrijfsplan toont de cliënt aan dat hij voldoende inkomsten genereert zodat de aan hem verstrekte lening binnen een door het UWV bepaalde termijn kan worden terugbetaald.

In het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten werden gedetailleerde regels gesteld aan dit bedrijfsplan. Met het oog op deregulering en vereenvoudiging is er vanaf gezien gedetailleerde regels op te nemen.

Artikel 16. Loonperiode bij loonsuppletie

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 18 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

In de artikelen 65c, tweede lid, van de WAO, 67a, tweede lid, van de WAZ en 59f, tweede lid, van de WAJONG, wordt bepaald dat de loonsuppletie wordt verstrekt over perioden waarin loon uit dienstbetrekking wordt ontvangen, doch ten hoogste over een periode van vier jaar te rekenen vanaf de eerste toekenning. Perioden waarin wegens ziekte niet wordt gewerkt tellen mee als perioden waarover loon wordt ontvangen, hetzij omdat in verband met de loondoorbetalingsverplichting daadwerkelijk loon wordt ontvangen, hetzij – zoals in artikel 16 is bepaald – omdat een uitkering op grond van de ZW wordt ontvangen.

Als de arbeid in dienstbetrekking wordt onderbroken en geen loon of ziekengeld wordt ontvangen dan eindigt de suppletie. Na hervatting van de arbeid herleeft ook de suppletie.

Artikel 16 en 17. Hoogte van de loon- en inkomenssuppletie

De artikelen 16 en 17 komen inhoudelijk overeen met respectievelijk de artikelen 18 en 17 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

De hoogte van de inkomens- en loonsuppletie wordt uitgedrukt in een percentage van het verschil tussen de hogere arbeidsongeschiktheidsuitkering die verkregen zou worden indien het feitelijk verdiende loon of inkomen als basis wordt genomen voor het vaststellen van de verdiencapaciteit en het bedrag van de feitelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Een suppletie kan worden verkregen indien betrokkene per uur bezien minder verdient dan het uurloon waarop de verdiencapaciteit is gebaseerd.

De loon- en inkomenssuppletie zijn gemaximeerd op 20% van verdiencapaciteit.

Voorts is op grond van het derde lid van de artikelen 16 en 17 de suppletie gemaximeerd, zodanig dat deze tezamen met de in deze leden genoemde inkomsten nooit meer bedraagt dan het voor betrokkene vastgestelde maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Indien betrokkene voor een minder aantal uren werkt dan waartoe hij nog in staat wordt geacht, dient voorkomen te worden dat de suppletie als compensatie gaat werken voor het feit dat de inkomsten louter als gevolg van het minder werken lager zijn dan de theoretisch vastgestelde resterende verdiencapaciteit. Immers voor de uren waarin de betrokkene nog wel kan werken, doch dat feitelijk niet doet, is sprake van werkloosheid. In het tweede lid van de onderhavige artikelen is dan ook geregeld dat in deze situatie de suppletie evenredig wordt verminderd. Opgemerkt zij dat indien in het kader van de schatting vastgesteld is dat betrokkene minder uren kan werken dan voordat hij arbeidsongeschikt werd, hij in aanmerking komt voor een volledige suppletie.

Artikel 18. Persoonlijke ondersteuning

Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

Uit artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA vloeit voort onder welke voorwaarden de persoonlijke ondersteuning als voorziening kan worden toegekend. Deze voorwaarden zijn in artikel 18 niet nogmaals opgenomen.

Uit het eerste lid van artikel 18 blijkt dat een persoon als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA in aanmerking kan worden gebracht voor het gebruik van persoonlijke ondersteuning of voor een in plaats daarvan toe te kennen kostenvergoeding. Deze keuzemogelijkheid is opgenomen om het UWV de mogelijkheid te geven de toekenning van deze voorziening zo goed mogelijk te regelen. In sommige situaties kan het zowel voor de verstrekker, de gebruiker als de leverancier van de diensten, gunstiger zijn, dat aan de gebruiker uitsluitend de diensten worden geleverd en de financiering rechtstreeks wordt afgewikkeld tussen het UWV en de leverancier van de dienst.

In het tweede lid van dit artikel is in algemene zin geregeld onder welke voorwaarden een voorziening in de vorm van persoonlijke ondersteuning kan worden toegekend. Bij de persoonlijke ondersteuning is met name het begeleidende aspect van belang. De persoon die de betrokkene ondersteunt is méér dan uitsluitend iemand die belemmeringen op de werkplek wegneemt. Hij heeft vooral ook een coachende, c.q. sturende functie. De persoonlijke ondersteuning die op grond van dit artikel kan worden toegekend zal in het algemeen worden gegeven ten behoeve van mensen met een verstandelijke of psychische beperking. In alle gevallen moet het echter wel gaan om persoonlijke ondersteuning die voldoet aan de criteria zoals deze zijn neergelegd in het tweede lid van dit artikel. Dat zal dan gaan om bijzondere situaties, met een specifieke indicatie die wordt gesteld door het UWV.

In het tweede lid, onder c, is bepaald dat er uitsluitend een vergoeding voor persoonlijke ondersteuning kan worden toegekend indien deze wordt gegeven door een persoon die verbonden is aan een door het UWV erkende rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als in dit artikel bedoeld. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het UWV met betrekking tot genoemde erkenning beleidsregels kan stellen.

In het derde lid is bepaald dat de persoonlijke ondersteuning in het eerste, tweede, derde en de daarop volgende jaren niet uit meer uren begeleiding kan bestaan dan het aantal uren dat correspondeert met respectievelijk 15%, 7,5% en 6% van het aantal te werken uren per kalenderjaar. De voorziening persoonlijke ondersteuning kan zowel tijdelijk als blijvend worden toegekend.

Tenslotte is in het vierde lid een hardheidsclausule opgenomen die aan het UWV de bevoegdheid geeft om in bijzondere situaties van de in het derde lid genoemde maxima af te wijken. Hierbij wordt gedacht aan de situatie waarin een persoon, gezien de aard van zijn beperkingen, een zodanig intensieve begeleiding nodig heeft, dat toekenning van de voorziening op grond van de standaardnormen onvoldoende is.

Artikel 19. Onderwijsvoorzieningen

Het derde lid van dit artikel komt inhoudelijk grotendeels overeen met artikel 9 van het vervallen Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.

In het eerste lid wordt bepaald welke voorzieningen op grond van artikel 2.17 Wet IWIA kunnen worden verleend. Hiertoe is weliswaar aansluiting gezocht bij de voorzieningen, bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA, maar het betreft hier niet dezelfde doelgroep als in artikel 35. Men behoort tot de doelgroep van de onderwijsvoorzieningen, bedoeld in artikel 19, als men:

a. jonger is dan 17 jaar;

b. studerende is als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

c. jonger is dan 30 jaar en uitsluitend vanwege zijn ziekte of gebrek niet kan worden aangemerkt als studerende als bedoeld in artikel 5 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Het gaat hier dus om jonge schoolgaande kinderen en is, zoals ook de toelichting op artikel 2.17 Wet IWIA aangeeft, een voortzetting van de artikelen 11 en 22 van de Wet REA.

Omdat de artikelen 5, 6, en 8 niet rechtstreeks van toepassing zijn op de verlening van vervoersvoorzieningen aan genoemde personen, zijn deze artikelen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaard.

In het derde lid is de inhoud van het vervallen artikel 9 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA overgenomen. Geen voorzieningen worden verleend waarvoor een regeling is getroffen onder verantwoordelijkheid van een ander ministerie. Ook indien die voorziening niet toereikend wordt gevonden door de betrokkene of niet de volledige kosten dekt, wordt geen aanvulling daarop verleend op grond van dit besluit. Het bepaalde in artikel 19, derde lid, geldt overigens in aanvulling op de in artikel 2 opgenomen algemene regels, die op grond van dat artikel eveneens van toepassing zijn op de verlening van onderwijsvoorzieningen. Met het niet laten terugkeren van artikel 9 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA maar het opnemen van de inhoud van die bepaling in dit besluit is geen inhoudelijke beleidswijziging beoogd.

Artikel 20. Verlenging termijn no risk polis bij verhoogd gezondheidsrisico

Dit artikel heeft dezelfde strekking als artikel 8, eerste lid, van het Arbeidsgehandicaptebesluit zoals dat luidde vóór inwerkingtreding van artikel 2.10 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waardoor de Wet REA (en daarmee het Arbeidsgehandicaptebesluit) werd ingetrokken. De in dit artikel opgenomen mogelijkheid om bij een verhoogd gezondheidsrisico de termijn waarin de no risk polis kan gelden te verlengen, geldt zowel met betrekking tot de no risk polis bij een nieuwe dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29b, eerste lid van de ZW als bij voortzetting van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29b, vierde lid, van de ZW. Dit geldt ook met betrekking tot een werknemer als bedoeld in artikel 90 van de ZW.

Artikel 21. Overgangsbepaling vervoermiddelen WVG

In dit artikel is de inhoud van het vervallen artikel 19 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA overgenomen. Het heeft betrekking op in bruikleen gegeven leefvervoersvoorzieningen die in het kader van het overgangsrecht van de WVG nog door het UWV worden voortgezet. Bij de totstandkoming van de WVG is door de toenmalige staatssecretaris aan het parlement toegezegd dat bij beëindiging van de verlening van een bruikleenauto de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld de auto over te nemen (Kamerstukken II 1992/93, 22 815, nr. 6, blz. 22). Overigens heeft dit artikel, behalve op de auto, ook betrekking op andere vervoermiddelen. Zie voor een nadere toelichting, de artikelsgewijze toelichting op artikel 8.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven