Besluit van 2 december 2005 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en in verband met het treffen van een delegatiebepaling ten behoeve van een nadere regeling ter bepaling van het maatmaninkomen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 27 juli 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/AL/05/57806;

Gelet op de artikelen 18, achtste en tiende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2, zevende en negende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 2, achtste en tiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en 6, vierde lid, en 46, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

De Raad van State gehoord (advies van 10 augustus 2005, no. W12.05.0373/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 28 november 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/AL/05/96431;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel d, komt te luiden:

d. Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;.

B

Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de Wajong en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5. Doel arbeidsdeskundig onderzoek

Het arbeidsdeskundig onderzoek strekt tot vaststelling van:

a. de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 18 van de WAO, zoals dit artikel luidt sinds 1 augustus 1993, artikel 2 van de Waz en artikel 2 van de Wajong;

b. volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA; dan wel

c. de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in artikel 5 van de Wet WIA.

Daartoe wordt het maatmaninkomen per uur van betrokkene vergeleken met hetgeen hij met arbeid kan verdienen.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na «WAO» ingevoegd: Wet WIA,.

2. In het eerste lid vervalt «als werknemer».

3. Het zesde en zevende lid komen te luiden:

  • 6. In de gevallen waarin artikel 43a van de WAO, artikel 19 van de Wajong, artikel 48, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, 50, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 55, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, van de Wet WIA toepassing vindt, alsmede in de gevallen waarin dat niet het geval is omdat artikel 29b van de Ziektewet toepassing kan vinden, wordt het maatmaninkomen niet lager vastgesteld dan het maatmaninkomen dat voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanmerking zou worden genomen indien de uitkering niet zou zijn ingetrokken, dan wel indien aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 19 van de WAO, artikel 6 van de Wajong of artikel 23 van de Wet WIA, recht zou hebben bestaan op een dergelijke uitkering.

  • 7. In de gevallen waarin, na eerdere intrekking van een uitkering op grond van de WAO, de Wajong of de Wet WIA, dan wel na het eerder niet toekennen van een uitkering aan het einde van de wachttijd, bedoeld in artikel 19 van de WAO, artikel 6 van de Wajong of artikel 23 van de Wet WIA, bij de vaststelling van het maatmaninkomen wordt uitgegaan van arbeid op basis waarvan voor de betrokkene reeds eerder een maatmaninkomen is vastgesteld, wordt het maatmaninkomen vastgesteld op het maatmaninkomen dat voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid of mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in aanmerking zou worden genomen indien de uitkering niet zou zijn ingetrokken, dan wel indien aan het einde van de genoemde wachttijd recht zou hebben bestaan op een dergelijke uitkering.

E

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a. Delegatiebepaling in verband met vaststelling maatmaninkomen

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld in verband met de vaststelling van het maatmaninkomen ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in artikel 5.

F

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Maatmaninkomen bij hernieuwde vaststelling, heropening, herleving of herziening

Nadat een eerste beoordeling in verband met de vaststelling, bedoeld in artikel 5, heeft plaatsgevonden, wordt bij een hernieuwde vaststelling, een heropening, een herleving of een herziening van de uitkering geen rekening gehouden met na die eerste beoordeling opgetreden wijzigingen in het maatmaninkomen.

G

Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor de toepassing van de Wet WIA wordt onder de gezonde persoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het vierde lid, onderdeel b, verstaan: de gezonde persoon, bedoeld in artikel 1, onder maatmaninkomen, van de Wet WIA.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 29 december 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 2 december 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Uitgegeven de achtste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Deze wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft betrekking op twee punten:

• het aanpassen van het Schattingsbesluit aan de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA);

• het creëren van de mogelijkheid voor nadere regels omtrent het maatmaninkomen. De reden hiervoor is dat het gewenst is nadere regels te stellen omtrent het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit in verband met de inwerkingtreding van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (Walvis).

Aanpassing aan de WIA

De Wet WIA bevordert dat werknemers ondanks verminderde verdiencapaciteit toch maximaal meedoen in het arbeidsproces. De nieuwe wet is gericht op werk, waardoor mensen meer dan in het verleden worden aangesproken op wat ze wel kunnen in plaats van op wat ze niet meer kunnen.

Het eerder (op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)) vastgestelde Schattingsbesluit is ook via een daartoe strekkende bepaling in de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet IWIA) mede gebaseerd op de Wet WIA.

Omdat in de Wet WIA op sommige punten een enigszins andere terminologie wordt gehanteerd en bovendien bepaalde begrippen in de wet zelf gedefinieerd worden, leidt dit tot een aantal aanpassingen van het Schattingsbesluit. Hiermee worden geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

De manier waarop de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld is in de Wet WIA – los van procedurele aanscherping – in essentie dezelfde als in de WAO, de WAZ en de Wajong. Door middel van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek wordt vastgesteld of iemand beperkingen door ziekte heeft, en zo ja, wat zijn mate van arbeidsongeschiktheid of arbeidsgeschiktheid is. Hiertoe wordt het maatmaninkomen per uur vergeleken met de resterende verdiencapaciteit per uur. Het begrip arbeidsongeschiktheidsbeoordeling als zodanig is ongewijzigd. Een nieuw punt dat rechtstreeks voortvloeit uit de Wet WIA is dat als onderdeel van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling de beoordeling van de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid is toegevoegd.

Nadere regeling van het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit

In artikel 6a is een delegatiebepaling gecreëerd met betrekking tot het maatmaninkomenbegrip. In de op basis van dit artikel en artikel 11 te treffen ministeriële regeling zullen aanpassingen gerealiseerd worden met betrekking tot het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit die voortvloeien uit Walvis. Om lastenverlichting voor bedrijven te bereiken en om de uitvoeringskosten voor UWV te beperken, is al eerder aangekondigd (Kamerstukken II 2001/02, 28 219, nr. 3, par. 4.3.3.6) dat het streven er op is gericht dat het maatmaninkomen en het feitelijk verdiende inkomen, uit dezelfde loonelementen zouden moeten bestaan als het SV-loon en dat UWV de hoogte ervan uit de polisadministratie zou moeten kunnen afleiden in plaats van het te moeten uitvragen aan individuele werkgevers van werknemer die een beroep doen op de WAO of de Wet WIA. Deze loonelementen worden vanaf 2006 opgenomen in de polisadministratie.

In de genoemde kamerstukken bij het wetsvoorstel Walvis is aangekondigd dat ook de schatting op theoretische arbeid met behulp van het zogenaamde CBBS1-loon op dezelfde wijze zou geschieden, om zo een evenwichtige vergelijking te kunnen bewerkstelligen tussen de verdiencapaciteit voorafgaande aan de ziekte en die bij arbeidsongeschiktheid. Het oude loon en het theoretisch nog mogelijke loon c.q. het feitelijk verdiende loon dienen immers dezelfde loonelementen te bevatten voor een evenwichtige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.

In de te treffen ministeriële regeling op grond van artikel 6a en artikel 11 zal bepaald worden dat de loonelementen die een rol spelen bij de verschillende loonbegrippen bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling (het maatmaninkomen, het feitelijk verdiende loon en het CBBS-loon) zoveel mogelijk dezelfde zullen zijn als die voor het bepalen van het SV-loon op grond van Walvis. De manier waarop de verschillende relevante loonbegrippen waren samengesteld, was tot op heden niet wettelijk geregeld maar werd op basis van jurisprudentie vastgesteld. Hierdoor was de situatie ontstaan dat de loonbegrippen bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op onderdelen van elkaar afweken (omdat een bepaald loonelement wel of niet betrokken werd bij de vaststelling van de hoogte van het betreffende loon). Als voorbeeld kunnen genoemd worden het werknemersdeel van de pensioenpremie, de werkgeversbijdrage ziektekosten, loon in natura, eenmalige uitkeringen en extra toeslagen. Het kenmerk van dergelijke loonelementen is overigens dat zij niet in ieder geval per definitie relevant zijn, maar dat het voorkomen ervan afhankelijk is van bijvoorbeeld de sector, de soort functie of afspraken tussen werkgever en werknemer. Voor de volledigheid zij vermeld dat bepaalde loonelementen nooit voorkomen in het CBBS-loon, omdat ze een te individueel, incidenteel of tijdelijk karakter hebben.

In de ministeriële regeling zal ook bepaald worden dat het maatmaninkomen wordt gebaseerd op het SV-loon voor aanvang van de ziekte van de verzekerde (niet gemaximeerd), en vervolgens wordt geïndexeerd.

Voor de volledigheid zij nog vermeld dat de nieuwe regeling ten aanzien van het maatmaninkomen alleen geldt voor nieuwe gevallen. Dat wil zeggen, voor personen die na inwerkingtreding van dit besluit recht krijgen op een uitkering op grond van de Wet WIA, WAO, WAZ of Wajong. Voor bestaande gevallen leiden de nieuwe regels niet tot wijziging in het maatmaninkomen; dit is in overeenstemming met het bestaande beleid dat een eenmaal vastgesteld maatmaninkomen in beginsel niet meer wordt gewijzigd.

Tot slot zij vermeld dat het algemene beleid ten aanzien van de maatmanarbeid niet gewijzigd wordt. Dit betekent dat de maatmanarbeid in beginsel wordt vastgesteld op de laatst verrichte arbeid. In uitzonderingsgevallen kan dit anders zijn.

Uitvoeringstoetsen

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft aangegeven dit besluit uitvoerbaar te achten. Het UWV maakt een voorbehoud omtrent de uitvoerbaarheid van de nadere regels omtrent het maatmaninkomen en de restererende verdiencapaciteit, omdat deze nadere regels nog opgesteld worden en nu dus nog niet bekend zijn. Het UWV zal hier op terugkomen in zijn nog uit te brengen uitvoeringstoets over deze nadere regels. Het door het UWV bijgevoegde wetstechnisch commentaar is verwerkt.

De Inspectie Werk en Inkomen heeft een aantal inhoudelijke en een aantal technische opmerkingen gemaakt. Deze zijn verwerkt.

Financiële effecten

De aanpassing van het Schattingsbesluit aan de Wet WIA kent geen financiële effecten.

De nadere regeling van het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit levert besparingen op in de administratieve lastendruk en in de uitvoeringskosten.

De besparing in de administratieve lastendruk treedt op omdat als UWV de relevante loongegevens uit de polisadministratie kan halen, deze gegevens niet hoeven te worden uitgevraagd aan werkgevers bij de aanvraag van een uitkering. Deze besparing treedt pas in 2009 in haar volle omvang op, omdat pas vanaf dat moment de polisadministratie bij het UWV voldoende informatie bevat voor het vaststellen van het maatmaninkomen (pas voor werknemers die ziek worden vanaf 2007 is de polisadministratie gevuld met gegevens van het afgelopen jaar). Voor de vaststelling van het feitelijk verdiend inkomen treedt wel al eerder administratieve lastenverlichting op.

Overigens zal de gegevensuitvraag bij werkgevers niet in alle gevallen vervallen, omdat soms nog nadere informatie nodig is over bijvoorbeeld de aard van de arbeid. Vooralsnog wordt aangenomen dat de inspanningen van werkgevers voor de gegevensuitvraag zullen halveren. Dat levert een besparing op van de administratieve lasten van ca € 3 mln vanaf 2009.

De besparing in de uitvoeringskosten is als volgt. De harmonisatie van het maatmaninkomen heeft op termijn een structureel verlagend effect op de uitvoeringskosten van het UWV. In de jaren 2006–2008 is dit effect nihil omdat de polisadministratie in die jaren «gevuld» moet worden, en pas vanaf 2009 voor dit doel voldoende «gevuld» is. Vanaf 2009 zal het UWV bij de WIA-claimbeoordeling voor een belangrijk deel kunnen varen op loongegevens afkomstig uit de polisadministratie. Vanaf 2009 zal zodoende in minder gevallen dan nu uitvraag van loongegevens bij voormalige werkgevers noodzakelijk zijn. Dit heeft een verlagend effect op de uitvoeringskosten van maximaal € 5 mln per jaar.

Naast het verlagend effect op de uitvoeringskosten zal ook de tijdigheid van de claimbeoordeling kunnen verbeteren. De uitvraag van loongegevens heeft namelijk een vertragend effect op de claimbeoordeling en beïnvloedt de tijdigheid daardoor negatief.

Aan de wijziging van het Schattingsbesluit zijn ook incidentele invoeringskosten verbonden. Deze kosten komen voort uit noodzakelijke aanpassing van systemen en instructies. Deze incidentele invoeringskosten doen zich voor in 2005 en vormen onderdeel van het implementatietraject WIA.

De nadere regeling van het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit heeft per saldo geen gevolgen voor de uitkeringslasten. De verschillende relevante loonbegrippen (maatmaninkomen, feitelijk verdiend loon en CBBS-loon) ondervinden weliswaar wijzigingen ten aanzien van de situatie vóór de nadere regeling, maar deze leiden niet eenduidig tot hogere of lagere arbeidsongeschiktheidspercentages. Er zijn geen specifieke categorieën arbeidsongeschikten aan te wijzen die voor- of nadelen hiervan zouden kunnen ondervinden. De reden hiervoor is dat bij iedere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling andere aspecten een rol spelen, afhankelijk bijvoorbeeld van de sector waarin iemand werkte voor hij ziek werd, de sector waarin hij werkt tijdens zijn arbeidsongeschiktheid en de sectoren waarin de CBBS-functies zich bevinden die voor een individuele schatting gebruikt worden. Voor bestaande gevallen is bovendien relevant dat een eenmaal vastgesteld maatmaninkomen (tenzij er sprake is van een maatmanwisseling) niet meer wordt gewijzigd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A en onderdeel D, onder 2

Dit artikel voegt de definitie van de Wet WIA toe aan dit besluit. Deze definitie is noodzakelijk in verband met de inwerkingtreding van de Wet WIA. Deze definitie komt in de plaats van de definitie van de term «werknemer». Deze term komt, met uitzondering van artikel 6, niet in dit besluit voor. In artikel 6, eerste lid, werkt deze term echter verwarrend, omdat bij het bepalen van het maatmaninkomen voor de WAO niet alleen het inkomen als werknemer van belang is, maar alle inkomen dat betrokkene verwerft. Daarnaast verwijst de term «werknemer» in het derde lid van artikel 6 naar de werknemer op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel I, onderdeel B en C

In de Wet WIA worden gelet op het doel van die wet, termen gebruikt die, alhoewel ze inhoudelijk weinig afwijken van vergelijkbare bepalingen in de andere arbeidsongeschiktheidswetten, tot aanpassingen in dit besluit nopen.

Het betreft de term arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, die in de Wet WIA «beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid» respectievelijk «beoordeling van de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid» wordt genoemd.

De genoemde onderdelen voorzien in technische aanpassingen van de artikelen 2 en 5 van het Schattingsbesluit.

Met betrekking tot artikel 5 wordt opgemerkt dat de arbeidsdeskundige alleen de volledigheid (of: mate) en niet de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid onderzoekt.

Daarnaast wordt nog opgemerkt dat met de passage «naar artikel 18 van de WAO, zoals dat artikel sinds 1 augustus 1993 luidde» in onderdeel a, van artikel 5, wordt beoogd gevolg te geven aan het overgangsrecht dat is getroffen bij de invoering van het (eerste) Schattingsbesluit en dat zijn werking nog niet heeft verloren (Stb. 1994, 596).

Artikel I, onderdeel D, onder 3

Artikel 6 van het Schattingsbesluit bepaalt het maatmaninkomen voor de diverse arbeidsongeschiktheidswetten. Omdat in artikel 1 van de Wet WIA de term maatmaninkomen wordt gedefinieerd, is het in dit besluit wat betreft de Wet WIA niet nodig een definitie van het begrip maatmaninkomen op te nemen (zoals dat voor de andere arbeidsongeschiktheidswetten wel is gebeurd in het eerste, tweede en derde lid, van artikel 6 van het Schattingsbesluit)

De leden 6 en 7 van artikel 7 van het Schattingsbesluit bevatten respectievelijk een garantie en een vereenvoudigde berekeningswijze voor verzekerden die, nadat zij minder arbeidsongeschikt zijn geworden (waardoor het recht op een uitkering is geëindigd of niet is ontstaan) weer meer arbeidsongeschikt worden. Deze garantie en berekeningswijze worden, door de wijzigingen in deze leden, ook van toepassing voor verzekerden die recht hebben op een uitkering op grond van de Wet WIA.

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt de verwijzingen naar de WAZ (die tot de inwerkingtreding van dit besluit in de leden 6 en 7 van artikel 6 stonden) te schrappen. Deze artikelen hebben hun werking inmiddels verloren.

Artikel I, onderdeel E

Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 7 regelt de vaststelling van het maatmaninkomen in het geval van hernieuwde vaststelling en herleving. In dit artikel wordt vastgelegd dat bij een nieuwe beoordeling in principe wordt uitgegaan wordt van het maatmaninkomen zoals dat bij de eerste arbeids(on)geschiktheidsvaststelling werd gebruikt (tenzij artikel 6, zesde of zevende lid, van toepassing is). De wijzigingen in dit artikel zijn technisch van aard en zijn noodzakelijk in verband met het gebruik van andere terminologie in de Wet WIA in vergelijking met de andere arbeidsongeschiktheidswetten en in verband met de wijzigingen in artikel 5 van dit besluit.

Artikel I, onderdeel G

Artikel 10 heeft betrekking op de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen. Hierbij wordt uitgegaan van de gezonde persoon. Doordat als gevolg van de definitie van maatmaninkomen in artikel 1 van de Wet WIA, in de artikelen 4 en 5 (in tegenstelling tot vergelijkbare bepalingen in de andere arbeidsongeschiktheidswetten) de term gezonde persoon in het Schattingsbesluit niet voorkomt, is het ten behoeve van de toepassing van de Wet WIA in dit besluit, noodzakelijk op een andere wijze naar die gezonde persoon te verwijzen. Daarin voorziet dit onderdeel.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem, waarin functies die worden gebruikt bij de theoretische schatting zijn opgenomen.

Naar boven