Besluit van 2 december 2005 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de artikelen 122c en 122ca van de Wet financiering sociale verzekeringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 november 2005, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/AL/05/96965;

Gelet op de artikelen 141 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 2.20 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 127 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. De artikelen van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen treden in werking met ingang van 29 december 2005 met uitzondering van de artikelen 25, derde lid, 64, 65 en 66 van die wet.

  • 2. De artikelen 25, derde lid, 64, 65 en 66 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Artikel 2

  • 1. De artikelen van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen treden in werking met ingang van 29 december 2005 met uitzondering van artikel 1.4, onderdeel W, artikel 1.9, onderdeel L, artikel 1.17 en artikel 2.16a, onderdeel B, van die wet en de artikelen genoemd in het tweede tot en met zevende lid.

  • 2. De in artikel 1.5, onderdeel QQ, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voorgestelde artikelen 122c en 122ca, van de Wet financiering sociale verzekeringen en het in artikel 1.9, onderdeel E, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voorgestelde artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

  • 3. Artikel 1.1, onderdeel HH, artikel 1.3, onderdeel W, artikel 1.5, onderdelen A tot en met M, artikel 1.5, onderdelen O tot en met X, artikel 1.5, onderdelen Z tot en met PP, de in artikel 1.5, onderdeel QQ, voorgestelde artikelen 122a, 122b, 122d en 122e van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 1.5a, artikel 1.9, onderdelen I en J, artikel 1.34b, artikel 2.12, artikel 2.13 en artikel 2.14, onderdeel B, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen treden in werking met ingang van 1 januari 2006.

  • 4. Artikel 1.5, onderdelen N en Y, en artikel 2.14, onderdeel A, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen treden in werking op 1 januari 2006 nadat artikel XXV, onderdeel G respectievelijk artikel XXV, onderdeel K, van de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 in werking is getreden.

  • 5. Het in artikel 1.22, onderdeel A van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voorgestelde artikel 6, onderdeel i, onder 2°, van de Wet kinderopvang en onderdeel H van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen treden in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 6. Artikel 1.22, onderdeel B, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 7. Artikel 1.29 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 oktober 2004.

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 december 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Uitgegeven de achtste december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

De artikelen 141 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en 2.20 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (IWIA) voorzien in de mogelijkheid dat de artikelen van die wetten in werking kunnen treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. In het onderhavige besluit wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Omdat op grond van de Wet WIA aanspraak op een uitkering kan bestaan voor personen die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden, zal voor deze personen, nadat zij een wachttijd van 104 weken hebben doorlopen op z’n vroegst met ingang van 29 december 2005 recht op een dergelijke uitkering kunnen ontstaan. In verband daarmee zal de Wet WIA met ingang van laatstgenoemde datum in werking treden. Om ook daadwerkelijk met ingang van die datum recht op een uitkering te krijgen zal al op een eerder moment een aanvraag daarvoor moeten kunnen worden ingediend. Om dit mogelijk te maken zullen de artikelen 25, derde lid, 64, 65 en 66 van de Wet WIA eerder dan 29 december 2005 in werking treden namelijk met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het onderhavige besluit wordt geplaatst.

Voor de inwerkingtreding van de artikelen van de IWIA wordt aangesloten bij de datum van inwerkingtreding van de Wet WIA. De artikelen van de IWIA zullen dan ook op 29 december 2005 in werking treden. Voor een aantal artikelen is een uitzondering gemaakt.

De in artikel 1.5, onderdeel QQ, van de IWIA voorgestelde artikelen 122c en 122ca van de Wet financiering sociale verzekeringen treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst. De bewuste artikelen betreffen overgangsrecht inzake het zelf dragen van het risico van betaling van een WGA-uitkering overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Wet WIA. Bij dit overgangsrecht is er sprake van een datum waarop een melding respectievelijk een aanvraag moet zijn gedaan. De uiterste datum daarbij is 28 december. Met het oog hierop zullen deze artikelen eerder in werking treden.

Zoals hiervoor aangegeven ontstaat een recht op een uitkering op grond van de Wet WIA op zijn vroegst per 29 december 2005. Om uitvoeringstechnische redenen worden de beschikkingen naar aanleiding van aanvragen die voor die datum zijn ingediend ook voor die datum genomen, zodat betrokkenen daadwerkelijk per 29 december 2005 recht op een WIA-uitkering hebben. Omdat toekennende beschikkingen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkering door de beslissingsautoriteit moeten worden genomen, dient het artikel dat deze autoriteit regelt eerder in werking te treden. Dit is reden waarom het in artikel 1.9, onderdeel E, voorgestelde artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

De artikelen 1.1, onderdeel HH, en 1.3, onderdeel W, van de IWIA treden om wetstechnische redenen met ingang van 1 januari 2006 in werking. Omdat de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) met ingang van 1 januari 2006 inwerking treedt, treden de artikelen 1.5 (met uitzondering van onderdeel QQ, artikelen 122c en 122ca), 1.5a, 1.9, onderdelen I en J, en 2.14 van de IWIA ook met ingang van die datum in werking. Ook artikel 1.34b van de IWIA is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Wfsv. De artikelen 2.12 en 2.13 van de IWIA houden verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet welke met ingang van 1 januari 2006 in werking zal treden. De inwerkingtreding van deze artikelen is daaraan gekoppeld.

In artikel 2, vierde lid, is een bijzondere voorziening getroffen in verband met de samenloop tussen de IWIA en de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006.

De Belastingdienst/Toeslagen zal om uitvoeringstechnische redenen niet eerder dan met ingang van 1 januari 2007 in staat zijn om ouders die via een eigenrisicodragende werkgever reïntegreren én in verband daarmee behoefte hebben aan kinderopvang, een (extra) kinderopvangtoeslag uit te keren. In verband hiermee treedt het in artikel 1.22, onderdeel A, voorgestelde artikel 6, onderdeel i, onder 2°, van de Wet kinderopvang en onderdeel H van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in werking met ingang van 1 januari 2007.

Omdat artikel 7, tweede lid, van de Wet kinderopvang eerst met ingang van 1 januari 2009 in werking treedt, treedt ook de in artikel 1.22, onderdeel B, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen voorgestelde wijziging van dat artikel 7 per 1 januari 2009 in werking.

Artikel 1.29 betreft een wijziging van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. De voorgestelde wijziging strekt ertoe om deze WAO-ers, indien zij na herbeoordeling hun volledige WAO-uitkering verliezen, na afloop van het wachtgeld, recht te geven op IOAW-uitkering voorzover zij aan de verdere voorwaarden daarvoor voldoen. Daarmee wordt voorkomen dat deze personen beroep moeten doen op bijstand waardoor zij slechter af zouden zijn dan personen in soortgelijke omstandigheden die laatstelijk een particuliere dienstbetrekking hadden vóór zij in de WAO belandden. Het gaat om een beperkte groep afgeschatte WAO-ers, te weten WAO-ers uit overheidsdienst met een volledige WAO-uitkering die ingegaan is vóór 1 januari 2001 en die doorloopt tot (ten minste) de datum van inwerkingtreding van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten. De omvang van deze groep wordt op maximaal 3.500 personen geschat. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met de datum van inwerkingtreding van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten. Er is om primair uitvoeringstechnische redenen afgezien van een verdergaande terugwerkende kracht alsook van het alsnog onder de Werkloosheidswet brengen van deze groep.

De artikelen 1.4, onderdeel W, 1.9, onderdeel L, 1.17 en 2.16a, onderdeel B, van de IWIA zullen niet in werking treden. De artikelen 1.4, onderdeel W, 1.9, onderdeel L, en 1.17. betreffen een foutieve wijziging die alsnog juist wordt ingevoegd via de Aanpassings- en verzamelwet Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Artikel 2.16a, onderdeel B, is bij nader inzien overbodig.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven