Besluit van 18 november 2005, houdende regels over de vergoedingen die verschuldigd zijn voor door de Nationale ombudsman ontvangen klachten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 oktober 2005, 2005-0000244367, CZW;

Gelet op artikel 1c, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman;

De Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 2005, nr. W04.05.0452/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 november 2005, nr. 2005-0000276117;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. verzoekschrift: schriftelijk verzoek als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 1c, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman, bedraagt:

    a. voor provincies: € 0,0051 per inwoner per jaar;

    b. voor gemeenten: € 0,1366 per inwoner per jaar;

    c. voor waterschappen: € 0,0097 per ingezetene per jaar.

  • 2. Voor de berekening van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a en b, wordt uitgegaan van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar waarover de vergoeding is verschuldigd.

  • 3. Voor de berekening van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, doen de waterschappen uiterlijk op 1 juli van het jaar waarover de vergoeding is verschuldigd, aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgaaf van de aantallen ingezetenen, bedoeld in artikel 118, derde lid, onder a, van de Waterschapswet.

Artikel 3

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 1c, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman, bedraagt voor gemeenschappelijke regelingen € 944 per verzoekschrift dat door de Nationale ombudsman wordt ontvangen over gedragingen van een bestuursorgaan dat tot de gemeenschappelijke regeling behoort.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, bepaalt Onze Minister, de Nationale ombudsman gehoord, in het geval dat twee of meer verzoekschriften dezelfde gedraging betreffen, dat eenmaal de voor een dergelijk verzoekschrift geldende vergoeding is verschuldigd.

Artikel 4

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 2, wordt jaarlijks uiterlijk op 30 november van het jaar waarover de vergoeding is verschuldigd, voldaan aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2. Onze Minister stelt jaarlijks voor de provincies, gemeenten en waterschappen het bedrag van de vergoeding vast, gerekend over de periode 1 januari tot en met 31 december. Deze vaststelling geschiedt uiterlijk op 1 augustus van het jaar waarover de vergoeding is verschuldigd.

Artikel 5

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 3, wordt jaarlijks achteraf en uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarover de vergoeding is verschuldigd, voldaan aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2. Onze Minister stelt jaarlijks voor de gemeenschappelijke regelingen het bedrag van de vergoeding vast, gerekend over de periode 1 januari tot en met 31 december. De vaststelling geschiedt terstond na de laatstgenoemde datum.

Artikel 6

Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, ieder jaar aangepast overeenkomstig het door het Centraal Bureau voor de Statistiek in het kader van de Nationale Rekeningen vastgestelde prijsindexcijfer van de netto materiële consumptie van de overheid van de activiteit algemeen bestuur, volgens de jaar-op-jaarmethode.

Artikel 7

Het Vergoedingenbesluit Wet Nationale ombudsman wordt ingetrokken.

Artikel 8

  • 1. Ten aanzien van vergoedingen die verschuldigd zijn geworden voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft het recht zoals het voor die datum gold van toepassing.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op vergoedingen voor verzoekschriften die zijn ontvangen in de periode 1 september 2005 tot en met 31 december 2005.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Vergoedingenbesluit Wet Nationale ombudsman 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 18 november 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de zesde december 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 1c, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman (WNo) zijn provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen waartoe de bestuursorganen, bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, WNo behoren, een vergoeding verschuldigd ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan het beschikbaar stellen van de klachtvoorziening bij de Nationale ombudsman. Het betreft bestuursorganen van alle provincies, waterschappen, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen met uitzondering van die decentrale overheden die beschikken over een eigen externe klachtvoorziening in enigerlei vorm.

Het tweede lid van artikel 1c van de WNo bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent:

a. de berekening van de te betalen vergoeding;

b. de wijze van betaling van de verschuldigde vergoeding;

c. het tijdstip waarop de verschuldigde vergoeding dient te zijn voldaan.

Dit besluit strekt daartoe.

Het besluit kent twee vergoedingenmodellen.

Provincies, gemeenten en waterschappen betalen voor hun aansluiting bij de Nationale ombudsman een vast bedrag per inwoner dan wel ingezetene.

Voor gemeenschappelijke regelingen ontbreekt een op inwonertal gelijkende basis; zij betalen een vaste vergoeding per door de Nationale ombudsman ontvangen verzoekschrift.

Op basis van het Vergoedingenbesluit Wet Nationale ombudsman, dat door dit besluit wordt vervangen, betaalden provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen een vast bedrag per door de Nationale ombudsman ontvangen verzoekschrift. Daarnaast bestond de mogelijkheid te kiezen voor een gedifferentieerde vergoeding op grond waarvan een hoog tarief gold voor verzoekschriften die tot een rapport leiden en een laag tarief voor overige verzoekschriften. Dit systeem heeft geleid tot jaarlijks terugkerende klachten, met name over de relatief eenvoudige onderzoekshandelingen. In een regeling die gebaseerd is op een vergoeding per verzoekschrift, worden die altijd volledig in rekening gebracht. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel extern klachtrecht (kamerstukken II, 2002/03, nr. 28 747) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd te bezien hoe het Vergoedingenbesluit Wet Nationale ombudsman kan worden aangepast met behoud van eenvoud, transparantie en kostendekkendheid van het vergoedingensysteem.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in samenwerking met het bureau Nationale ombudsman de mogelijkheden verkend voor een andere vergoedingensystematiek. Een projectgroep van het bureau Nationale ombudsman heeft vervolgens een berekening gemaakt van de werkelijke kosten van door de Nationale ombudsman ontvangen verzoekschriften van decentrale overheden en op basis daarvan drie mogelijke alternatieven uitgewerkt. De vertegenwoordigende organisaties is gevraagd hierover advies uit te brengen.

Het Interprovinciaal Overleg gaf de voorkeur aan het model dat uitgaat van een vast basistarief per inwoner voor provincies en gemeenten en een vast bedrag per ingezetene voor waterschappen met daarbovenop een extra tarief voor onderzoeken van de Nationale ombudsman die worden afgesloten met een rapport.

De Unie van Waterschappen adviseerde voor toepassing van het model dat uitgaat van een vast basistarief per inwoner dan wel ingezetene voor provincies, gemeenten en waterschappen.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten liet de keuze voor een van beide hierboven beschreven modellen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zoals reeds hierboven werd opgemerkt, is voor provincies, gemeenten en waterschappen gekozen voor een model dat uitgaat van een vast bedrag per inwoner respectievelijk ingezetene.

Voor dit model is gekozen vanwege de eenvoud en transparantie. Iedere provincie, gemeente en waterschap kan vooraf vaststellen wat de kosten zullen zijn van hun aansluiting bij de Nationale ombudsman.

Voorstanders van het andere model wijzen op de prikkel voor decentrale overheden die uitgaat van het afzonderlijk in rekening brengen van verzoekschriften die tot een rapport leiden. De gedachte is dat decentrale overheden sneller geneigd zijn hun klachtenbehandeling te verbeteren en op peil te houden, wanneer zij – geheel of gedeeltelijk – invloed kunnen uitoefenen op de vergoeding die zij moeten betalen voor hun aansluiting bij de Nationale ombudsman. Uit ervaringen van de Nationale ombudsman is echter gebleken dat decentrale overheden nauwelijks invloed hebben op het klaaggedrag van hun inwoners. Bovendien zijn in een vergoedingensysteem dat afhankelijk is van het aantal ingediende verzoekschriften de decentrale overheden met zogenoemde veelklagers de dupe. Gekozen is voor een systeem op basis van solidariteit waarin de decentrale overheden in evenredige mate bijdragen aan de instandhouding van hun gezamenlijke externe klachtvoorziening.

Voor gemeenschappelijke regelingen geldt een systeem van een vast bedrag per door de Nationale ombudsman ontvangen verzoekschrift.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In het eerste lid is het vergoedingenmodel voor provincies, gemeenten en waterschappen neergelegd. De vergoeding die provincies en gemeenten jaarlijks moeten betalen voor hun aansluiting bij de Nationale ombudsman bestaat uit een vast bedrag per inwoner. Waterschappen betalen jaarlijks een vast bedrag per ingezetene. De hoogte van de bedragen is gebaseerd op de herberekening van de totale kosten voor de behandeling van verzoekschriften van decentrale overheden door de Nationale ombudsman in het rapport van de hiervoor vermelde projectgroep. De bedragen die daarin staan hebben als peildatum 2003. Deze bedragen zijn geactualiseerd op basis van het prijsindexcijfer netto materiële consumptie van de overheid van de activiteit algemeen bestuur van 2004 ten opzichte van 2003 (1,2%).

Het tweede lid bepaalt dat voor de berekening van de vergoeding voor provincies en gemeenten wordt uitgegaan van door het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) openbaar gemaakte inwonertallen.

Het CBS kent geen vergelijkbare registratie van de inwonertallen van waterschappen. Daarom bevat het derde lid een verplichting voor de waterschappen om ieder jaar uiterlijk op 1 juli de aantallen ingezetenen bedoeld in artikel 118, derde lid, onder a, van de Waterschapswet aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te verstrekken.

Artikel 3

Het vergoedingenmodel voor gemeenschappelijke regelingen is neergelegd in het eerste lid. Gemeenschappelijke regelingen betalen voor hun aansluiting bij de Nationale ombudsman een vast bedrag per door de Nationale ombudsman ontvangen verzoekschrift.

Het tweede lid geeft een regeling voor het geval dat twee of meer verzoekschriften worden ontvangen omtrent dezelfde gedraging. In dat geval is het redelijk dat slechts eenmaal de voor een dergelijk verzoekschrift verschuldigde vergoeding aan de gemeenschappelijke regeling in rekening wordt gebracht. Bovendien wordt door deze regeling voorkomen dat de gemeenschappelijke regeling voor een niet te voorziene en hoge financiële last wordt geplaatst in het geval dat door een groot aantal burgers een verzoekschrift omtrent dezelfde gedraging wordt ingediend.

Uiteraard kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet zelfstandig vaststellen of er sprake is van twee of meer verzoekschriften betreffende dezelfde gedraging. Die vaststelling kan in eerste instantie alleen door de Nationale ombudsman worden gedaan. Om die reden bepaalt het tweede lid dat de Nationale ombudsman wordt gehoord. De verantwoordelijkheid voor de toepassing van het tweede lid berust evenwel bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikelen 4 en 5

De regeling die in artikel 4 en 5 is neergelegd, houdt in dat provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen de verschuldigde vergoeding niet rechtstreeks voldoen aan de Nationale ombudsman, maar dat een en ander via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verloopt.

Voorts wordt uitgegaan van een betaling eens per jaar. De vergoeding is verschuldigd over de periode 1 januari tot en met 31 december van enig jaar. Het totaal van de per provincie, gemeente, waterschap en gemeenschappelijke regeling te betalen vergoeding over die periode wordt door het ministerie vastgesteld en bekendgemaakt.

De vaststelling voor gemeenten, provincies en waterschappen geschiedt uiterlijk op 1 augustus van het jaar waarover de vergoedingen verschuldigd zijn; zij moeten de verschuldigde vergoedingen uiterlijk op 30 november hebben voldaan.

Voor gemeenschappelijke regelingen vindt de vaststelling van de vergoeding terstond na 31 december plaats; zij moeten uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarover de vergoedingen verschuldigd zijn, hebben voldaan.

De artikelen 4 en 5 laten, net als het oude Vergoedingenbesluit, de mogelijkheid open dat de door een provincie, gemeente, waterschap of gemeenschappelijke regeling verschuldigde vergoeding niet door de decentrale overheid zelf, maar door een organisatie waarbij die decentrale overheid is aangesloten, wordt voldaan. Deze mogelijkheid houdt onder meer in dat de Unie van Waterschappen de door alle waterschappen gezamenlijk verschuldigde vergoedingen betaalt, zoals tot nu toe gebruikelijk was.

Artikel 6

De hoogte van de vergoedingen zal elk jaar worden aangepast op basis van het door het CBS vastgestelde prijsindexcijfer van de netto materiële consumptie van de overheid van de activiteit algemeen bestuur. Dit indexcijfer wordt jaarlijks berekend in het kader van de Nationale Rekeningen. Bij de vaststelling van dat cijfer wordt de jaar-op-jaarmethode toegepast, hetgeen inhoudt dat het voorgaande jaar het referentiekader is voor het prijsindexcijfer van het daaropvolgende jaar. De aanpassing vindt voor het eerst plaats voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. In dat kader wordt voor de vaststelling van de aangepaste bedragen het vorenbedoelde prijsindexcijfer van 2005 ten opzichte van 2004 gehanteerd. Vervolgens zal ieder jaar het prijsindexcijfer op overeenkomstige wijze worden toegepast. De aangepaste bedragen worden bij ministeriële regeling vastgesteld en jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant.

In de praktijk is daarnaast gebleken dat de aannames die aan het berekeningsmodel ten grondslag liggen na verloop van tijd zodanig kunnen veranderen, dat de werkelijk gemaakte kosten uit de pas gaan lopen met de te betalen vergoedingen op basis van het Vergoedingenbesluit. Om die reden zal iedere drie jaar worden bezien of er aanleiding is tot een herijking van de bedragen van het Vergoedingenbesluit op basis van de werkelijk door de Nationale ombudsman gemaakte kosten voor de behandeling van de verzoekschriften van decentrale overheden. Indien die aanleiding er is, zal dit besluit worden aangepast.

Artikelen 7, 8 en 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006. Dit valt samen met de inwerkingtreding van de Wet extern klachtrecht voor provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen. Decentrale overheden moeten op grond van deze wet een keuze maken tussen aansluiting bij de Nationale ombudsman of de instelling van een eigen externe klachtvoorziening. Decentrale overheden die kiezen voor hun externe klachtvoorziening in de vorm van de Nationale ombudsman betalen hiervoor een vergoeding zoals geregeld in dit besluit. Het Vergoedingenbesluit Wet Nationale ombudsman wordt ingetrokken. Om ervoor te zorgen dat de rechtsgrond voor de betaling van vergoedingen die verschuldigd zijn geworden vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit – 1 januari 2006 – niet vervalt, bepaalt artikel 8 dat het oude recht van toepassing blijft op die vergoedingen. Geen vergoeding is verschuldigd voor verzoekschriften die zijn ontvangen door de Nationale ombudsman over decentrale overheden over de periode 1 september 2005 tot en met 31 december 2005. De afrekening van het oude Vergoedingenbesluit zou samenvallen met de afrekening van de vergoedingen voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. Om administratieve redenen zullen de vergoedingen over de periode 1 september 2005 tot en met 31 december 2005 niet in rekening worden gebracht.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven