Wet van 20 oktober 2005 tot wijziging van de Tracéwet (tweede tranche)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Tracéwet te wijzigen in verband met ervaringen die zijn opgedaan bij de toepassing ervan, in het bijzonder teneinde de procedures ten behoeve van de wijziging van hoofdwegen, landelijke spoorwegen en hoofdvaarwegen te bespoedigen en verder te vereenvoudigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Tracéwet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel h komt te luiden:

h. tracé:

1°. de aanduiding op een of meer topografische of geografische kaarten van het verloop en de geografische omvang van een aan te leggen of te wijzigen hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg, en

2°. een nauwkeurige beschrijving van:

– de daarbij te realiseren ligging in het terrein,

– de daarbij te realiseren bijkomende infrastructurele voorzieningen en

– de daarbij te realiseren maatregelen van landschappelijke, landbouwkundige en ecologische aard, en

3°. indien het de aanleg of wijziging van een hoofdweg betreft:

– een nauwkeurige beschrijving van het daarbij te realiseren aantal rijstroken en

– de in acht te nemen grenswaarden voor geluidhinder en de aanduiding van de maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder, of

4°. indien het de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg betreft:

– een nauwkeurige beschrijving van het daarbij te realiseren aantal sporen en

– de in acht te nemen grenswaarden voor geluidhinder en de aanduiding van de maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder, met betrekking tot de aanleg of wijziging van de landelijke spoorweg, alsmede de aansluitende landelijke spoorweg waarop ten gevolge van de aanleg of wijziging sprake is van een aanpassing in de zin van artikel 106, eerste lid, onder l, van de Wet geluidhinder.

2. Onderdeel i vervalt.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Deze wet is van toepassing op:

    a. de aanleg van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg;

    b. een wijziging van een hoofdweg, die bestaat uit:

    1°. de ombouw van een weg tot autosnelweg of

    2°. de uitbreiding van een weg met één of meer rijstroken, indien het uit te breiden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met elkaar verbindt;

    c. een wijziging van een landelijke spoorweg waarmee Onze Minister de bruikbaarheid van die spoorweg beoogt te verbeteren, en die bestaat uit:

    1°. een uitbreiding van die spoorweg met één of meer sporen, indien het uit te breiden spoorweggedeelte twee aansluitingen met elkaar verbindt;

    2°. de aanleg van spoorwegbouwkundige bouwwerken;

    3°. de aanleg van een verbindingsboog; of

    4°. een geheel van onderling samenhangende maatregelen ten aanzien van die spoorweg;

    d. het opnieuw in gebruik nemen van een reeds aangelegde landelijke spoorweg voor zover het gaat om een lengte van 5 kilometer of meer;

    e. een wijziging van de hoofdvaarweg, die bestaat uit:

    1°. een vergroting of verdieping waardoor het ruimte-oppervlak van de hoofdvaarweg met ten minste twintig procent toeneemt dan wel de hoofdvaarweg blijvend wordt verdiept waarbij meer dan vijf miljoen kubieke meter grond wordt verzet of

    2°. een verlegging van een rivier waarbij het zomerbed wordt verlegd en de verlegging een oppervlakte beslaat van ten minste 50 hectare.

  • 2. Een beslissing om de procedure ten aanzien van de aanleg of wijziging van een hoofdweg of hoofdvaarweg of de medewerking aan de aanleg of wijziging van een landelijke spoorweg aan te vangen, wordt genomen door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

  • 3. In de beslissing, bedoeld in het tweede lid, wordt ten aanzien van de projecten, genoemd in het eerste lid, onder b tot en met e, aangegeven of het ontwerp-tracébesluit, bedoeld in artikel 11, en het tracébesluit, bedoeld in artikel 15, worden vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dan wel door Onze Minister.

C

Het opschrift van hoofdstuk II komt te luiden:

HOOFDSTUK II. TRAJECTNOTA EN STANDPUNT

D

Artikel 2a komt te luiden:

Artikel 2a

Hoofdstuk II is alleen van toepassing op besluitvorming omtrent een project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a.

E

Het eerste lid van artikel 3 komt te luiden:

  • 1. Onze Minister stelt een trajectnota op ter voorbereiding van het standpunt, bedoeld in artikel 9, en het tracébesluit, bedoeld in artikel 15.

F

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onder d, onder 2° en 3° en onder g en i, worden telkens de woorden «of wijziging» geschrapt.

2. In het eerste lid, onder d, onder 2° en 3°, wordt telkens na «artikel 2» toegevoegd: , eerste lid, onder a.

3. In het eerste lid, onder g, wordt na de zinsnede «is rekening gehouden» toegevoegd: , alsmede een beschrijving van de ruimtelijke gevolgen van de aanleg van de hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg voor het in de omgeving van het desbetreffende verkeers- en vervoertraject gelegen gebied.

G

Het opschrift «HOOFDSTUK III. BESLISSING» vervalt.

H

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister bepaalt binnen acht weken na het verstrijken van de ingevolge artikel 8, eerste lid, bepaalde termijn, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn standpunt met betrekking tot de aanleg van de hoofdweg, hoofdvaarweg of landelijke spoorweg of de medewerking aan de aanleg van de landelijke spoorweg. Het standpunt houdt in dat hij de aanleg van het in de eerste volzin bedoelde werk of de medewerking daaraan al dan niet verder in overweging neemt.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onze Minister deelt het standpunt onder opgave van redenen schriftelijk mee aan de betrokken bestuursorganen en, indien de trajectnota betrekking heeft op het tracé van een landelijke spoorweg, aan de beheerder van de spoorweg.

3. Na het derde lid wordt een vierde lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Binnen een week na de mededeling, bedoeld in het derde lid, legt Onze Minister het standpunt ter inzage. Artikel 3, vierde lid, van deze wet en artikel 3:11, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. Indien het standpunt van Onze Minister inhoudt dat hij de aanleg van de hoofdweg, hoofdvaarweg of landelijke spoorweg of de medewerking aan de aanleg van de landelijke spoorweg verder in overweging neemt, houdt het standpunt tevens in welk tracé de voorkeur verdient.

  • 2. In geval van toepassing van het eerste lid wordt binnen zes maanden na het uitbrengen van het standpunt een ontwerp-tracébesluit vastgesteld.

J

Na artikel 10 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK III. TRACÉBESLUIT

K

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Het ontwerp-tracébesluit wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dan wel door Onze Minister.

  • 2. Het ontwerp-tracébesluit bevat ten minste:

    a. de voorgenomen beslissing tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i of 106d tot en met 106h van de Wet geluidhinder;

    b. een beschrijving van de wijze waarop de inpassing van de aan te leggen of te wijzigen hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg zal geschieden, en waar dit in redelijkheid niet kan worden verlangd, welke compenserende maatregelen zullen worden getroffen.

  • 3. Bij het ontwerp-tracébesluit wordt ter voldoening aan artikel 1, eerste lid, onder h, onder 1°, gebruik gemaakt van een of meer detailkaarten met een schaal van ten minste 1:2500 en van een of meer overzichtskaarten met een schaal van ten minste 1:20 000.

L

In het eerste lid van artikel 12 wordt de zinsnede «In geval van toepassing van artikel 11, eerste lid, zendt Onze Minister» vervangen door «Onze Minister zendt» en vervalt de zinsnede «onder opgave van redenen en met een toelichting op het tracé».

M

Artikel 13 vervalt.

N

Artikel 14 vervalt.

O

Het eerste lid van artikel 15 komt te luiden:

  • 1. Het tracébesluit wordt binnen vijf maanden na de terinzagelegging van het ontwerp-tracébesluit vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dan wel door Onze Minister. De artikelen 9, tweede lid, en 11, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

P

Het eerste lid van artikel 16 komt te luiden:

  • 1. Onze Minister zendt het tracébesluit aan de betrokken bestuursorganen en, indien het tracébesluit betrekking heeft op het tracé van een landelijke spoorweg, aan de beheerder van de spoorweg.

Q

Het eerste lid van artikel 20 vervalt.

R

Na artikel 20c wordt een artikel ingevoegd, luidende als volgt:

Artikel 20d

  • 1. Indien een belanghebbende ten gevolge van een tracébesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kent Onze Minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.

S

Het tweede lid van artikel 22 komt te luiden:

  • 2. De artikelen 9, tweede lid, 11, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, 12 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing.

T

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

De artikelen 15 tot en met 20d zijn van overeenkomstige toepassing.

U

Na artikel 28 wordt een artikel ingevoegd, luidende als volgt:

Artikel 28a

Onze Minister zendt de Staten-Generaal ieder half jaar een verslag over de voortgang van de projecten, waarvoor een beslissing is genomen als bedoeld in artikel 2, tweede lid.

ARTIKEL II

De artikelen 7 tot en met 11, eerste lid, van de Tracéwet, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing met betrekking tot projecten waarvan de trajectnota vóór de inwerkingtreding van deze wet ter inzage is gelegd.

ARTIKEL III

Deze wet blijft buiten toepassing ten aanzien van een project tot wijziging van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg, dat onder het recht zoals het gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet onder het toepassingsbereik van de wet viel en ter realisatie waarvan vóór de inwerkingtreding van deze wet reeds een ontwerp-besluit ter inzage is gelegd.

ARTIKEL IV

Artikel 5, tweede lid, van de Spoedwet wegverbreding wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b en c worden geletterd a en b.

ARTIKEL V

In artikel 48a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt onder vernummering van het tweede tot het derde lid een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Artikel 49 blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL VI

De Wet geluidhinder wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 87b wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, indien dat volgt uit de beslissing, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet;.

2. In het zesde lid worden de woorden «Onze Ministers» vervangen door: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

B

Artikel 106, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, indien dat volgt uit de beslissing, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Tracéwet;.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 20 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Uitgegeven de tiende november 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 859

Naar boven