Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2005, 553 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2005, 553 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 27 mei 2005, nr. WJZ/2005/21275 (2625), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 69, 70a, 120, 124, 125, 132, 137, 149, 163a, 185 van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 70, 71a, 76a, 117, 131, 144, 150a van de Wet op de expertisecentra;
De Raad van State gehoord (advies van 27 juni 2005, nr. W05.05.0201/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 29 september 2005, nr. WJZ/2005/42235 (2625), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In het Bekostigingsbesluit WPO worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de omschrijving van «Onze Minister» wordt «Wetenschappen» vervangen door: Wetenschap.
2. In de omschrijving van «centrale dienst» wordt «formatie» vervangen door: bekostiging.
3. De omschrijving van «teldatum» wordt vervangen door: een van de data, bedoeld in artikel 121, eerste en tweede lid, van de wet.
4. De begripsbepaling van «formatiebudget» vervalt.
5. De punt aan het slot van de omschrijving van «leerlinggebonden budget» wordt vervangen door een puntkomma en toegevoegd wordt:
formatiebasisbedrag: het formatiebasisbedrag, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a;
formatieleeftijdsbedrag: het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b;
basisbedrag: het basisbedrag, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c;
leeftijdsbedrag: het leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel d.
In artikel 2, eerste volzin, wordt «vergoedingsbedragen.» vervangen door «bekostigingsbedragen.» en vervalt: waaronder ten minste wordt begrepen het vermoedelijk aantal leerlingen op 1 oktober volgend op de datum van ingang van de bekostiging.
Na artikel 3 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:
1. De aanspraak op de verstrekking van bekostiging voor de personeelskosten, bedoeld in de artikelen 129 en 137, eerste lid, van de wet, ontstaat met ingang van 1 augustus van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.
2. De aanspraak op de bekostiging voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding, bedoeld in artikel 134, van de wet, ontstaat met ingang van 1 augustus van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.
3. In afwijking van het eerste lid, ontstaat aanspraak op bekostiging voor de uitgaven voor 1 lid van het personeel op 1 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.
4. De in het derde lid bedoelde bekostiging bestaat uit de som van:
a. een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen respectievelijk van de leraren van speciale scholen voor basisonderwijs op 1 oktober voorafgaand aan het schooljaar waarin de bekostiging van de nieuw geopende school begint; en
b. 2/12 van de aanvullende bekostiging voor schoolleiding, bedoeld in artikel 26.
5. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, bedraagt de formatie 2/12 formatieplaats.
6. Onverminderd het derde lid, heeft een school die op de teldatum geen leerlingen heeft geen aanspraak op bekostiging.
7. Indien een school op 1 oktober van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint geen leerlingen heeft, ontstaat in afwijking van het zesde lid, aanspraak op bekostiging voor de personeelskosten, bedoeld in de artikelen 129 en 137, eerste lid, van de wet, met ingang van de eerste dag van de maand waarin de school een leerling heeft. Indien de eerste volzin van toepassing is, wordt de bekostiging voor het lopende schooljaar en het daaropvolgende schooljaar gebaseerd op het aantal leerlingen dat de school heeft op de eerste dag van de tweede maand volgend op de dag waarop de school de eerste leerling heeft.
1. Aan het bevoegd gezag van een nieuw geopende school wordt, in afwachting van de vaststelling van de bekostiging voor personeelskosten en de bekostiging voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding op basis van de gegevens op de teldatum, een voorschot op de bedoelde bekostiging verstrekt indien het bevoegd gezag uiterlijk op 1 juli voorafgaande aan het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint, het vermoedelijk aantal leerlingen op 1 oktober volgend op de datum van ingang van de bekostiging aan Onze Minister meldt.
2. Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:
a. de bekostiging, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet, berekend overeenkomstig dit besluit, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid; en
b. de bekostiging, bedoeld in artikel 134 van de wet, berekend overeenkomstig dit besluit, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid.
3. Op de betaling van het voorschot zijn artikel 13 en artikel 19 van overeenkomstige toepassing.
4. Na vaststelling van de onderscheiden onderdelen van de bekostiging, worden de verstrekte voorschotten verrekend met de uit de respectievelijke vaststellingen voortvloeiende betalingen.
5. Onze Minister kan, indien de bekostiging wegens niet aan het bevoegd gezag van een school toe te rekenen omstandigheden niet tijdig kan worden vastgesteld, in andere gevallen dan die bedoeld in het eerste lid voorschotten verlenen. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5a wordt vervangen door:
1. In geval van voortijdige beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst wordt voor elk schooljaar dat een bijzondere school dan wel een openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de wet, in stand werd gehouden, door het Rijk een bedrag ingehouden op de bekostiging van de school.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is de som van de bekostiging, bedoeld in artikel 23, artikel 24 en artikel 26, in elk van die schooljaren.
3. Voor elk schooljaar dat een bijzondere dan wel een openbare nevenvestiging op grond van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de wet, in stand werd gehouden, wordt door het Rijk een bedrag ingehouden op de bekostiging van de nevenvestiging.
4. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is de bekostiging, bedoeld in artikel 25, in elk van die schooljaren.
In artikel 6, eerste lid, wordt «het formatiebudget ingevolge het Formatiebesluit WPO» vervangen door: de bekostiging voor personeelskosten.
In artikel 9, tweede lid, wordt «het formatiebudget» vervangen door: de bekostiging voor personeelskosten.
In artikel 11, tweede lid, wordt «artikel 15b van het Formatiebesluit WPO» vervangen door: artikel 27.
Na artikel 11 wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidend:
1. Het bevoegd gezag van een school doet jaarlijks voor 1 december aan Onze Minister mededeling van de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van die school op 1 oktober daaraan voorafgaand.
2. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de toepassing van het eerste lid.
Na het opschrift van Hoofdstuk II wordt een artikel 12a ingevoegd, luidend:
1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 februari de bekostiging voor dat jaar voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs vast, gebaseerd op de grondslag bedoeld in de artikelen 134, vierde lid, onderscheidenlijk 115 van de wet.
2. Indien artikel 134, zesde lid, van de wet van toepassing is en indien het bevoegd gezag het aantal leerlingen op 1 maart van het bekostigingsjaar voor 15 maart van dat jaar heeft gemeld, stelt Onze Minister voor 1 mei de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, voor dat jaar nader vast.
3. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 171, vierde lid, van de wet, aanleiding geeft tot wijziging van de bekostiging, bedoeld in het eerste of tweede lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de bekostiging voor dat jaar nader vast.
In artikel 13 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het opschrift wordt vervangen door: Artikel 13. Maandelijkse betaling.
2. In het tweede lid wordt «artikel 15, vijfde lid,» vervangen door: artikel 12a, tweede lid,.
3. In het derde lid wordt «artikel 15, zesde lid,» vervangen door: artikel 12a, derde lid,.
In artikel 14, tweede lid, wordt «artikel 15b van het Formatiebesluit WPO» vervangen door: artikel 27.
Hoofdstuk III en de daarin opgenomen artikelen 18 tot en met 30a worden vervangen door:
1. Onze Minister stelt jaarlijks uiterlijk op 15 april, de bekostigingsbedragen, bedoeld in artikel 137, eerste en derde lid, van de wet vast voor zover deze bedragen mede gebaseerd zijn op het aantal leerlingen op de teldatum. De bedragen hebben betrekking op een schooljaar.
2. Onze Minister stelt de bekostigingsbedragen, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet voorzover het betreft de bekostiging, bedoeld in de artikelen 29, 30 en 34, vast binnen 8 weken na ontvangst van de gegevens ten behoeve van de berekening van deze bekostiging.
3. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 171, vierde lid, van de wet aanleiding geeft tot wijziging van de bekostiging, bedoeld in het eerste of tweede lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de bekostiging voor dat jaar nader vast.
4. De in het eerste en tweede lid bedoelde bekostigingsbedragen kunnen door Onze Minister worden gewijzigd wegens algemene salarismaatregelen of wegens andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.
1. De betaling van de bekostigingsbedragen voor personeelskosten, bedoeld in de artikelen 129 en 137 eerste lid, van de wet vindt maandelijks plaats in een bij ministeriële regeling vast te stellen betaalritme dat voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs alsmede voor de verschillende onderdelen van de bekostiging verschillend kan worden vastgesteld.
2. De betaling van de bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 137, tweede lid, van de wet vindt, tenzij bij beschikking anders wordt bepaald, plaats in een aantal gelijke maandelijkse termijnen.
3. De betaling van de bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 137, derde lid, van de wet vindt plaats in twaalf gelijke maandelijkse termijnen.
1. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 120, tweede lid, onderdeel a, van de wet bedraagt de formatie per leerling 0,0596 formatieplaats.
2. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 120, tweede lid, onderdeel b, van de wet bedraagt de formatie per leerling 0,0415 formatieplaats.
3. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 120, tweede lid, onderdeel c, van de wet bedraagt de formatie per leerling 0,0452 formatieplaats.
Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 120, vierde lid, van de wet bedraagt de formatie per leerling 0,0646 formatieplaats.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. formatiebasisbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat niet afhankelijk is van de leeftijd van personeel van de school;
b. formatieleeftijdsbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat vervolgens afhankelijk wordt gesteld van de leeftijd van personeel van de school;
c. basisbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat wordt bepaald door de in het desbetreffende artikel genoemde formatie te vermenigvuldigen met het formatiebasisbedrag;
d. leeftijdsbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat wordt bepaald door de in het desbetreffende artikel genoemde formatie te vermenigvuldigen met het formatieleeftijdsbedrag.
1. Indien de totale bekostiging voor personeelskosten berekend op grond van artikel 120, eerste lid, van de wet vermeerderd met de bekostiging, bedoeld in artikel 26, en in voorkomende gevallen vermeerderd met de bekostiging, bedoeld in de artikelen 24, 25, 28, 29 en 30, voor een basisschool minder bedraagt dan een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van het personeel van de basisschool op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, wordt de bekostiging voor personeelskosten verhoogd tot het bedrag van laatstbedoelde uitkomst.
2. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de formatie 2,6927 formatieplaats.
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor het schooljaar waarin een nieuwe basisschool wordt geopend, het leeftijdsbedrag vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
1. Een basisschool die op de teldatum minder dan 145 leerlingen had, ontvangt een toeslag voor kleine scholen.
2. De in het eerste lid bedoelde toeslag bestaat uit het verschil tussen:
a. een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar; en
b. een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal leerlingen van de school op de teldatum.
3. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bedraagt de formatie 2,1508 formatieplaats.
4. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bedraagt de formatie per leerling 0,0149 formatieplaats.
5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt voor het schooljaar waarin een nieuwe basisschool is geopend, het leeftijdsbedrag vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar
Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt de bekostiging voor personeelskosten vermeerderd met drievierde van het verschil tussen:
a. de som van de aanvullende bekostiging voor kleine scholen die de hoofdvestiging en de nevenvestigingen als zelfstandige scholen tezamen zouden ontvangen, berekend aan de hand van de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de gehele school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, en
b. de aanvullende bekostiging voor kleine scholen die de basisschool als school zonder nevenvestigingen zou ontvangen.
1. De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 120, derde lid, van de wet bedraagt voor basisscholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 97 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. Voor basisscholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat hoger is dan 97 wordt het in de eerste volzin bedoelde bedrag met 2 vermenigvuldigd.
2. De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 120, derde lid, van de wet bedraagt voor speciale scholen voor basisonderwijs met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 99 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. Voor speciale scholen voor basisonderwijs met een aantal leerlingen op de teldatum dat hoger is dan 99 wordt het in de eerste volzin bedoelde bedrag met 2 vermenigvuldigd.
1. Voor elke leerling die volgens onderstaande tabel in een categorie kan worden ingedeeld, wordt bij de toelating tot een basisschool het bij die categorie behorende gewicht vastgesteld, met dien verstande dat een leerling slechts bij één categorie wordt ingedeeld.
Leerling categorie | Gewicht | |
---|---|---|
a. | Leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben genoten tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs. Indien het betreft een leerling uit een eenoudergezin, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de desbetreffende ouder of verzorger. | 0,25 |
b. | Leerling die verblijft in een internaat of pleeggezin en van wie de vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend: | 0,4 |
c. | Leerling van wie de ouders een trekkend bestaan leiden als bedoeld in het Besluit trekkende bevolking WPO, anders dan bedoeld onder b: | 0,7 |
d. | Leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond die tevens voldoet aan een van de volgende voorwaarden: | |
1. de vader of verzorger heeft een schoolopleiding genoten tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, | ||
2. de moeder of verzorgster heeft een schoolopleiding genoten tot het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs, of | ||
3. de meest verdienende ouder of verzorger oefent een beroep uit in loondienst, waarin hij lichamelijke of handarbeid verricht, of geniet geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid: | 0,9 |
Met het hebben genoten van een schoolopleiding tot of tot en met het niveau eindexamen voorbereidend beroepsonderwijs wordt gelijkgesteld het hebben doorlopen van ten hoogste de eerste twee leerjaren van een andere vorm van voortgezet onderwijs.
2. Het schoolgewicht wordt berekend door de som van de volgens het eerste lid vastgestelde gewichten van de op de teldatum ingeschreven leerlingen te verminderen met een getal, gelijk aan 9% van het aantal leerlingen op de teldatum. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Indien de uitkomst negatief is, bedraagt het schoolgewicht nul.
3. Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, bestaat het schoolgewicht van de basisschool uit de som van de schoolgewichten die de afzonderlijke vestigingen zouden hebben, indien zij zelfstandige scholen zouden zijn.
1. Voor de aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor de bestrijding van onderwijsachterstanden voor een basisschool wordt een basisbedrag per eenheid schoolgewicht toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
2. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de formatie per eenheid schoolgewicht 0,0503 formatieplaats.
3. Voor een speciale school voor basisonderwijs met een aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond op de teldatum boven het aantal van 4, wordt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden per leerling boven het aantal van 4 een basisbedrag toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
4. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het derde lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het derde lid, bedraagt de formatie per leerling 0,0401 formatieplaats.
5. Voor de toepassing van het eerste en derde lid wordt voor het schooljaar waarin een nieuwe basisschool respectievelijk nieuwe speciale school voor basisonderwijs wordt geopend, het leeftijdsbedrag vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen respectievelijk van de leraren van speciale scholen voor basisonderwijs op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
1. Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor groei van het aantal leerlingen toegekend indien:
a. het aantal leerlingen op de eerste dag van een maand in een van de maanden augustus tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum en vervolgens telkens indien het aantal leerlingen van die school op de eerste dag van enige maand in de periode van september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in dat schooljaar aanvullende bekostiging voor personeelskosten in verband met groei van het aantal leerlingen is toegekend; en
b. het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen binnen 4 weken op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.
2. Bij de berekening van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de uitkomst naar beneden afgerond op een geheel getal.
3. De aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontstaat met ingang van de maand waarin de telling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft plaatsgevonden en wordt berekend voor het aantal leerlingen dat het verschil is tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal aanvullende bekostiging in verband met groei is toegekend.
4. De aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal leerlingen, dat de uitkomst is van de berekening in het derde lid.
5. Het bedrag dat de uitkomst is van het vierde lid wordt vermenigvuldigd met het aantal maanden vanaf de maand van toekenning tot het einde van het schooljaar en vervolgens gedeeld door twaalf.
6. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het vierde lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het vierde lid, bedraagt de formatie per leerling 0,0487 formatieplaats.
7. Indien op de dag voorafgaand aan de datum waarop de in het vierde lid bedoelde aanspraak ontstaat, de bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de wet, van de in het eerste lid bedoelde school is gebaseerd op een aantal leerlingen dat minder bedraagt dan 145 of minder bedraagt dan 148 indien reeds aanvullende bekostiging als bedoeld in het eerste lid is toegekend, wordt het in het derde lid bedoelde bedrag voor aanvullende bekostiging:
a. indien het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, minder bedraagt dan 148, verminderd met de uitkomst van de formule:
[((LL – VL) * (Bv)) * Mt] / 12
b. indien het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, gelijk is aan of meer bedraagt dan 148, verminderd met de uitkomst van de formule:
[((148 – VL) * (Bv)) * Mt] / 12
waarbij:
LL = het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
VL = het aantal leerlingen op de teldatum verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal, dan wel het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in het schooljaar aanvullende bekostiging op grond van dit artikel aan de school is toegekend,
Bv = het basisbedrag per leerling, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag, dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar,
Mt = het aantal maanden liggend tussen de maand van de toekenning van de aanvullende bekostiging in verband met groei en het einde van het schooljaar.
8. Indien gedurende het schooljaar waarin de in het derde lid bedoelde aanspraak ontstaat, voor de school aanspraak bestaat op aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23, en de aanvullende bekostiging berekend overeenkomstig het derde, vierde, vijfde en zevende lid, groter is dan of gelijk is aan de toegekende aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23, wordt de aanvullende bekostiging berekend overeenkomstig het derde, vierde, vijfde en zevende lid, verminderd met de aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23.
9. Indien gedurende het schooljaar waarin de in het derde lid bedoelde aanspraak ontstaat, voor de school aanspraak bestaat op aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23, en de aanvullende bekostiging berekend overeenkomstig het derde, vierde, vijfde en zevende lid, kleiner is dan de toegekende aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23, wordt de aanvullende bekostiging, berekend overeenkomstig het derde, vierde, vijfde en zevende lid, op nul gesteld.
10. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het zevende lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het zevende lid, bedraagt de formatie per leerling 0,0145 formatieplaats.
1. Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor bijzondere groei toegekend, indien:
a. het aantal leerlingen van die school op 1 mei van een schooljaar met ten minste 26 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op 1 april van dat schooljaar; of
b. het aantal leerlingen van die school op 1 juni van een schooljaar met ten minste 26 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op 1 april van dat schooljaar en geen aanvullende bekostiging op grond van onderdeel a is toegekend; of
c. het aantal leerlingen van die school op 1 juni van een schooljaar met ten minste 26 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op 1 mei van dat schooljaar.
2. De aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend indien het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen op grond waarvan het bevoegd gezag aanspraak maakt op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, binnen 4 weken na de van toepassing zijnde peildatum, bedoeld in het eerste lid, op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.
3. De aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, ontstaat met ingang van de maand waarin de telling, bedoeld in het eerste lid, heeft plaatsgevonden en wordt berekend overeenkomstig artikel 29.
1. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 132, derde lid, van de wet, bedraagt de formatie per leerling 0,00237 formatieplaats.
2. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 132, vierde lid, van de wet, bedraagt de formatie per leerling 0,0654 formatieplaats.
1. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 124, eerste lid, van de wet, bedraagt de formatie per leerling 0,0452 formatieplaats.
2. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 124, tweede lid, van de wet, bedraagt de formatie per leerling 0,0646 formatieplaats.
Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 125, tweede lid, van de wet, bedraagt de formatie per leerling voor elk schooljaar volgend op het schooljaar van de toelating van de leerling tot de speciale school voor basisonderwijs 0,0646 formatieplaats. Indien de toelating heeft plaatsgevonden in de periode van 2 oktober tot 1 augustus daaropvolgend bedraagt de formatie per leerling in het eerste schooljaar volgend op de toelating in afwijking van de eerste volzin 0,1098 formatieplaats.
1. Voor een op de basisschool of de speciale school voor basisonderwijs ingeschreven leerling die toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel b of c, van de Wet op de expertisecentra dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel d, van genoemde wet wordt een budget toegekend dat bestaat uit de som van:
a. een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, en
b. een her te besteden basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van leraren in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
2. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de formatie de hoeveelheid die in onderstaande tabel is aangegeven bij de betreffende toelaatbaarheidsverklaring.
Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van | Formatie t.b.v. eerste lid, onderdeel a | Formatie t.b.v. eerste lid, onderdeel b |
---|---|---|
a. dove kinderen | 0,2179 | 0,1846 |
b. slechthorende kinderen | 0,1061 | 0,0821 |
c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen | 0,1061 | 0,0821 |
d. lichamelijk gehandicapte kinderen | 0,1061 | 0,0821 |
e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap | 0,1061 | 0,0821 |
f. zeer moeilijk lerende kinderen | 0,1061 | 0,0821 |
g. meervoudig gehandicapte kinderen | 0,2179 | 0,0821 |
h. cluster 4 | 0,1061 | 0,0821 |
Na artikel 34 worden twee hoofdstukken ingevoegd:
1. Indien uit een op grond van artikel 175, eerste of tweede lid, van de wet, ingesteld onderzoek blijkt dat de omvang van de bekostiging voor de uitgaven ten behoeve van de materiële instandhouding, de omvang van de bekostiging voor de personeelskosten, de omvang van enige bijzondere of aanvullende bekostiging onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister tot uiterlijk één jaar na ontvangst van de bevindingen uit dat onderzoek correcties aanbrengen op de desbetreffende bekostiging. Onze Minister deelt het bevoegd gezag uiterlijk één jaar na ontvangst van deze bevindingen schriftelijk mede of en zo ja welke correcties hij aanbrengt.
2. Indien uit het jaarverslag, bedoeld in artikel 171 van de wet, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 171, vierde lid, van de wet of uit een op grond van artikel 175 van de wet ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging. Onze Minister doet hiervan binnen een jaar na ontvangst van het jaarverslag, respectievelijk binnen een jaar na ontvangst van de bevindingen uit dat onderzoek schriftelijk mededeling aan het bevoegd gezag.
3. Indien daarvoor naar zijn oordeel aanleiding is, kan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde termijnen waarbinnen correcties kunnen worden aangebracht alsmede de in het tweede lid bedoelde termijn met ten hoogste een jaar verlengen.
Een in artikel 34a, eerste lid, bedoelde correctie wordt verrekend met de bekostiging waarop het bevoegd gezag aanspraak heeft of wordt, indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, door Onze Minister betaald.
1. Voor de toepassing van artikel 163a van de wet wordt onder exploitatieoverschot verstaan:
a. het bedrag van de bekostiging, bedoeld in de artikelen 129, 134 en 137 van de wet verminderd met de lasten over dat jaar voor zover deze als rechtmatig kunnen worden aangemerkt,
b. de reserveringen voor zover afkomstig uit ’s Rijks kas, met inbegrip van de ontvangen rentebaten, en
c. voor zover het een niet door een gemeente in stand gehouden school betreft, de niet bestede gedeelten van de uitkeringen op grond van de voorschriften inzake de gemeentelijke overschrijding.
2. Het bevoegd gezag meldt het overeenkomstig het eerste lid berekende saldo, verdeeld naar de onderdelen a en b, respectievelijk c, van het eerste lid, tezamen met het jaarverslag over het laatste jaar waarin de school nog geheel of gedeeltelijk voor bekostiging in aanmerking kwam. De opgave gaat vergezeld van een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de opgave.
3. Indien het exploitatieoverschot van een niet door een gemeente in stand gehouden school mede is opgebouwd uit uitkeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en geen onderscheid kan worden gemaakt met de baten respectievelijk de lasten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, geldt als maatstaf voor de verdeling van eerstbedoeld deel van het exploitatieoverschot tussen Rijk en de desbetreffende gemeente de verhouding tussen het ontvangen bedrag aan bekostiging van het Rijk en het ontvangen bedrag aan uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, van de gemeente in een periode van vijf jaren voorafgaand aan het jaar van de beëindiging van de bekostiging. De verdeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
Artikel 37 wordt vervangen door:
In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Na de omschrijving van artikel 3 wordt ingevoegd:
Artikel 3a. Aanvang van de bekostiging
Artikel 3b. Vaststelling bevoorschotting en verrekening van voorschotten.
2. De omschrijving van artikel 5a wordt vervangen door:
Artikel 5a. Inhoudingsbedrag bij voortijdige beëindiging samenwerkingsovereenkomst.
3. Na de omschrijving van artikel 11 wordt ingevoegd:
AFDELING 3. VERSTREKKEN GEWOGEN GEMIDDELDE LEEFTIJD LERAREN
Artikel 11a. Verstrekken gewogen gemiddelde leeftijd leraren
Artikel 11b. Verklaring bevoegd gezag.
4. De omschrijving van titel IV wordt vervangen door: (vervallen).
5. De omschrijving van artikel 12 wordt vervangen door: (vervallen).
6. De omschrijving van artikel 13 wordt vervangen door:
Artikel 12a. Vaststelling en nadere vaststelling bekostiging materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding
Artikel 13. Maandelijkse betaling.
7. De omschrijvingen van de artikelen 19 tot en met 40 worden vervangen door:
Artikel 19. Betaalritme
Titel II. Vergoedingsgrondslagen
Artikel 20. Formatie per leerling t.b.v. berekening bedrag per leerling
Artikel 21. Bekostiging voor zorgvoorzieningen speciale school voor basisonderwijs
Artikel 22. Vaststelling bedragen
Artikel 23. Aanvullende bekostiging voor zeer kleine basisscholen
Artikel 24. Aanvullende bekostiging voor kleine basisscholen
Artikel 25. Aanvullende bekostiging voor personeelskosten ten behoeve van basisscholen met een of meer nevenvestigingen
Artikel 26. Aanvullende bekostiging voor de schoolleiding
Artikel 27. Schoolgewicht basisscholen
Artikel 28. Berekening aanvullende bekostiging onderwijsachterstandenbestrijding
Artikel 29. Aanvullende bekostiging personeelskosten bij reguliere groei
Artikel 30. Aanvullende bekostiging personeelskosten bijzondere groei
Artikel 31. Omvang formatie per leerling ten behoeve van de personeelsbekostiging zorgvoorzieningen basisscholen
Artikel 32. Overdracht bekostiging personeelskosten aan speciale school voor basisonderwijs bij toename van het aantal leerlingen na 1 oktober en bij deelname boven 2%
Artikel 33. Overdracht bekostiging personeelskosten aan speciale school voor basisonderwijs bij overgang leerling naar ander samenwerkingsverband
Artikel 34. Omvang personele deel leerlinggebonden budget
HOOFDSTUK IV. CORRECTIES OP DE BEKOSTIGING
Artikel 34a. Correctie op de bekostiging
Artikel 34b. Verrekening of betaling i.v.m. correcties
HOOFDSTUK IVA. VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE BEREKENING VAN OVERSCHOTTEN BIJ OPHEFFING OF BEËINDIGING VAN DE BEKOSTIGING VAN DE LAATSTE SCHOOL VAN EEN BEVOEGD GEZAG
Artikel 34c. Berekening exploitatieoverschot bij opheffing of beëindiging van de bekostiging van de laatste school van een bevoegd gezag
HOOFDSTUK V. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 35. Aanvullende vergoeding voor het jaar 2000
Artikel 36. Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen voor de jaren 2001 en 2002
Artikel 37. Citeertitel.
In het Bekostigingsbesluit WEC worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de omschrijving van «Onze Minister» wordt «Wetenschappen» vervangen door: Wetenschap.
2. Na de omschrijving van «leerling» wordt ingevoegd:
leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond: leerling:
a. die behoort tot de Molukse bevolkingsgroep;
b. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, het voormalige Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije;
c. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba;
d. van wie ten minste een van de ouders of voogden als vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000;
e. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, echter met uitzondering van Indonesië.
3. De begripsbepaling van «formatiebudget» vervalt.
4. De punt aan het slot van de omschrijving van «accountant» wordt vervangen door een puntkomma en toegevoegd wordt:
formatiebasisbedrag: het formatiebasisbedrag, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a;
formatieleeftijdsbedrag: het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b;
basisbedrag: het basisbedrag, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel c;
leeftijdsbedrag: het leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d.
Na artikel 3 worden twee artikelen ingevoegd, luidend:
1. De aanspraak op de verstrekking van bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in de artikelen 124 en 131, eerste lid, van de wet ontstaat met ingang van 1 augustus van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.
2. De aanspraak op de bekostiging voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding, bedoeld in artikel 128 van de wet ontstaat met ingang van 1 augustus van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.
3. In afwijking van het eerste lid, ontstaat de aanspraak op bekostiging voor de uitgaven voor 1 lid van het personeel op 1 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.
4. De in het derde lid bedoelde bekostiging bestaat uit de som van
a. het basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs op 1 oktober voorafgaand aan de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging van de nieuw geopende school begint; en
b. 2/12 van de aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 35, gebaseerd op de daar bedoelde factor 1.
5. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het vierde lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het vierde lid, bedraagt de formatie 2/12 formatieplaats.
6. Indien een school op 1 oktober van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint geen leerlingen heeft, ontstaat in afwijking van het tweede lid, aanspraak op bekostiging voor de personeelskosten, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet met ingang van de eerste dag van de maand waarin de school een leerling heeft. Indien de eerste volzin van toepassing is, wordt de bekostiging voor het lopende schooljaar en het schooljaar daaropvolgend gebaseerd op het aantal leerlingen dat de school heeft op de eerste dag van de tweede maand volgend op de dag waarop de school de eerste leerling heeft.
7. Indien een school op 1 oktober van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint geen leerlingen heeft, ontstaat in afwijking van het zesde lid, aanspraak op bekostiging voor de personeelskosten, bedoeld in de artikelen 124 en 131, eerste lid, van de wet met ingang van de eerste dag van de maand waarin de school een leerling heeft. Indien de eerste volzin van toepassing is, wordt de bekostiging voor het lopende schooljaar en het daaropvolgende schooljaar gebaseerd op het aantal leerlingen dat de school heeft op de eerste dag van de tweede maand volgend op de dag waarop de school de eerste leerling heeft.
1. Aan het bevoegd gezag van een nieuw geopende school wordt, in afwachting van de vaststelling van de bekostiging voor personeelskosten en de bekostiging voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding op basis van de gegevens op de teldatum, een voorschot op de bedoelde bekostiging verstrekt indien het bevoegd gezag uiterlijk op 1 juli voorafgaande aan het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint, het vermoedelijk aantal leerlingen op 1 oktober volgend op de datum van ingang van de bekostiging aan Onze Minister meldt.
2. Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:
a. de bekostiging, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet berekend overeenkomstig dit besluit, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid; en
b. de bekostiging, bedoeld in artikel 128 van de wet berekend overeenkomstig dit besluit, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid.
3. Op de betaling van het voorschot zijn artikel 13 en artikel 30 van overeenkomstige toepassing.
4. Na vaststelling van de onderscheiden onderdelen van de bekostiging, worden de verstrekte voorschotten verrekend met de uit de respectievelijke vaststellingen voortvloeiende betalingen.
5. Onze Minister kan, indien de bekostiging wegens niet aan het bevoegd gezag van een school toe te rekenen omstandigheden niet tijdig kan worden vastgesteld, in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid voorschotten verlenen. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Het opschrift van titel III wordt vervangen door:
Titel III. Leerlingenadministratie, leerlingentelling, opgave gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school en overige bekostigingsgegevens.
In artikel 5, eerste lid, wordt in onderdeel d «formatie, bedoeld in artikel 117, zesde lid,» vervangen door «bekostiging, bedoeld in artikel 117, vijfde lid,» en wordt in onderdeel e «formatie, bedoeld in artikel 117, achtste lid,» vervangen door: bekostiging, bedoeld in artikel 117, zevende lid,.
In artikel 8, tweede lid, wordt «, wordt» vervangen door: alsmede de gegevens die van belang zijn voor de berekening van de bekostiging voor personeelskosten worden.
In artikel 10 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid vervalt: in artikel 1 van het Formatiebesluit WEC.
2. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Indien een school, niet zijnde een instelling, aanspraak wil maken op de bekostiging bedoeld in artikel 37, doet het bevoegd gezag binnen 2 weken na 16 januari mededeling van het aantal leerlingen op 16 januari aan Onze Minister, de inspecteur, en indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.
3. Het derde, vierde en vijfde lid worden vernummerd tot het vierde, vijfde en zesde lid en ingevoegd wordt een nieuw derde lid, luidend:
3. Gelijktijdig met de verstrekking, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, zendt het bevoegd gezag van een school waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a tot en met c, f en h, j, k, m en n, van de wet, een opgave van het aantal ambulant begeleide leerlingen. De opgave, bedoeld in de eerste volzin, wordt onderverdeeld in ambulant begeleide leerlingen op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs en een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid onder a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
4. In het vierde lid wordt «het tweede lid» vervangen door: het eerste of tweede lid.
Na artikel 10a worden twee artikelen ingevoegd, luidend:
1. Het bevoegd gezag van een school doet jaarlijks voor 1 december aan Onze Minister mededeling van de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van die school op 1 oktober daaraan voorafgaand.
2. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de toepassing van het eerste lid.
Na het opschrift van titel II wordt ingevoegd een nieuw artikel 12a, luidend:
1. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 februari de bekostiging voor dat jaar voor de scholen vast, gebaseerd op de grondslag, bedoeld in artikel 128, vierde lid, van de wet.
2. Indien artikel 128, zesde lid, van de wet van toepassing is en indien het bevoegd gezag het aantal leerlingen op 16 januari van het bekostigingsjaar voor 1 februari van dat jaar heeft gemeld, stelt Onze Minister voor 1 mei de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, voor dat jaar nader vast.
3. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 157, vierde lid, van de wet aanleiding geeft tot wijziging van de bekostiging, bedoeld in het eerste of tweede lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de bekostiging voor dat jaar nader vast.
4. Het Rijk verstrekt elke maand van het bekostigingsjaar in verband met de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding aan het bevoegd gezag een twaalfde gedeelte van de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, waarop het over dat jaar recht heeft.
In artikel 14, derde lid, wordt «formatie als bedoeld in artikel 117, achtste lid,» vervangen door «bekostiging als bedoeld in artikel 117, zevende lid,» en wordt «die formatie» vervangen door: die bekostiging.
In artikel 19, tweede lid, wordt «de artikelen 13 en 16, eerste tot en met vierde lid en zesde lid» vervangen door «de artikelen 12a en 13» en wordt «artikel 16, vierde lid» vervangen door: artikel 12a, eerste lid.
Hoofdstuk V en de artikelen 30 tot en met 43 worden vervangen door:
1. Onze Minister stelt jaarlijks uiterlijk op 15 april, de bekostigingsbedragen, bedoeld in artikel 131, eerste en derde lid, van de wet vast voor zover deze bedragen mede gebaseerd zijn op het aantal leerlingen op de teldatum. De bedragen hebben betrekking op een schooljaar.
2. Onze Minister stelt de bekostigingsbedragen, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet voorzover het betreft de bekostiging, bedoeld in artikel 38, vast binnen 8 weken na ontvangst van de gegevens ten behoeve van de berekening van deze bekostiging.
3. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 157, vierde lid, van de wet aanleiding geeft tot wijziging van de bekostiging, bedoeld in het eerste of tweede lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de bekostiging voor dat jaar nader vast.
4. De in het eerste en tweede lid bedoelde bekostigingsbedragen kunnen door Onze Minister worden gewijzigd wegens algemene salarismaatregelen of wegens andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.
1. De betaling van de bekostigingsbedragen voor personeelskosten, bedoeld in artikel 124 en artikel 131, eerste lid, van de wet vindt maandelijks plaats op een bij ministeriële regeling vast te stellen betaalritme dat voor de verschillende onderdelen van de vergoeding verschillend kan worden vastgesteld.
2. De betaling van de bekostiging voor personeelskosten bedoeld in artikel 131, tweede lid, van de wet vindt, tenzij bij beschikking anders wordt bepaald, plaats in een aantal gelijke maandelijkse termijnen.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. formatiebasisbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat niet afhankelijk is van de leeftijd van personeel van de school;
b. formatieleeftijdsbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat vervolgens afhankelijk wordt gesteld van de leeftijd van personeel van de school;
c. basisbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat wordt bepaald door de in het desbetreffende artikel genoemde formatie te vermenigvuldigen met het formatiebasisbedrag;
d. leeftijdsbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat wordt bepaald door de in het desbetreffende artikel genoemde formatie te vermenigvuldigen met het formatieleeftijdsbedrag.
1. Aan elke school, niet zijnde een instelling, wordt voor de bekostiging van de personeelskosten een vast bedrag per school verstrekt. Het vaste bedrag per school bestaat uit een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
2. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de formatie 1,1734 formatieplaats.
3. Voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend, wordt het leeftijdsbedrag vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar van de leraren in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.
1. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 117, elfde lid, onderdeel a, van de wet, wordt de formatie leraren voor scholen, niet zijnde instellingen, per leerling vastgesteld volgens de onderstaande tabel:
Onderwijssoort | Speciaal onderwijs | Voortgezet speciaal onderwijs | |
---|---|---|---|
Jonger dan 8 jaar | 8 jaar en ouder | ||
a. dove kinderen | 0,2141 | 0,2117 | 0,2226 |
b. slechthorende kinderen | 0,1173 | 0,1157 | 0,2000 |
c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen | 0,1173 | 0,1157 | |
f. lichamelijk gehandicapte kinderen | 0,1181 | 0,1181 | 0,2019 |
h1°. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap | 0,1043 | 0,1021 | 0,1835 |
h2°. langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap | 0,1273 | 0,1262 | 0,1861 |
j. zeer moeilijk lerende kinderen | 0,1090 | 0,1090 | 0,1252 |
k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen | 0,1273 | 0,1262 | 0,1861 |
m. kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten | 0,1273 | 0,1262 | 0,1861 |
n. meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie: | |||
a +j | 0,4024 | 0,4007 | 0,4004 |
b + j | 0,1999 | 0,1987 | 0,2030 |
f + j | 0,1869 | 0,1869 | 0,2062 |
2. Ten behoeve van de berekening van bekostiging voor personeelskosten bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de wet, wordt voor het aantal leerlingen op de teldatum dat is toegelaten op basis van artikel 117, zevende lid, van de wet en dat op 31 december van het voorafgaande schooljaar jonger is dan 8 jaar tevens formatie toegerekend ter grootte van het verschil tussen de in het eerste lid aangegeven formatie in de kolom «8 jaar en ouder» en de kolom «jonger dan 8 jaar».
1. Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 117, elfde lid, onderdeel b, van de wet wordt de formatie onderwijsondersteunend personeel voor scholen, niet zijnde instellingen, per leerling vastgesteld volgens de onderstaande tabel.
Onderwijssoort | Speciaal onderwijs | Voortgezet speciaal onderwijs | |
---|---|---|---|
Jonger dan 8 jaar | 8 jaar en ouder | ||
a. dove kinderen | 0,1993 | 0,0531 | 0,0471 |
b. slechthorende kinderen | 0,1636 | 0,0676 | 0,0663 |
c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen | 0,1573 | 0,0613 | |
f. lichamelijk gehandicapte kinderen | 0,2287 | 0,2287 | 0,1962 |
h1°. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap | 0,2087 | 0,0775 | 0,0572 |
h2°. langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap | 0,1251 | 0,0573 | 0,0438 |
j. zeer moeilijk lerende kinderen | 0,0892 | 0,0892 | 0,0717 |
k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen | 0,1251 | 0,0573 | 0,0438 |
m. kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten | 0,1251 | 0,0573 | 0,0438 |
n. meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie: | |||
a + j | 0,2066 | 0,1067 | 0,0603 |
b + j | 0,1724 | 0,0993 | 0,0831 |
f + j | 0,2896 | 0,2896 | 0,2892 |
2. Ten behoeve van de berekening van bekostiging voor personeelskosten bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de wet, wordt voor het aantal leerlingen op de teldatum dat is toegelaten op basis van artikel 117, zevende lid, van de wet en dat op 31 december van het voorafgaande schooljaar jonger is dan 8 jaar tevens formatie toegerekend ter grootte van het verschil tussen de in het eerste lid aangegeven formatie in de kolom «8 jaar en ouder» en de kolom «jonger dan 8 jaar».
1. Voor de aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 117, derde lid, van de wet van scholen, niet zijnde instellingen, wordt een bedrag toegekend.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, is de uitkomst van de volgens de onderstaande tabel op de school van toepassing zijnde factor, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. In de onderstaande tabel wordt onder aantal leerlingen verstaan het aantal leerlingen op de teldatum, vermeerderd met het aantal leerlingen dat bepalend is voor de bekostiging ten behoeve van leerlingen uit een residentiële instelling als bedoeld in artikel 117, zevende lid, van de wet.
Andere onderwijssoorten dan de hiernaast genoemde | Onderwijssoort meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie a+j, b+j of f+j | |||
---|---|---|---|---|
Aantal leerlingen | so of vso | sovso | so of vso | sovso |
1 t/m 49 | 1 | 1 | 2 | 2 |
50 of meer | 2 | 3 | 2 | 3 |
waarbij:
so = een school voor speciaal onderwijs,
vso = een school voor voortgezet speciaal onderwijs,
sovso = een school voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.
Voor de toepassing van artikel 117 van de wet wordt de formatie, bedoeld in de artikelen 33, 34 en 35, aan de hand waarvan de bekostiging wordt bepaald, tevens berekend over het aantal leerlingen dat bepalend is voor de bekostiging ten behoeve van leerlingen van residentiële instellingen als bedoeld in artikel 117, zevende lid, van de wet.
1. Aan het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten toegekend indien het verschil tussen
a. het aantal leerlingen op 16 januari van het schooljaar, en
b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar onderscheidenlijk het aantal leerlingen op de teldatum die op grond van artikel 118, tweede lid, van de wet van toepassing is, gelijk is aan of groter is dan de helft van de kleinste factor N, bedoeld in de tabel in artikel 14 die op de school van toepassing is.
2. De aanvullende bekostiging is de uitkomst van het verschil tussen
a. de totale personeelsbekostiging, bedoeld in artikel 131 van de wet verminderd met de bekostiging, bedoeld in artikel 35, berekend op grond van het aantal leerlingen op 16 januari van het schooljaar, en
b. de bekostiging, bedoeld in onderdeel a, berekend op basis van het aantal leerlingen op de teldatum.
3. Aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, ontstaat met ingang van 1 augustus van het daaropvolgende schooljaar en wordt betaald in twaalf maandelijkse termijnen.
1. Aan het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten toegekend indien het verschil tussen
a. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar, en
b. het aantal leerlingen op de teldatum, gelijk is aan of groter is dan de kleinste factor N, bedoeld in de tabel in artikel 14 die op de school van toepassing is.
2. Indien in het voorafgaande schooljaar toepassing is gegeven aan artikel 37, wordt in afwijking van het eerste lid aanvullende bekostiging voor personeelskosten toegekend indien het verschil tussen
a. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar, en
b. het aantal leerlingen op 16 januari van het voorafgaande schooljaar gelijk is aan of groter is dan de kleinste factor N, bedoeld in de tabel in artikel 14, die op de school van toepassing is.
3. De aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt 7/12 deel van de uitkomst van het verschil tussen
a. de totale personeelsbekostiging, bedoeld in artikel 131 van de wet verminderd met de bekostiging, bedoeld in artikel 35, berekend op grond van het aantal leerlingen op de teldatum, respectievelijk indien het tweede lid van toepassing is, op 16 januari van het voorafgaande schooljaar, en
b. de bekostiging, bedoeld in onderdeel a, berekend op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar.
4. Aanspraak op de aanvullende bekostiging ingevolge de voorafgaande leden ontstaat met ingang van 1 januari van het schooljaar en wordt betaald in 7 maandelijkse termijnen.
1. Voor de bekostiging van ambulante begeleiding wordt aan de bevoegd gezagsorganen van scholen waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a tot en met c, f en h, j, k, m en n, van de wet voor de in het tweede lid bedoelde leerlingen per leerling een basisbedrag toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt het aantal leerlingen op de teldatum dat in het direct daaraan voorafgaande schooljaar was toegelaten tot de school, niet zijnde een instelling, en dat zonder dat voor hen nog een leerlinggebonden budget beschikbaar is, leerling is van een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel deelnemer is van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid onder a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
3. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt de formatie bepaald op de hoeveelheid formatie als aangegeven in onderstaande tabel:
Onderwijssoort | Terugplaatsing naar basis-onderwijs, aantal formatie-plaatsen | Terugplaatsing naar voortgezet onderwijs of opleiding als bedoeld in art. 7.2.2., eerste lid onder a en b van de WEB, aantal formatieplaatsen |
---|---|---|
a. dove kinderen | 0,1892 | 0,0872 |
b. slechthorende kinderen | 0,0851 | 0,0570 |
c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen | 0,0851 | |
f. lichamelijk gehandicapte kinderen | 0,0851 | 0,0872 |
h.1° langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap | 0,0851 | 0,0570 |
h.2° langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap | 0,0851 | 0,0570 |
j. zeer moeilijk lerende kinderen | 0,0851 | 0,0570 |
k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen | 0,0851 | 0,0570 |
m. kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten | 0,0851 | 0,0570 |
n. meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie | ||
a+j | ||
b+j | ||
f+j | 0,0851 | 0,0570 |
Indien een leerling, die toelaatbaar is verklaard tot een andere onderwijssoort binnen het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de wet dan de onderwijssoort die door de school wordt verzorgd, bij de school is ingeschreven met toepassing van artikel 76a van de wet, wordt met betrekking tot die leerling voor de berekening van de bekostiging voor personeelskosten uitgegaan van het bedrag per leerling dat behoort bij de onderwijssoort waarvoor die leerling toelaatbaar is verklaard.
1. Voor de aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor scholen, niet zijnde instellingen, ten behoeve van de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt per leerling een basisbedrag toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
2. Voor een school met een aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond op de teldatum boven het aantal van 4, wordt per leerling boven het aantal van 4 een basisbedrag toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
3. Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de formatie per leerling 0,0385 formatieplaats.
4. Voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend, wordt het leeftijdsbedrag vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder leerling tevens verstaan de leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond die is toegelaten op basis van bekostiging die is toegekend ten behoeve van leerlingen uit een residentiële instelling.
1. Indien uit een op grond van artikel 161, eerste of tweede lid, van de wet ingesteld onderzoek blijkt dat de omvang van de bekostiging voor de uitgaven ten behoeve van de materiële instandhouding, de omvang van de bekostiging voor de personeelskosten, de omvang van enige bijzondere of aanvullende bekostiging onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister tot uiterlijk één jaar na ontvangst van de bevindingen uit dat onderzoek correcties aanbrengen op de desbetreffende bekostiging. Onze Minister deelt het bevoegd gezag uiterlijk één jaar na ontvangst van deze bevindingen schriftelijk mede of en zo ja welke correcties hij aanbrengt.
2. Indien uit het jaarverslag, bedoeld in artikel 157 van de wet, uit de in artikel 157, vierde lid, van de wet, bedoelde verklaring van de accountant of uit een op grond van artikel 161 van de wet ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging. Onze Minister doet hiervan binnen een jaar na ontvangst van het jaarverslag, respectievelijk binnen een jaar na ontvangst van de bevindingen uit dat onderzoek schriftelijk mededeling aan het bevoegd gezag.
3. Indien daarvoor naar zijn oordeel aanleiding is, kan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde termijnen waarbinnen correcties kunnen worden aangebracht alsmede de in het tweede lid bedoelde termijn met ten hoogste een jaar verlengen.
Een in artikel 43, eerste lid, bedoelde correctie wordt verrekend met de bekostiging waarop het bevoegd gezag aanspraak heeft of wordt, indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in artikel 43, eerste lid, door Onze Minister betaald.
1. Voor de toepassing van artikel 150a van de wet wordt onder exploitatieoverschot verstaan:
a. het bedrag van de bekostiging, bedoeld in de artikelen 120, 128 en 131 van de wet, verminderd met de lasten over dat jaar voor zover deze als rechtmatig kunnen worden aangemerkt,
b. de reserveringen voor zover afkomstig uit ’s Rijks kas, met inbegrip van de ontvangen rentebaten, en
c. voor zover het een niet door een gemeente in stand gehouden school betreft, de niet bestede gedeelten van de uitkeringen op grond van de voorschriften inzake de gemeentelijke overschrijding.
2. Het bevoegd gezag meldt het overeenkomstig het eerste lid berekende saldo, verdeeld naar de onderdelen a en b, respectievelijk c, van het eerste lid tezamen met het jaarverslag over het laatste jaar waarin de school nog geheel of gedeeltelijk voor bekostiging in aanmerking kwam. De opgave gaat vergezeld van een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de opgave.
3. Indien het exploitatieoverschot van een niet door een gemeente in stand gehouden school mede is opgebouwd uit uitkeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en geen onderscheid kan worden gemaakt met de baten respectievelijk de lasten als bedoeld in het eerste lid onderdelen a en b, geldt als maatstaf voor de verdeling van eerstbedoeld deel van het exploitatieoverschot tussen Rijk en de desbetreffende gemeente de verhouding tussen het ontvangen bedrag aan bekostiging van het Rijk en het ontvangen bedrag aan uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, van de gemeente in een periode van vijf jaren, voorafgaand aan het jaar van de beëindiging van de bekostiging. De verdeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
Artikel 60 wordt vervangen door:
De inhoudsopgave wordt gewijzigd als volgt:
1. Na de omschrijving van artikel 3 wordt ingevoegd:
Artikel 3a. Aanvang van de bekostiging
Artikel 3b. Vaststelling bevoorschotting en verrekening van voorschotten.
2. De omschrijving van titel III wordt vervangen door:
Titel III. Leerlingenadministratie, leerlingentelling, opgave gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school en overige bekostigingsgegevens.
3. Voor artikel 5 wordt ingevoegd:
AFDELING 1. LEERLINGENADMINISTRATIE.
4. Na de omschrijving van artikel 10a wordt ingevoegd:
Artikel 10b. Verstrekken gewogen gemiddelde leeftijd leraren
Artikel 10c. Verklaring bevoegd gezag.
5. De omschrijving van titel IV wordt vervangen door: (vervallen).
6. De omschrijving van de artikelen 11 en 11a wordt telkens vervangen door: (vervallen).
7. De omschrijving van artikel 13 wordt vervangen door:
Artikel 12a. Vaststelling en nadere vaststelling bekostiging materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding
Artikel 13. Maandelijkse betaling.
8. De omschrijving van artikel 16 wordt vervangen door: (vervallen).
9. De omschrijving van hoofdstuk V en van de artikelen 30 tot en met 45 worden vervangen door:
HOOFDSTUK V. BEKOSTIGING VOOR DE PERSONEELSKOSTEN
Titel I. Algemeen
Artikel 29. Vaststelling bekostiging en latere wijziging bekostiging
Artikel 30. Betaalritme
Titel II. Bekostigingsgrondslagen
Artikel 31. Vaststelling bedragen
Artikel 32. Vast bedrag per school
Artikel 33. Formatie leraren per leerling t.b.v. berekening bedrag per leerling
Artikel 34. Formatie onderwijsondersteunend personeel per leerling t.b.v. berekening bedrag per leerling
Artikel 35. Aanvullende bekostiging personeelskosten voor de schoolleiding
Artikel 36. Meetellen plaatsen residentiële instellingen
Artikel 37. Aanvullende bekostiging personeelskosten bij aanzienlijke tussentijdse toename aantal leerlingen per 16 januari
Artikel 38. Aanvullende bekostiging personeelskosten bij toename aantal leerlingen per 1 oktober van het lopende schooljaar
Artikel 39. Berekening bekostiging ambulante begeleiding in verband met terugplaatsing
Artikel 40. Berekening bekostiging personeelskosten m.b.t. verbreed toegelaten leerlingen
Artikel 41. Berekening aanvullende bekostiging personeelskosten voor de bestrijding van onderwijsachterstanden
Artikel 42. Bekostiging instellingen
HOOFDSTUK VI. CORRECTIES OP DE BEKOSTIGING
Artikel 43. Correctie op de bekostiging
Artikel 44. Verrekening of betaling i.v.m. correcties
Artikel 45. Berekening exploitatieoverschot bij opheffing of beëindiging van de bekostiging van de laatste school van een bevoegd gezag
10. De omschrijving van hoofdstuk VII, de artikelen 48 tot en met 54, en de omschrijving van hoofdstuk VIII en de artikelen 55 en 56, wordt vervangen door:
Hoofdstuk VII (vervallen)
Artikelen 48 tot en met 54 (vervallen)
Hoofdstuk VIII (vervallen)
Artikelen 55 en 56 (vervallen).
11. De omschrijving van artikel 60 wordt vervangen door:
Artikel 60. Citeertitel.
Het Formatiebesluit WPO en het Formatiebesluit WEC worden ingetrokken.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
Uitgegeven de derde november 2005
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Dit besluit bevat de aanpassingen die voortvloeien uit de wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs.
Het doel van de invoering van lumpsumbekostiging is verbetering van de onderwijskwaliteit. Schoolbesturen krijgen meer bestedingsvrijheid en daarmee meer vrijheid om zelf keuzes te maken. Daardoor kunnen besturen zich beter profileren en maatwerk bieden, gebruik makend van de professionaliteit die op de scholen aanwezig is.
Tot nu toe ontvingen besturen een budget in geld voor de materiële instandhouding en een budget in geld voor het personeels- en arbeidsmarktbeleid. De kosten van het personeel werden op declaratiebasis vergoed. De besturen ontvingen hiervoor formatieruimte. De kosten van personeel dat op deze formatieruimte was aangenomen, konden worden gedeclareerd. Met de invoering van lumpsumbekostiging ontvangen de besturen ook voor de kosten van het personeel een vergoeding in geld in plaats van in formatieruimte.
De drie budgetten, het budget voor materiële instandhouding, het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid en het budget voor de personeelskosten worden, net als in het verleden, afzonderlijk berekend. Dit is gedaan omdat samenvoegen van de budgetten onder één rekenstelsel teveel herverdeeleffecten met zich zou meebrengen. Voor de besturen is er bij de besteding van het geld echter sprake van één budget in geld, want er zijn geen schotten meer.
Herverdeeleffecten en bekostigingsgrondslagen
Bij de overgang van declaratiebekostiging naar lumpsumbekostiging zijn herverdeeleffecten onvermijdelijk. Om de herverdeeleffecten zoveel mogelijk te matigen, zijn de rekenregels van het oude declaratiestelsel, waarmee de toe te kennen formatie werd berekend, ook gebruikt om de nieuwe lumpsumbekostiging in geld uit te rekenen. Een verdere vereenvoudiging van deze rekenregels zou nu tot grotere herverdeeleffecten leiden.
Een belangrijke oorzaak voor herverdeeleffecten blijkt vervolgens de leeftijd van het personeel. Ouder personeel is meestal duurder dan jonger personeel. Daarom wordt bij de berekening van het budget voor personeelskosten rekening gehouden met de gemiddelde leeftijd van de leraren van de school. Hiervoor wordt onderscheid gemaakt tussen een basisbedrag (niet afhankelijk van de leeftijd van het personeel) en een leeftijdsbedrag (wel afhankelijk van de leeftijd van het personeel). Het basisbedrag en het leeftijdsbedrag worden per bekostigingsfactor, bijvoorbeeld per leerling, toegekend.
Leeftijd van leraren in de bekostiging
De reguliere bekostiging, gebaseerd op de leerlingentelling van 1 oktober voorafgaand aan het schooljaar, is leeftijdafhankelijk. Hiervoor wordt de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school gebruikt, ook gemeten op 1 oktober voorafgaand aan het schooljaar (zie artikel I, onderdeel I en artikel II, onderdeel I van dit besluit). De weging vindt plaats op basis van de omvang van de betrekking. Voor bekostiging die niet is gebaseerd op de leerlingentelling van 1 oktober voorafgaand aan het schooljaar, zoals de groeibekostiging (het tot nu toe geldende artikel 15c van het Formatiebesluit WPO), wordt geen rekening gehouden met de leeftijd van de leraren van de school. Dan wordt gerekend met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd. Ook bij de bekostiging voor aanvullende formatie wordt geen rekening gehouden met de gewogen gemiddelde leeftijd van het personeel van de school.
Bij de bekostiging van de samenwerkingsverbanden wordt de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van leraren van speciale scholen voor basisonderwijs gehanteerd, omdat leeftijdsafhankelijke bekostiging administratieve last met zich meebrengt en omdat gezien de omvang van de samenwerkingsverbanden toch op het landelijk gemiddelde zou worden uitgekomen.
Wel kan een samenwerkingsverband bij overdrachten desgewenst rekening houden met de leeftijd van het personeel van de speciale school en scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband. Dit kan in het zorgplan worden geregeld.
De gewogen gemiddelde leeftijd wordt voor het eerst toegepast in het meetjaar. De levering en de verwerking van de gegevens is geregeld in een afzonderlijk besluit (Tijdelijk Besluit meetjaargegevens). Voor het vaststellen van de gewogen gemiddelde leeftijd wordt uitgegaan van de leeftijd van de leraren van de school. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd wordt voor elk schooljaar gepubliceerd.
De basis voor de lumpsumbekostiging is een bedrag (per leerling of een vast bedrag zoals bij de toeslag voor kleine scholen), vermeerderd met een bedrag vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school. Om te voorkomen dat onduidelijk is welk bedrag wordt bedoeld, wordt in dit besluit voor het eerste bedrag het begrip «basisbedrag» gehanteerd en voor het bedrag dat vermenigvuldigd wordt met de gewogen gemiddelde leeftijd het begrip «leeftijdsbedrag». Het basisbedrag (bijvoorbeeld voor de directietoeslag of de kleine scholentoeslag) wordt telkens verkregen door de in dit besluit vastgestelde hoeveelheid formatie te vermenigvuldigen met een «formatiebasisbedrag». Het formatiebasisbedrag wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. In dezelfde ministeriële regeling wordt dan gelijktijdig het basisbedrag vastgesteld door vermenigvuldiging van het formatiebasisbedrag met de in dit besluit vastgestelde omvang van de formatie. Op dezelfde wijze wordt het leeftijdsbedrag verkregen door de in dit besluit vastgestelde hoeveelheid formatie te vermenigvuldigen met een «formatieleeftijdsbedrag». Ook het leeftijdsbedrag en het formatieleeftijdsbedrag worden gelijktijdig bij ministeriële regeling vastgesteld. In deze toelichting wordt de samenhang van de begrippen en van de verschillende niveaus van regelgeving uitgewerkt in een voorbeeld, onder de kop «Bekostiging in de regelgeving: een uitgewerkt voorbeeld». Zie artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdeel A en artikel I, onderdeel O (artikel 22), artikel II, onderdeel O (artikel 31).
Een uitgangspunt bij het ontwerp van de lumpsumbekostiging is, dat de bekostiging onderbouwd moet zijn. De onderbouwing is het verband tussen de grondslagen van de bekostiging (de belangrijkste is het aantal leerlingen onderscheiden naar onderbouw en bovenbouw), de hoeveelheid formatie in relatie tot deze grondslagen en de hoeveelheid geld die bij deze formatie behoort.
In de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) en de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC) zijn de basisbepalingen voor de lumpsumbekostiging van het personeel voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs (inclusief de instellingen voor visueel gehandicapte leerlingen) vastgelegd. Uitgangspunt in de WPO en de WEC is een bedrag per leerling, dat wordt verhoogd met een bedrag dat wordt vermenigvuldigd met de leeftijd van de leraren van de school. De bedragen kunnen voor verschillende categorieën leerlingen verschillen. Daarnaast bieden de WPO en de WEC de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te regelen in welke gevallen en onder welke voorwaarden extra bekostiging wordt toegekend. In ieder geval zal aanvullende bekostiging worden toegekend voor de huidige toeslag voor kleine basisscholen, de schoolleiding, de bestrijding van onderwijsachterstanden en de aanwezigheid van nevenvestigingen van basisscholen.
De grondslagen, die aangeven waarvoor een school bekostiging ontvangt, zijn opgenomen in de WPO en de WEC. In dit besluit wordt de bekostiging onderbouwd vanuit de omvang van de formatie per leerling, of in de vorm van een vaste hoeveelheid formatie, bijvoorbeeld bij de kleine scholentoeslag. De hoeveelheid formatie in relatie tot de grondslagen is dus opgenomen in dit besluit. Deze hoeveelheid formatie is gebaseerd op de toekenning van de formatie in het oude declaratiestelsel. Wijziging van de omvang van deze formatie is een beleidsmatige keuze. In de WPO en de WEC is bepaald dat de bedragen bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De hoeveelheid geld die bij de formatie hoort, wordt dus opgenomen in een ministeriële regeling. Deze bedragen wijzigen doorgaans zeker twee keer per jaar, bijvoorbeeld als gevolg van premiewijzigingen of veranderingen in de arbeidsvoorwaarden.
Bekostiging in de regelgeving: een uitgewerkt voorbeeld
In artikel 120 van de WPO staat in het eerste lid dat voor de bekostiging van personeel een bedrag per leerling wordt toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een bedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school. In het tweede lid wordt aangegegeven dat onderscheid gemaakt wordt naar verschillende categorieën leerlingen, bijvoorbeeld leerlingen van 4 tot en met 7 jaar (onderbouw).
In dit besluit wordt aangegeven hoeveel formatie wordt toegerekend aan bijvoorbeeld een leerling in de onderbouw. Het oude declaratiestelsel kende formatieruimte toe in de vorm van formatierekeneenheden. Een volledige formatieplaats van één leraar correspondeerde met 179 formatierekeneenheden. Er is voor gekozen de normatieve formatieomvang van een school uit te drukken in een aantal leraren, want dat is de meest kenmerkende formatieplaats van een school. Op scholen werken niet alleen leraren, maar ook ander personeel in andere formatieplaatsen. Door uit te gaan van de toegekende formatierekeneenheden uit het oude stelsel, zijn de andere formatieplaatsen omgerekend in formatieplaatsen van leraren. De normatieve hoeveelheid formatie wordt voor elke bekostigingsgrondslag verkregen, door het aantal formatierekeneenheden (fre’s) te delen door 179. In artikel I onderdeel O (artikel 20, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO) staat dat dit 0,0596 formatieplaats is. Deze hoeveelheid is als volgt verkregen:
Oude toekenning in fre’s voor een leerling onderbouw: | 10,21 | ||||
Toevoeging voor de taakrealisatie van de schoolleiding: | 0,45 | ||||
Totaal aantal fre’s in declaratiestelsel: | 10,66 | ||||
Fre’s onderbouw | : | fre’s leraar | = | normatieve formatie onderbouw | |
10,66 | : | 179 | = | 0,0596 |
Daarmee is nog niet aangegeven hoeveel geld een bestuur ontvangt voor een leerling in de onderbouw. Daarvoor moet de formatie eerst omgerekend worden naar een basisbedragonafhankelijk van de leeftijd van de leraren) en een leeftijdsbedrag (afhankelijk van de leeftijd van de leraren). Dat gebeurt in de ministeriële regeling.
In dit besluit worden de hoeveelheden personeel vastgesteld voor de verschillende categorieën leerlingen, voor de toeslag voor kleine basisscholen, de schoolleiding, de bestrijding van onderwijsachterstanden en nevenvestigingen (basisscholen), de groeiregeling en voor de verdere aanvullende bekostiging. De vast te stellen hoeveelheden personeel zijn per categorie, overeenkomstig het in deze paragraaf (AMvB) opgenomen voorbeeld berekend.
Het basisbedrag per grondslag (onafhankelijk van de leeftijd) en het leeftijdsbedrag per grondslag (afhankelijk van de leeftijd) komen in de ministeriële regeling. Ook wordt in de ministeriële regeling zichtbaar hoe deze bedragen zijn afgeleid van de omvang van de formatie die bij een leerling in de onderbouw wordt bekostigd. Voor de normatieve formatieplaatsen wordt een normatieve prijs bepaald. Zoals gezegd is de normatieve formatie uitgedrukt in een aantal formatieplaatsen voor leraren. Op scholen werken niet alleen leraren, maar ook ander personeel in andere formatieplaatsen. Om ook de kosten van dat personeel mee te nemen in de nieuwe lumpsumbekostiging, worden de kosten van al het gedeclareerde personeel (dus ook onderwijsondersteunend personeel) meegerekend in de normatieve prijs van de normatieve formatieplaats.
De gemiddelde personele last (de normatieve prijs van een formatieplaats) wordt in de ministeriële regeling gesplitst vastgesteld, als een formatiebasisbedrag (niet afhankelijk van de leeftijd) en een formatieleeftijdsbedrag (wel afhankelijk van de leeftijd). Bijvoorbeeld:
Gemiddelde personele last (GPL): € 47.486,98
Landelijke gewogen gemiddelde leeftijd (LGGL): 40 jaar
Formatiebasisbedrag (FBB): € 22.191,78
Formatieleeftijdsbedrag (FLB): € 632,38
FBB + LGGL × FLB = GPL
€ 2.191,78 + 40 × € 632,38 = € 47.486,98
(fictieve bedragen)
Vervolgens worden in de ministeriële regeling het formatiebasisbedrag en het formatieleeftijdsbedrag omgerekend naar een basisbedrag en een leeftijdsbedrag per bekostigingsgrondslag. Bijvoorbeeld voor de leerling onderbouw:
Formatie leerling onderbouw (FLO): 0,0596
Formatiebasisbedrag (FBB): € 22.191,78
Formatieleeftijdsbedrag (FLB): € 615,60
Basisbedrag = FLO × FBB = 0,0596 × € 22.191,78 = € 1.322,63
Leeftijdsbedrag = FLO × FLB = 0,0596 × € 632, 38 = € 37,69
(fictieve bedragen)
Bij ministeriële regeling worden voor de verschillende categorieën leerlingen, voor toeslag voor kleine basisscholen, de schoolleiding, de bestrijding van onderwijsachterstanden en nevenvestigingen (basisscholen), voor de gewichtenregeling, de groeiregeling en verdere aanvullende bekostiging opgenomen in het huidige bekostigingsbesluit, het basisbedrag en het leeftijdsafhankelijke bedrag vastgesteld. De vast te stellen bedragen worden per categorie, overeenkomstig het in deze paragraaf (Ministeriële regeling) opgenomen voorbeeld berekend.
In de bekostigingsbeschikking die de besturen en de scholen ontvangen is de onderbouwing in hoeveelheden formatie niet zichtbaar. In de beschikking is de hoeveelheid formatie in relatie tot de bekostigingsgrondslag, omgerekend naar een basisbedrag per bekostigingsgrondslag en een leeftijdsbedrag per bekostigingsgrondslag. Bijvoorbeeld:
Aantal leerlingen in de onderbouw (llo): 108
Gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren (GGL): 39,34 jaar
Basisbedrag per leerling (BBL): € 1.322,63
Leeftijdsbedrag per leerling (LBL): € 37,69
llo × (BBL + GGL × LBL) = personele bekostiging onderbouw
108 × (€ 1.322,63 + 39,34 × € 37,69) = € 302.978,30
(fictieve bedragen)
Door de relatie tussen de bedragen per formatieplaats en de bedragen per bekostigingsgrondslag in de ministeriële regeling op te nemen, kan de formatieve onderbouwing buiten de beschikking worden gelaten. Dit wordt gedaan, omdat anders mogelijk de suggestie ontstaat dat het geld ook conform de onderbouwing moet worden besteed. Door de onderbouwing buiten de beschikking te houden wordt de bestedingsvrijheid benadrukt.
Een afweging om de onderbouwing wel in de beschikking op te nemen kan zijn dat de schoolbesturen behoefte hebben aan inzicht in de relatie tussen de bekostiging en de formatieomvang. Om die reden worden de bedragen per bekostigingsgrondslag in de ministeriële regeling gepubliceerd in relatie tot de formatieomvang en de gemiddelde prijs van een formatieplaats (zie voorgaande paragraaf «ministeriële regeling»).
In de bekostigingsbeschikking worden per school voor de verschillende categorieën leerlingen, voor toeslag voor kleine basisscholen, de schoolleiding, de bestrijding van onderwijsachterstanden en nevenvestigingen (basisscholen), de groeiregeling en verdere aanvullende bekostiging opgenomen in het huidige bekostigingsbesluit, de bekostigingsbedragen vastgesteld. In de beschikking worden deze bedragen onderbouwd, in de lijn van het in deze paragraaf (Beschikking) opgenomen voorbeeld.
Oude (declaratie)systematiek van bekostigingsregelgeving
Onder declaratiebekostiging waren de basisbepalingen van de bekostiging opgenomen in de WPO en de WEC. De personele bekostiging volgens de declaratiesystematiek, kende een Formatiebesluit WPO en een Formatiebesluit WEC, waarin de hoeveelheden formatierekeneenheden per categorieën leerlingen, voor toeslag voor kleine basisscholen, de schoolleiding, de bestrijding van onderwijsachterstanden en nevenvestigingen (basisscholen), voor de gewichtenregeling, de groeiregeling en verdere aanvullende bekostiging werden vastgesteld. Ook werd in het Formatiebesluit evenals in het Rechtspositiebesluit WPO/WEC per functie vastgesteld hoeveel formatierekeneenheden werden verbruikt voor de declaratie van personeel.
Daarnaast kende de declaratiesystematiek een bekostigingsbesluit, voor de gehele bekostiging materieel, personeel en budget voor arbeidsvoorwaardenbeleid. Voor de personele bekostiging regelde dit besluit de voorschot aanvraag, de aanvraag vaststelling rijksvergoeding, de betaling en vaststelling van de vergoeding, de gegevenslevering en de controle op de gegevenslevering. In een ministeriële regeling werd een aantal zaken zoals de voorschotaanvraag, de tellingen van leerlingen, de aanvraag vaststelling rijksvergoeding en de controle, meer in detail uitgewerkt.
Lumpsumsystematiek van bekostigingsregelgeving
Zoals aangegeven zijn onder de lumpsumbekostiging de basisbepalingen van de bekostiging opgenomen in de WPO en de WEC. De normatieve onderbouwing is, door vaststelling van de hoeveelheden formatieplaatsen per categorie, opgenomen in het Besluit bekostiging WPO en het Besluit bekostiging WEC. Deze hoeveelheden zullen in het algemeen alleen wijzigen als gevolg van beleidsmatige keuzes. Ook de betaling en vaststelling van de vergoeding worden in dit besluit geregeld.
Vervolgens worden de bedragen voor de berekening van de bekostiging per school opgenomen in een ministeriële regeling. Deze bedragen zullen periodiek bijgesteld worden, als gevolg van CAO-afspraken, gewijzigde sociale lasten en premies, de genormeerde ontwikkeling van de incidentele looncomponent en de ontwikkeling van de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd.
De voorschotaanvraag en de aanvraag vaststelling rijksvergoeding vervallen. De verantwoording vindt plaats door middel van het jaarverslag.
Met het opheffen van het declaratiestelsel is de toekenning van formatierekeneenheden komen te vervallen, evenals de regels voor het verbruik van de formatierekeneenheden per functie. Daarom is het Formatiebesluit in de nieuwe systematiek niet langer nodig.
Een aantal artikelen in het Besluit bekostiging is afkomstig uit het oude Formatiebesluit. Deze artikelen zijn dan volledig in dit besluit uitgeschreven, hoewel ze soms weinig zijn veranderd.
De overgang naar lumpsumbekostiging heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting. Wel heeft het kabinet middelen vrij gemaakt om de invoering van lumpsumbekostiging te faciliteren. Deze financiële gevolgen zijn toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2003/04, 29 736, nr. 3, pag. 15 e.v.).
Het nieuwe lumpsumstelsel zorgt net als het oude declaratiestelsel voor een toereikende bekostiging. Bij de invoering van lumpsumbekostiging ontstaan herverdeeleffecten. Om de herverdeeleffecten te matigen is het volgende gedaan:
• De bekostigingsparameters die gebruikt werden om de oude declaratiebekostiging te berekenen, worden ook gebruikt om de nieuwe lumpsumbekostiging te berekenen;
• De toeslagen, zoals de kleinescholentoeslag, de directietoeslag etc., die onder het oude declaratiestelsel bestonden, blijven bestaan in het nieuwe lumpsumstelsel;
• De belangrijkste oorzaak van herverdeeleffecten is het verschil in anciënniteit van personeel. Om dit verschil zo goed mogelijk binnen het nieuwe lumpsumstelsel te compenseren, wordt bij de berekening van de bekostiging rekening gehouden met de leeftijd van het personeel.
Om besturen in staat te stellen in het meerjarig financieel beleid rekening te houden met de herverdeeleffecten zijn er de volgende maatregelen:
• Er is een overgangsregeling die de herverdeeleffecten gedurende vier jaar compenseert (zowel positief als negatief). In het eerste jaar is de compensatie volledig, in het tweede jaar wordt gecompenseerd boven of onder 2%, in het derde jaar boven of onder 4% en in het vierde en laatste jaar boven of onder 6%. De percentages voor het tweede tot en met het vierde jaar kunnen op basis van een laatste meting van de herverdeeleffecten nog bijgesteld worden.
• Om besturen tijd te geven zich voor te bereiden op lumpsum, zijn de nieuwe rekenregels medio 2004 aan het veld beschikbaar gesteld.
• Om besturen tijdig een indicatie te geven van de herverdeeleffecten, is in april 2005 een tool beschikbaar gesteld waarmee een indicatieve vergelijking gemaakt kan worden tussen de omvang van de lumpsumbekostiging en de oude declaratiebekostiging.
• Om inzicht te krijgen in de oorzaken van herverdeeleffecten zijn per 1 januari 2004 pilots van start gegaan.
• Om besturen te steunen bij de ontwikkeling van het financieel beleid, is de projectgroep flankerend beleid in het leven geroepen, waarin besturenorganisaties, vakbonden, schoolleiderorganisaties en OCW samenwerken aan voorlichting, instrumentontwikkeling, en directe ondersteuning van besturen.
• Er wordt structureel geïnvesteerd in versterking van het management (48 mln in 2005, oplopend tot ruim 95 mln vanaf 2007).
• Voor besturen die door de invoering van lumpsumbekostiging toch nog in problemen komen wordt een vangnet ingericht.
In het voorgaande is reeds ingegaan op het systeem van onderbouwing van de bekostigingsbedragen. Op dit punt wordt dan ook niet meer ingegaan bij de toelichting op de afzonderlijke artikelen.
Artikel I, onderdeel C en artikel II, onderdeel B
In deze artikelen wordt de aanvang van de bekostiging geregeld, alsmede de bekostiging voorafgaand aan de formele start van de nieuwe school. In het zevende lid is bepaald hoe de bekostiging plaatsvindt als een nieuw geopende school op de teldatum 1 oktober nog geen leerlingen heeft (bijvoorbeeld omdat de nieuwbouwwijk pas in december wordt opgeleverd). Deze bepaling geeft de tot nu toe gebruikelijke praktijk weer.
De tot nu toe geldende regeling over de inhouding bij voortijdige beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst is in artikel 5a sterk vereenvoudigd. De inhouding betreft de aanvullende bekostiging voor nevenvestigingen voor elk van de schooljaren dat de school op basis van de samenwerkingsovereenkomst in stand werd gehouden.
Artikel I, onderdeel I en artikel II, onderdeel I
Deze artikelen zijn nieuw en vloeien voort uit het feit dat de gewogen gemiddelde leeftijd van leraren medebepalend is voor de berekening van de bekostiging waarop een school aanspraak heeft (zie onder Algemene toelichting: Leeftijd van leraren in de bekostiging).
In artikel 11b van het Besluit bekostiging WPO en in artikel 10b van het Besluit bekostiging WEC, wordt geregeld dat het bestuur gelijktijdig met de verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant, een verklaring indient omtrent de juistheid en tijdige aanmelding van de gegevens waarop de bekostigingsbedragen zijn gebaseerd.
Artikel I, onderdeel J en artikel II, onderdeel J
Met de invoering van het jaarverslag is het niet langer noodzakelijk boekhoudvoorschriften te geven. Titel IV kan dan ook vervallen.
Artikel I, onderdeel K en artikel II, onderdeel K
Deze bepaling geeft de tot nu toe gebruikelijke praktijk weer. De materiële bekostiging wordt toegekend per kalenderjaar. De vaststelling vindt voor 1 februari plaats. De vaststelling is gebaseerd op de leerlingtelling van 1 oktober daaraan voorafgaand. De doorlooptijd van de verwerking en terugkoppeling van gegevens maakt dat eerdere vaststelling niet mogelijk is.
Artikel I, onderdeel O, artikel II, onderdeel P en artikel III
Dit onderdeel bevat de formatieve onderbouwing van de bekostigingsbedragen. Omdat de formatie uitsluitend nog relevant is in verband met de berekening van de bekostiging voor personeelskosten, is er voor gekozen de formatieve bepalingen niet langer op te nemen in het Formatiebesluit WPO of WEC, maar in het Besluit bekostiging WPO of WEC.
In artikel 18 van het Besluit bekostiging WPO en in artikel 29 van het Besluit bekostiging WEC, wordt de vaststelling van de bekostiging geregeld. De vaststelling van de oude declaratiebekostiging vond plaats in maart. De vaststelling is verschoven naar een later tijdstip, om rekening te kunnen houden met de effecten van de voorjaarsnota op de beschikbare rijksmiddelen. De vaststelling vindt uiterlijk op 15 april plaats, in verband met de verplichting van het bestuur om jaarlijks voor 1 mei informatie te verstrekken aan de medezeggenschapsraad over de berekening van de bekostiging (Wet medezeggenschap onderwijs 1992, artikel 5 lid 6, onderdeel b). Met de in artikel 18, vierde lid, van het Besluit bekostiging WPO en de dienovereenkomstige bepalingen voor de WEC-scholen, opgenomen zinsnede «uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen» wordt bijvoorbeeld bedoeld een wijziging in de werkgeversbijdrage.
In artikel 19 van het Besluit bekostiging WPO en in artikel 30 van het Besluit bekostiging WEC, wordt bepaald met welke periodiciteit de betaling van de bekostiging plaatsvindt. Met het bij ministeriële regeling vast te stellen betaalritme, wordt het moment van betaling bedoeld en de percentuele verdeling van de bekostiging over de betaalperioden. In artikel 19, derde lid, en in artikel 30, derde lid, is sprake van twaalf gelijke maandelijkse termijnen, omdat de toekenning voor een heel jaar plaatsvindt. In artikel 19, tweede lid, en in artikel 30, tweede lid, is sprake van een aantal gelijke maandelijkse termijnen, omdat de toekenning in dit geval ook op een periode korter dan een jaar betrekking kan hebben.
Artikel 20 van het Besluit bekostiging WPO betreft de vaststelling van de formatie voor de reguliere bekostiging per leerling, waarvan de basisregel (een bedrag per leerling, verhoogd met een bedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van een school) in de wet is opgenomen (artikel 120 WPO).
In artikel 22 Besluit bekostiging WPO en in artikel 31 Besluit bekostiging WEC, wordt het verband aangegeven tussen de formatie per bekostigingsgrondslag zoals vastgesteld in dit besluit, het formatiebasisbedrag, het formatieleeftijdsbedrag, het basisbedrag en het leeftijdsbedrag. Zie het voorbeeld in de algemene toelichting (Bekostiging in de regelgeving: een uitgewerkt voorbeeld).
Artikel 32 van het Besluit bekostiging WEC regelt dat scholen (speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs) een vaste voet in de bekostiging krijgen. Deze vaste voet is verhoogd ter vermijding van herverdeeleffecten die ontstaan als gevolg van een vereenvoudiging van de bekostiging in het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. De vereenvoudiging houdt in dat voortaan in de bekostiging met één categorie onderwijsondersteunend personeel wordt gerekend, dat plafonds uit de bekostiging van directieondersteuning en conciërge verdwijnen, dat de bekostiging van technische ondersteuning wordt gelineariseerd en dat afrondingingsmethoden worden geuniformeerd. Met name het wegnemen van de plafonds werkt in het voordeel van grotere scholen en daardoor in het nadeel van de kleinere. Om dit herverdeeleffect te compenseren is de vaste voet verhoogd.
In artikel 33 van het Besluit bekostiging WEC wordt de formatie voor de berekening van de reguliere bekostiging van onderwijsondersteunend personeel vastgesteld voor scholen voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.
In artikel 34 van het Besluit bekostiging WEC wordt de formatie voor de berekening van de reguliere bekostiging van het onderwijspersoneel vastgesteld voor scholen voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.
Artikel 23 van het Besluit bekostiging WPO stelt de formatie vast voor de bodem in de bekostiging voor zeer kleine scholen, artikel 24 van het Besluit bekostiging WPO stelt de formatie voor de toeslag voor kleine basisscholen vast. De bodem en de toeslag waarborgen net als onder het oude declaratiestelsel de toegankelijkheid van het onderwijs in dunbevolkte gebieden.
Een school kan bestaan uit een hoofdvestiging en één of meer nevenvestigingen. Het kan zijn dat een vestiging als afzonderlijke school in aanmerking zou zijn gekomen voor de toeslag voor kleine scholen (artikel 24 van het Besluit bekostiging WPO). Net als onder het oude declaratiestelsel, is in artikel 25 van het Besluit bekostiging WPO geregeld, dat de school bestaande uit een hoofdvestiging en één of meer nevenvestigingen dan een deel van de toeslag krijgt toegekend.
In de normatieve formatie per leerling is rekening gehouden met de taakomvang van de directie. Directeuren verdienen meer dan leraren. Daarvoor wordt net als onder het oude declaratiestelsel de directietoeslag gegeven. De directietoeslag is trapsgewijs afhankelijk van het aantal leerlingen. De declaratiebekostiging kende vijf treden, ter vereenvoudiging wordt bij de overgang naar lumpsumbekostiging het aantal treden terug gebracht naar twee. Dit is één van de oorzaken van herverdeeleffecten. Kleine scholen gaan er op vooruit en scholen met meer dan 400 leerlingen gaan er iets op achteruit. In artikel 26 van het Besluit bekostiging WPO en in artikel 35 van het Besluit bekostiging WEC, wordt de formatie voor de berekening van de directietoeslag vastgesteld.
Voor scholen waar onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die in een residentiële instelling (gehandicaptenzorg of justitiële jeugdinrichting) verblijven, kan een door de minister vastgesteld aantal residentiële plaatsen als leerling worden meegeteld in de berekening van de bekostiging. Dit was ook het geval onder het oude declaratiestelsel. In artikel 36 van het Besluit bekostiging WEC wordt geregeld dat voor de berekening van de bekostiging van deze plaatsen de formatie uit de artikelen 33, 34 en 35 van het Besluit bekostiging WEC wordt gebruikt.
Artikel 27 en 28 van het Besluit bekostiging WPO en artikel 41 van het Besluit bekostiging WEC, stellen de berekening en de formatie voor de berekening van de bekostiging voor onderwijsachterstandenbestrijding vast. De uitwerking is overeenkomstig de oude declaratiebekostiging.
In artikel 29 en artikel 30 van het Besluit bekostiging WPO, zijn de groeiregeling en de aanvullende groeiregeling uitgewerkt zoals ook onder het oude declaratiestelsel het geval was.
In artikel 37 en artikel 38 van het Besluit bekostiging WEC is de groeiregeling voor de WEC uitgewerkt, ook overeenkomstig de regeling onder het oude declaratiestelsel. De N-factor is een maat voor de groepsgrootte, welke wordt gebruikt voor de bekostiging van de materiële instandhouding en ook voor de bepaling van de groei. In het basisonderwijs kan er maandelijks aanspraak gemaakt worden op groei. Dit vanwege de (autonome) instroom van 4-jarigen. In het speciaal onderwijs is er in veel mindere mate sprake van een autonome instroom. Daarom zijn daar maar 2 groeimomenten.
In artikel 31 van het Besluit bekostiging WPO wordt de formatie voor de berekening van de zorgbekostiging aan de centrale dienst van een samenwerkingsverband Weer Samen Naar School (WSNS) vastgesteld. In de getallen van artikel 31 is de directietoeslag reeds verwerkt. Het getal in het eerste lid bevat als enige in het besluit 5 cijfers achter de komma. Gezien de beperkte omvang van het te verdelen bedrag, zou met 4 cijfers niet de vereiste nauwkeurigheid worden verkregen. Als er binnen een samenwerkingsverband WSNS geen school voor speciaal basisonderwijs is, dan wordt de zorgbekostiging die de school voor speciaal basisonderwijs zou hebben ontvangen (artikel 21 Besluit bekostiging WPO) net als onder het oude declaratiestelsel, aan de centrale dienst van het samenwerkingsverband toegekend. In het tweede lid van artikel 31 van het Besluit bekostiging WPO wordt de formatie voor de berekening van deze bekostiging vastgesteld.
In de WPO (artikel 124) is geregeld dat een speciale school voor basisonderwijs in een samenwerkingsverband bij groei meer middelen krijgt overgedragen van de centrale dienst of van de bevoegd gezagsorganen van dat samenwerkingsverband. In hetzelfde artikel is geregeld dat een speciale school voor basisonderwijs extra zorgmiddelen krijgt van de bevoegde gezagsorganen van het samenwerkingsverband of van de centrale dienst, als het aantal leerlingen op de speciale school voor basisonderwijs meer is dan 2% van het aantal leerlingen van het samenwerkingsverband. Dit is conform het oude declaratiestelsel. In artikel 32 van het Besluit bekostiging WPO is de hoeveelheid formatie vastgesteld voor de overdracht van de middelen.
In artikel 125 van de WPO is geregeld dat een samenwerkingsverband middelen moet overdragen aan een ander samenwerkingsverband, als een leerling uit het eerste samenwerkingsverband naar een speciale school voor basisonderwijs gaat in het andere samenwerkingsverband. Dit is conform het oude declaratiestelsel. In artikel 33 Besluit bekostiging WPO wordt de hoeveelheid formatie vastgesteld voor de berekening van de overdracht van de middelen.
Als een leerling van het speciaal onderwijs naar een reguliere school gaat omdat de indicatiestelling eindigt, wordt de leerling begeleid. Voor die begeleiding ontvangt de school waar de leerling vandaan komt (die de begeleiding verzorgt) bekostiging, net als onder het oude declaratiestelsel. In artikel 39 van het Besluit bekostiging WEC wordt de formatie vastgesteld voor de berekening van de bekostiging.
In artikel 34 van het Besluit bekostiging WPO wordt in het eerste lid, onderdeel b, een her te besteden basisbedrag aangeduid. Dit is het gedeelte van het leerlinggebondenbudget dat op grond van artikel 70a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs moet worden herbesteed bij een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra. Op grond van het vijfde lid van genoemd artikel wordt dit deel van het leerlinggebonden budget rechtstreeks overgemaakt aan laatstbedoelde school.
Bij de berekening van de aanvullende bekostiging (artikel 38, derde lid, Besluit bekostiging WEC) wordt de gewogen gemiddelde leeftijd van het voorafgaande schooljaar gebruikt. Dat is immers de leeftijd die van toepassing was op de bekostiging.
In artikel 42 van het Besluit bekostiging WEC wordt de formatie vastgesteld voor de berekening van de bekostiging van de instellingen voor visueel gehandicapten.
Aan de hierbedoelde artikelen en bijlage bestaat niet langer behoefte. De ambulante begeleiding wordt in de artikelen 10 en 39 geregeld. De financiële jaarverslaggeving voor instellingen wijkt niet langer af van die van de overige scholen, bedoeld in de WEC. Zowel voor de scholen als voor de instellingen zijn de bepalingen inzake het jaarverslag ingevoerd (Stb. 2004, 354).
Artikel I, onderdeel R, artikel II, onderdeel R en artikel III
Er is voor gekozen het Bekostigingsbesluit WPO en het Bekostigingsbesluit WEC te «vernoemen» tot het Besluit bekostiging WPO en het Besluit bekostiging WEC. Dit is gebeurd om duidelijk tot uitdrukking te brengen dat de formatieve bepalingen die tot nu toe waren opgenomen in het Formatiebesluit WPO en het Formatiebesluit WEC nu onderdeel uitmaken van de berekening van de bekostiging. De berekening van de totale bekostiging (zowel de materiële bekostiging als nu ook de bekostiging voor personeel) is nu geregeld in de nieuwe besluiten: het Besluit bekostiging WPO en het Besluit bekostiging WEC.
Het nieuwe systeem van lumpsumbekostiging is voor het eerst van toepassing op de bekostiging over het schooljaar 2006–2007. Dit betekent dat de afrekening over de schooljaren voorafgaand aan het schooljaar 2006–2007 gebeurt aan de hand van de toen geldende bepalingen. Ook op geschillen die betrekking hebben op ingevolge dit besluit gewijzigde of vervallen artikelen, blijven de «oude» bepalingen van toepassing. Dit geldt ook voor de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. J. A. van der Hoeven
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 december 2005, nr. 242.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2005-553.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.