Besluit van 8 oktober 2005, houdende de vaststelling van vernieuwde kerndoelen voor het basisonderwijs (Besluit vernieuwde kerndoelen WPO) en houdende wijziging van het Besluit trekkende bevolking WPO in verband met de vaststelling van vernieuwde kerndoelen voor het basisonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 juli 2005, nr. WJZ/2005/29152 (2623), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 9, vijfde lid, en 185, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 10 augustus 2005, nr. W05.05.0301/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 oktober 2005, nr. WJZ/2005/42840 (2623), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Vastgesteld wordt een Besluit vernieuwde kerndoelen WPO, als volgt:

Artikel 1

De kerndoelen, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs worden vastgesteld als aangegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

  • 1. Het Besluit kerndoelen primair onderwijs 1998 wordt ingetrokken.

  • 2. De kerndoelen die in de bijlage bij het Besluit kerndoelen primair onderwijs 1998 zijn opgenomen, kunnen door het bevoegd gezag van een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs uiterlijk tot 1 augustus 2009 worden gehanteerd voor het onderwijs aan leerlingen die op 1 augustus 2005 reeds basisonderwijs volgen.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vernieuwde kerndoelen WPO.

ARTIKEL II

In artikel A2, tweede lid, van het Besluit trekkende bevolking WPO wordt «Besluit kerndoelen WPO 1998» vervangen door: Besluit vernieuwde kerndoelen WPO.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 8 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de derde november 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

BIJLAGE Vernieuwde kerndoelen WPO

Preambule

Basisonderwijs bevordert brede vorming van kinderen. Het onderwijs richt zich op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op de ontwikkeling van de creativiteit en het verwerven van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. De kerndoelen zijn een operationalisering hiervan. Het geheel van samenhangende en daarom doorgenummerde kerndoelen geeft een beeld van het inhoudelijk aanbod van het basisonderwijs. De kerndoelen in deze opsomming zijn ingedeeld in hoofdstukken voor Nederlandse taal, Engelse taal, Friese taal, rekenen en wiskunde, oriëntatie op jezelf en de wereld, kunstzinnige oriëntatie, en bewegingsonderwijs. Kerndoelen zijn streefdoelen. Ze geven aan wat iedere school in elk geval nastreeft bij leerlingen. Daarbij kunnen drie kanttekeningen geplaatst worden.

In de eerste plaats omschrijven de doelen het eind van een leerproces, niet de wijze waarop ze bereikt worden. Met andere woorden, kerndoelen doen geen uitspraken over didactiek. Gezien het karakter van het basisonderwijs dienen leraren een beroep te doen op de natuurlijke nieuwsgierigheid en de behoefte aan ontwikkeling en communicatie van kinderen, en deze te stimuleren. Door een gestructureerd en interactief onderwijsaanbod, vormen van ontdekkend onderwijs, interessante thema’s en activiteiten worden kinderen uitgedaagd in hun ontwikkeling.

In de tweede plaats dienen inhouden en doelen zo veel mogelijk op elkaar te worden afgestemd, verbinding te hebben met het dagelijks leven en in samenhang te worden aangeboden. In concreet onderwijs zijn doorgaans doelen uit verschillende hoofdstukken tegelijk van belang. Taal bijvoorbeeld komt voor bij alle vakken. Aandacht voor cultuur is niet beperkt tot het kunstzinnig domein. Omgaan met informatietechnologie geldt voor alle gebieden.

In de derde plaats dient er aandacht te worden besteed aan doelen die voor alle leergebieden van belang zijn: goede werkhouding, gebruik van leerstrategieën, reflectie op eigen handelen en leren, uitdrukken van eigen gedachten en gevoelens, respectvol luisteren en kritiseren van anderen, verwerven en verwerken van informatie, ontwikkelen van zelfvertrouwen, respectvol en verantwoordelijk omgaan met elkaar, zorg voor en waardering van de leefomgeving.

Nederlands

Karakteristiek

Taalonderwijs is van belang omdat de rol van taal bij het verwerven van inhouden en vaardigheden in alle leergebieden (en de transfer daartussen) evident is. Het onderwijs in Nederlands als tweede taal heeft dat besef de laatste jaren sterk doen groeien. Taalonderwijs is dus van belang voor het succes dat kinderen in het onderwijs zullen hebben en voor de plaats die ze in de maatschappij zullen innemen.

Daarnaast heeft taal een sociale functie. Kinderen dienen hun taalvaardigheid te ontwikkelen, omdat ze die nu en straks in de maatschappij hard nodig hebben. Dat houdt onder meer in dat het onderwijs waar mogelijk uitgaat van communicatieve situaties: levensechte en boeiende leesteksten, gesprekken over onderwerpen die kinderen bezig houden, een echte correspondentie met kinderen van andere scholen.

Taalverwerving en -onderwijs verlopen als het ware in cirkels: het gaat vaak om dezelfde inhouden, maar de complexiteit en de mate van beheersing nemen toe. Anders gezegd: het onderwijs in Nederlandse taal is er op gericht dat kinderen in de beheersing van deze taal in en buiten school steeds competenter taalgebruikers worden. Die competenties zijn te typeren in vier trefwoorden1: kopiëren, beschrijven, structureren en beoordelen. Die zijn niet zonder meer tot formuleringen in kerndoelen te verwerken, omdat het vaak gaat om een combinatie van competenties.

Met «kopiëren» wordt bedoeld: zo letterlijk mogelijk een handeling nadoen (overschrijven van het bord bijvoorbeeld).

«Beschrijven» is op eigen wijze (in eigen woorden) toepassen van een vaardigheid. Dat kan inhouden: verslag uitbrengen, informatie geven of vragen.

«Structureren» houdt in: op eigen manieren ordening aanbrengen.

«Beoordelen» is reflectie op mogelijkheden, evalueren.

In het aanbod neemt de schriftelijke taalvaardigheid een belangrijke plaats in. «Geletterdheid» veronderstelt meer dan alleen de techniek van lezen en schrijven. Ook inzicht in de maatschappelijke functie ervan en een positieve attitude maken er deel van uit. Deze ontwikkeling begint eigenlijk al voor de basisschool, bij voorlezen en vertellen in het gezin, en wordt verder ontwikkeld in alle groepen.

Ook al is de ontwikkeling van de schriftelijke taalvaardigheid van belang, de ontwikkeling van de mondelinge taalvaardigheid verdient blijvende aandacht. Uitbreiding van de woordenschat, aandacht voor taal en denken, toepassen van luisterstrategieën, voorlezen en vertellen: het zijn activiteiten die de mondelinge taalvaardigheid verder ontwikkelen, maar daarnaast voorwaardelijk zijn voor het schriftelijk domein.

Beschouwing van taal en taalgebruik geeft kinderen «gereedschappen» om over taal te praten en na te denken. Traditioneel ging het hierbij om grammatica, soms ook om de beschouwing van interessante taalverschijnselen. Tegenwoordig denkt men hierbij vooral aan inzicht in eigen en andermans taalgebruikstrategieën, zodat een kind leert deze steeds bewuster en doelgerichter in te zetten. Naast aandacht voor taal als systeem is er ook reflectie op taalgebruik. Taalbeschouwing dient geen op zichzelf staand onderdeel te vormen, maar geïntegreerd te worden met (onderdelen uit) de overige domeinen.

Het zal duidelijk zijn dat onderwijs in Nederlands als tweede taal vaak een wat ander karakter heeft dan Nederlands als eerste taal: de beginsituatie van de leerlingen is anders, de didactiek verschilt, het aanbod is soms anders gefaseerd, er ligt meer nadruk op woordenschatuitbreiding. Maar voor alle leerlingen gelden in feite dezelfde doelen en hetzelfde aanbod. Veel van oorsprong autochtone kinderen die in achterstandssituaties opgroeien zijn ook gebaat bij didactische inzichten die door ervaring met onderwijs aan allochtone kinderen scherper zijn geworden. Eén van die inzichten is, dat taal in alle vakken een cruciale rol speelt bij het verwerven van kennis en vaardigheden in die «andere vakken».

Kerndoelen

Mondeling taalonderwijs

1. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.

2. De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren.

3. De leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informatief of opiniërend van karakter is en leren met argumenten te reageren.

Schriftelijk taalonderwijs

4. De leerlingen leren informatie te achterhalen in informatieve en instructieve teksten, waaronder schema’s, tabellen en digitale bronnen.

5. De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.

6. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het lezen van school- en studieteksten en andere instructieve teksten, bij systematisch geordende bronnen, waaronder digitale.

7. De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende teksten.

8. De leerlingen leren informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Zij besteden daarbij aandacht aan zinsbouw, correcte spelling, een leesbaar handschrift, bladspiegel, eventueel beeldende elementen en kleur.

9. De leerlingen krijgen plezier in het lezen en schrijven van voor hen bestemde verhalen, gedichten en informatieve teksten.

Taalbeschouwing, waaronder strategieën

10. De leerlingen leren bij de doelen onder «mondeling taalonderwijs» en «schriftelijk taalonderwijs» strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen.

11. De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden.

De leerlingen kennen

– regels voor het spellen van werkwoorden;

– regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden;

– regels voor het gebruik van leestekens.

12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder «woordenschat» vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.

Engels

Karakteristiek

Beheersing van de Engelse taal wordt voor iedereen steeds belangrijker door de toenemende internationalisering, groeiende mobiliteit en de uitbreidende mogelijkheden om te communiceren via nieuwe media. De plaats van Engels in het basisonderwijs wordt gefundeerd door Europees beleid en door het uitgangspunt dat een redelijke beheersing van die taal bereikt wordt wanneer er vroeg met het onderwijs in Engels begonnen wordt.

Het doel van Engels is om een eerste basis te leggen om te kunnen communiceren met moedertaalsprekers of anderen die buiten de school Engels spreken. Die eerste aanzet wordt later, in de periode van de basisvorming, verder ontwikkeld. In de basisschool wordt het onderwijs in de Engelse taal waar mogelijk in samenhang gebracht met inhouden van andere vakken. Bijvoorbeeld met inhouden in de oriëntatie op jezelf en de wereld. Het gaat dan om eenvoudige alledaagse onderwerpen als «woonomgeving», «vrije tijd en hobby’s», «het lichaam», «het weer».

In het basisonderwijs gaat het bij het onderwijs in de Engelse taal vooral om mondelinge communicatie en om het lezen van eenvoudige teksten. Het schrijven beperkt zich tot het kennismaken met de schrijfwijze van een beperkt aantal vaak voorkomende Engelse woorden. Voorts leren kinderen om woordbetekenissen en schrijfwijzen van woorden op te zoeken met behulp van het woordenboek.

Kerndoelen

13. De leerlingen leren informatie te verwerven uit eenvoudige gesproken en geschreven Engelse teksten.

14. De leerlingen leren in het Engels informatie te vragen of geven over eenvoudige onderwerpen en zij ontwikkelen een attitude waarbij ze zich durven uit te drukken in die taal.

15. De leerlingen leren de schrijfwijze van enkele eenvoudige woorden over alledaagse onderwerpen.

16. De leerlingen leren om woordbetekenissen en schrijfwijzen van Engelse woorden op te zoeken met behulp van het woordenboek.

Friese taal

Karakteristiek

Basisscholen in de provincie Friesland dienen onderwijs in de Friese taal op te nemen in hun aanbod op grond van artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs: «Op scholen in de provincie Friesland wordt tevens onderwijs gegeven in de Friese taal, tenzij gedeputeerde staten op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing van deze verplichting hebben verleend».

Onderwijs in het Fries heeft, evenals onderwijs in het Nederlands, een maatschappelijke en een sociale functie. De maatschappelijke functie valt samen met dezelfde functie van het onderwijs in het Nederlands: de rol van taal bij het verwerven van inhouden en vaardigheden in alle leergebieden en de transfer tussen taal en «andere vakken». In scholen waar Fries aangeboden wordt, staat dit onderwijs daarom niet los van onderwijs in het Nederlands. Tussen beide is transfer, bijvoorbeeld: uitbreiding van de woordenschat, luister- en leesstrategieën, taalbeschouwing.

Naast een maatschappelijke functie heeft het onderwijs in het Fries een sociale en culturele functie. Kinderen worden vertrouwd met het leren zich uit te drukken in de taal die in de provincie, de regio, de plaats, de buurt en het gezin in informele en formele situaties gebruikt wordt. Daarmee nemen zij ook deel aan de cultuur van de eigen streek voor zover die samenhangt met het gebruik van het Fries.

In het aanbod neemt mondeling taalonderwijs een belangrijke plaats in. Het zal daarbij gaan om onderwerpen waarmee de kinderen vertrouwd zijn en om relatief eenvoudige competenties als beschrijven en ordenen. Enige vaardigheid in het lezen wordt ook nagestreefd. Het gaat daarbij om voor kinderen interessante teksten waarbij leesplezier van meer gewicht is dan het oefenen van leesbegrip.

Net als in het onderwijs in het Nederlands is het verwerven van luister-, lees- en woordenschatstrategieën van belang. Die zijn voor een deel overdraagbaar uit (of naar) het onderwijs in Nederlandse taal. Behalve deze samenhang in strategieën is taalbeschouwing in brede zin een domein dat een rijke bron van geplande of incidentele lessen kan vormen: de positie van het Fries in Nederland en in de eigen provincie, verschillen en overeenkomsten tussen Fries en Nederlands in gebruik, vorm, woordenschat en dergelijke.

Kerndoelen

Mondeling taalonderwijs

17. De leerlingen ontwikkelen een positieve attitude ten opzichte van het gebruik van Fries door henzelf en anderen.

18. De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken Fries. Het gaat om teksten die informatie geven, plezier verschaffen, meningen of aanwijzingen bevatten over voor hen bekende onderwerpen.

19. De leerlingen leren zich naar inhoud en vorm in het Fries uit te drukken in situaties uit hun dagelijks leven waarin zij informatie vragen of geven over een onderwerp waarmee zij vertrouwd zijn.

Schriftelijk taalonderwijs

20. De leerlingen leren informatie te verwerven uit teksten in het Fries in frequent voorkomende teksttypen (zoals artikelen in jeugdrubrieken, liedjes, verhalen).

21. De leerlingen leren eenvoudige teksten in het Fries te schrijven over alledaagse onderwerpen met het doel met anderen over die onderwerpen te communiceren.

Taalbeschouwing, waaronder strategieën

22. De leerlingen verwerven een woordenschat van frequent gebruikte Friese woorden en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden.

Rekenen/wiskunde

Karakteristiek

In de loop van het basisonderwijs verwerven kinderen zich – in de context van voor hen betekenisvolle situaties – geleidelijk vertrouwdheid met getallen, maten, vormen, structuren en de daarbij passende relaties en bewerkingen. Ze leren «wiskundetaal» gebruiken en worden «wiskundig geletterd» en gecijferd. De wiskundetaal betreft onder andere reken-wiskundige en meetkundige zegswijzen, formele en informele notaties, schematische voorstellingen, tabellen, grafieken en opdrachten voor de rekenmachine. «Wiskundig geletterd» en gecijferd betreft onder andere samenhangend inzicht in getallen, maatinzicht en ruimtelijk inzicht, een repertoire van parate kennis, belangrijke referentiegetallen en -maten, karakteristieke voorbeelden en toepassingen en routine in rekenen, meten en meetkunde. Meetkunde betreft ruimtelijke oriëntatie, het beschrijven van verschijnselen in de werkelijkheid en het redeneren op basis van ruimtelijk voorstellingsvermogen in twee en drie dimensies.

De onderwerpen waaraan kinderen hun «wiskundige geletterdheid» ontwikkelen zijn van verschillende herkomst: het leven van alledag, andere vormingsgebieden en de wiskunde zelf. Bij de selectie en aanbieding van de onderwerpen wordt rekening gehouden met wat kinderen al weten en kunnen, met hun verdere vorming, hun belangstelling en de actualiteit, zodat kinderen zich uitgedaagd voelen tot wiskundige activiteit en zodat ze op eigen niveau, met plezier en voldoening, zelfstandig en in de groep uit eigen vermogen wiskunde doen: wiskundige vragen stellen en problemen formuleren en oplossen.

In de reken-wiskundeles leren kinderen een probleem wiskundig op te lossen en een oplossing in wiskundetaal aan anderen uit te leggen. Ze leren met respect voor ieders denkwijze wiskundige kritiek te geven en te krijgen. Het uitleggen, formuleren en noteren en het elkaar kritiseren leren kinderen als specifiek wiskundige werkwijze te gebruiken om alleen en samen met anderen het denken te ordenen, te onderbouwen en fouten te voorkomen.

Kerndoelen

Wiskundig inzicht en handelen

23. De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken.

24. De leerlingen leren praktische en formele reken-wiskundige problemen op te lossen en redeneringen helder weer te geven.

25. De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van reken-wiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen.

Getallen en bewerkingen

26. De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen.

27. De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 snel uit het hoofd uitvoeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.

28. De leerlingen leren schattend tellen en rekenen.

29. De leerlingen leren handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.

30. De leerlingen leren schriftelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens meer of minder verkorte standaardprocedures.

31. De leerlingen leren de rekenmachine met inzicht te gebruiken.

Meten en meetkunde

32. De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.

33. De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.

Oriëntatie op jezelf en de wereld

Karakteristiek

In dit leergebied oriënteren leerlingen zich op zichzelf, op hoe mensen met elkaar omgaan, hoe ze problemen oplossen en hoe ze zin en betekenis geven aan hun bestaan. Leerlingen oriënteren zich op de natuurlijke omgeving en op verschijnselen die zich daarin voordoen. Leerlingen oriënteren zich ook op de wereld, dichtbij, veraf, toen en nu en maken daarbij gebruik van cultureel erfgoed.

Kinderen zijn nieuwsgierig. Ze zijn voortdurend op zoek om zichzelf en de wereld te leren kennen en te verkennen. Die ontwikkelingsbehoefte is een aangrijpingspunt voor dit leergebied. Tegelijk stelt de samenleving waarin kinderen opgroeien haar eisen. Kinderen vervullen nu en straks taken en rollen, waarop ze via onderwijs worden voorbereid. Het gaat om rollen als consument, als verkeersdeelnemer, als burger in een democratische rechtstaat. Kennis over en inzicht in belangrijke waarden en normen, en weten hoe daarnaar te handelen, zijn voorwaarden voor samenleven. Respect en tolerantie zijn er verschijningsvormen van.

Bij het leren kennen van de wijze waarop mensen hun omgeving inrichten spelen economische, politieke, culturele, technische en sociale aspecten een belangrijke rol. Het gaat daarbij om datgene wat van belang is voor betekenisverlening aan het bestaan, om duurzame ontwikkeling, om (voedsel)veiligheid en gezondheid en om technische verworvenheden.

Bij het oriënteren op de natuur gaat het om jezelf, om dieren en planten en natuurverschijnselen. Bij de oriëntatie op de wereld gaat het om de vorming van een wereldbeeld in ruimte en tijd. Leerlingen ontwikkelen een geografisch wereldbeeld aan de hand van gebieden en met behulp van kaartvaardigheden. Ze ontwikkelen een historisch wereldbeeld. Dat betekent dat ze kennis hebben van historische verschijnselen in delen van de wereld en van chronologie. Leerlingen leren hun wereldbeeld (over henzelf en de wereld), aan de hand van actuele onderwerpen, voortdurend «bij de tijd» te brengen.

Waar mogelijk worden onderwijsinhouden over mensen, de natuur en de wereld in samenhang aangeboden. Dit komt het «begrijpen» door leerlingen ten goede en draagt voorts bij aan vermindering van de overladenheid van het onderwijsprogramma. Ook inhouden uit andere leergebieden worden betrokken op de «oriëntatie op jezelf en de wereld». Te denken valt aan het lezen en maken van teksten (begrijpend lezen), het meten en het verwerken van informatie in onder andere tabellen, tijdlijn en grafieken (rekenen/wiskunde) en het gebruik van beelden en beeldend materiaal (kunstzinnige oriëntatie). Onderwijs is er immers vooral op gericht om leerlingen zicht te geven op betekenis en samenhang.

Kerndoelen

Mens en samenleving

34. De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen.

35. De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument.

36. De leerlingen leren hoofdzaken van de Nederlandse en Europese staatsinrichting en hun rol als burger.

37. De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen.

38. De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met verschillen in opvattingen van mensen.

39. De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu.

Natuur en techniek

40. De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving.

41. De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen.

42. De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, electriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur.

43. De leerlingen leren hoe je weer en klimaat kunt beschrijven met behulp van temperatuur, neerslag en wind.

44. De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik.

45. De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.

46. De leerlingen leren dat de positie van de aarde ten opzichte van de zon leidt tot natuurverschijnselen zoals seizoenen en dag-/nachtritme.

Ruimte

47. De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders, in binnen- en buitenland, vanuit de perspectieven landschap, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing. In ieder geval wordt daarbij aandacht besteed aan twee lidstaten van de Europese Unie en twee landen die in 2004 lid werden, de Verenigde Staten en een land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika.

48. Kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken.

49. De leerlingen leren over de mondiale ruimtelijke spreiding van bevolkingsconcentraties en godsdiensten, van klimaten, energiebronnen en van natuurlandschappen zoals vulkanen, woestijnen, tropische regenwouden, hooggebergten en rivieren.

50. De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen de basistopografie van Nederland, Europa en de rest van de wereld en ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld.

Tijd

51. De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen, zoals aanwezig in ons cultureel erfgoed, en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren.

52. De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust; televisie en computer.

53. De leerlingen leren over de belangrijke historische personen en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis en kunnen die aan de hand van voorbeelden verbinden met de wereldgeschiedenis.

Kunstzinnige oriëntatie

Karakteristiek

Door middel van een kunstzinnige oriëntatie maken kinderen kennis met kunstzinnige en culturele aspecten in hun leefwereld. Het gaat bij dit domein om kennismaking met dié aspecten van cultureel erfgoed waarmee mensen in de loop van de tijd vorm en betekenis hebben gegeven aan hun bestaan. Het gaat bij kunstzinnige oriëntatie ook om het verwerven van enige kennis van de hedendaagse kunstzinnige en culturele diversiteit. Dit vindt zowel op school plaats, als via regelmatige interactie met de (buiten)wereld. Kinderen leren zich aan de hand van kunstzinnige oriëntatie open te stellen: ze kijken naar schilderijen en beelden, ze luisteren naar muziek, ze genieten van taal en beweging. Kunstzinnige oriëntatie is er ook op gericht bij te dragen aan de waardering van leerlingen voor culturele en kunstzinnige uitingen in hun leefomgeving. Ze leren daarnaast zichzelf te uiten met aan het kunstzinnige domein ontleende middelen:

– ze leren de beeldende mogelijkheden van diverse materialen onderzoeken, aan de hand van de aspecten kleur, vorm, ruimte, textuur en compositie;

– ze maken tekeningen en ruimtelijke werkstukken;

– ze leren liedjes en leren ritme-instrumenten te gebruiken als ondersteuning bij het zingen;

– ze spelen en bewegen.

Waar mogelijk worden daarbij onderwerpen gebruikt die samenhangen met die uit andere leergebieden. Het onderwijs wordt daardoor meer samenhangend en mede daardoor betekenisvoller voor leerlingen. Maar voorop staat natuurlijk de authentieke bijdrage van kunstzinnige oriëntatie aan de ontwikkeling van kinderen.

Kerndoelen

54. De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren.

55. De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren.

56. De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed.

Bewegingsonderwijs

Karakteristiek

Kinderen bewegen veel en graag. Dat zien we bijvoorbeeld op het schoolplein tijdens het buitenspelen van de kleuters. Het behouden van die actieve leefstijl is een belangrijke doelstelling van dit leergebied. Om dat doel te bereiken leren kinderen in het bewegingsonderwijs deelnemen aan een breed scala van bewegingsactiviteiten, zodat ze een ruim «bewegingsrepertoire» opbouwen. Dat repertoire bevat motorische aspecten, maar ook sociale vaardigheden.

Leerlingen leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren in aansprekende bewegingssituaties. Het gaat daarbij om bewegingsvormen als balanceren, springen, klimmen, schommelen, duikelen, hardlopen en bewegen op muziek. En om spelvormen als tikspelen, doelspelen, spelactiviteiten waarbij het gaat om mikken en jongleren en stoeispelen.

Vanuit dit aanbod zullen kinderen zich ook kunnen oriënteren op de buitenschoolse bewegings- en sportcultuur en de meer seizoengebonden bewegingsactiviteiten.

De meeste bewegings- en sportactiviteiten worden gezamenlijk ondernomen en dus is het nodig om te leren afspreken wat de regels zijn, hoe die na te leven en wie welke rol speelt. Verder hoort daarbij elkaar helpen, op veiligheid letten, elkaars mogelijkheden respecteren en eigen mogelijkheden verkennen.

Het is eigen aan «bewegen» dat er plezier aan te beleven valt. Dat plezier is van groot belang voor een blijvende deelname aan bewegingsactiviteiten.

Kerndoelen

57. De leerlingen leren op een verantwoorde manier deelnemen aan de omringende bewegingscultuur en leren de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren en uitvoeren.

58. De leerlingen leren samen met anderen op een respectvolle manier aan bewegingsactiviteiten deelnemen, afspraken maken over het reguleren daarvan, de eigen bewegingsmogelijkheden inschatten en daarmee bij activiteiten rekening houden.

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Aanleiding

Wat zijn kerndoelen?

In artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) is vastgelegd dat met het onderwijs een brede ontwikkeling van leerlingen wordt beoogd. Dit betekent dat het basisonderwijs zich moet richten op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling van de leerlingen, op het tot ontwikkeling brengen van hun creativiteit en op het verwerven van noodzakelijke kennis en van maatschappelijke, culturele en lichamelijke vaardigheden. De kerndoelen leggen een wettelijke basis ten gunste van deze brede ontwikkeling en waarborgen een soepele overgang naar het voortgezet onderwijs. Kerndoelen vormen daarnaast ook een referentiekader voor (publieke) verantwoording.

De opdracht tot het formuleren van kerndoelen basisonderwijs is neergelegd in het vijfde lid van artikel 9 WPO en in het zesde lid van dat artikel wordt beschreven wat onder kerndoelen wordt verstaan: kerndoelen worden door de school gehanteerd als aan het eind van het basisonderwijs ten minste te bereiken doelstellingen. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzichten en vaardigheden. In dit besluit zijn voor alle in artikel 9 WPO genoemde verplichte onderwijsactiviteiten de aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen opgenomen.

Kerndoelen beschrijven, anders gezegd, wat kinderen door de school moet worden bijgebracht om te kunnen functioneren in de maatschappij en om zich verder te kunnen ontwikkelen in het vervolgonderwijs. In 1993 zijn voor het eerst kerndoelen voor het basisonderwijs vastgesteld (Stb. 1993, 264). Nieuwe accenten in de samenleving, veranderingen binnen vakken en ervaringen met de eerste kerndoelen hebben geleid tot een bijstelling van deze kerndoelen in het Besluit kerndoelen primair onderwijs 1998 (Stb. 1998, 354), welk besluit hierbij wordt vervangen door een nieuw besluit met herziene kerndoelen.

Wat is de reden van de herziening van de kerndoelen?

De veranderende maatschappij vraagt om herziening van de kerndoelen van 1998. Maatschappelijke overwegingen hebben ertoe geleid dat burgerschap, techniek en cultuureducatie een belangrijke plaats innemen in de herziene kerndoelen. De inspectie van het onderwijs heeft bovendien in haar Onderwijsverslag 2000 aangegeven dat de kerndoelen van 1998 scholen weinig houvast bieden bij de inrichting van het onderwijsprogramma. De kerndoelen van 1998 bieden scholen onvoldoende ruimte om recht te doen aan verschillen tussen leerlingen. Evenmin bieden die kerndoelen scholen de kans om zich naar de inhoud van het programma nadrukkelijk te profileren ten opzichte van andere scholen. Met de herziening van de kerndoelen van 1998 beoogt ondergetekende meer ruimte te geven aan scholen, opdat ze meer vorm en inhoud geven aan een eigen onderwijsprogramma. Deze ruimte sluit aan bij de steeds verdergaande professionalisering van scholen voor basisonderwijs. De ruimte wordt gecreëerd door, over het geheel genomen, minder kerndoelen te formuleren en de kerndoelen waar mogelijk globaler te formuleren.

1.2 Gevolgde procedure

Deze herziene kerndoelen zijn de uitkomst van een zorgvuldige procedure. In februari 2001 is de commissie kerndoelen basisonderwijs ingesteld onder voorzitterschap van prof. dr. W.H.F.W. Wijnen. De commissie is gevraagd een voorstel te doen tot het actualiseren van de kerndoelen en te komen tot een beperking van de kerndoelen die van wezenlijke betekenis zijn voor de kansen van leerlingen op het succesvol vervolgen van de onderwijsloopbaan na het basisonderwijs.

Het door de commissie Wijnen uitgebrachte advies is besproken met scholen, organisaties, de Onderwijsraad, educatieve uitgevers en andere betrokkenen. De inbreng van deze partijen heeft aanleiding gegeven de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) te vragen een herzien advies op te stellen. Het advies van de SLO met een voorstel voor vernieuwde kerndoelen (mei 2003) is eveneens besproken met scholen en deskundigen, en is vervolgens op een klein aantal punten gewijzigd.

Op 2 september jongstleden is het laatstgenoemde voorstel besproken in een algemeen overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer, mede aan de hand van een brief van ondergetekende van 19 maart 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 29 488, nr. 1). De belangrijkste aanpassing naar aanleiding van dat overleg, die in dit besluit is verwerkt, betreft de aandacht voor het onderwerp burgerschap in de kerndoelen (zie verder onder 1.3, Burgerschap).

1.3 Uitgangspunten en wijzigingen

Algemeen

De herziene kerndoelen basisonderwijs doen naar mijn idee zeer goed recht aan de essentiële functies van kerndoelen:

– zij waarborgen een doorgaande leerlijn,

– zij waarborgen een breed onderwijsaanbod voor alle leerlingen en

– zij vormen een referentiekader voor (publieke) verantwoording.

Daarnaast doen de herziene kerndoelen recht aan maatschappelijke ontwikkelingen.

Doorgaande leerlijnen

Voor alle wettelijk verplichte onderwijsactiviteiten zijn kerndoelen geformuleerd. Scholen hebben ruimte om daarbinnen, waar mogelijk, eigen keuzes te maken. Er is verschil aangebracht in de mate van gedetailleerdheid van de kerndoelen. Uitsluitend daar waar differentiatie in het onderwijsaanbod de aansluiting op het voortgezet onderwijs niet in de weg staat, is volstaan met globale kerndoelen.

De globale kerndoelen geven scholen meer ruimte voor eigen invullingen dan de gedetailleerde kerndoelen. Om een doorgaande leerlijn naar het vervolgonderwijs te waarborgen, is het noodzakelijk voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde zeer precieze kerndoelen te formuleren. Voor expressie-activiteiten kan meer differentiatie in het onderwijsaanbod worden toegelaten. Het Besluit kerndoelen primair onderwijs 1998 bevatte zeer gedetailleerde kerndoelen voor bijvoorbeeld bewegingsonderwijs, ten aanzien van de bewegingsvormen die leerlingen dienen te beheersen: onder meer balanceren op stabiele, smalle en labiele grondvlakken, verschillende vormen van springen, rollen en duikelen, klauteren en klimmen. Op dit punt wordt de scholen meer ruimte geboden. De herziene kerndoelen volstaan met het voorschrift dat leerlingen op een verantwoorde manier dienen deel te nemen aan de omringende bewegingscultuur en dat leerlingen de hoofdbeginselen van de belangrijkste bewegings- en spelvormen leren ervaren en uitvoeren.

Breed onderwijsaanbod

De kerndoelen beschrijven alle onderwijsactiviteiten die essentieel zijn voor leerlingen in de basisschoolleeftijd. Hiermee wordt een breed en uitdagend onderwijsaanbod voor alle leerlingen gewaarborgd. Tegelijkertijd moeten scholen het onderwijs afstemmen op de individuele leerling. Zo kan voor leerlingen die meer tijd nodig hebben voor taal en rekenen gekozen worden voor iets minder diepgang bij de zogenoemde zaakvakken, rekening houdend met de behoeften van de leerlingen. Omgekeerd geldt natuurlijk even goed dat voor leerlingen die de lesstof vrij snel beheersen er ruimte is om het onderwijsaanbod te verbreden, bijvoorbeeld met wat meer aandacht voor kunstzinnige oriëntatie of geschiedenis.

Het aantal kerndoelen is sterk beperkt. Aan de beperking van het aantal kerndoelen liggen scherpe keuzes ten grondslag en bij het maken van die keuzes wegen maatschappelijke overwegingen zwaar. Kinderen vervullen nu en straks taken en rollen waarop ze mede via het onderwijs behoren te worden voorbereid. Zo wordt van kinderen verwacht dat ze zich kunnen redden als consument en als verkeersdeelnemer. Kerndoelen over deze rollen mogen daarom niet ontbreken. Maatschappelijke overwegingen hebben er ook toe geleid dat burgerschap, techniek en cultuureducatie een belangrijke plaats binnen de kerndoelen innemen.

Burgerschap

Het belang van burgerschap voor onze huidige maatschappij is onomstreden en komt in de kerndoelen dan ook ten volle tot uitdrukking. In mijn visie gaat het bij burgerschap niet alleen om kennisoverdracht, maar evenzeer om ervaringsleren: burgerschap leer je door het te doen, door te ervaren wat het is. De kerndoelen zijn in lijn met deze visie opgesteld. Niet alleen kennis over bijvoorbeeld de rol van de burger in Nederland en Europa is van belang. Maar ook het zich gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen is expliciet in de kerndoelen opgenomen. In onze multiculturele samenleving waarin de diversiteit aan religies en geloofsbelevingen kan leiden tot controverses, is het uiterst belangrijk dat kinderen leren omgaan met deze diversiteit. Kerndoel 38, dat vereist dat leerlingen hoofdzaken over geestelijke stromingen leren, omvat daarom mede de opdracht voor het onderwijs dat leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor deze geestelijke stromingen.

De Onderwijsraad onderscheidt in zijn advies Onderwijs en Burgerschap (september 2003) drie niveaus van burgerschapsvorming. In de eerste plaats is de school een sociale omgeving waar omgangsnormen gelden: burgerschapsvorming gericht op het microniveau (schoolburgerschap). Burgerschapsvorming kan ook gericht zijn op het mesoniveau van de plaatselijke gemeenschap, in de vorm van het zinvol participeren in maatschappelijke activiteiten. Hierbij gaat het dus vooral om de leerling als participant in de maatschappij, als burger in zijn relatie tot medeburgers (maatschappelijk burgerschap). Ten slotte kan burgerschapsvorming gericht zijn op het macroniveau. Hierbij gaat het niet alleen om kennis van het ontstaan en functioneren van de democratische rechtsstaat. Ook het stimuleren van de bereidheid en bekwaamheid om daarin nu of in de toekomst te participeren, behoort hiertoe (politiek burgerschap of staatsburgerschap). Door de internationalisering van de samenleving speelt burgerschap niet alleen op het nationale maar ook op het internationale vlak. De kerndoelen met betrekking tot burgerschap begeven zich op verschillende niveaus. Onder de kerndoelen voor enkele kennisgebieden die zijn ondergebracht in het onderdeel «oriëntatie op jezelf en de wereld», zijn kerndoelen opgenomen die gericht zijn op de vorming tot maatschappelijk burgerschap (mesoniveau) en staatsburgerschap (macroniveau). Zo luidt een kerndoel op mesoniveau: leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen. Een voorbeeld van een kerndoel op macroniveau is: de leerlingen leren hoofdzaken van de Nederlandse en Europese staatsinrichting en hun rol als burger. Als het gaat om het (aanleren van) goed schoolburgerschap bieden de kerndoelen die betrekking hebben op sociale omgangsvormen, zoals het respectvol en verantwoordelijk omgaan met elkaar, daarvoor de basis.

Techniek

De positie van techniek binnen de kerndoelen heeft te maken met het belang van techniek voor onze samenleving. Er is een groot tekort aan technici. Nederland ambieert een kenniseconomie te zijn. Als er geen deskundigen zijn om de kenniseconomie op gang te brengen, blijft deze ambitie een illusie. Voor het bereiken van onze ambitie is aandacht voor techniek in het basisonderwijs noodzakelijk. Van belang is dat kinderen niet alleen kennis over techniek vergaren maar ook «zelf leren doen». De kerndoelen beschrijven dan ook zowel kennis als vaardigheden. Het aanleren van technische vaardigheden gebeurt bij voorkeur in samenhang met andere vakgebieden. Om die reden zijn de kerndoelen voor techniek ondergebracht in het onderdeel «oriëntatie op jezelf en de wereld». Deze ordening maakt «onderwijs in samenhang» niet alleen mogelijk, maar bevordert deze samenhang ook. Er is minder kans op verkokering van onderwijsinhouden, die het zicht op betekenisvolle samenhang ontneemt.

Cultuureducatie

Overdracht van normen en waarden vindt ook plaats via cultuureducatie. Bij de kerndoelen voor kunstzinnige oriëntatie gaat het om kennismaking met die aspecten van het cultureel erfgoed waarmee mensen in de loop van de tijd vorm en betekenis hebben gegeven aan hun bestaan. Ook zijn deze kerndoelen gericht op het verwerven van kennis van de hedendaagse kunstzinnige en culturele diversiteit en daarmee hoopt ondergetekende het cultuuronderwijs aan de scholen te stimuleren. De kerndoelen bieden scholen de ruimte een eigen invulling te geven aan cultuureducatie, met aandacht voor kunst- en cultuuruitingen die passen bij de school en de leerlingen.

Vreemde talen

Tijdens de Europese top in Lissabon (2000) en vervolgens in Barcelona (2002) is afgesproken dat de Europese lidstaten het aanbieden van twee vreemde talen op jonge leeftijd gaan stimuleren. Voor Engels zijn kerndoelen vastgelegd, maar die verplichten scholen niet in een bepaalde groep te beginnen met het aanbieden van die onderwijsactiviteit. Scholen zijn vrij om dat onderwijs naar eigen inzicht in te richten zolang de kerndoelen worden bereikt. Ondergetekende wil de scholen deze vrijheid niet ontnemen. Inmiddels worden met de Groep Educatieve Uitgeverijen de mogelijkheden verkend voor de ontwikkeling van methoden die ook voorzien in een lesaanbod voor groep 5 en groep 6, en niet alleen voor groep 7 en groep 8, zoals nu gebruikelijk is. Scholen worden ook in de gelegenheid gesteld Duits of Frans aan te bieden. Daartoe is artikel 9, derde lid, WPO gewijzigd (Wet van 8 september 2005 (Stb. 475), tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met het bieden van meer ruimte voor het invullen van expressie-activiteiten en het invoeren van de mogelijkheid dat het onderwijs mede de Duitse of Franse taal omvat). Voor deze onderwijsactiviteiten zijn geen kerndoelen geformuleerd omdat Duits en Frans niet verplicht worden gesteld, maar als het bevoegd gezag dat wenst, deel uit kunnen maken van het onderwijsprogramma.

Verantwoording

Kerndoelen bieden een referentiekader voor publieke verantwoording. Het betreft zowel de verantwoording die de overheid aflegt over de staat van het basisonderwijs via de band van de inspectie, als de verantwoording die elke basisschool en speciale school voor basisonderwijs aflegt over de gemaakte keuzes, geleverde inspanningen en gerealiseerde resultaten. De inspectie van het onderwijs beoordeelt of het onderwijsaanbod van een school voldoende garanties biedt voor het realiseren van de kerndoelen. De informatievoorziening van de inspectie zorgt ervoor dat ook ouders de bevindingen van de inspectie kunnen inzien. De verantwoording die de school aflegt dient ook de school zelf. De kerndoelen zijn zo een referentiekader voor de interne kwaliteitszorg: ze helpen scholen hun schoolbeleid te sturen.

1.4 Structuur van de kerndoelen

De kerndoelen hebben betrekking op de onderwijsactiviteiten die worden genoemd in het eerste en tweede lid van artikel 9 WPO. De kerndoelen van 1998 kenden een onderscheid in leergebiedoverstijgende en leergebiedspecifieke kerndoelen. In de herziene kerndoelen is dit onderscheid komen te vervallen. Bekwaamheden die voor een bepaalde onderwijsactiviteit worden verlangd, zijn tegelijkertijd relevant voor andere onderwijsactiviteiten. In dit verband wijst ondergetekende op het nut dat de kerndoelen voor Nederlandse taal hebben voor alle andere onderwijsactiviteiten.

De kerndoelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit en zijn als volgt ingedeeld:

I Nederlandse taal

I+ Friese taal

II Engelse taal

III Rekenen/Wiskunde

IV Oriëntatie op jezelf en de wereld

V Kunstzinnige oriëntatie

VI Bewegingsonderwijs

De WPO verlangt op basis van artikel 9 vaststelling van kerndoelen voor onderscheidenlijk a) zintuiglijke en lichamelijke oefening, b) Nederlandse taal, c) rekenen en wiskunde, d) Engelse taal, e) enkele kennisgebieden, welk onderdeel in elk geval bestrijkt onderwijs in aardrijkskunde, in geschiedenis, onderwijs over natuur en biologie, over maatschappelijke verhoudingen en staatsinrichting, over geestelijke stromingen, f) expressie-activiteiten, g) bevordering van sociale redzaamheid waaronder gedrag in het verkeer, h) bevordering van gezond gedrag en i) Fries (voor de scholen in de provincie Friesland). De kerndoelen voor het genoemde taalonderwijs en rekenen/wiskunde zijn onder hun wettelijke benaming opgenomen in de bijlage. De kerndoelen voor zintuiglijke en lichamelijke oefening, en die voor de expressie-activiteiten zijn weergegeven in de onderdelen «bewegingsonderwijs» en «kunstzinnige oriëntatie». In het grotere geheel van kerndoelen voor het onderwijs tot «oriëntatie op jezelf en de wereld» zijn verzameld de kerndoelen voor: aardrijkskunde (onderdeel «ruimte»), geschiedenis (onderdeel «tijd»), onderwijs over natuur (onderdeel «natuur en techniek»), evenals de kerndoelen voor het onderwijs over maatschappelijke verhoudingen, over geestelijke stromingen, over bevordering van sociale redzaamheid, en over bevordering van gezond gedrag (onderdeel «mens en samenleving»).

De kerndoelen in de bijlage worden voorafgegaan door een preambule die aangeeft tegen welke achtergrond de kerndoelen moeten worden gelezen.

De bijlage kent voor de afzonderlijke onderdelen I tot en met VI steeds een opmaak in drieën:

– een karakteristiek waarin wordt aangegeven waarover de onderwijsactiviteit gaat/onderwijsactiviteiten gaan;

– een beschrijving waarin de samenhang tussen kerndoelen aan bod komt;

– de kerndoelen waarin wordt aangegeven welk onderwijs moet worden aangeboden.

Toelichting op enkele kerndoelen

Oriëntatie op jezelf en de wereld

Onder deze noemer zijn de kerndoelen samengebracht die leerlingen in staat stellen zich te oriënteren op zichzelf, op hoe mensen met elkaar omgaan, hoe ze problemen oplossen en hoe ze zin en betekenis geven aan hun bestaan. Leerlingen leren zich tevens te oriënteren op de natuurlijke omgeving en op verschijnselen die zich daarin voordoen en op de wereld, dichtbij, veraf, toen en nu. Het betreft de kerndoelen voor de onderwijsactiviteiten, genoemd in artikel 9, eerste lid, onder e, g en h, WPO. Bij de ordening van de kerndoelen is niet uitgegaan van de traditionele vakkenstructuur. Er is gekozen voor een ordening die de zinvolle samenhang tussen de onderwijsactiviteiten tot uitdrukking brengt. Zo komen de kerndoelen voor aardrijkskunde en geschiedenis, zoals eerder aangegeven, terug in dit onderdeel, omschreven als de vorming van een wereldbeeld in ruimte en tijd. Deze ordening stimuleert dat scholen de onderwijsinhouden over mensen, de natuur en de wereld in samenhang aanbieden. Er is daardoor minder kans op verkokering van onderwijsinhouden, die het zicht op betekenisvolle samenhang ontneemt.

Kunstzinnige oriëntatie

In dit onderdeel komen de kerndoelen voor de in artikel 9, eerste lid, WPO genoemde expressie-activiteiten aan de orde en gaat het om kennisverwerving over kunst en cultuur. Er is gekozen voor een brede opdracht aan de scholen en niet voor afzonderlijke kerndoelen voor expressie-activiteiten als bevordering van het taalgebruik, tekenen, muziek en handvaardigheid. Het voorschrift in artikel 9, vijfde lid, WPO in samenhang met artikel 9, derde lid, WPO (oud) dat voor die afzonderlijke expressie-activiteiten kerndoelen worden vastgesteld, is dan ook vervallen (Wet van 8 september 2005 (Stb. 475), tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met het bieden van meer ruimte voor het invullen van expressie-activiteiten en het invoeren van de mogelijkheid dat het onderwijs mede de Duitse of Franse taal omvat). Scholen krijgen op deze manier de mogelijkheid om zich te profileren. Zo kunnen zij ervoor kiezen bijvoorbeeld meer tijd te investeren in drama dan in muziek of vice versa.

1.5 Invoering en overgang

De vernieuwde kerndoelen geven aan de scholen meer ruimte voor variatie in het onderwijsprogramma en een spoedige inwerkingtreding is vanwege deze begunstigende werking gewenst. Het merendeel van de hedendaagse onderwijsmethoden sluit aan op de herziene kerndoelen, blijkt uit overleg met de Groep Educatieve Uitgeverijen. De vernieuwde kerndoelen die vallen onder het domein tijd van het onderdeel «oriëntatie op jezelf en de wereld» bijvoorbeeld, zullen echter leiden tot herziening van de methoden voor geschiedenis. Daar met de aanpassing van enkele didactische methoden tijd is gemoeid en de scholen de tijd moet worden gegeven nieuwe methoden te introduceren, is een overgangsperiode in het besluit opgenomen. Tot 1 augustus 2009 mogen scholen de kerndoelen van 1998 blijven hanteren voor leerlingen die sinds 1 augustus 2005 of eerder aan het onderwijs deelnemen.

De SLO heeft haar voorstel voorgelegd aan een vertegenwoordiging van leraren. Men staat zeer positief ten opzichte van het ontwikkelde materiaal. Men herkent in deze doelen heel goed wat de maatschappij belangrijk vindt om in het basisonderwijs aan de orde te stellen. Men ervaart veel vrijheid voor scholen door de globalere formuleringen van sommige kerndoelen. Wel geven de scholen aan behoefte te hebben aan ondersteuning bij het «vertalen» van de kerndoelen naar de lespraktijk. Ondergetekende heeft aangegeven deze ondersteuning te willen bieden door het stimuleren van het ontwikkelen van onderwijsmethoden, leerlijnen, tussendoelen en toetsen. Deze middelen bieden scholen tevens een referentiekader bij de verantwoording.

Verder zal ondergetekende scholen en andere relevante partijen vroegtijdig uitgebreid hebben geïnformeerd over de herziening van kerndoelen.

2. Financiële consequenties

Dit besluit heeft nauwelijks financiële gevolgen: de aanschaf van nieuwe (geschiedenis)methoden kunnen scholen opvangen via de reguliere bekostiging voor materiële instandhouding en daarmee zijn de extra kosten voor de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nihil. Voor 2005 is wel een budget van € 50.000 beschikbaar voor communicatie van de herziene kerndoelen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

In navolging van de Vlaamse eindtermen voor lager onderwijs.

Naar boven