Besluit van 26 januari 2005 tot aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 en van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 22 december 2004, nr. WDB 2004-795M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 28 van de Invorderingswet 1990 en artikel 3 en 39 van de Wet waardering onroerende zaken;

De Raad van State gehoord (advies van 6 januari 2005, nr. W06.04.0626/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 21 januari 2005, nr. WDB 2005-00019M, Directoraat-Generaal van Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Directe Belastingen, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 wordt «elfde of zeventiende lid, van de wet» vervangen door: elfde of zeventiende tot en met negentiende lid, van de wet.

ARTIKEL II

Het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, eerste volzin, wordt «Bij ministeriële regeling» vervangen door: Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. In het vierde lid wordt «bij ministeriële regeling» vervangen door: bij regeling van Onze Minister.

B

In artikel 2a, eerste lid, wordt «Bij ministeriële regeling» vervangen door: Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Ten behoeve van de heffing van belastingen door de afnemers worden door het college van burgemeester en wethouder ten minste de in de bijlage vermelde gegevens geregistreerd met betrekking tot:

a. onroerende zaken die bij de waardebepaling op grond van de wet in aanmerking worden genomen;

b. onroerende zaken waarvan de waarde op grond van artikel 120, derde lid, van de Waterschapswet bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de omslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 januari 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de achtste februari 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel I (artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990)

De wijziging van artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 betreft een aanpassing van de verwijzingen naar artikel 25 van de Invorderingswet 1990. Deze aanpassing houdt verband met het door de Tweede Kamer aangenomen amendement Van Vroonhoven-Kok (Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 42). Op grond van dit amendement is met ingang van 1 januari 2005 een nieuwe uitstelregeling opgenomen in artikel 25, achttiende en negentiende lid, van de Invorderingswet 1990. Deze nieuwe uitstelregeling heeft betrekking op belastingaanslagen inkomstenbelasting ter zake van stakingswinst vanwege de overdracht van een onderneming aan een natuurlijk persoon die de onderneming voortzet en de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. De wijziging van artikel 6 strekt ertoe dat tijdens de periode bedoeld in artikel 25, achttiende en negentiende lid, van de Invorderingswet 1990 ter zake van het uitstel van betaling geen rente is verschuldigd.

Uit de onderhavige wijziging vloeien geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven voort.

Artikel II, onderdelen A en B (artikel 2 en 2a van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken)

In het kader van het Project Andere Overheid heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: ministerie van BZK) een aantal taken overgenomen van het ministerie van Financiën. Een van deze taken is het uitbetalen van het aandeel van het Rijk (de rijksbelastingdienst) en de waterschappen in het macro kostenforfait aan de afzonderlijke gemeenten. Door deze herstructurering zou er onduidelijkheid kunnen ontstaan over de bewindspersoon die belast is met de behartiging van het belang dat de betrokken regelgevende bevoegdheid beoogt te dienen. Om een dergelijke onduidelijkheid te voorkomen wordt met de wijziging van artikel 2, derde lid en vierde lid, en artikel 2a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken beoogd de regelgevende bevoegdheid voortaan neer te leggen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De gedelegeerde regelgevende bevoegdheid van artikel 2, derde lid, en artikel 2a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken heeft geleid tot de totstandkoming van de Uitvoeringsregeling kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken. Na de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 2, derde lid, en artikel 2a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken wordt deze regeling gecontinueerd onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De jaarlijkse indexatie van de kosten van waardering blijven op grond van de wijziging van artikel 2, vierde lid, behoren tot de regelgevende bevoegdheid van de Minister van Financiën.

Uit de onderhavige wijzigingen vloeien geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven voort.

Artikel II, onderdeel C (artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken)

De wijziging van artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken hangt samen met de wijzigingen van de Wet waardering onroerende zaken die zijn aangebracht bij de Wet van 9 december 2004, Stb. 2004/656 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken).

Door de wijziging per 1 januari 2005 van de Waterschapswet worden onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard alsmede waterzuiveringsinstallaties en waterbeheersingswerken buiten aanmerking gelaten voor de omslagheffing gebouwd. Ondanks het buiten aanmerking laten is het wel noodzakelijk dat de waterschappen gegevens over deze onroerende zaken blijven ontvangen, omdat anders voor deze onroerende zaken mogelijk ten onrechte een omslag ongebouwd opgelegd zal worden. Door deze wijziging van het besluit, blijven gemeenten, ondanks het buiten aanmerking laten in de Waterschapswet, verplicht gegevens voor deze onroerende zaken te leveren. Voor gemeenten brengt deze wijziging geen lastenverzwaring met zich in de uitvoeringskosten. De te leveren gegevens omvatten daarbij niet langer de vastgestelde waarde, omdat voor deze onroerende zaken geen waarde meer zal worden bepaald en vastgesteld op grond van de op artikel 18, derde lid, Wet waardering onroerende zaken gebaseerde Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.

Uit de onderhavige wijzigingen vloeien geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven voort.

Artikel III (inwerkingtreding)

Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. De wijzigingen hangen samen met het door de Tweede Kamer aangenomen amendement Van Vroonhoven-Kok (Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 42) en de wijzigingen van de Wet waardering onroerende zaken die zijn aangebracht bij de Wet van 9 december 2004, Stb. 2004/656 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en van enige andere wetten (meer doelmatige uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken). Hoewel inwerkingtreding per 1 januari 2005 het meest voor de hand ligt is er geen bijzondere reden om aan het uitvoeringsbesluit terugwerkende kracht te verlenen. Wel is er voor gekozen het uitvoeringsbesluit zo spoedig mogelijk in 2005 in werking te laten treden.

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven