Besluit van 3 oktober 2005, houdende vaststelling van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 juni 2005, VGP/VL 2593195, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en van Economische Zaken;

Gelet op:

– richtlijn nr. 96/3/Euratom, EGKS, EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 januari 1996 (PbEG L 21) inzake een afwijking van enkele bepalingen van richtlijn 93/43/EEG van de Raad inzake levensmiddelenhygiëne voor het bulkvervoer van vloeibare oliën en vetten over zee;

– richtlijn nr. 98/28/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1998 (PbEG L 140) inzake een afwijking van enkele bepalingen van richtlijn 93/43/EEG van de Raad inzake levensmiddelenhygiëne voor het bulkvervoer over zee van ruwe suiker;

– richtlijn nr. 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 (PbEU L 157 en L 195) houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van beschikking 95/408/EG van de Raad;

– verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU L 139 en L 226);

– verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226);

– verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226);

– verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU L 165 en L 191); en

– de artikelen 4, eerste en tweede lid, 5, 6, 8, eerste lid, 9, 11, 12, 13, onder a, 14 en 22, eerste lid, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 2 september 2005, no. W13.05.0264/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 september 2005, VGP/VL 2619723, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. verordening (EG) 852/2004: verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU L 139 en L 226);

    b. hygiënecode: een in Nederland opgestelde nationale gids voor goede praktijken inzake hygiëne en de toepassing van HACCP-beginselen als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) 852/2004;

    c. richtlijn 96/3/Euratom, EGKS, EG: richtlijn nr. 96/3/Euratom, EGKS, EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 januari 1996 (PbEG L 21) inzake een afwijking van enkele bepalingen van richtlijn 93/43/EEG van de Raad inzake levensmiddelenhygiëne voor het bulkvervoer van vloeibare oliën en vetten over zee;

    d. richtlijn 98/28/EG: richtlijn nr. 98/28/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1998 (PbEG L 140) inzake een afwijking van enkele bepalingen van richtlijn 93/43/EEG van de Raad inzake levensmiddelenhygiëne voor het bulkvervoer over zee van ruwe suiker;

    e. verordening (EG) 853/2004: verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226);

    f. verordening (EG) 854/2004: verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226);

    g. verordening (EG) 882/2004: verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU L 165 en L 191).

  • 2. Dit besluit is niet van toepassing op:

    a. de exploitanten van slachthuizen, bedoeld in bijlage II, secties II en III, van verordening (EG) 853/2004;

    b. de exploitanten van inrichtingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, van verordening (EG) 852/2004, waar uitsluitend handelingen worden verricht ten aanzien van levende dieren en vers vlees van:

    1°. als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren;

    2°. pluimvee en lagomorfen;

    3°. gekweekt wild; of

    4°. vrij wild;

    als bedoeld in bijlage III, secties I tot en met IV, van verordening (EG) 853/2004;

    c. de officiële controles van vers vlees en daarmee verband houdende bepalingen, bedoeld in artikel 5 en bijlage I, van verordening (EG) 854/2004; en

    d. de officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn, bedoeld in verordening (EG) 882/2004.

Artikel 2

  • 1. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, 4, eerste, tweede, en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, en 6, tweede lid, en derde lid, onder a, b, en c, van verordening (EG) 852/2004.

  • 2. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, 4, eerste tot en met vierde lid, 5, 6, eerste, derde, en vierde lid, 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van verordening (EG) 853/2004.

  • 3. Het is verboden te handelen in strijd met de krachtens artikelen 3, zesde lid, en 10 vastgestelde regels.

  • 4. Het is verboden rauwe koemelk, bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie, te verhandelen, anders dan met inachtneming van artikel 8.

Artikel 3

  • 1. Bevoegde autoriteit:

    a. bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, van verordening (EG) 852/2004, en in artikel 2, eerste lid, onder c, van verordening (EG) 854/2004, is de Voedsel en Waren Autoriteit;

    b. bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, van verordening (EG) 852/2004, met betrekking tot bijlage I van die verordening, is de Algemene Inspectiedienst;

    c. bedoeld in artikel 2, vierde lid, van verordening (EG) 882/2004, zijn de diensten waarbij de krachtens de Warenwet aangewezen ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Warenwet gestelde voorschriften, werkzaam zijn.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is Onze Minister de bevoegde autoriteit inzake:

    a. de verlening van erkenningen van inrichtingen als bedoeld in:

    1°. artikel 4 van verordening (EG) 853/2004;

    2°. artikel 3 van verordening (EG) 854/2004;

    b. het bij niet-naleving van verordening (EG) 852/2004 of van verordening (EG) 853/2004 indien nodig:

    1°. schorsen of intrekken van de erkenning van inrichtingen als bedoeld onder a;

    2°. beperken of verbieden van het op de markt brengen van bepaalde eet- en drinkwaren;

    3°. bevelen van de monitoring, het terugroepen, uit de handel nemen of vernietigen van eet- en drinkwaren;

    4°. machtiging verlenen om eet- en drinkwaren aan te wenden voor andere doeleinden dan waarvoor zij oorspronkelijk waren bedoeld; of

    5°. tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, gelasten van de sluiting van het betrokken bedrijf.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is het Productschap Vis de bevoegde autoriteit, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk II, van verordening (EG) 854/2004. Dat productschap informeert ook de Voedsel en Waren Autoriteit op de voet van punt E, onder a en b, van dat hoofdstuk.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister worden procedures vastgesteld als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, en artikel 31, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, van verordening (EG) 882/2004.

§ 2. Hygiënecodes

Artikel 4

  • 1. Een hygiënecode wordt op initiatief van de opstellers ervan:

    a. besproken in het Regulier Overleg Warenwet; en

    b. vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan Onze Minister.

  • 2. Onze Minister keurt een hygiënecode goed indien die hygiënecode:

    a. is opgesteld in overeenstemming met artikel 8, eerste lid, onder b, van verordening EG) 852/2004;

    b. bruikbaar is voor de sector waarop die code betrekking heeft;

    c. waar mogelijk en zinvol ter verificatie van de procesbeheersing is voorzien van microbiologische richtwaarden, gerelateerd aan de kritische controlepunten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) 852/2004; en

    d. als leidraad kan dienen voor de naleving van artikel 3, artikel 4, of artikel 5, van verordening (EG) 852/2004 in de betrokken sector of voor de betrokken levensmiddelen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid keurt Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een hygiënecode goed die:

    a. betrekking heeft op de primaire productie en de in bijlage I van verordening (EG) 852/2004 bedoelde, daarmee verband houdende bewerkingen;

    b. is opgesteld in overeenstemming met artikel 8, eerste lid, onder c, van verordening (EG) 852/2004;

    c. bruikbaar is voor de sector waarop die code betrekking heeft; en

    d. als leidraad kan dienen voor de naleving van artikel 3, artikel 4, en artikel 5, van verordening (EG) 852/2004 in de betrokken sector of voor de betrokken levensmiddelen.

  • 4. Een in het tweede lid bedoelde goedkeuring kan, voor zover die goedkeuring betrekking heeft op één of meer van de permanente procedures, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) 852/2004, worden ingetrokken indien de desbetreffende procedure niet is herzien en waar nodig aangepast overeenkomstig artikel 5, tweede lid, laatste alinea, van verordening (EG) 852/2004.

  • 5. Onze Minister of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, neemt een in het tweede en vierde lid onderscheidenlijk het derde en vierde lid bedoeld besluit, gehoord het advies van de Voedsel en Waren Autoriteit.

  • 6. Het vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een hygiënecode die vóór de inwerkingtreding van dit besluit is opgesteld en goedgekeurd op de voet van artikel 31, eerste, tweede en derde lid, van de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen.

Artikel 5

  • 1. De exploitant van een levensmiddelenbedrijf wordt bij controle door een met het toezicht op de naleving van verordening (EG) 852/2004 belaste ambtenaar, vóóraf door die ambtenaar in de gelegenheid gesteld te kennen te geven of door dat bedrijf gebruik wordt gemaakt van de voor zijn sector van de levensmiddelenbranche vastgestelde en goedgekeurde hygiënecode, bedoeld in artikel 4.

  • 2. De exploitant van een levensmiddelenbedrijf, die gebruik maakt van de hygiënecode, bedoeld in het eerste lid:

    a. voldoet aan de artikelen 3, 4 of 5 van verordening (EG) 852/2004, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder d, indien hij handelt volgens de voorschriften in die hygiënecode die daarop betrekking hebben;

    b. voldoet niet aan de artikelen 3, 4 of 5 van verordening (EG) 852/2004, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder d, indien hij niet handelt volgens de voorschriften in die hygiënecode die daarop betrekking hebben.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het gebruik van:

    a. een hygiënecode die vóór de inwerkingtreding van dit besluit is opgesteld en goedgekeurd op de voet van artikel 31, eerste, tweede en derde lid, van de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen;

    b. communautaire gidsen als bedoeld in artikel 9 van verordening (EG) 852/2004.

§ 3. Bulkvervoer over zee van vloeibare oliën of vetten, en suiker

Artikel 6

In afwijking van artikel 4, tweede lid, van verordening (EG) 852/2004:

a. mag het bulkvervoer in zeeschepen van vloeibare oliën of vetten die zullen worden gebruikt voor menselijke consumptie, geschieden met inachtneming van richtlijn 96/3/Euratom, EGKS, EG;

b. mag het bulkvervoer over zee van ruwe suiker die zonder een volledig en effectief raffinageproces te hebben ondergaan niet bestemd is voor gebruik als eetwaar of ingrediënt van een levensmiddel, geschieden met inachtneming van richtlijn 98/28/EG.

§ 4. Rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden primaire producten door de producent

Artikel 7

  • 1. De rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert, bedoeld in:

    a. artikel 1, tweede lid, onder c, van verordening (EG) 852/2004; en

    b. artikel 1, derde lid, onder c, van verordening (EG) 853/2004;

    geschiedt op zindelijke wijze en zodanig dat:

    1°. geen verontreiniging plaats kan hebben met zodanige hoeveelheden van stoffen dat zij uit het oogpunt van de gezondheid van de mens schadelijk kunnen zijn, of met organismen of virussen die onder redelijkerwijze te verwachten omstandigheden schadelijk kunnen zijn of worden; en

    2°. onder 1° bedoelde organismen zich niet zodanig kunnen vermeerderen of zodanige toxinen kunnen vormen dat zij uit het oogpunt van de gezondheid van de mens schadelijk kunnen zijn of worden.

  • 2. Met betrekking tot het eerste lid kan een hygiënecode worden opgesteld. In dat geval zijn artikel 4, eerste lid, tweede lid, onder a, b en d, vierde en vijfde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Rauwe melk

Artikel 8

  • 1. Rauwe koemelk, bestemd voor directe aflevering aan particulieren, is uitsluitend aanwezig:

    1°. op het bedrijf van de melkveehouder waar die melk gewonnen is; en

    2°. in een recipiënt die niet geschikt is om met de inhoud afgeleverd te worden aan particulieren;

    en voldoet aan de volgende eisen:

    a. kiemgetal bij 30 °C ≤ 50.000 per ml1;

    b. Staphylococcus aureus (per ml): m=100, M=500, n=5, c=22; en

    c. Salmonella is afwezig in 25 g: n=5, c=0.

    1 Meetkundig gemiddelde, geconstateerd over een periode van twee maanden, met ten minste twee monsternemingen per maand.

    2 n: aantal eenheden waaruit een monster bestaat;

    m: drempelwaarde voor het aantal bacteriën: het resultaat is bevredigend als het aantal bacteriën in alle eenheden gelijk is aan of groter is dan m;

    M: maximumwaarde voor het aantal bacteriën: het resultaat is onbevredigend als het aantal bacteriën in één of meer eenheden gelijk is aan of groter is dan M;

    c: aantal eenheden waarin het aantal bacteriën mag liggen tussen m en M, en waarbij het monster nog aanvaardbaar is als het aantal bacteriën in de andere eenheden gelijk is aan of kleiner is dan m.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde melk wordt, wanneer zij niet binnen twee uur na het melken aan de consument wordt verkocht, gekoeld tot:

    a. indien die melk binnen 24 uur na het melken verkocht wordt: een temperatuur van 8 °C of lager;

    b. indien die melk niet binnen 24 uur na het melken verkocht wordt: een temperatuur van 6 °C of lager.

  • 3. Op of in de directe omgeving van de in het eerste lid bedoelde recipiënt wordt duidelijk leesbaar de volgende vermelding gebezigd: RAUWE MELK VOOR GEBRUIK KOKEN.

Artikel 9

De Voedsel en Waren Autoriteit is bevoegd de toestemming te verlenen, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder b, van verordening (EG) 853/2004.

Artikel 10

Onze Minister stelt nadere regels inzake de artikelen 1 tot en met 9, voor zover die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de bij of krachtens verordeningen (EG) 852/2004, 853/2004, 854/2004 of 882/2004 gestelde voorschriften.

Artikel 11

Een wijziging van:

a. richtlijn 96/3/Euratom, EGKS, EG; of

b. richtlijn 98/28/EG;

gaat voor de toepassing van artikel 6 gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 12

Het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 3, 5, en 16, vervallen.

B

In artikel 15, achtste lid, wordt «in een krachtens dit besluit door Onze Minister goedgekeurde hygiënecode» vervangen door: in een krachtens het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen door Onze Minister goedgekeurde hygiënecode.

Artikel 13

Aan artikel 8 van het Warenwetbesluit Verpakte waters wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid is natuurlijk mineraalwater, bestemd voor de bereiding van een als frisdrank of limonade aangeduide waar, aan de bron gebotteld of in een andere recipiënt geplaatst die niet bestemd is voor de eindverbruiker.

Artikel 14

Het Warenwetbesluit Eiprodukten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste, derde, vijfde en zesde vervallen, waarna het tweede en vierde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

B

De artikelen 3, 4, 5, 6, derde en vierde lid, 7, 8, 9, 11, 12, en 13 vervallen.

C

In artikel 6, eerste lid, wordt «bijlage III» vervangen door: de bijlage.

D

Artikel 10, eerste lid, vervalt, waarna het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.

E

De bijlagen I, II, IV en V vervallen.

F

In bijlage III wordt «Bijlage III» vervangen door:

Bijlage

Deze bijlage behoort bij artikel 6, eerste lid.

Artikel 15

De artikelen 5 en 6 van het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen vervallen.

Artikel 16

Artikel 2a van het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onze Minister stelt ter uitvoering van richtlijn 94/65/EG bij ministeriële regeling nadere regels met betrekking tot de bereiding, behandeling, bewerking, verwerking en verhandeling van vleesbereidingen en gehakt vlees, bedoeld in het eerste lid.

2. Het derde lid vervalt.

Artikel 17

Het Warenwetbesluit Zuivel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 vervalt.

B

Artikel 4, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervalt het woord «en».

2. Onderdeel d vervalt.

Artikel 18

Artikel 2 van het Warenwetbesluit Uitvoer van waren wordt als volgt gewijzigd:

1. De beide onderdelen a vervallen, waarna de onderdelen c en d worden geletterd a en b.

2. De aanhef van het nieuwe onderdeel b komt te luiden:

b. voor zover, bij gebreke van voorschriften, bedoeld onder a:.

Artikel 19

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 20

Dit besluit wordt aangehaald als: Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 3 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 30 april 2004 (PbEU L 139) zijn gepubliceerd:

a. verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEU L 139 en L 226), verder te noemen: verordening (EG) 852/2004;

b. verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226), verder te noemen: verordening (EG) 853/2004;

c. verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226), verder te noemen: verordening (EG) 854/2004;

d. verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU L 165 en L 191), verder te noemen: verordening (EG) 882/2004;

e. richtlijn nr. 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 (PbEU L 157 en L 195) houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de richtlijnen 89/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van beschikking 95/408/EG van de Raad, verder te noemen: richtlijn 2004/41/EG.

Deze publicaties zijn gerectificeerd op 28 mei 2004 (PbEU L 191), 2 juni 2004 (PbEU L 195), en 25 juni 2004 (PbEU L 226).

Deze verordeningen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2006 (uitgezonderd de artikelen 27 en 28 van verordening (EG) 882/2204, die van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2007). Met ingang van 1 januari 2006 dient voorts richtlijn 2004/41/EG te zijn uitgevoerd.

Net als andere EG-verordeningen zijn deze verordeningen verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat van de Europese Unie. Het is daarom niet noodzakelijk en zelfs niet toegestaan deze verordeningen om te zetten in nationale wetgeving. Wel is het, om overtreding van die voorschriften uit de verordeningen te kunnen bestraffen, noodzakelijk om deze aan te wijzen als strafbaar of beboetbaar feit. Dat gebeurt met dit besluit.

Bij dit besluit zijn krachtens de Warenwet de nationale verbodsbepalingen vastgesteld die in verband met deze verordeningen noodzakelijk zijn met betrekking tot eet- en drinkwaren.

Daarnaast zijn bij dit besluit de nationale bepalingen vastgesteld die wat betreft levensmiddelen noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van deze verordeningen.

De verordeningen voorzien alle in een procedure voor het vaststellen van uitvoeringsbepalingen en overgangsbepalingen, en voor het wijzigen en aanpassen van bepaalde bijlagen. Deze bepalingen kunnen dus uitsluitend in communautair verband – via zogenaamde Comitologie – worden vastgesteld. De lidstaten zijn niet bevoegd deze bepalingen zelf vast te stellen, tenzij de verordeningen dat nadrukkelijk voorschrijven of mogelijk maken. Daarvan is slechts sprake in een zeer beperkt aantal gevallen.

Gezien de voorgaande alinea bevat dit besluit met betrekking tot levensmiddelen slechts aanvullende nationale bepalingen die (a) noodzakelijk zijn ter bescherming van de volksgezondheid en (b) niet in strijd zijn met dan wel zijn vereist bij de verordeningen.

Wat betreft richtlijn 2004/41/EG stelt dit besluit de ter uitvoering daarvan noodzakelijke wijzigingen vast van enkele Warenwetbesluiten.

Bij aparte maatregel van bestuur tot wijziging van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, is de bestuurlijke boete vastgesteld die bij overtreding van bovengenoemde verordeningen kan worden opgelegd.

Verordening (EG) 852/2004

Verordening (EG) 852/2004 is de gemeenschappelijke basis voor de hygiënische productie van alle levensmiddelen, inclusief producten van dierlijke oorsprong. De verordening bevat daartoe de algemene hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven. Zij is van toepassing op alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, alsmede op de uitvoer.

Nieuw ten opzichte van richtlijn 93/43/EEG is met name dat bijlage I van verordening (EG) 852/2004 nu ook voorschriften bevat voor de primaire productie, bedoeld in artikel 3, zeventiende lid, van verordening (EG) 178/2002. Weliswaar is het nog niet haalbaar geacht hierop de HACCP1-beginselen toe te passen, maar ook voor de primaire productie kunnen voortaan hygiënecodes worden vastgesteld. Slachten van dieren wordt overigens niet langer tot de primaire productie gerekend.

Een gedetailleerde toelichting op verordening (EG) 852/2004 is opgenomen in de 26 overwegingen bij die verordening.

Verordening (EG) 852/2004 vervangt de bij die verordening ingetrokken richtlijn 93/43/EEG2. Richtlijn 93/43/EEG was geïmplementeerd bij het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (verder te noemen: BBL) en de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen (verder te noemen: WHL). De desbetreffende bepalingen in het BBL en de WHL dienden daarom te vervallen. Nadere bijzonderheden zijn vermeld bij de toelichting op artikel 12.

Nu verordening (EG) 852/2004 nadrukkelijk ook van toepassing is op de uitvoer van alle levensmiddelen, is het gewenst ook dit besluit van toepassing te laten zijn op de uitvoer van alle levensmiddelen. Artikel 2, onder a en b, van het Warenwetbesluit Uitvoer van waren dient daarom te vervallen. Nadere bijzonderheden zijn vermeld bij de toelichting op artikel 18.

Artikel 13, derde en vierde lid, van verordening (EG) 852/2004 staat de lidstaten voor met name genoemde situaties toe nationale maatregelen te treffen ter aanpassing van bijlage II van die verordening. Voor Nederland is het vooralsnog niet noodzakelijk van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Verordening (EG) 853/2004

Naast de gemeenschappelijke basis van verordening (EG) 852/2004, bevat verordening (EG) 853/2004 specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong. Verordening (EG) 853/2004 is dus een aanvulling op verordening (EG) 852/2004. In overweging 12 bij verordening (EG) 853/2004 is dit nader toegelicht. Verordening (EG) 853/2004 is van toepassing op onverwerkte en verwerkte producten van dierlijke oorspong.

Een gedetailleerde toelichting op verordening (EG) 853/2004 is opgenomen in de 30 overwegingen bij die verordening.

Verordening (EG) 853/2004 is, tenzij nadrukkelijk anders is bepaald, niet van toepassing op samengestelde levensmiddelen die zowel producten van plantaardige oorsprong als verwerkte producten van dierlijke oorsprong bevatten. Verwerkte producten van dierlijke oorspong die worden gebruikt bij de bereiding van samengestelde levensmiddelen, moeten wél voldoen aan verordening (EG) 853/2004.

Voorts is verordening (EG) 853/2004 niet van toepassing op de detailhandel, tenzij in die verordening nadrukkelijk anders is bepaald. Artikel 1, vijfde lid, onder c, van verordening (EG) 853/2004, biedt Nederland evenwel de mogelijkheid verordening (EG) 853/2004 toch toe te passen op de Nederlandse detailhandel. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, aangezien verordening (EG) 852/2004 ter zake reeds voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de volksgezondheid.

Verordening (EG) 853/2004 bevat diverse voorschriften die tot de inwerkingtreding van dit besluit waren geregeld bij of krachtens de Vleeskeuringswet, dan wel bij wetgeving van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Uit praktische overwegingen is besloten de primaire verantwoordelijkheid voor de vleeskeuring onder te brengen bij de Minister van LNV. Als gevolg daarvan is de Vleeskeuringswet ingetrokken, en zijn de voor de slacht en vleeskeuring noodzakelijke bepalingen vastgesteld door de Minister van LNV. Dit besluit heeft daarom geen betrekking op inrichtingen voor het slachten van dieren en het keuren van vers vlees. In artikel 1, tweede lid, onder a en b, is deze inperking van de reikwijdte van dit besluit nader gepreciseerd.

Verordening (EG) 853/2004 komt in de plaats van diverse richtlijnen en beschikkingen. Deze EG-besluiten zijn daarom (grotendeels) ingetrokken bij richtlijn nr. 2004/41/EG. Ter uitvoering van richtlijn 2004/41/EG zijn diverse Warenwetbesluiten gewijzigd. Dat is geregeld bij de artikelen 11 tot en met 17 van dit besluit.

Verordening (EG) 853/2004 bevat onder meer de voorschriften die tot de inwerkingtreding van dit besluit waren gesteld bij:

a. de Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 1985;

b. de Regeling keuring en handelsverkeer vleesproducten 1993; en

c. de Regeling keuring en handel dierlijke producten;

van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Bij toepasbaarheid van één van deze drie regelingen waren de bij of krachtens de Warenwet gestelde voorschriften niet van toepassing op een kennelijk voor uitvoer bestemde waar.

Ter voorkóming van blijvende versnippering van regelgeving is het gewenst deze inperking van de reikwijdte van de Warenwet op te heffen. Nadere bijzonderheden zijn vermeld bij de toelichting op artikel 18.

Artikel 10, derde en vierde lid, van verordening (EG) 853/2004 staat de lidstaten voor met name genoemde situaties toe nationale maatregelen te treffen ter aanpassing van bijlage III van die verordening. Voor Nederland is het wat betreft de secties V tot en met XV van bijlage III vooralsnog niet noodzakelijk van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Nederland heeft wél gebruik gemaakt van de mogelijkheid nationale maatregelen te handhaven die het in de handel brengen van rauwe koemelk, bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie, beperken. Die bevoegdheid heeft Nederland op basis van artikel 10, achtste lid, onder a, van verordening (EG) 853/2004. Bij de toelichting op artikel 8 van dit besluit is hier nader op ingegaan.

Verordening (EG) 854/2004

Verordening (EG) 854/2004 bevat specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van producten van dierlijke oorsprong. Deze verordening geldt naast verordening (EG) 882/2004, en is alleen van toepassing op activiteiten en personen waarop verordening (EG) 853/2004 van toepassing is. Een verdere toelichting is opgenomen in de dertien overwegingen bij die verordening.

Hierboven is uiteengezet dat de Minister van LNV nu primair verantwoordelijk is voor het slachten van dieren en het keuren van vers vlees. Dit besluit heeft daarom geen betrekking op de officiële controles van vers vlees. In artikel 1, tweede lid, onder c, is deze inperking van de reikwijdte van dit besluit nader gepreciseerd.

Verordening (EG) 882/2004

Verordening (EG) 882/2004 bevat algemene regels voor de uitvoering van officiële controles op de naleving van voorschriften die in het bijzonder zijn gericht op:

a. het voorkómen, wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen van rechtstreekse of door het milieu veroorzaakte risico’s voor mens en dier;

b. het zorgen voor eerlijke praktijken in de handel in levensmiddelen en diervoeders en het beschermen van de belangen van de consument, onder meer door de etikettering van diervoeders en levensmiddelen en andere vormen van consumentenvoorlichting.

Een uitgebreide toelichting op verordening (EG) 882/2004 is te vinden in de 49 overwegingen bij die verordening.

Dit besluit is niet van toepassing op de officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders, diergezondheid en dierenwelzijn, bedoeld in verordening (EG) 882/2004. Voor zover noodzakelijk zijn ter zake voorschriften vastgesteld op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De financiering van officiële controles vindt plaats met inachtneming van de artikelen 26 tot en met 28 van verordening (EG) 882/2004. De hiervoor noodzakelijke wijzigingen zullen bij aparte maatregel van bestuur worden aangebracht in het Warenwetbesluit retributies levensmiddelen.

Richtlijn 2004/41/EG

Bij richtlijn 2004/41/EG worden de EG-richtlijnen ingetrokken die overbodig zijn geworden door de vaststelling van de verordeningen (EG) 853/2004 en 854/2004. In afwachting van de vaststelling van microbiologische criteria en criteria voor temperatuurbeheersing overeenkomstig artikel 4 van verordening (EG) 852/2004, blijven eventuele criteria die zijn vastgesteld in de in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2004/41/EG vermelde richtlijnen, vooralsnog evenwel van kracht.

Ter uitvoering van richtlijn 2004/41/EG zijn diverse besluiten en regelingen per 1 januari 2006 ingetrokken of gewijzigd. Bij de toelichting op de artikelen 11 tot en met 17 van dit besluit is hier nader op ingegaan.

Artikelsgewijs

Bevoegde autoriteit (artikel 3)

Bij artikel 3, eerste lid, onder a, is de Voedsel en Waren Autoriteit (verder te noemen: VWA) aangewezen als bevoegde autoriteit, bedoeld in de verordeningen (EG) 852/2004, 853/2004 en 854/2004.

Op de voet van artikel 4, derde lid, van verordening (EG) 882/2004 kunnen lidstaten van de Europese Unie de bevoegdheid tot het uitvoeren van officiële controles, ook overdragen aan één of meer andere (regionale of lokale) autoriteiten dan de centrale bevoegde autoriteit. Nederland heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Met de oprichting van de VWA is immers beoogd één sterke autoriteit voor voedsel en waren in het leven te roepen. Het is daarom gewenst dat de VWA deze officiële controles zelf kan uitvoeren.

Bij artikel 3, eerste lid, onder b, is ook de Algemene Inspectiedienst (AID) aangewezen als bevoegde autoriteit met betrekking tot bijlage I van verordening (EG) 852/2004. Hiervoor is gekozen gezien de huidige belangrijke rol van de AID bij het handhaven van de wetgeving voor de primaire productie. Het is evenwel de bedoeling deze taken op de langere termijn te laten overnemen door de VWA.

Bij artikel 3, eerste lid, onder c, zijn alle diensten waar de ambtenaren werkzaam zijn, belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Warenwet gestelde voorschriften, aangewezen als bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 2, vierde lid, van verordening (EG) 882/2004. Dat betreft allereerst de VWA, maar ook bijvoorbeeld de AID, de Dienst Regelingen, en de douane. Deze bepaling is noodzakelijk aangezien alle officiële controles op de naleving van de levensmiddelenwetgeving dienen plaats te vinden met inachtneming van die verordening.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft op de voet van de artikelen 25 en 25a3 van de Warenwet de taakverdeling tussen deze ambtenaren geregeld.

Bij artikel 3, tweede lid, is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aangewezen als bevoegde autoriteit voor (a) de erkenning van inrichtingen en (b) het uitoefenen van bepaalde bevoegdheden bij niet-naleving van verordeningen (EG) 852/2004 en 853/2004. De toedeling van de onder b bedoelde bevoegdheden sluit aan bij artikel 54, tweede lid, van verordening (EG) 882/2004, voor zover de nationale regelgeving daarin nog niet heeft voorzien.

De aard van de in de vorige alinea bedoelde bevoegdheden noopt ertoe de Minister van VWS met de uitoefening van die bevoegdheden te belasten. Dat neemt echter niet weg dat de uitvoerbaarheid van de regelgeving ermee gebaat kan zijn indien deze bevoegdheden voor zover nodig worden gemandateerd aan de AID wat betreft de primaire productie, bedoeld in bijlage I van verordening (EG) 852/2004 onderscheidenlijk de VWA voor de overige aspecten van verordeningen (EG) 852/2004 en 853/2004. Indien daartoe wordt besloten – hetgeen in de rede ligt – zal de VWA worden toegestaan ter zake van het verlenen van erkenningen weer ondermandaat te verlenen aan een andere dienst met specifieke kennis op dit terrein. Daarbij kan met name gedacht worden aan controleorganen als de stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) en de stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE).

Inrichtingen die zich bezighouden met de primaire productie, bedoeld in bijlage I van verordening (EG) 852/2004, hebben geen erkenning nodig. Aan de AID hoeft daarom geen mandaat verleend te worden voor het erkennen van inrichtingen.

Voor zover noodzakelijk zijn het COKZ en het CPE overigens ook krachtens de Warenwet belast met het toezicht op de naleving van de desbetreffende regels voor de zuivel- onderscheidenlijk de eieren- en eiproductensector. Het COKZ en het CPE zijn gehouden daarbij de aanwijzingen van de Minister van VWS en van de VWA in acht te nemen. Als gevolg hiervan kunnen zowel het COKZ als het CPE de controlewerkzaamheden blijven uitvoeren die deze controleorganen ook vóór de inwerkingtreding van dit besluit verrichtten. De juridische grondslag daarvoor is echter niet meer gelegen in de Landbouwkwaliteitswet, maar in de Warenwet.

Bij artikel 3, derde lid, is het Productschap Vis aangewezen als de bevoegde autoriteit, belast met de classificatie van productie- en heruitzettingsgebieden, en het uitoefenen van de overige taken en bevoegdheden van de bevoegde autoriteit, bedoeld in bijlage II, hoofdstuk II, van verordening (EG) 854/2004. Hiervoor is gekozen aangezien het productschap deze taken ook vóór de inwerkingtreding van dit besluit reeds verrichtte. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit is wat betreft het stellen van regels inzake de classificatie van productie- en heruitzettingsgebieden evenwel sprake van medebewind, en behoeven de in dit kader door het productschap vast te stellen verordeningen de goedkeuring, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Warenwet.

Bij artikel 3, vierde lid, is de Minister van VWS aangewezen als bevoegde autoriteit voor het vaststellen van procedures inzake (1°) het recht van exploitanten van levensmiddelenbedrijven om een aanvullende expertise aan te vragen (artikel 11, vijfde lid, van verordening (EG) 882/2004), en (2°) de erkenning en registratie van levensmiddelenbedrijven (artikel 31 van verordening (EG) 882/2004).

Hygiënecodes (artikel 4 en artikel 5)

Evenals richtlijn 93/43/EEG voorziet verordening (EG) 852/2004 in het gebruik van nationale gidsen voor goede praktijken inzake hygiëne en de toepassing van HACCP-beginselen. Deze gidsen kunnen op basis van vrijwilligheid worden gebruikt door exploitanten van levensmiddelenbedrijven. In Nederland zijn deze gidsen sinds jaar en dag aangeduid met de inmiddels ingeburgerde term hygiënecodes. Uit oogpunt van herkenbaarheid en continuïteit wordt dit ingeburgerde Nederlandse begrip ook gebruikt in dit besluit. Artikel 1, eerste lid, onder b, regelt dat.

Artikel 8 van verordening (EG) 852/2004 bevat regels voor het opstellen en de toepassing van hygiënecodes. De Nederlandse overheid dient ervoor te zorgen dat dit wat betreft de Nederlandse hygiënecodes op correcte wijze gebeurt, overeenkomstig de doelstellingen van verordening (EG) 852/2004. In artikel 4 van dit besluit is dat uitgewerkt.

Artikel 4, eerste lid, is inhoudelijk gelijk aan artikel 31, derde lid, van de WHL, zoals die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van dit besluit luidde. In artikel 4, tweede lid, is uitvoering gegeven aan artikel 8, derde lid, van verordening (EG) 852/2004. In artikel 4, tweede lid, onder c, wordt verwezen naar microbiologische richtwaarden. Dat zijn de richtwaarden waarover In 1999 afspraken zijn gemaakt in het Regulier Overleg Warenwet. Die afspraken zijn destijds gepubliceerd in de Mededeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 februari 1999/GZB/VVB/99551, Stcrt. 35. De richtwaarden zijn daarmee een leidraad geworden, bedoeld in artikel 8, derde lid, van verordening (EG) 852/2004.

In artikel 31, vierde en vijfde lid, van de WHL, was geregeld op welke wijze bij het toezicht op de naleving van de WHL gebruik werd gemaakt van hygiënecodes. Het is gewenst deze betekenis van hygiënecodes voort te zetten. Artikel 5 van dit besluit voorziet daarin.

Het opstellen van de permanente procedures, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van verordening (EG) 852/2004, is een tijdrovende bezigheid waarvoor grote deskundigheid is vereist. De belangrijkste meerwaarde van een hygiënecode is dat deze permanente procedures daarin reeds zijn opgenomen. Een ondernemer die ervoor kiest de voor zijn branche vastgestelde hygiënecode te gebruiken, hoeft die procedures dus niet zelf op te stellen. Die ondernemer kan ermee volstaan deze procedures op correcte wijze uit te voeren en te handhaven, overeenkomstig artikel 5, vierde lid, van verordening (EG) 852/2004.

In het kader van de WHL werden deze permanente procedures overigens ook wel aangeduid met het begrip voedselveiligheidsplan.

Bij de inwerkingtreding van dit besluit zijn in Nederland ruim dertig hygiënecodes van kracht die zijn opgesteld en goedgekeurd volgens de procedure van artikel 31, eerste tot en met derde lid, van de WHL. In deze «oude» hygiënecodes is, met het oog op de bruikbaarheid, steeds vermeld welke passages daarin betrekking hebben op welke in artikel 31, eerste lid, van de WHL, genoemde bepalingen.

Deze «oude» hygiënecodes blijven na de inwerkingtreding van verordening (EG) 852/2004 van toepassing, mits zij met de doelstellingen van de verordening stroken. Aldus artikel 8, vijfde lid, van verordening (EG) 852/2004.

Om te beoordelen in hoeverre de «oude» hygiënecodes stroken met de doelstellingen van verordening (EG) 852/2004, is het noodzakelijk het verband vast te stellen tussen enerzijds de artikelen uit de WHL waarop «oude» hygiënecodes betrekking konden hebben, en anderzijds de daarmee overeenkomende bepalingen uit verordening (EG) 852/2004. Dat verband is weergegeven in onderstaande tabel.

WHL

verordening (EG) 852/2004

art. 2 lid 1

bijl. II, hfdst. IX.1

art. 2 lid 2

bijl. II, hfdst. IX.8

art. 3

bijl. II, hfdst. IX.6

art. 4

bijl. II, hfdst. XII

art. 6 lid 1

bijl. II, hfdst. I, punten 1 en 7

art. 6 lid 2

bijl. II, hfdst. IX.4 eerste volzin

art. 7

bijl. II, hfdst. I.2

art. 8

bijl. II, hfdst. I.4

art. 9

bijl. II, hfdst. I.3

art. 10

bijl. II, hfdst. I, punten 5 en 6

art. 11

bijl. II, hfdst. I.8

art. 12

bijl. II, hfdst. I.9

art. 14

bijl. II, hfdst. II.1.a

art. 15

bijl. II, hfdst. II.1.b

art. 16

bijl. II, hfdst. II.1.c

art. 17

bijl. II, hfdst. II.1.d

art. 18

bijl. II, hfdst. II.1.e

art. 19

bijl. II, hfdst. II.1.f

art. 20

bijl. II hfdst. II.2

art. 21

bijl. II hfdst. II.3

art. 22 lid 1

bijl. II hfdst. III.1

art. 22 lid 2

bijl. II hfdst. III.1

bijl. II hfdst. IX.3

art. 22 lid 3

art. 5 lid 1

art. 23

bijl. II hfdst. III.2

art. 24 lid 1

art. 24 lid 2

bijl. II hfdst. IX.4 tweede volzin

art. 25

bijl II hfdst. V.1

art. 26 lid 1

bijl. II hfdst. VII.4

art. 26 lid 2

bijl. II hfdst. VII.5

art. 27

bijl. II hfdst. VII.2

art. 28 lid 1

bijl. II hfdst. VI.1

art. 28 lid 2

bijl. II hfdst. VI.2

art. 29 lid 1

bijl. II hfdst. VI.3 tweede volzin

art. 29 lid 2

bijl. II hfdst. VI.3 eerste volzin

art. 30 lid 1

art. 5 lid 1

art. 30 lid 2 onder a t/m e

art. 5 lid 2 onder a t/m e

art. 30 lid 2 slotzin

art. 5 lid 2 onder g

art. 33

bijl. II hfdst. IV.1

art. 34 lid 1

bijl. II hfdst. IV.2

art. 34 lid 2 en 3

bijl. II hfdst. IV.4

art. 34b, lid 2

art. 35

bijl. II hfdst. IV.3

art. 36

bijl. II hfdst. IV.5

art. 37 lid 1 eerste volzin

bijl. II hfdst. IV.6

art. 37 lid 1 tweede volzin

bijl. II hfdst. IX.4 eerste volzin

art. 39 lid 1

art. 39 lid 2 en 3

bijl. II hfdst. VIII.1

art. 39 lid 4 en 5

bijl. II hfdst. VIII.2 eerste volzin

Bij de toepassing van artikel 5, derde lid, onder a, van dit besluit, kan gebruik worden gemaakt van deze tabel.

Bulkvervoer over zee van vloeibare oliën of vetten, en suiker (artikel 6 en artikel 11)

In artikel 17, derde lid, van verordening (EG) 852/2004 is onder andere bepaald dat de op basis van artikel 3, derde lid, van richtlijn 93/43/EEG aangenomen besluiten van kracht blijven totdat zij worden vervangen door bepalingen op basis van verordening (EG) 852/2004. Dat betreft de volgende EG-besluiten:

a. richtlijn nr. 96/3/Euratom, EGKS, EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 januari 1996 (PbEG L 21) inzake een afwijking van enkele bepalingen van richtlijn 93/43/EEG van de Raad inzake levensmiddelenhygiëne voor het bulkvervoer van vloeibare oliën en vetten over zee, verder te noemen: richtlijn 96/3/Euratom, EGKS, EG;

b. richtlijn nr. 98/28/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 1998 (PbEG L 140) inzake een afwijking van enkele bepalingen van richtlijn 93/43/EEG van de Raad inzake levensmiddelenhygiëne voor het bulkvervoer over zee van ruwe suiker, verder te noemen: richtlijn 98/28/EG.

Richtlijn 96/3/Euratom, EGKS, EG en richtlijn 98/28/EG waren uitgevoerd bij artikel 34a onderscheidenlijk artikel 34b van de WHL. Aangezien het niet gewenst is de WHL alleen voor deze twee artikelen in stand te houden, is de implementatie van deze richtlijnen overgeheveld naar artikel 6 van dit besluit. Daarbij is gebruik gemaakt van een dynamische verwijzing naar deze richtlijnen. Daartegen bestaat geen bezwaar, aangezien beide richtlijnen kenbaar en, gezien de specifieke deskundige doelgroep daarvan, eenvoudig te begrijpen zijn.

In artikel 11 is bepaald met ingang van welk tijdstip een toekomstige wijziging van de desbetreffende richtlijn zal gelden voor de toepassing van artikel 6 van dit besluit.

Rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden primaire producten door de producent (artikel 7)

In artikel 1, derde lid, van verordening (EG) 852/2004, is bepaald dat de lidstaten de regels dienen vast te stellen inzake de in artikel 1, tweede lid, onder c, van die verordening bedoelde activiteiten. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 1, derde lid, van verordening (EG) 853/2004. Voor Nederland zijn deze regels voor de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden primaire producten vastgesteld bij artikel 7 van dit besluit.

Artikel 7, eerste lid, is inhoudelijk gelijk aan artikel 3, tweede lid, onder a en b, van het BBL, en artikel 39, eerste lid, van de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen, zoals die onmiddellijk voor de inwerkingtreding van dit besluit luidden. Artikel 3, tweede lid, onder c, van het BBL, is niet overgenomen, aangezien artikel 18, onder b, reeds een vergelijkbaar voorschrift bevat.

Desgewenst kan artikel 7, eerste lid, worden uitgewerkt in een hygiënecode. Artikel 7, tweede lid, regelt dat.

Voor de in artikel 7 van dit besluit opgenomen eisen is gekozen aangezien de desbetreffende producenten van primaire producten daaraan ook reeds vóór de inwerkingtreding van dit besluit dienden te voldoen. Méér regels ter bescherming van de volksgezondheid zijn bij deze rechtstreekse levering van primaire producten niet noodzakelijk. Immers, zodra sprake is van andere dan bovengenoemde rechtstreekse levering, zoals bijvoorbeeld het bereiden van zuivelproducten, dient voluit voldaan te worden aan verordeningen (EG) 852/2004 en 853/2004.

Primaire producten zijn overigens de producten van de primaire productie, gedefinieerd in artikel 3, zeventiende lid, van verordening (EG) 178/20024.

Rauwe melk (artikel 8, artikel 9 en artikel 17, onder A)

Artikel 3 van het Warenwetbesluit Zuivel stelde eisen aan rauwe koemelk, bestemd voor directe aflevering aan particulieren. Ter bescherming van de volksgezondheid is het gewenst die voorschriften te handhaven. Nederland heeft die bevoegdheid krachtens artikel 10, achtste lid, onder a, van verordening (EG) 853/2004. Ter bevordering van de samenhang van regelgeving zijn deze eisen echter overgeheveld naar artikel 8 van dit besluit. Dat is geregeld bij artikel 17, onder A, van dit besluit. Het Warenwetbesluit Zuivel bevat daardoor vanaf de inwerkingtreding van dit besluit geen hygiënenormen meer.

Artikel 9 van de Landbouwkwaliteitsregeling rauwe melk en zuivelbereiding bepaalde dat voor de bereiding van kaas met een rijpingstijd van ten minste 60 dagen vrijstelling of, op aanvraag, ontheffing verleend kon worden van bepaalde eisen inzake de kenmerken van rauwe melk. Artikel 10, achtste lid, onder b, van verordening (EG) 853/2004 staat de lidstaten toe een daarmee vergelijkbare bepaling vast te stellen of te handhaven. Van die bevoegdheid is gebruik gemaakt bij artikel 9 van dit besluit.

Nadere regels (artikel 10)

Voor de goede uitvoering van de bij of krachtens de verordeningen (EG) 852/2004, 853/2004, 854/2004 of 882/2004 gestelde voorschriften kan het noodzakelijk blijken nadere regels vast te stellen. Artikel 10 biedt daartoe de mogelijkheid aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Uit de formulering van artikel 10 blijkt dat het hier uitsluitend gaat om nadere regels waarbij geen keuzen van beleidsinhoudelijke aard aan de orde zijn.

Wijziging BBL en vervallen WHL (artikel 12, onder A)

De artikelen 3, 5 (met uitzondering van het vierde lid) en 16 van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (BBL) bevatten nationale voorschriften die geen uitvoering gaven aan EG-voorschriften. Door het van toepassing worden van verordening (EG) 852/2004 heeft Nederland niet meer de bevoegdheid die nationale voorschriften te handhaven. Die artikelen dienen daarom te vervallen. Artikel 12, onder A, van dit besluit regelt dat.

Het voorschrift van artikel 5, vierde lid, van het BBL, kan echter niet gemist worden. Die bepaling is om die reden bij artikel 13 van dit besluit toegevoegd aan het Warenwetbesluit Verpakte waters.

Als gevolg van het verdwijnen van artikel 3 van het BBL, vervalt de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen (WHL) van rechtswege. De WHL gaf grotendeels uitvoering aan richtlijn 93/43/EEG, maar bevatte ook enkele nationale bepalingen. Ten aanzien van de vervallen nationale bepalingen in de WHL gelden de volgende overwegingen.

Artikel 22, tweede lid, van de WHL had betrekking op het afsluiten van marktkramen met schoon winddicht zeildoek. Deze bepaling kan geschrapt worden, gezien bijlage II, hoofdstuk III, punt 1, van verordening (EG) 852/2004.

Artikel 22, derde lid, van de WHL schreef voor dat in mobiele of tijdelijke bedrijfsruimten slechts bepaalde eenvoudige handelingen, gericht op de directe verkoop van de waar, verricht mochten worden. Tegen het vervallen van dit voorschrift bestaat geen bezwaar, aangezien ook de exploitanten van mobiele en tijdelijke bedrijfsruimten de permanente procedures, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening (EG) 852/2004 moeten toepassen. Desgewenst kan hierbij uiteraard gebruik worden gemaakt van de desbetreffende goedgekeurde hygiënecode. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de Warenwetregeling vrijstelling evenementroken vis met ingang van 1 januari 2006 van rechtswege is vervallen.

Artikel 24, eerste lid, van de WHL stelde de eis dat in winkels aanwezige bereidplaatsen vanuit de verkoopruimte niet vrij toegankelijk zijn voor het publiek. Deze bepaling kan vervallen, aangezien toepassing van bijlage II, hoofdstuk I, punt 2, onder c, van verordening (EG) 852/2004, tot het zelfde resultaat leidt.

Artikel 24, tweede lid, van de WHL, verbood de aanwezigheid van huisdieren in bereidplaatsen van eet- en drinkwaren. Dit voorschrift diende te vervallen, aangezien ter zake nu regels zijn gesteld in bijlage II, hoofdstuk IX, punt 4, van verordening (EG) 852/2004.

Tot slot: de artikelen 38 en 39 van de WHL stelden regels met betrekking tot besmettelijke ziekten en persoonlijke hygiëne. Vergelijkbare voorschriften zijn nu te vinden in bijlage II, hoofdstuk VIII, van verordening (EG) 852/2004.

Wijziging Warenwetbesluit Eiprodukten (artikel 14)

Bij artikel 14 van dit besluit vervallen vrijwel alle artikelen van het Warenwetbesluit Eiprodukten. De bepalingen die gehandhaafd worden zijn noodzakelijk, aangezien daarin voor eiproducten microbiologische criteria en eisen inzake temperatuurbeheersing zijn opgenomen waarin verordening (EG) 852/2004 nog niet voorziet. Hiermee is wat betreft eiproducten uitvoering gegeven aan artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2004/41/EG.

Wijziging van het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen en van de Warenwetregeling Visserijproducten, tweekleppige weekdieren, slakken en kikkerbillen (artikel 15)

Bij artikel 15 van dit besluit vervallen de artikelen 5 en 6 van het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen, aangezien ter zake regels zijn gesteld bij verordening (EG) 853/2004. De artikelen 3 en 4 van dat besluit blijven vooralsnog gehandhaafd, aangezien de krachtens die artikelen vastgestelde ministeriële regeling microbiologische criteria en eisen inzake temperatuurbeheersing bevat waarin verordening (EG) 852/2004 nog niet voorziet. De overige bepalingen van die ministeriële regeling kunnen overigens wél vervallen. Dat zal tijdig vóór 1 januari 2006 geregeld worden. Hiermee is wat betreft visserijproducten, tweekleppige weekdieren, slakken en kikkerbillen uitvoering gegeven aan artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2004/41/EG.

De lijst met handelsbenamingen, bedoeld in artikel 9a, van het Warenwetbesluit Visserijproducten, slakken en kikkerbillen, is door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgenomen in een andere (nieuwe) ministeriële regeling. Tot de inwerkingtreding van dit besluit was die lijst nog te vinden in de bij artikel 20o behorende bijlage XVI van de Warenwetregeling Visserijproducten, tweekleppige weekdieren, slakken en kikkerbillen.

Wijziging Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten en Warenwetregeling Gehakt vlees en vleesbereidingen (artikel 16)

De ter zake noodzakelijke maatregelen zijn vastgesteld bij artikel 16 van dit besluit.

Artikel 2a, tweede en derde lid, van het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten draagt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op bij ministeriële regeling nadere regels vast te stellen ter uitvoering van richtlijn 94/65/EG. Richtlijn 94/65/EG is deels ingetrokken bij richtlijn 2004/41/EG. Artikel 2a, tweede lid, onder a, en derde lid, dienen daarom te vervallen.

De opdracht aan de minister in artikel 2a, tweede lid, onder b, dient vooralsnog evenwel te worden gehandhaafd. Artikel 4, eerste lid, onder a, en derde lid, onder b, en de bijlagen 6 en 7, van de krachtens die bepaling vastgestelde Warenwetregeling Gehakt vlees en vleesbereidingen bevatten immers microbiologische criteria waarin verordening (EG) 852/2004 nog niet voorziet, en die dus gehandhaafd moeten worden. De overige bepalingen van die ministeriële regeling kunnen wél vervallen. Dat zal tijdig vóór 1 januari 2006 geregeld worden. Hiermee is wat betreft vlees, gehakt en vleesproducten uitvoering gegeven aan artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2004/41/EG.

Wijziging Warenwetbesluit Zuivel en Warenwetregeling Zuivelbereiding (artikel 8 en artikel 17, onder A)

Artikel 3 van het Warenwetbesluit Zuivel stelde eisen aan rauwe koemelk, bestemd voor directe aflevering aan particulieren. Ter bescherming van de volksgezondheid is het gewenst die voorschriften te handhaven. Nederland heeft die bevoegdheid krachtens artikel 10, achtste lid, van verordening (EG) 853/2004. Ter bevordering van de samenhang van regelgeving zijn deze eisen echter overgeheveld naar artikel 8 van dit besluit. Dat is geregeld bij artikel 17, onder A, van dit besluit. Het Warenwetbesluit Zuivel bevat daardoor vanaf de inwerkingtreding van dit besluit geen hygiënenormen meer.

Artikel 4, tweede lid, van het Warenwetbesluit Zuivel droeg de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op bij ministeriële regeling nadere regels vast te stellen ter uitvoering van bepaalde richtlijnen. De onder d genoemde richtlijn is ingetrokken bij richtlijn 2004/41/EG. Artikel 4, tweede lid, onder d, dient daarom te vervallen. Artikel 17, onder B, strekt daartoe.

Artikel 4, tweede lid, onder c, van het Warenwetbesluit Zuivel blijft vooralsnog gehandhaafd, aangezien de artikelen 2, 6, 10, eerste lid, en 11, eerste tot en met vijfde lid, van de krachtens die bepaling vastgestelde Warenwetregeling Zuivelbereiding microbiologische criteria bevatten waarin verordening (EG) 852/2004 nog niet voorziet. De overige bepalingen van die ministeriële regeling kunnen overigens wél vervallen. Dat zal tijdig vóór 1 januari 2006 geregeld worden. Hiermee is wat betreft rauwe melk en zuivelproducten uitvoering gegeven aan artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2004/41/EG.

Wijziging Warenwetbesluit Uitvoer van waren (artikel 18)

Artikel 2, onder a en b, van het Warenwetbesluit Uitvoer van waren bepaalde in welke gevallen krachtens de Warenwet gestelde voorschriften niet van toepassing waren ten aanzien van waren die kennelijk bestemd zijn voor uitvoer. Daarvan was sprake bij toepasbaarheid van bepaalde bij of krachtens de Landbouwkwaliteitswet gestelde voorschriften (onderdeel a), dan wel bij toepasbaarheid van een drietal met name genoemde ministeriële regelingen (onderdeel b).

Na de totstandkoming van de verordeningen (EG) 852/2004 en 853/2004, en richtlijn 2004/41/EG, zijn deze bepalingen van het Warenwetbesluit Uitvoer van waren heroverwogen. Verordening (EG) 852/2004 is immers ook van toepassing op de uitvoer van waren. Voorts zijn de EG-richtlijnen waaraan bovengenoemde drie ministeriële regelingen uitvoering gaven ingetrokken en vervangen door specifieke voorschriften ter zake in verordening (EG) 853/2004. Die voorschriften hebben betrekking op zowel de verhandeling binnen de Europese Unie, als de uitvoer naar derde landen.

Ter bevordering van de samenhang en toegankelijkheid van regelgeving is het gewenst deze inperking van de reikwijdte van de Warenwet op te heffen. Artikel 18 van dit besluit regelt dat.

Dit besluit heeft daarmee de zelfde reikwijdte verkregen als de verordeningen (EG) 852/2004, 853/2004 en 854/2004, met uitzondering van de regels voor de vleeskeuring.

Implementatie richtlijn 2004/41/EG

De implementatie van richtlijn 2004/41/EG heeft voor levensmiddelen plaatsgevonden bij (a) dit besluit en (b) een regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, houdende wijziging van diverse Warenwetregelingen in verband met richtlijn 2004/41/EG (verder te noemen: de wijzigingsregeling).

In onderstaande tabel is het verband weergegeven tussen richtlijn 2004/41/EG, dit besluit en de wijzigingsregeling.

Richtlijn 2004/41/EG

dit besluit

de wijzigingsregeling

art. 1

– (geen implementatie vereist)

art. 2 lid 1

– (LNV)

art. 2 lid 2

art. II onder B

art. 2 lid 3

– (LNV)

art. 2 lid 4

art. II onder B

art. 2 lid 5

– (ingetrokken Vleeskeuringswet)

art. 2 lid 6

– (LNV)

art. 2 lid 7

– (LNV)

art. 2 lid 8

art. 14

art. 2 lid 9

art. 15

art. I, onder C en G

art. 2 lid 10

art. 15

art. I

art. 2 lid 11 t/m 13

– (LNV)

art. 2 lid 14

art. 17

art. III

art. 2 lid 15

– (Productschap Vis)

art. 2 lid 16

art. 16

art. II

art. 3 lid 1 en 2

– (geen implementatie vereist)

art. 3 lid 3

art. I onder C, D, E en G

art. 4 lid 1

– (geen implementatie vereist)

 

art. 4 lid 2

deze regeling

art. 4 lid 3

– (geen implementatie vereist)

art. 5

– (LNV)

art. 6

– (geen implementatie vereist)

art. 7

– (geen implementatie vereist)

art. 8

art. 19

art. IV

art. 9

– (geen implementatie vereist)

Administratieve lasten

Dit besluit leidt uitsluitend tot een verschuiving van administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven. De tot de inwerkingtreding van dit besluit door de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen veroorzaakte lasten (€ 192.282.600; bron: Nulmeting VWS) dienen vanaf 1 januari 2006 te worden toegerekend aan verordening (EG) 852/2004. Volgens de huidige definitie zijn dat op zich zelf geen door dit besluit veroorzaakte administratieve lasten. Bij de onderhandelingen in Brussel over deze Europese regelgeving is het niet gelukt de hoogte van deze administratieve lasten terug te dringen.

Vanaf 1 januari 2006 geldt de nieuwe eis van de Europese Unie dat alle levensmiddelenbedrijven geregistreerd moeten zijn. Deze verplichte registratie zal worden uitgewerkt in een ministeriële regeling waarbij de administratieve lasten in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ernaar gestreefd de uitvoering zodanig te kiezen dat zo min mogelijk administratieve lasten worden veroorzaakt.

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Actal heeft geadviseerd het ontwerpbesluit in te dienen, maar dringt erop aan de met de verplichte registratie gemoeide administratieve lasten zo laag mogelijk te houden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 november 2005, nr. 217.

XNoot
1

Hazard Analysis and Critical Control Point.

XNoot
2

Richtlijn nr. 93/43/EEG van de Raad van 14 juni 1993 inzake levensmiddelenhygiëne (PbEG L 175).

XNoot
3

Artikel 25a zal per 1 januari 2006 worden toegevoegd aan de Warenwet. Zie Kamerstukken II 2004–2005, 30 201, nr. 2.

XNoot
4

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG L 31).

Naar boven