Besluit van 3 oktober 2005, houdende regels met betrekking tot de subsidiëring ten behoeve van de bouw van woningen in stedelijke regio’s gedurende de periode 1 januari 2005 – 31 december 2009 (Besluit locatiegebonden subsidies 2005), en tot wijziging van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (vervallen legesvrijdom voor toegelaten instellingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 juni 2005, nr. MJZ2005127310, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 81, tweede lid, en 88 van de Woningwet;

De Raad van State gehoord (advies van 1 september 2005, nr. W08.05.0277/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 september 2005, nr. MJZ2005182515, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. rechtstreekse regio: regio genoemd in bijlage 2, tabel A, kolom 1;

    b. niet-rechtstreekse regio: regio genoemd in bijlage 2, tabel B, kolom 2;

    c. tijdvak: periode die begint op 1 januari 2005 en eindigt op 31 december 2009;

    d. convenant woningbouwafspraken: convenant waarin afspraken zijn opgenomen tussen Onze Minister, een rechtstreekse regio en de provincie waarin het grondgebied van die rechtstreekse regio is gelegen, respectievelijk tussen Onze Minister en een provincie, omtrent de realisatie en subsidiëring van de bouw van woningen op het gebied van die rechtstreekse regio, respectievelijk op het gebied van de in die provincie gelegen niet-rechtstreekse regio’s;

    e. toevoeging aan de woningvoorraad: elke door nieuwbouw en door toevoeging anderszins gerealiseerde en gereedgemelde woning;

    f. eigenbouw: hetgeen het Centraal bureau voor de statistiek in de door dat bureau opgestelde woningstatistieken verstaat onder: andere particuliere opdrachtgevers;

    g. drempelpercentage: percentage van de toevoegingen aan de woningvoorraad in enig kalenderjaar, dat wordt gebruikt voor de berekening van het drempelaantal;

    h. drempelaantal: het gedeelte van het aantal door eigenbouw aan de woningvoorraad toegevoegde woningen waarvoor geen subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 15, eerste lid, wordt verleend;

    i. subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaalde periode ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens dit besluit;

    j. centrumgemeente: als zodanig in bijlage 1 bij dit besluit aangemerkte gemeente;

    k. ontvanger: rechtstreekse regio of provincie waaraan subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verleend;

    l. woningtekort: het in procenten uitgedrukte tekort aan woningen;

    m. PRIMOS 2003: Prognose-, Informatie- en Monitoringsysteem 2003, ABF Research, Delft, november 2003.

  • 2. De gegevens omtrent de gerealiseerde aantallen eigenbouw en de gerealiseerde toevoegingen aan de woningvoorraad worden ontleend aan de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken.

Artikel 2

  • 1. Onze Minister kan een rechtstreekse regio of een provincie waarmee hij een convenant woningbouwafspraken heeft gesloten subsidie verlenen ten behoeve van:

    a. toevoegingen aan de woningvoorraad, en

    b. het realiseren van eigenbouw.

  • 2. Een provincie besteedt de haar ingevolge het eerste lid verleende subsidie uitsluitend aan het verlenen van subsidie aan de in die provincie gelegen niet-rechtstreekse regio’s, of aan de in bijlage 1 bij dit besluit onder die regio’s genoemde gemeenten, en verleent die subsidie slechts ten behoeve van de doeleinden, genoemd in het eerste lid, onder a en b.

  • 3. Een regio besteedt de haar ingevolge het eerste of tweede lid verleende subsidie uitsluitend aan het verlenen van subsidie aan de in bijlage 1 bij dit besluit onder die regio genoemde gemeenten, en verleent die subsidie slechts ten behoeve van de doeleinden, genoemd in het eerste lid, onder a en b.

  • 4. De bijlagen 1 en 2 bij dit besluit, alsmede het in bijlage 4, onder 3, tweede volzin, bij dit besluit, genoemde percentage, kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

  • 5. Onze Minister berekent, uitgaande van de bestuurlijke indeling per 1 januari 2004, op basis van PRIMOS 2003, per rechtstreekse regio en provincie, alsmede voor de rechtstreekse regio’s en provincies gezamenlijk, het aantal in het tijdvak aan de woningvoorraad toe te voegen woningen dat nodig is om het op voet van PRIMOS 2003 berekende woningtekort per 1 januari 2010 te verminderen tot een woningtekort dat ligt op een door Onze Minister per rechtstreekse regio en provincie, alsmede voor de rechtstreekse regio’s en provincies gezamenlijk, te bepalen niveau.

HOOFDSTUK 2. HET CONVENANT WONINGBOUWAFSPRAKEN

Artikel 3

Een convenant woningbouwafspraken vermeldt in elk geval:

a. het tijdvak;

b. het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak;

c. het drempelpercentage;

d. de planning van het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in ieder afzonderlijk kalenderjaar van het tijdvak;

e. het aantal woningen dat aan de woningvoorraad toegevoegd had moeten zijn op voet van een uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract als bedoeld in artikel 5, respectievelijk artikel 6a, van het Besluit locatiegebonden subsidies, maar niet is toegevoegd en alsnog in het tijdvak dient te worden toegevoegd;

f. de wijze waarop het convenant kan worden gewijzigd indien omstandigheden een dergelijke wijziging noodzakelijk maken;

g. het subsidiebedrag dat het Rijk beschikbaar heeft voor de afgesproken toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak, en

h. het per 1 januari 2010 na te streven woningtekort, bedoeld in artikel 2, vijfde lid.

Artikel 4

  • 1. Een convenant woningbouwafspraken met een rechtstreekse regio wordt in elk geval ondertekend door of namens:

    a. het dagelijks bestuur van die regio;

    b. gedeputeerde staten van de provincie waarin die regio is gelegen;

    c. burgemeester en wethouders van de in die regio gelegen centrumgemeenten, en

    d. Onze Minister.

  • 2. Een convenant woningbouwafspraken met een provincie wordt in elk geval ondertekend door of namens:

    a. gedeputeerde staten van die provincie;

    b. burgemeester en wethouders van de in de betrokken regio’s gelegen centrumgemeenten, en

    c. Onze Minister.

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIEPLAFONDS

Artikel 5

  • 1. Het plafond voor de subsidies ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende de jaren 2005 tot en met 2010 bedraagt € 607 miljoen.

  • 2. Het plafond voor de subsidies ten behoeve van het realiseren van eigenbouw gedurende de jaren 2005 tot en met 2010 bedraagt € 42,5 miljoen.

  • 3. Het plafond voor de subsidies ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad per rechtstreekse regio gedurende het tijdvak, is het bedrag, genoemd in bijlage 2, tabel A, kolom 2, bij dit besluit.

  • 4. Het plafond voor de subsidies ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad per provincie gedurende het tijdvak, is het bedrag, genoemd in bijlage 2, tabel B, kolom 3, bij dit besluit.

HOOFDSTUK 4. DE SUBSIDIE TEN BEHOEVE VAN HET REALISEREN VAN EIGENBOUW

Artikel 6

  • 1. Na afloop van elk kalenderjaar van het tijdvak waarin het aantal woningen dat op het grondgebied van een ontvanger door eigenbouw is toegevoegd aan de woningvoorraad hoger is dan het drempelaantal, verleent Onze Minister een subsidie van € 1.600,– vermenigvuldigd met het aantal door eigenbouw aan de woningvoorraad toegevoegde woningen dat uitstijgt boven het drempelaantal, zolang en voorzover de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, dat toelaten.

  • 2. De subsidies, bedoeld in het eerste lid, worden verleend in volgorde van de datum van gereedmelding van het betreffende kalenderjaar, welke datum wordt ontleend aan de door het Centraal bureau voor de statistiek terzake opgestelde woningstatistieken.

  • 3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend en als voorschot betaald binnen twee maanden na de datum waarop de woningstatistieken, bedoeld in het tweede lid, zijn bekendgemaakt.

  • 4. Van de termijn, genoemd in het derde lid, kan worden afgeweken indien rijksbudgettaire omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 7

  • 1. De subsidie ten behoeve van het realiseren van eigenbouw over het tijdvak wordt vastgesteld binnen zes maanden na ontvangst van het eindrapport, bedoeld in artikel 16, eerste lid, en de accountantsverklaring, bedoeld in het derde lid van dat artikel.

  • 2. Het bedrag van de subsidie over het tijdvak wordt vastgesteld op het bedrag van de som van de per kalenderjaar verleende subsidies met betrekking tot het tijdvak.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

    a. de subsidie niet of niet geheel is besteed aan het doel waarvoor zij is verleend;

    b. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    c. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    d. de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    e. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 4. De vaststelling geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag.

  • 5. De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling ervan betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 5. DE SUBSIDIE TEN BEHOEVE VAN TOEVOEGINGEN AAN DE WONINGVOORRAAD

Artikel 8

  • 1. Onze Minister verleent en betaalt bij wijze van voorschot in elk kalenderjaar van het tijdvak binnen twee maanden na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over het voorgaande kalenderjaar, aan de rechtstreekse regio’s en de provincies subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad. Onze Minister kan in 2005 afwijken van de termijn, genoemd in de eerste volzin.

  • 2. De subsidie en het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het bedrag per woning, vermenigvuldigd met 65% van het aantal voor dat kalenderjaar in het betreffende convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in artikel 3, onder e.

  • 3. Het bedrag per woning, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend door het in bijlage 2, tabel A, kolom 2, en tabel B, kolom 3, bij die rechtstreekse regio of provincie genoemde subsidieplafond te delen door het in die bijlage, tabel A, kolom 3 en tabel B, kolom 4, bij die rechtstreekse regio of provincie genoemde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad.

  • 4. De subsidies, bedoeld in dit artikel, worden slechts verleend voorzover de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, derde en vierde lid, dat toelaten.

Artikel 9

  • 1. Indien door een ontvanger in enig kalenderjaar van het tijdvak minder woningen aan de woningvoorraad zijn toegevoegd dan 65% van het voor dat kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in artikel 3, onder e, bericht die ontvanger zo spoedig mogelijk schriftelijk aan Onze Minister het aantal in dat kalenderjaar aan de woningvoorraad toegevoegde woningen, vergezeld van de redenen die hebben geleid tot de opgetreden achterstand.

  • 2. Onze Minister kan, indien blijkens de woningstatistieken, bedoeld in artikel 8, eerste lid, in enig kalenderjaar van het tijdvak minder woningen zijn toegevoegd dan de in het eerste lid bedoelde 65%, in afwijking van artikel 8, eerste en tweede lid, voor het daarop volgende kalenderjaar de verlening van de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren.

Artikel 10

  • 1. Onze Minister verleent en betaalt bij wijze van voorschot na afloop van elk kalenderjaar van het tijdvak binnen twee maanden na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over dat kalenderjaar, subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad, indien blijkens die woningstatistieken door een ontvanger in dat kalenderjaar meer woningen aan de woningvoorraad zijn toegevoegd dan 65% van het voor dat kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in artikel 3, onder e.

  • 2. De subsidie en het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het bedrag per woning, berekend overeenkomstig artikel 8, derde lid, vermenigvuldigd met het aantal woningen boven het aantal van 65% van het voor dat voorafgaande kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in artikel 3, onder e.

  • 3. Indien het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad, bedoeld in het eerste lid, meer bedraagt dan 100% van het voor dat kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in artikel 3, onder e, wordt voor dat meerdere boven 100% slechts een voorschot uitbetaald voorzover de rijksbegroting dat toelaat na betaling van de voorschotten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en artikel 10, eerste lid, voorzover de voorschotten, bedoeld in laatstgenoemd artikellid het meerdere betreffen tussen de 65% en 100% van het voor dat kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in artikel 3, onder e.

  • 4. De subsidies, bedoeld in dit artikel, worden slechts verleend voorzover de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, derde en vierde lid, dat toelaten.

Artikel 11

Onze Minister kan afwijken van de termijnen met betrekking tot de betaling van de voorschotten, bedoeld in de artikelen 8 en 10, indien rijksbudgettaire omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 12

  • 1. Indien een regio in enig jaar van het tijdvak niet het in het convenant woningbouwafspraken overeengekomen aantal woningen aan de voorraad toevoegt, blijft de als gevolg daarvan niet verleende subsidie tot en met 2011 beschikbaar voor de subsidiëring van die toevoegingen op een later tijdstip, mits dat tijdstip is gelegen vóór 1 januari 2011.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister, na overleg met de betrokken regio, besluiten de subsidiegelden, bedoeld in dat lid, ten behoeve van toevoegingen aan de voorraad in een andere regio in te zetten.

Artikel 13

  • 1. De subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad over het tijdvak wordt vastgesteld binnen zes maanden na ontvangst van het eindrapport, bedoeld in artikel 16, eerste lid, en de accountantsverklaring, bedoeld in het derde lid van dat artikel.

  • 2. Het bedrag van de subsidie over het tijdvak wordt vastgesteld op het bedrag per woning berekend overeenkomstig artikel 8, derde lid, vermenigvuldigd met het blijkens het eindrapport in het tijdvak gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

    a. de subsidie niet of niet geheel is besteed aan het doel waarvoor zij is verleend;

    b. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    c. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    d. de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    e. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 4. De vaststelling geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag.

  • 5. De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling ervan betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 6. DE SUBSIDIE TEN BEHOEVE VAN TOEVOEGINGEN AAN DE WONINGVOORRAAD IN 2010 EN DE SUBSIDIE TEN BEHOEVE VAN HET REALISEREN VAN EIGENBOUW IN 2010

Artikel 14

  • 1. Na ontvangst van het eindrapport, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van een rechtstreekse regio of provincie, stelt Onze Minister met betrekking tot die regio of provincie vast in hoeverre het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak is achtergebleven bij de aantallen die voor die regio of provincie zijn opgenomen in bijlage 2, tabel A, kolom 3, respectievelijk tabel B, kolom 4 van die bijlage.

  • 2. Indien in de rechtstreekse en niet-rechtstreekse regio’s gezamenlijk sprake is van een zodanig aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak dat het op voet van PRIMOS 2003 voor die regio’s gezamenlijk berekende woningtekort per 1 januari 2010, gecorrigeerd voor de toevoegingen in het tijdvak in die regio’s, ten hoogste 2% bedraagt, en indien in een zodanige regio op 1 januari 2010 sprake is van een zodanig aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak dat het op voet van PRIMOS 2003 voor die regio berekende woningtekort per 1 januari 2010, gecorrigeerd voor de toevoegingen in het tijdvak in die regio, minder dan een half procentpunt hoger is dan het woningtekort, bedoeld in artikel 3, onder h, kan Onze Minister die regio of de provincie waarin die regio is gelegen, subsidie verlenen voor toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 voor ten hoogste het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad dat nodig is om het woningtekort te brengen op het woningtekort, bedoeld in artikel 3, onder h, en uitsluitend voorzover:

    a. het daarbij gaat om toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, en

    b. de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, dat toelaten.

  • 3. Indien in een rechtstreekse of niet-rechtstreekse regio sprake is van een zodanig aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak dat het op voet van PRIMOS 2003 voor die regio berekende woningtekort per 1 januari 2010, gecorrigeerd voor de toevoegingen in het tijdvak in die regio, een half procentpunt of meer, maar minder dan een heel procentpunt, hoger is dan het woningtekort, bedoeld in artikel 3, onder h, gaat Onze Minister in overleg met de bij het betreffende convenant woningbouwafspraken betrokken partijen na wat de oorzaken zijn die tot een zodanig lage woningproductie in het tijdvak hebben geleid dat een dergelijk woningtekort heeft kunnen ontstaan, en wat de vooruitzichten zijn voor de woningproductie in het jaar 2010 in die regio. Afhankelijk van in ieder geval de aard van die oorzaken en van die vooruitzichten, neemt Onze Minister een beslissing over het al dan niet verlenen van subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010. Indien een subsidie als bedoeld in de tweede volzin wordt verleend, wordt die subsidie verleend voor ten hoogste het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad dat nodig is om het woningtekort te brengen op het woningtekort, bedoeld in artikel 3, onder h, en uitsluitend voorzover:

    a. het daarbij gaat om toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, en

    b. de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, dat toelaten.

  • 4. Indien in een rechtstreekse of niet-rechtstreekse regio sprake is van een zodanig aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak dat het op voet van PRIMOS 2003 voor die regio berekende woningtekort per 1 januari 2010, gecorrigeerd voor de toevoegingen in het tijdvak in die regio, een heel procentpunt of meer hoger is dan het woningtekort, bedoeld in artikel 3, onder h, wordt geen subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 verleend.

  • 5. Op verleende subsidies ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 vindt geen bevoorschotting plaats, anders dan reeds verleende voorschotten op subsidies voor toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak die niet zijn gerealiseerd en die op basis van artikel 18 voor terugvordering in aanmerking komen.

  • 6. De subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 wordt vastgesteld binnen zes maanden na ontvangst van het aanvullend eindrapport, bedoeld in artikel 16, tweede lid, en de accountantsverklaring, bedoeld in het derde lid van dat artikel.

  • 7. Het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld op het bedrag per woning, berekend overeenkomstig artikel 8, derde lid, vermenigvuldigd met het blijkens het aanvullend eindrapport, bedoeld in artikel 16, tweede lid, in 2010 gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad,tot ten hoogste het bedrag van de verleende subsidie.

  • 8. In afwijking van het zevende lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

    a. de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    b. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 9. De vaststelling van de subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag.

  • 10. De subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 wordt overeenkomstig de vaststelling ervan betaald, onder verrekening van eventueel betaalde voorschotten als bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 15

  • 1. Indien op voet van artikel 14, tweede of derde lid, door Onze Minister ruimte is gegeven voor toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, verleent Onze Minister voor die toevoegingen subsidie voor het realiseren van eigenbouw in 2010, voorzover de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, dat toelaten.

  • 2. De subsidie bedraagt € 1.600,– vermenigvuldigd met het aantal door eigenbouw aan de woningvoorraad toegevoegde woningen dat uitstijgt boven het drempelaantal.

  • 3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend in volgorde van de datum van gereedmelding in 2010.

  • 4. De datum van gereedmelding, bedoeld in het derde lid, wordt ontleend aan de door het Centraal bureau voor de statistiek terzake opgestelde woningstatistieken.

  • 5. De subsidie over het tijdvak wordt verleend en vastgesteld binnen zes maanden na ontvangst van het aanvullend eindrapport, bedoeld in artikel 16, tweede lid, en de accountantsverklaring, bedoeld in het derde lid van dat artikel.

  • 6. In afwijking van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

    a. de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    b. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 7. De vaststelling geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag.

  • 8. De subsidie wordt overeenkomstig de vaststelling ervan betaald.

HOOFDSTUK 7. HET EINDRAPPORT EN HET AANVULLEND EINDRAPPORT

Artikel 16

  • 1. Een ontvanger dient uiterlijk voor 15 juli 2010 een eindrapport in over:

    a. het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad op zijn grondgebied gedurende het tijdvak, alsmede over de besteding van de aan hem daarvoor verleende subsidie, en

    b. de in het tijdvak gerealiseerde aantallen eigenbouw.

  • 2. Met betrekking tot de toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, bedoeld in artikel 14, en het realiseren van eigenbouw in 2010, bedoeld in artikel 15, dient de ontvanger voor 15 juli 2011 een aanvullend eindrapport in.

  • 3. Het eindrapport en het aanvullend eindrapport worden ingericht overeenkomstig bijlage 3 bij dit besluit en gaan vergezeld van een accountantsverklaring die is opgesteld met inachtneming van het in bijlage 4 bij dit besluit opgenomen accountantsprotocol.

Artikel 17

  • 1. Indien de in artikel 16, eerste lid, bedoelde termijn voor indiening van het eindrapport is verstreken zonder dat een eindrapport overeenkomstig bijlage 3 bij dit besluit en een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 16, derde lid, is ingediend, kan Onze Minister, in afwijking van artikel 7, tweede lid, de verlening van de subsidie ten behoeve van het realiseren van eigenbouw intrekken of die subsidie lager vaststellen dan het bedrag bedoeld in dat artikellid.

  • 2. Indien de in artikel 16, eerste lid, bedoelde termijn voor indiening van het eindrapport is verstreken zonder dat een eindrapport overeenkomstig bijlage 3 bij dit besluit en een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 16, derde lid, is ingediend, kan Onze Minister, in afwijking van artikel 13, tweede lid, de verlening van de subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad intrekken of die subsidie ambtshalve vaststellen.

  • 3. Indien de in artikel 16, tweede lid, bedoelde termijn voor indiening van het aanvullend eindrapport is verstreken zonder dat een aanvullend eindrapport overeenkomstig bijlage 3 bij dit besluit en een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 16, derde lid, is ingediend, kan Onze Minister, in afwijking van artikel 14, zevende lid, de verlening van de subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 intrekken of die subsidie ambtshalve vaststellen.

  • 4. Onze Minister gaat niet over tot intrekking, lagere vaststelling of ambtshalve vaststelling van een subsidie op voet van dit besluit, dan nadat de ontvanger in de gelegenheid is gesteld het eindrapport, dan wel het aanvullend eindrapport, in te dienen binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.

Artikel 18

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd, voorzover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld nog geen vijf jaren zijn verstreken. Bij de terugvordering kan worden bepaald dat over de onverschuldigd betaalde bedragen een rentevergoeding verschuldigd is.

HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit tussen Onze Minister en een rechtstreekse regio of een provincie gesloten overeenkomst met betrekking tot de bouw van woningen in het tijdvak, staat gelijk aan een convenant woningbouwafspraken als bedoeld in artikel 2, indien die overeenkomst in elk geval datgene omvat wat een convenant woningbouwafspraken ingevolge artikel 3 omvat.

Artikel 20

  • 1. Het Besluit locatiegebonden subsidies wordt ingetrokken.

  • 2. Het Besluit locatiegebonden subsidies zoals dat luidde op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft van toepassing op de gevallen waarin de VINEX-eindverantwoording op die datum nog niet is uitgebracht, alsmede op de gevallen waarin die eindverantwoording aanleiding geeft tot het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van de op basis van dat besluit verleende subsidie.

  • 3. Artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 vervalt.

Artikel 21

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag die twee maanden ligt na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel 20, derde lid, terug tot en met 1 januari 2005.

Artikel 22

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit locatiegebonden subsidies 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 3 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

BIJLAGE 1 BIJ HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES 2005

Lijst van regio’s en gemeenten in die regio’s

De onderstreepte gemeenten zijn de centrumgemeenten in de regio.

Provincie Groningen

Niet-rechtstreekse regio Samenwerkingsverband regiovisie Groningen-Assen:

Bedum, Ten Boer, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Slochteren, Winsum, Zuidhorn (Dr), Assen (Dr), Noordenveld (Dr), Tynaarlo (Dr)

Provincie Friesland (Fryslân)

Niet-rechtstreekse regio Leeuwarden:

Boarnsterhim, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Menaldumadeel, Littenseradiel, Tytsjerksteradiel.

Provincie Drenthe

Niet-rechtstreekse regio Emmen:

Emmen.

Provincie Overijssel

Rechtstreekse regio Twente:

Almelo, Borne, Enschede, Hengelo (Ov.), Wierden, Dinkelland, Hof van Twente, Haaksbergen, Hellendoorn, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Neede (Gld).

Niet-rechtstreekse regio Zwolle-Kampen:

Zwolle, Kampen

Provincie Gelderland

Niet-rechtstreekse regio Stedendriehoek:

Deventer (Ov.), Apeldoorn, Voorst, Zutphen, Gorssel, Brummen

Rechtstreekse regio Knooppunt Arnhem-Nijmegen:

Arnhem, Beuningen, Duiven, Heumen, Lingewaard, Nijmegen, Overbetuwe, Westervoort, Wijchen, Angerlo, Didam, Doesburg, Groesbeek, Millingen aan de Rijn, Renkum, Rijnwaarden, Rheden, Rozendaal, Ubbergen, Zevenaar, Mook en Middelaar (Lim).

Provincie Utrecht

Rechtstreekse regio Bestuur Regio Utrecht (BRU):

De Bilt, Bunnik, Houten, Maarssen, Driebergen-Rijsenburg, Utrecht, IJsselstein, Nieuwegein, Vianen, Zeist.

Niet-rechtstreekse regio Amersfoort:

Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Soest, Woudenberg.

Provincie Noord-Holland

Rechtstreekse regio Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA):

Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Zeevang, Zaanstad, Waterland, Wormerland.

Niet-rechtstreekse regio Haarlem:

Bennebroek, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Heemstede, Zandvoort, Velsen, Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest, Castricum.

Niet-rechtstreekse regio Alkmaar:

Alkmaar, Graft-De Rijp, Bergen, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk, Schermer.

Niet-rechtstreekse regio Hilversum:

Blaricum, Bussum, Wijdemeren, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp.

Provincie Zuid-Holland

Rechtstreekse regio Haaglanden:

Delft, ’s-Gravenhage, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Zoetermeer, Westland, Midden-Delftland.

Rechtstreekse regio Stadregio Rotterdam (SRR):

Barendrecht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Bernisse, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Spijkenisse, Albrandswaard, Westvoorne, Vlaardingen.

Niet-rechtstreekse regio Stedelijk gebied Drechtsteden:

Hendrik-Ido-Ambacht, Zwijndrecht, Sliedrecht, Alblasserdam, Papendrecht, Dordrecht.

Niet-rechtstreekse regio Stedelijk gebied Holland Rijnland:

Alkemade, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnsburg, Sassenheim, Valkenburg, Voorhout, Voorschoten, Warmond, Zoeterwoude.

Provincie Zeeland

Niet-rechtstreekse regio Middelburg Vlissingen:

Middelburg, Vlissingen.

Provincie Noord-Brabant

Rechtstreekse regio Samenwerkingsverband regio Eindhoven (SRE):

Eindhoven, Helmond, Veldhoven, Best, Geldrop-Mierlo, Nuenen c.a., Son en Breugel, Valkenswaard, Waalre, Laarbeek, Asten, Deurne, Eersel, Oirschot, Someren, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Reusel De Mierden, Bergeijk, Bladel, Cranendonck.

Niet-rechtstreekse regio Breda-Tilburg:

Breda, Etten-Leur, Oosterhout, Goirle, Tilburg, Dongen, Gilze en Rijen.

Niet-rechtstreekse regio Waalboss:

Waalwijk, ’s-Hertogenbosch, Heusden, Vught, Oss, Maasdonk, Bernheze, Loon op Zand.

Provincie Limburg

Niet-rechtstreekse regio Heerlen:

Landgraaf, Brunsum, Heerlen, Kerkrade.

Niet-rechtstreekse regio Geleen-Sittard:

Sittard-Geleen.

Niet-rechtstreekse regio Venlo:

Venlo.

Niet-rechtstreekse regio Maastricht:

Maastricht, Eijsden.

Provincie Flevoland

Niet-rechtstreekse regio Almere-Lelystad

Almere, Lelystad.

BIJLAGE 2 BIJ HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES 2005

Tabel A Rechtstreekse regio’s

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Regio

Subsidieplafonds in €

Aantal toevoegingen aan de woningvoorraad waarvoor subsidie beschikbaar is

Drempelpercentage

Twente1

17.935.775

9.515

25,9

Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN)

52.729.135

24.591

15,3

Bestuur Regio Utrecht (BRU)

63.263.557

23.695

2,6

Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA)

116.210.667

43.000

4,2

Haaglanden2

54.638.392

34.000

2,6

Stadsregio Rotterdam3 (SRR)

73.342.097

36.450

5,3

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE)

18.820.312

15.735

22,9

1 Excl. 225 woningen Roombeek.

2 Incl. 10.347 woningen voor SRR en 341 woningen voor Rijnland.

3 Excl. 1.550 woningen Kop van Zuid.

Tabel B Niet-rechtstreekse regio’s

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Kolom 5

Provincie

Regio

Subsidieplafonds in €

Aantal toevoegingen aan de woningvoorraad waarvoor subsidie beschikbaar is

Drempel-percentage

Groningen

Samenwerkingsverband Regiovisie Groningen-Assen

33.107.572

22.113

16,3

Friesland

Leeuwarden

3.180.000

5.300

21,8

Drenthe

Emmen

1.265.306

1.721

31,1

Overijssel

Stedelijke Regio Zwolle-Kampen

4.337.777

4.690

4,0

Gelderland

Stedelijke Regio Stedendriehoek

11.177.642

7.107

12,3

Utrecht

Stedelijke Regio Amersfoort

8.551.043

5.858

6,9

Noord-Holland1

Stedelijke Regio Haarlem

Stedelijke Regio Alkmaar

Stedelijke Regio Hilversum

36.388.195

26.000

8,8

10,2

8,3

Zuid-Holland2

Stedelijke Gebied Holland Rijnland

Stedelijke Gebied Drechtsteden

24.081.186

9.019.738

14.620

5.476

7,5

3,2

Zeeland3

Stedelijke Regio Middelburg-Vlissingen

5.839.983

3.000

14,0

Noord-Brabant

Stedelijke Regio Breda-Tilburg

Stedelijke Regio Waalboss

27.597.657

23.230

12,0

Limburg

Stedelijke Regio Venlo

Stedelijke Regio Geleen-Sittard

Stedelijke Regio Heerlen

Stedelijke Regio Maastricht

9.356.496

5.910

12,0

Flevoland

Almere–Lelystad4

  

5,4

1 Incl. 6.084 woningen voor ROA.

2 Incl. 3.431 woningen voor SRR.

3 Excl. streven naar extra 1.670 woningen zonder BLS bijdrage.

4 Aan de regio Almere-Lelystad wordt geen subsidie voor toevoegingen aan de woningvoorraad verstrekt.

Tabel C Totaal Tabel A + Tabel B

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Kolom 5

  

Subsidieplafonds in €

Aantal toevoegingen aan de woningvoorraad waarvoor subsidie beschikbaar is

Drempel percentage

Totaal

 

570.842.528

312.011

 

BIJLAGE 3 BIJ HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES 2005

Model eindrapport/aanvullend eindrapport

Te verstrekken gegevens:

A. Kwantitatief

– Het aantal overeengekomen toevoegingen aan de woningvoorraad, onderscheiden naar met en zonder subsidie op basis van dit besluit.

– Het daadwerkelijk aantal toevoegingen aan de woningvoorraad (onderscheiden naar nieuwbouw en toevoegingen anderszins) en eventueel naar met en zonder subsidie op basis van dit besluit.

– Het totaal aantal door eigenbouw toegevoegde woningen alsmede het aantal door eigenbouw toegevoegde woningen boven de drempel.

Tabel 3a

Tijdvak

Aantal toevoegingen aan de woningvoorraad volgens convenant

Daadwerkelijk aantal toevoegingen aan de woningvoorraad

Daadwerkelijk aantal toevoegingen aan de woningvoorraad

Drempel % eigenbouw

Daadwerkelijke toevoegingen d.m.v. eigenbouw

Met subsidie

LS/VINEX-woningen*

Totaal

 

Waarvan:

Totaal

Waarvan:

 

Totaal

Boven drempel

  

Met subsidie

LS/VINEX-woningen*

Nieuwbouw

Anderszins

2005

           

2006

           

2007

           

2008

           

2009

           

2010

           
            

Totaal

           

* LS/VINEX-woningen: toevoegingen aan de woningvoorraad, bedoeld in artikel 3, onder e

B. Financieel

Tabel 3b

In €

Bedragen volgens het convenant

Ontvangen subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad

Ontvangen subsidie ten behoeve van eigenbouw

Totaal ontvangen subsidie

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)=(3)+(4)

2005

    

2006

    

2007

    

2008

    

2009

    

2010

    
     

Totaal

    

BIJLAGE 4 BIJ HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES 2005

Protocol voor accountantsverklaringen in het kader van het Besluit locatiegebonden subsidies 2005

Van toepassing zijnde regelgeving: Besluit locatiegebonden subsidies 2005

Richtlijnen:

1. De accountantsverklaring wordt afgegeven met als doel de vaststelling van de rechtmatige naleving van de voorschriften bij de ingevolge het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 verleende subsidies en de deugdelijkheid van de verstrekte gegevens.

2. De accountant controleert daartoe aan de hand van het eindrapport, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van dat besluit, en/of het eventuele aanvullend eindrapport, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van dat besluit, in elk geval of:

a. rechtsgeldig door de ontvanger is besloten tot het besteden van de op voet van dat besluit ontvangen verleende subsidie;

b. de opgave van genomen besluiten tot het besteden van de ontvangen verleende subsidie ten behoeve van de bouw van woningen en ten laste van de ontvangen verleende subsidie, en tot intrekking daarvan;

c. het rapport een getrouwe en deugdelijke weergave bevat van de ontvangen verleende subsidie, en van de bestedingen ten laste van die verleende subsidies, en

d. de in het «convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010» afgesproken prestaties zijn gerealiseerd.

3. Een accountantsverklaring wordt opgesteld overeenkomstig het in bijlage 5 opgenomen model. Een accountantsverklaring kan slechts goedkeurend zijn, voorzover naar het oordeel van de accountant fouten met betrekking tot de ten laste van de ontvangen verleende subsidies aangegane verplichtingen het percentage van één, uitgedrukt in geldeenheden, niet overschrijden alsmede de afgesproken prestaties onder de gestelde voorwaarden zijn geleverd en de getrouwheid van het rapport is vastgesteld. Dit percentage kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd. De accountant wordt hierbij de vrijheid gelaten een zodanige combinatie van controlemaatregelen te kiezen dat hij in staat is zich een gefundeerd oordeel te vormen.

4. Een accountantsverklaring die niet goedkeurend is, sluit zo veel mogelijk aan op de indeling die in het in bijlage 5 opgenomen model is gegeven, en wordt ingericht met inachtneming van de door het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor registeraccountants, dan wel van de door de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten vastgestelde gedrags- en beroepsregels voor accountants-administratieconsulenten.

BIJLAGE 5 BIJ HET BESLUIT LOCATIEGEBONDEN SUBSIDIES 2005

Model van een accountantsverklaring bij het eindrapport, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 en/of het aanvullend eindrapport, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van dat besluit

Wij hebben het eindrapport, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 /het aanvullend eindrapport, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 van de ontvanger (naam) van (datum) gecontroleerd met inachtneming van het protocol, opgenomen in bijlage 4 bij dat besluit.

Op grond van deze controle zijn wij van oordeel dat:

a. (juiste weergave) de in het eindrapport/aanvullend eindrapport opgenomen gegevens omtrent de verleende subsidies en de besluiten tot het ontwikkelen van bouwlocaties (bouwen van woningen) ten laste van die subsidies juist en volledig zijn weergegeven;

b. (rechtmatigheid) bij die besluiten de met het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 gegeven regels zijn nageleefd, en

c. (prestaties) de in het eindrapport/aanvullend eindrapport verstrekte gegevens omtrent de in het «convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010» afgesproken prestaties juist zijn.

Deze verklaring wordt afgegeven aan de hiervoor genoemde ontvanger ten behoeve van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

(plaatsnaam, datum) 

(naam accountant en ondertekening)

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Hoofdstuk 1. Inleiding

Het onderhavige Besluit locatiegebonden subsidies 2005 (BLS 2005), regelt de toekenning en de uitbetaling van het rijksbudget voor locatiegebonden subsidies in de periode 2005 tot en met 2010 (het tijdvak). Subsidie (budget) zal alleen worden verleend, indien een convenant woningbouwafspraken met de ontvanger is gesloten. De toekenning van de subsidie vindt plaats op basis van de afspraken in het convenant over niveau en ritme van de jaarlijkse woningproductie.

Op de rijksbegroting zullen de benodigde middelen voor de overeengekomen periode worden gereserveerd. Er kunnen zich echter onvoorziene omstandigheden voordoen. Zo kan de Tweede Kamer der Staten-Generaal de rijksbegroting amenderen. De uitbetaling van de jaarlijkse voorschotten is daarvan afhankelijk. De subsidies op basis van dit besluit zullen voor een deel in het begin van een kalenderjaar en voor een deel, afhankelijk van de geleverde woningbouwprestaties, na afloop van een kalenderjaar worden verleend en als voorschot worden betaald. Naast deze budgetten voor het toevoegen van woningen aan de woningvoor-raad, kan ook voor het realiseren van extra eigenbouw na afloop van een kalenderjaar nog een subsidiebedrag per woning worden verleend en bij wijze van voorschot worden betaald. Na afloop van het tijdvak vindt de eindafrekening plaats, hetgeen inhoudt dat de subsidie definitief wordt vastgesteld en onder verrekening van de verleende voorschotten wordt betaald.

Hoofdstuk 2. Doelstellingen en convenanten

Doel van het woningbouwbeleid is het weer in beweging brengen van de woningmarkt. Door zowel de woningproductie te verhogen, de herstructurering te bevorderen en het huurbeleid te moderniseren, kan een grotere doorstroming worden bereikt. Doel van de locatiegebonden subsidies is een verhoging van de woningproductie en het realiseren van (extra) eigenbouw binnen de regio’s. De subsidies worden verleend aan zogenoemde rechtstreekse regio’s (dit zijn de facto de voormalige kaderwetgebieden, die op basis van de Wijzigingswet Wgr-plus als plusregio zijn gaan fungeren) en aan de provincies (voor de niet-rechtstreekse regio’s), en zijn gericht op het terugdringen van het woningtekort tot 1,5% in 2010 en op het verdubbelen van de productie van woningen door eigenbouw. In de convenanten woningbouwafspraken 2005 tot 2010 zijn daarover nadere afspraken gemaakt met de subsidieontvangers. Een dergelijk convenant kan meer afspraken bevatten dan alleen omtrent de woningproductie en de daarbij behorende subsidie, en kan ook gaan over onderwerpen als bodemsanering en groenvoor-zieningen. Daarnaast kan een convenant de onderlinge rechten en plichten nader regelen. In dit besluit is in artikel 3 geregeld wat ten minste tot de inhoud van de convenanten woningbouwafspraken 2005–2010 dient te behoren.

Hoofdstuk 3. Beleidskaders

In het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) en de Actualisering Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (VINAC) heeft het Rijk uitvoeringsafspraken voor de verstedelijking tot het jaar 2005 (VINEX-convenanten) respectievelijk tot het jaar 2010 (VINAC-afspraken) gemaakt met de (destijds) kaderwetgebieden (thans: plusregio’s) en de provincies (voor de overige regio’s) en wat betreft VINEX ook met gemeenten. De afspraken hebben niet alleen betrekking op woningbouw maar ook op bodemsanering, openbaar vervoer, infrastructuur en groen. Met betrekking tot de VINAC-afspraken was voorzien in een herijking in het jaar 2000. In het regeerakkoord van 1998 is afgesproken nieuwe beleidsinzichten uit relevante nota’s te betrekken bij die herijking. De herijking betrof aldus twee componenten: een technische herijking op basis van de oorspronkelijke uitgangspunten en een beleidsmatige herijking op basis van de nieuwe beleidsinzichten.

Beide vormden uitgangspunt voor de twintig begin 2002 gemaakte intentie-afspraken over de verstedelijking tot 2010 tussen het Rijk enerzijds en de regio’s en de provincies anderzijds. De intentie-afspraken beoogden een soepele overgang te bewerkstelligen van het beleid zoals vastgelegd in VINEX, VINAC en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing 1 (ISV-1), naar het voorgenomen nieuwe beleid in de Nota Mensen Wensen Wonen. De uitvoering daarvan zou plaatsvinden op basis van in 2003 met de regio’s overeen te komen definitieve verstedelijkingsafspraken. Dat voorgenomen beleid is, met uitzondering van de Nota Mensen Wensen Wonen, uiteindelijk niet door de Tweede Kamer goedgekeurd. De sindsdien verslechterde economische situatie en de achtergebleven woningproductie hebben het kabinet genoodzaakt tot een wijziging van de integrale aanpak van de verstedelijkingsopgave tot 2010 en daarmee van de intentie-afspraken. Binnen het verstedelijkingsbeleid tot 2010 is de nadruk komen te liggen op de woningbouw. In de brief van 30 september 2003 van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) aan de Tweede Kamer (Kamerstukken III 2003/04, 29 200 XI, nr. 3, blz. 6 e.v., «Acties verhoging woningproductie») is aangegeven dat de regering ervoor kiest de middelen voor locatiegebonden subsidies in te zetten voor het aanjagen van de woningproductie en het realiseren van (extra) eigenbouw. Met de brief van 21 september 2004 van de Minister van VROM (Kamerstukken II 2004/05, 27 562 nr. 4, «Voortgang acties ter verhoging van de woningproductie») is de Tweede Kamer daarover nader geïnformeerd.

Hoofdstuk 4. Hoofdlijnen van het Besluit locatiegebonden subsidies 2005

4.1. Inleiding

Een convenant met een rechtstreekse regio wordt door vier partijen ondertekend: de regio, de provincie, de Minister van VROM en de centrumgemeente(n) van die regio. De ondertekening bevestigt dat de in het convenant geschetste regionale samenhang in de omvang en samenstelling van de gemeentelijke woningbouwprogramma’s door alle gemeenten wordt onderschreven, waaronder de bijdragen van de randgemeenten rond de grote steden met betrekking tot de huisvesting van de lage inkomensgroepen.

De ondertekening van de convenanten voor de woningbouwafspraken 2005–2010 vindt plaats op een tijdstip waarop de definitieve eindafrekening van de VINEX-woningproductie (1995 tot en met 2004) nog niet heeft plaatsgevonden.

Bij de reservering van de BLS-budgetten voor rechtstreekse regio’s en provincies voor de periode 2005–2010 zijn aannames gedaan wat betreft het aantal woningen uit de VINEX-afspraken dat ultimo 2004 nog niet is gerealiseerd, maar wel na dat jaar zal worden gerealiseerd. Deze «vertraagde woningen» zijn uitgezonderd bij de berekening van de BLS budgetten voor de periode 2005–2010. Voorts geldt de afspraak dat indien bij de eindverantwoording van de VINEX-woningproductie in 2005, de realisaties 5% of minder afwijken van de aannames zoals die in het ondertekende convenant Woningbouwafspraken 2005 tot 2010 zijn opgenomen, geen herberekening plaatsvindt van de per regio en provincie berekende BLS-budgetten. Is de afwijking groter, dan zal per ontvanger waarbij dat het geval is, het BLS-budget worden herberekend en aangepast aan de feitelijke situatie. Voor woningen die deel uitmaken van de woningbouwopgave 2005 tot 2010, waarvoor reeds eerder door het Rijk een geldelijke bijdrage is verstrekt op grond van de Locatiesubsidieregeling 1992, de Subsidie Grote Bouwlocaties, of het BLS voor de periode 1995–2005, en die tot en met 2004 nog niet aan de woningvoorraad zijn toegevoegd, worden geen subsidies op grond van dit besluit beschikbaar gesteld. Bij de berekening van het beschikbare BLS budget per ontvanger voor de periode 2005 tot 2010 zijn deze per ultimo 2004 nog niet aan de woningvoorraad toegevoegde woningen dan ook niet betrokken.

4.2. De toevoegingen aan de woningvoorraad

Uitgangspunt voor het BLS 2005 is het terugbrengen van het woningtekort in 2010 tot 1,5% (zowel regionaal als nationaal). De aantallen in het tijdvak toe te voegen woningen waarvoor subsidie kan worden verleend, zijn afgestemd op het bereiken van een woningtekort van 1,5% in 2010. De berekeningen zijn gemaakt op basis van de ramingen in het Prognose-, Informatie- en Monitoringsysteem 2003 (PRIMOS 2003) en blijven, met voorbijgaan aan actuele ontwikkelingen met betrekking tot het woningtekort, onveranderd gelden gedurende het tijdvak. Ook bij de beoordeling van de ingediende eindrapporten in 2010 en 2011 zal van dezelfde gegevens worden uitgegaan.

Voor het verlagen van het woningtekort in de stedelijke regio’s tot 1,5% in 2010 is € 607 miljoen beschikbaar. Bij de berekening van de voorlopige verdeling van dit bedrag over de verschillende ontvangers (rechtstreekse regio’s en provincies) is uitgegaan van het voor de verschillende stedelijke regio’s bij de VINAC-afspraken 1997 vastgestelde gemiddelde BLS-budget per woning en de nieuwe woningbouwopgave voor de periode 2005 tot 2010. Indien een lagere woningbouwopgave is overeengekomen is de beschikbaar te stellen BLS-bijdrage naar rato verlaagd. Bij een hogere overeengekomen woningbouwopgave, die leidt tot een woningtekort in 2010 dat onder de 1,5% ligt, wordt geen aanvullende BLS-bijdrage beschikbaar gesteld. Echter, indien een stedelijke regio niet over de mogelijkheden beschikt om te bouwen tot 1,5% woningtekort in 2010, en het Rijk met andere stedelijke regio’s een hogere woningbouwopgave overeenkomt waardoor de beleidsdoelstelling van «1,5% woningtekort in 2010» op het niveau van geheel wel (zoveel mogelijk) wordt gehaald, zullen de regio’s die de extra prestatie leveren een aanvullend BLS-budget kunnen ontvangen. Indien die andere stedelijke regio’s evenmin over de mogelijkheden beschikken om productie op te vangen, kan ook voor het opvangen van (een deel van) die productie door gemeenten buiten de stedelijke regio’s een BLS-bijdrage worden verleend. Dit echter alleen indien dit in het convenant woningbouwafspraken is overeengekomen (zoals het geval is in de convenanten met de provincies Noord-Holland en Zeeland) en dit gekoppeld is aan het besluit van de Minister van VROM, na overleg in het kabinet, over de inzet van de resterende BLS-middelen. Die resterende middelen bestaan uit het verschil tussen het subsidieplafond in artikel 5, eerste lid, en het voorlopig verdeelde rijksbudget in bijlage 2, tabel C, kolom 3. Dit verschil is te verklaren vanuit de omstandigheid dat rekening moet worden gehouden met wijzigingen gedurende het tijdvak, bijvoorbeeld wanneer de ene regio een deel van de bouwopgave overneemt van een andere regio, en daarmee hogere kosten per woning, en dus een hoger subsidiebedrag per woning, aan de orde kan zijn.

4.3. Het realiseren van (extra) eigenbouw

Naast de € 607 miljoen voor toevoegingen aan de woningvoorraad wordt een apart deelbudget ingezet voor het realiseren van (extra) eigenbouw. Daarvoor is € 42,5 miljoen beschikbaar. Per regio is een drempel bepaald. De berekening van de drempel heeft als volgt plaatsgevonden. Eerst is het aantal in die regio gebouwde nieuwbouwwoningen in de periode 1998 tot en met 2003 bepaald. Vervolgens is per regio het jaar waarin het aandeel nieuwbouwwoningen door eigenbouw in de totale nieuwbouwproductie van dat jaar het grootst is, buiten beschouwing gelaten. Door voor de resterende vijf jaar het aandeel nieuwbouwwoningen door eigenbouw af te zetten tegen de totale nieuwbouwproductie, is per regio een percentueel aandeel eigenbouw te berekenen dat tevens de drempel vormt voor de subsidiering van het aantal in de periode 2005 tot en met 2009 door eigenbouw te bouwen woningen. Inzet van dit beleid is in de regio’s het aantal nieuwbouwwoningen dat door middel van particulier opdrachtgeverschap tot stand is gekomen aanzienlijk te vergroten.

Het streven is gericht op een vergroting van het aantal met circa 26.500 woningen in de periode 2005 tot en met 2009. Uitgaande van de hiervoor genoemde € 42,5 miljoen gaat het dan om een subsidiebedrag van € 1.600,– per woning.

4.4. De betalingen

Van het per rechtstreekse regio en provincie berekende (jaarlijkse) budget wordt 65% bij wijze van voorschotfinanciering uitgekeerd en 35% in bedragen gerelateerd aan het daadwerkelijk aantal toegevoegde woningen, dus achteraf, en gerelateerd aan de geleverde prestaties. De voorschotten worden met ingang van 2005 beschikbaar gesteld. De laatste voorschotbijdrage wordt in 2009 uitgekeerd. De bijdrage voor het aan de prestaties gerelateerde deel wordt met ingang van 2006 beschikbaar gesteld, wanneer meer dan 65% van het voor het voorafgaande jaar overeengekomen aantal woningen is toegevoegd aan de woningvoorraad. De laatste bijdrage voor het aan de prestaties gerelateerde deel wordt in 2010 verstrekt. Het uitkeren van de bijdrage voor eigenbouw kan voor het eerst plaatsvinden in 2006.

stb-2005-498-1.gif

In schema 1 is het ideaal typische ritme van de bijdragen aangeven.

Wat betreft het tijdstip van betaling van de 65%-voorschotten is voor het jaar 2005 geen termijn gesteld en zal betaling plaatsvinden zodra de (suppletoire) begroting dat toelaat. Met ingang van 2006 zal de betaling van de 65%-voorschotten plaatsvinden uiterlijk twee maanden na verschijnen van de CBS-jaarcijfers.

Indien het aantal toegevoegde woningen in een kalenderjaar minder is dan de beoogde 65%, kan de Minister van VROM ertoe overgaan om het voorschot voor het komende jaar niet op 65% vast te stellen maar op een lager percentage. Het voornemen bestaat niet om reeds bij een gering lagere productie hiertoe over te gaan. Voor het overige zal de vermindering van het voorschot naar rato van de achtergebleven productie worden vastgesteld. Geëist wordt dat de regio’s en provincies de Minister van VROM zo spoedig mogelijk op de hoogte te brengen van een opgelopen vertraging, onder vermelding van de redenen van de vertraging. Des te eerder kan de Minister van VROM zich beraden over de betaling van het volgende voorschot.

Zoals hiervoor reeds is vermeld, is de betaling van het aan de prestaties gerelateerde deel van het budget aan de orde indien een rechtstreekse regio of provincie in enig jaar meer woningen aan de woningvoorraad toevoegt dan de 65% waarop het in het begin van het kalenderjaar gegeven voorschot betrekking heeft. Dit budget wordt uitbetaald naar rato van het aantal toegevoegde woningen dat de 65% te boven gaat. De uitkering vindt plaats in het kalenderjaar volgend op de feitelijke toevoeging omdat die toevoeging wordt bepaald aan de hand van de CBS-jaarcijfers.

Indien het aantal aan de woningvoorraad toegevoegde woningen in enig kalenderjaar van het tijdvak hoger is dan het aantal dat voor die jaren in het convenant is opgenomen, waardoor het aan de prestaties gerelateerde budget hoger kan zijn dan 35%, kan, zeker als dit bij meerdere regio’s het geval is, het jaarlijks bij het Rijk beschikbare budget worden overschreden. Om die reden kan het zijn dat uitbetaling niet meer in alle gevallen mogelijk is. Derhalve is in het besluit het voorbehoud gemaakt dat uitbetaling van de aantallen die de 100% te boven gaan alleen mogelijk is bij beschikbaarheid van voldoende middelen op de rijksbegroting.

In een convenant kunnen meer toevoegingen aan de woningvoorraad worden overeengekomen dan noodzakelijk is voor het bereiken van het afgesproken woningtekort. Voor dit meerdere zal geen subsidie worden verleend.

De subsidie voor de (extra) woningen die door eigenbouw tot stand komen wordt jaarlijks op hetzelfde moment verstrekt als het voorschot in het begin van het kalenderjaar en het aan de prestaties gerelateerde deel achteraf: uiterlijk twee maanden na verschijnen van de CBS jaarcijfers. Indien echter op enig moment het budget van € 42,5 mln. volledig is uitgeput kan geen uitbetaling meer plaatsvinden, ook al komen in de resterende periode nog meer woningen door eigenbouw boven de drempel tot stand. Het moment van gereedmelding (blijkens de door het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) terzake geproduceerde woningbouwstatistiek) is bepalend voor de volgorde van verlening van het budget en dus voor het moment waarop het subsidieplafond is bereikt.

In 2010 wordt voor alle regio’s nagegaan in hoeverre de gerealiseerde woningproductie in het tijdvak is achtergebleven bij de overeengekomen woningbouwopgave. De ontvangers van de subsidie dienen daartoe in 2010 een eindrapport op te stellen en aan de Minister van VROM te zenden. Aan de hand van de uitgebrachte eindrapporten in 2010 zal blijken of de overeengekomen opgave is gerealiseerd. Indien de opgave niet is gehaald kan bij een ontvanger zich een van de onderstaande situaties voordoen.

Indien in de regio’s gezamenlijk sprake is van een woningtekort van ten hoogste 2% en indien in een zodanige regio zelf het woningtekort minder dan een half procentpunt hoger is dan het overeengekomen woningtekort (veelal 1,5%), kan de Minister van VROM die regio, of de provincie waarin die regio is gelegen, subsidie verlenen voor toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 voor ten hoogste het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad dat nodig is om het woningtekort te brengen op het overeengekomen woningtekort en uitsluitend voorzover het daarbij gaat om toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, en voorzover de beschikbare middelen dat toelaten.

Indien in een regio sprake is van een woningtekort dat een half procentpunt of meer, maar minder dan een heel procentpunt, hoger is dan het overeengekomen woningtekort, gaat de Minister van VROM in overleg met de bij het betreffende convenant woningbouwafspraken betrokken partijen na wat de oorzaken zijn die tot dat tekort hebben geleid en wat de vooruitzichten zijn voor de woningproductie in het jaar 2010 in die regio. Afhankelijk van in ieder geval die oorzaken en vooruitzichten neemt de minister een beslissing over het al dan niet verlenen van subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010. Indien een subsidie wordt verleend, wordt die subsidie verleend voor ten hoogste het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad dat nodig is om het woningtekort in die regio te brengen op het overeengekomen woningtekort en uitsluitend voorzover het daarbij gaat om toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, en voorzover de beschikbare middelen dat toelaten. Over de hier bedoelde toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 kunnen, indien het betreffende budget nog niet is uitgeput, tevens subsidies ten behoeve van het realiseren van eigenbouw worden verleend. Verlening, vaststelling en betaling van deze subsidies vindt plaats na afloop van 2010, binnen zes maanden na ontvangst van het aanvullende eindrapport.

Is in een regio sprake van een woningtekort dat een heel procentpunt of meer hoger is dan het overeengekomen woningtekort, dan wordt geen subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 verleend.

4.5. Europese aspecten

Bij het inzetten van de subsidiegelden door de ontvangers in bijvoorbeeld bouwprojecten moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat Europese regels ten aanzien van staats-steun dan wel ten aanzien van aanbestedingen van toepassing zijn. Er zijn interdepartementale afspraken gemaakt over de procedures van advies en melding van steunmaatregelen1. Provincies en gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de staatssteunregels. Bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is informatie verkrijgbaar over de melding van staatssteun. Advies over staatssteun en aanbestedingen, of voor informatie over wet- en regelgeving, jurisprudentie en overige relevante informatie, is verkrijgbaar bij het Kenniscentrum Europadecentraal. Advies over al dan niet melden van staatssteun is verkrijgbaar bij de Inspectie Financiën Lokale en Provinciale Overheden, Coördinatiepunt Staatssteun, van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Hoofdstuk 5. Effecten voor burgers, bedrijven en overheid

Met betrekking tot de administratieve lasten, bedrijfseffecten, milieueffecten en effecten voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, zijn de effecten van dit besluit getoetst.

Wat betreft de administratieve lasten kan worden gemeld dat het besluit uitsluitend gericht is op mede-overheden, en derhalve geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven of burgers tot gevolg heeft. Ook is er geen sprake van ongunstige milieu-effecten. Het besluit is voorts getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid door de daarvoor ingestelde interne VROM(DG Wonen-)toetsgroep. Op basis van de door die groep uitgevoerde standaardtoets worden geen problemen voorzien bij de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van dit besluit.

Hoofdstuk 6. Rekenvoorbeelden

In dit hoofdstuk wordt bij wijze van voorbeeld een viertal uitwerkingen gegeven met betrekking tot de toepassing van het besluit. Het betreft de volgende situaties:

uitwerking 1: geen vertraagde woningbouw uit de LS/VINEX-periode2 en realisatie volgens planning;

uitwerking 2: geen vertraagde woningbouw uit de LS/VINEX-periode en realisatie afwijkend van de planning;

uitwerking 3: wel vertraagde woningbouw uit de LS/VINEX-periode en realisatie volgens planning, en

uitwerking 4: wel vertraagde woningbouw uit de LS/VINEX-periode en realisatie afwijkend van de planning.

Uitgangspunten bij uitwerking 1 en 2:

Om uit te komen op een woningtekort van 1,5% in 2010, zal de productie 15.000 woningen moeten bedragen, waarbij wordt uitgegaan van de volgende jaarplanning:

 

Opgave

 

2005

1.500

 

2006

2.000

 

2007

3.000

 

2008

4.000

 

2009

4.500

 
   
 

15.000

 

Beschikbaar BLS budget:

Voor de kwantitatieve opgave is € 30 mln. beschikbaar. (€ 2.000,– per woning).

Premie Eigenbouw:

Uitgegaan wordt van drempelpercentage van 10. Voor elke eigenbouwwoning boven de drempel ontvangt de regio € 1.600,–.

Uitgangspunten bij uitwerking 3 en 4:

Om uit te komen op een woningtekort van 1,5% in 2010, moet de productie 15.000 woningen bedragen, waarvan 1.000 vertraagde LS/VINEX-woningen. De jaarplanning is:

 

Opgave

Vertraagd

Woningen voor BLS

2005

1.500

200

1.300

2006

2.000

200

1.800

2007

3.000

200

2.800

2008

4.000

200

3.800

2009

4.500

200

4.300

    
 

15.000

1.000

14.000

Beschikbaar BLS budget

Voor de nieuwe kwantitatieve opgave van 14.000 woningen is € 28 mln beschikbaar (€ 2.000,– per woning).

Premie Eigenbouw:

Uitgegaan wordt van een drempelpercentage van 10. Voor elke eigenbouwwoning boven de drempel ontvangt de regio € 1.600,–.

Uitwerking 1: geen vertraagde LS/VINEX-woningen, realisatie volgens planning

De woningbouwrealisaties zijn exact overeenkomstig de bij de woningbouwafspraken gehanteerde uitgangspunten (planning). Daarnaast bouwt de regio (behoudens in 2007) een groter aandeel woningen in eigenbouw dan voorheen.

 

Geplande opgave

Realisaties1 (incl. eigenbouw)

Realisaties eigenbouw

Extra eigenbouw t.o.v. drempel 10%

2005

1.500

1.500

200

50

2006

2.000

2.000

300

100

2007

3.000

3.000

300

0

2008

4.000

4.000

450

50

2009

4.500

4.500

500

50

     
 

15.000

15.000

1.750

250

1 Realisaties zijn gereedmeldingen volgens het CBS (toevoegingen inclusief productie anderszins).

Uitkering BLS 2005 : € 30,4 mln., waarvan € 30,0 mln BLS (15.000 x € 2.000,–) + aanvullende premie van € 0,4 mln. i.v.m. eigenbouw (250 x € 1.600,–).

Toelichting bij de betalingen:

2005

Voorschot: 65% x 1.500 = 975 woningen x € 2.000,– =

€ 1,95 mln

2006

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x 2.000 = 1.300 woningen x € 2.000,–

2,60

Extra budget

1.500 woningen gereedgemeld in 2005 → 525 meer dan voorschot 2005

 
 

525 x € 2.000,–

1,05

Eigenbouw:

200 eigenbouw in 2005 → 50 extra t.o.v drempel.

 
 

50 x € 1.600,–

0,08

   

Totaal bijdrage 2006:

 

3,73

2007

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x 3.000 = 1.950 woningen x € 2.000,–

3,90

Extra budget

2.000 woningen gereedgemeld in 2006 → 700 meer dan voorschot 2006

 
 

700 x € 2.000,–

1,40

Eigenbouw:

300 eigenbouw in 2006 → 100 extra tov drempel.

 
 

100 x € 1.600,–

0,16

   

Totaal bijdrage 2007:

 

5,46

2008

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x 4.000 = 2.600 woningen x € 2.000,–

5,20

Extra budget

3.000 woningen gereedgemeld in 2007 → 1.050 meer dan voorschot 2007.

 
 

1.050 x € 2.000,–

2,10

Eigenbouw:

300 eigenbouw in 2007 → 0 extra tov drempel.

 
 

0 x € 1.600,–

0,00

   

Totaal bijdrage 2008:

 

7,30

2009

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x 4.500 = 2.925 woningen x € 2.000,–

5,85

Extra budget

4.000 woningen gereedgemeld in 2008 → 1.400 meer dan voorschot 2008.

 
 

1.400 x € 2.000,–

2,80

Eigenbouw:

450 eigenbouw in 2008 → 50 extra tov drempel.

 
 

50 x € 1.600,–

0,08

   

Totaal bijdrage 2009:

 

8,73

2010

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

n.v.t.

 

Extra budget

4.500 woningen gereedgemeld in 2009 → 1.575 meer dan voorschot 2009.

 
 

1.575 x € 2.000,–

3,15

Eigenbouw:

500 eigenbouw in 2009 → 50 extra tov drempel.

 
 

50 x € 1.600,–

0,08

   

Totaal bijdrage 2010:

 

3,23

Uitwerking 2: geen vertraagde LS/VINEX-woningen, realisatie afwijkend van planning

De woningbouw realisaties zijn niet volgens de bij de woningbouwafspraken gehanteerde uitgangspunten (de regio meldt in totaal 13.000 woningen gereed). De regio bouwt (behoudens in 2007) wel een groter aandeel woningen in eigenbouw dan voorheen.

 

Geplande opgave

Realisaties1 (incl. eigenbouw)

Realisaties eigenbouw

Extra eigenbouw t.o.v. drempel 10%

2005

1.500

1.000

200

100

2006

2.000

1.500

300

150

2007

3.000

3.000

300

0

2008

4.000

3.000

450

150

2009

4.500

4.500

500

50

     
 

15.000

13.000

1.750

450

1 Realisaties zijn gereedmeldingen volgens het CBS (toevoegingen inclusief productie anderszins).

Uitkering BLS 2005: € 26,72 mln., waarvan € 26 mln BLS (13.000 x € 2.000,–) + aanvullende premie € 0,72 mln. i.v.m. eigenbouw (450 x € 1.600,–).

Toelichting bij de betalingen:

2005

Voorschot: 65% x 1.500 = 975 woningen x € 2.000,– =

€ 1,95 mln

2006

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x 2.000 = 1.300 woningen x € 2.000,–

2,60

Extra budget

1.000 woningen gereedgemeld in 2005 → 25 meer dan voorschot 2005

 
 

25 x € 2.000,–

0,05

Eigenbouw:

200 eigenbouw in 2005 → 100 extra t.o.v drempel.

 
 

100 x € 1.600,–

0,16

   

Totaal bijdrage 2006:

 

2,81

2007

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x 3.000 = 1.950 woningen x € 2.000,–

3,90

Extra budget

1.500 woningen gereedgemeld in 2006 → 200 meer dan voorschot 2006

 
 

200 x € 2.000,–

0,40

Eigenbouw:

300 eigenbouw in 2006 → 150 extra tov drempel.

 
 

150 x € 1.600,–

0,24

   

Totaal bijdrage 2007:

 

4,54

2008

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x 4.000 = 2.600 woningen x € 2.000,–

5,20

Extra budget

3.000 woningen gereedgemeld in 2007→ 1.050 meer dan voorschot 2007.

 
 

1.050 x € 2.000,–

2,10

Eigenbouw:

300 eigenbouw in 2007 → 0 extra tov drempel.

 
 

0 x € 1.600,–

0,00

   

Totaal bijdrage 2008:

 

7,30

2009

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x 4.500 = 2.925 woningen x € 2.000,–

5,85

Extra budget

3.000 woningen gereedgemeld in 2008→ 400 meer dan voorschot 2008.

 
 

400 x € 2.000,–

0,80

Eigenbouw:

450 eigenbouw in 2008 → 150 extra tov drempel.

 
 

150 x € 1.600,–

0,24

   

Totaal bijdrage 2009:

 

6,89

2010

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

n.v.t.

 

Extra budget

4.500 woningen gereedgemeld in 2009 → 1.575 meer dan voorschot 2009.

 
 

1.575 x € 2.000,–

3,15

Eigenbouw:

500 eigenbouw in 2009 → 50 extra tov drempel.

 
 

50 x € 1.600,–

0,08

   

Totaal bijdrage 2010:

 

3,23

Uitwerking 3: wel vertraagde LS/VINEX-woningen, realisatie volgens planning

De woningbouw realisaties (inclusief de vertraagde woningen) zijn exact volgens de bij de woningbouwafspraken gehanteerde uitgangspunten. Daarnaast bouwt de regio (behoudens in 2007) een groter aandeel woningen in eigenbouw dan voorheen.

 

Geplande opgave

Opgave in relatie tot BLS

Realisaties1 (incl. vertraging LS/VINEX en eigenbouw)

Realisaties vertraging LS/VINEX

Realisaties eigenbouw

Extra eigenbouw t.o.v. drempel 10%

2005

1.500

1.300

1.500

200

200

50

2006

2.000

1.800

2.000

200

300

100

2007

3.000

2.800

3.000

200

300

0

2008

4.000

3.800

4.000

200

450

50

2009

4.500

4.300

4.500

200

500

50

       
 

15.000

14.000

15.000

1.000

1.750

250

1 Realisaties zijn gereedmeldingen volgens het CBS (toevoegingen inclusief productie anderszins)

Uitkering BLS 2005: € 28,4 mln., waarvan € 28 mln. BLS (14.000 x € 2.000,–) + aanvullende premie van € 0,4 mln. i.v.m. eigenbouw (250 x € 1.600,–).

Toelichting bij de betalingen:

2005

Voorschot: 65% x (1.500 – 200) = 845 woningen x € 2.000,– =

€ 1,69 mln

2006

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x (2.000 – 200) = 1.170 woningen x € 2.000,–

2,34

Extra budget

1.500 woningen gereedgemeld in 2005 → 655 meer dan voorschot 2005

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → 455 x € 2.000,–

0,91

Eigenbouw:

200 eigenbouw in 2005 → 50 extra t.o.v drempel.

 
 

50 x € 1.600,–

0,08

   

Totaal bijdrage 2006:

 

3,33

2007

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x (3.000 – 200) = 1.820 woningen x € 2.000,–

3,64

Extra budget

2.000 woningen gereedgemeld in 2006 à 830 meer dan voorschot 2006

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → 630 x € 2.000,–

1,26

Eigenbouw:

300 eigenbouw in 2006 → 100 extra tov drempel.

 
 

100 x € 1.600,–

0,16

   

Totaal bijdrage 2007:

 

5,06

2008

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x (4.000 – 200) = 2.470 woningen x € 2.000,–

4,94

Extra budget

3.000 woningen gereedgemeld in 2007 → 1.180 meer dan voorschot 2007.

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → 980 x € 2.000,–

1,96

Eigenbouw:

300 eigenbouw in 2007 → 0 extra tov drempel.

 
 

0 x € 1.600,–

0,00

   

Totaal bijdrage 2008:

 

6,90

2009

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x (4.500 –200) = 2.795 woningen x € 2.000,–

5,59

Extra budget

4.000 woningen gereedgemeld in 2008 → 1.530 meer dan voorschot 2008.

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → 1.330 x € 2.000,–

2,66

Eigenbouw:

450 eigenbouw in 2008 → 50 extra tov drempel.

 
 

50 x € 1.600,–

0,08

   

Totaal bijdrage 2009:

 

8,33

2010

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

n.v.t.

 

Extra budget

4.500 woningen gereedgemeld in 2009 → 1.705 meer dan voorschot 2009.

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → 1.505 x € 2.000,–

3,01

Eigenbouw:

500 eigenbouw in 2009 → 50 extra tov drempel.

 
 

50 x € 1.600,–

0,08

   

Totaal bijdrage 2010:

 

3,09

Uitwerking 4: wel vertraagde LS/VINEX-woningen, realisatie afwijkend van planning

De woningbouwrealisaties zijn niet overeenkomstig de woningbouwafspraken (13.000 woningen gereed, waarvan 1.000 vertraging LS/VINEX). Wel is sprake (behoudens in 2007) van een groter aandeel eigenbouw dan voorheen.

 

Geplande opgave

Opgave in relatie tot BLS

Realisaties1 (incl. vertraging LS/VINEX en eigenbouw)

Realisaties vertraging LS/VINEX

Realisaties eigenbouw

Extra eigenbouw t.o.v. drempel 10%

2005

1.500

1.300

1.000

200

200

100

2006

2.000

1.800

1.500

200

300

150

2007

3.000

2.800

3.000

200

300

0

2008

4.000

3.800

3.000

200

450

150

2009

4.500

4.300

4.500

200

500

50

       
 

15.000

14.000

13.000

1.000

1.750

450

1 Realisaties zijn gereedmeldingen volgens het CBS (toevoegingen inclusief productie anderszins)

Uitkering BLS 2005: € 24,72 mln., waarvan € 24 mln. BLS (12.000 x € 2.000,–) + aanvullende premie van € 0,72 mln. i.v.m. eigenbouw (450 x € 1.600,–).

Toelichting bij de betalingen:

2005

Voorschot: 65% x (1.500 – 200) = 845 woningen x € 2.000,– =

€ 1,69 mln

2006

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x (2.000 – 200) = 1.170 woningen x € 2.000,–

2,34

Extra budget

1.000 woningen gereedgemeld in 2005 → 155 meer dan voorschot 2005

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → blijft 45 woningen te verrekenen

0,00

Eigenbouw:

200 eigenbouw in 2005 → 100 extra t.o.v drempel.

 
 

100 x € 1.600,–

0,16

   

Totaal bijdrage 2006:

 

2,50

2007

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x (3.000 – 200) = 1.820 woningen x € 2.000,–

3,64

Extra budget

1.500 woningen gereedgemeld in 2006 → 330 meer dan voorschot 2006

 
 

Af: (200 + 45) = 245 vertraagde woningen → (330 – 245) = 85 x € 2.000,–

0,17

Eigenbouw:

300 eigenbouw in 2006 → 150 extra tov drempel.

 
 

150 x € 1.600,–

0,24

   

Totaal bijdrage 2007:

 

4,05

2008

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x (4.000 – 200) = 2.470 woningen x € 2.000,–

4,94

Extra budget

3.000 woningen gereedgemeld in 2007→ 1.180 meer dan voorschot 2007.

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → (1.180 – 200) = 980 x € 2.000,–

1,96

Eigenbouw:

300 eigenbouw in 2007 → 0 extra tov drempel.

 
 

0 x € 1.600,–

0,00

   

Totaal bijdrage 2008:

 

6,90

2009

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

65% x (4.500 –200) = 2.795 woningen x € 2.000,–

5,59

Extra budget

3.000 woningen gereedgemeld in 2008→ 530 meer dan voorschot 2008.

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → (530 – 200) = 330 x € 2.000,–

0,66

Eigenbouw:

450 eigenbouw in 2008 → 150 extra tov drempel.

 
 

150 x € 1.600,–

0,24

   

Totaal bijdrage 2009:

 

6,49

2010

Bijdrage:

In miljoenen €

Voorschot

n.v.t.

 

Extra budget

4.500 woningen gereedgemeld in 2009 → 1.705 meer dan voorschot 2009.

 
 

Af: 200 vertraagde woningen → 1.505 x € 2.000,–

3,01

Eigenbouw:

500 eigenbouw in 2009 → 50 extra tov drempel.

 
 

50 x € 1.600,–

0,08

   

Totaal bijdrage 2010:

 

3,09

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreekse en niet-rechtstreekse regio’s. Rechtstreekse regio’s zijn regio’s die rechtstreeks van het Rijk de subsidiegelden op voet van dit besluit ontvangen. Niet-rechtstreekse regio’s ontvangen die subsidiegelden door tussenkomst van de provincie. Alleen de rechtstreekse regio’s en provincies waarmee een convenant woningbouwafspraken is gesloten voor de periode 2005 tot en met 2009 komen in aanmerking voor subsidie. Met alle samenwerkingsgebieden genoemd in artikel 2 van de Kaderwet bestuur in verandering, is een convenant woningbouwafspraken gesloten. Het zijn dan ook die gebieden die zijn opgenomen in bijlage 2, tabel A, kolom 1, van dit besluit, en derhalve rechtstreekse regio in de zin van dit besluit zijn. Met de inwerkingtreding van de Wijzigingswet Wgr-plus is overigens geen sprake meer van samenwerkingsgebieden maar van plusregio’s, als rechtsopvolgers van de samenwerkingsgebieden.

Voor de uitvoering van dit besluit wordt gebruik gemaakt van de gegevens die het CBS verzameld. Hiervoor is gekozen uit een oogpunt van efficiency. Gebruikmaking van deze algemeen beschikbare gegevens voorkomt immers dat de regio’s en de provincies een aparte jaarlijkse rapportage moeten opstellen en het Ministerie van VROM zelf gegevensbestanden moet samenstellen en beheren.

Ingevolge het tweede lid wordt van de CBS-gegevens gebruik gemaakt voor de bepaling van het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad. Onder een woning wordt daarbij verstaan een tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, geschikt en blijvend is bestemd voor permanente bewoning door een particulier huishouden. Bovendien dient de woning aan de volgende criteria te voldoen: de toegang tot de woonruimte wordt geboden door een eigen toegangsdeur, hetzij direct vanaf de openbare weg, hetzij via een gemeenschappelijke ruimte (zoals portiek, galerij, trappenhuis of corridor); de woning dient ten minste 14 vierkante meter aan verblijfsruimte te bevatten, en de woning dient te beschikken over een toilet en over een keukeninrichting die is bestemd voor de bereiding van complete maaltijden. Indien geen toilet of keuken aanwezig, maar wel wordt voldaan aan de overige criteria, is er sprake van een wooneenheid. Gereedgemelde wooneenheden tellen niet mee bij de bepaling van de subsidie.

Ook voor de bepaling van het aantal door eigenbouw tot stand gekomen woningen wordt gebruik gemaakt van de gegevens die het CBS daarover verzamelt. Het betreft het aantal gereedgekomen woningen in de categorie «andere particuliere opdrachtgevers», die, anders dan «bouwers voor de markt», (laten) bouwen voor eigen gebruik zoals: particuliere personen, bedrijven en stichtingen (met uitzondering van toegelaten instellingen voor de sociale woningbouw). Consumentgerichte projectontwikkeling valt hier niet onder.

Onder bouwers voor de markt wordt verstaan: projectontwikkelaars, makelaars, aannemers die voor eigen risico bouwen, financiële instellingen zoals banken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen (institutionele beleggers).

Onder «toevoegingen anderszins» wordt door het CBS verstaan het aantal woningen dat is toegevoegd aan de woningvoorraad door bijvoorbeeld woonruimtesplitsing en bestemmingswijziging. Ook woningen die administratief aan de woningvoorraad onttrokken zijn geweest ten behoeve van ingrijpende renovatie, of die door functieverandering tot stand zijn gekomen, bijvoorbeeld door verbouwing van kantoren of pakhuizen, vallen onder «toevoegingen anderszins». Woningen die tijdens (groot) onderhoud of woningverbetering administratief niet aan de woningvoorraad zijn onttrokken, tellen niet mee.

Bij het gebruik van de door het CBS opgestelde gegevens gaat het nadrukkelijk niet om de datum van verzending van de gereedmelding door de provincie, regio of gemeente, of om de datum van ontvangst bij het CBS, maar om de datum waarop de gegevens bij het CBS in de statistiek zijn opgenomen. Deze datum kan een rol spelen bij de gereedmelding van door eigenbouw tot stand gekomen woningen, indien het beschikbare budget voor het einde van het tijdvak is uitgeput of wanneer de in enig jaar beschikbare budgetten niet voldoende zijn, doordat meer dan 100% van de jaarlijkse opgave is toegevoegd.

Artikel 2

Het eerste lid geeft aan ten behoeve van welke activiteiten subsidie kan worden verleend.Voorwaarde voor subsidieverlening aan een rechtstreekse regio of provincie is dat de Minister van VROM met die regio of provincie een convenant woningbouwafspraken heeft gesloten.

Het tweede lid bepaalt dat een provincie de subsidie alleen mag besteden aan het verlenen van subsidie aan binnen haar grondgebied gelegen niet-rechtstreekse regio’s of direct aan gemeenten die in die regio’s zijn gelegen (zie bijlage 1).

Het derde lid bepaalt dat een regio de subsidie alleen mag besteden aan het verlenen van subsidie aan binnen haar grondgebied gelegen gemeenten.

Het vierde lid betreft de wijziging van de bijlagen 1 en 2 bij het besluit. Om adequaat te kunnen reageren op wijzigingen in bijvoorbeeld de samenstelling van een regio (toetreding, of uittreding van gemeenten) of op verschuivingen in de woningproductie, is het gewenst dat de bijlagen 1 en 2 binnen een korte termijn kunnen worden gewijzigd. Ook de (hernieuwde) inzet van niet bestede subsidies kan leiden tot wijziging van de berekeningen zoals die in bijlage 2 zijn opgenomen. Om die reden is gekozen voor een mogelijkheid tot wijziging van de bijlagen 1 en 2 bij ministeriële regeling. In het algemeen deel van deze nota van toelichting (par. 4.2) is reeds gewezen op het verschil tussen het subsidieplafond in artikel 5, eerste lid, en het voorlopig verdeelde rijksbudget in bijlage 2, tabel C, kolom 3, en op de (hernieuwde) inzet van het eventueel vrijkomende budget gedurende het tijdvak. Het verschil tussen het subsidieplafond in artikel 5, eerste lid, en het voorlopig verdeelde rijksbudget in bijlage 2, tabel C, kolom 3, is te verklaren vanuit de omstandigheid dat rekening moet worden gehouden met wijzigingen gedurende het tijdvak, bijvoorbeeld wanneer de ene regio een deel van de bouwopgave overneemt van een andere regio, en daarmee hogere kosten per woning, en dus een hoger subsidiebedrag per woning, aan de orde zijn.

Het vijfde lid geeft de grondslag van de berekeningen. Uitgangspunt bij de berekeningen omtrent het na te streven woningtekort in 2010 en het gewenste aantal toevoegingen aan de woningvoorraad zijn de ramingen van het Prognose-, Informatie- en Monitoringsysteem 2003 (PRIMOS 2003) geweest. Deze ramingen blijven, met voorbijgaan aan actuele ontwikkelingen met betrekking tot het woningtekort, onveranderd gelden gedurende het tijdvak en zullen ook bij de beoordeling van de ingediende eindrapporten in 2010 en 2011 dienst doen. Uitgangspunt voor het BLS 2005 is het terugbrengen van het woningtekort per 1 januari 2010 tot 1,5%, zowel regionaal als nationaal (en berekend op basis van de ramingen van PRIMOS 2003). Echter, een dergelijk streefpercentage is niet voor elke regio, met name niet in de regio’s waar sprake is van een hoog woningtekort, haalbaar. In die gevallen is in het betreffende convenant een afwijkend streefpercentage opgenomen.

Artikel 3

Onderdeel e betreft toevoegingen aan de woningvoorraad op grond van eerdere regelgeving en daarover gemaakte afspraken. Voor woningen die op voet van een uitvoeringscontract of ontwikkelingscontract als bedoeld in artikel 5, respectievelijk artikel 6a, van het Besluit locatiegebonden subsidies (de VINEX-periode) aan de voorraad toegevoegd hadden moeten zijn en die na 1 januari 2005 nog aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd, worden geen subsidies op grond van dit besluit beschikbaar gesteld. Bij de berekening van het beschikbare budget per ontvanger voor het tijdvak zijn deze woningen niet betrokken. Een (VINEX) uitvoerings- of ontwikkelingscontract als hiervoor bedoeld kan ook woningen omvatten die op basis van een subsidie als bedoeld in de artikelen 2 en 26 van de Locatiesubsidieregeling 1992 per 1 januari 1995 nog aan de woningvoorraad moesten worden toegevoegd. Ook voor deze woningen wordt derhalve, voorzover genoemd in dat (VINEX) uitvoerings- of ontwikkelingscontract, geen subsidie op grond van dit besluit beschikbaar gesteld.

Artikel 5

In artikel 5 zijn de subsidieplafonds genoemd. Op het verschil tussen het subsidieplafond in het eerste lid, en het voorlopig verdeelde rijksbudget in bijlage 2, tabel C, kolom 3, is in het algemeen deel van deze nota van toelichting (par. 4.2) reeds ingegaan.

Artikel 6

Het in het eerste lid genoemde subsidiebedrag ten behoeve van het realiseren van eigenbouw van € 1600,– per woning boven het drempelaantal, komt bovenop de subsidie voor toevoegingen aan de woningvoorraad. De subsidies worden verleend in volgorde van de datum van gereedmelding, waarbij de CBS-statistieken bepalend zijn (tweede lid).

Artikel 7

De subsidie ten behoeve van het realiseren van eigenbouw wordt definitief vastgesteld binnen zes maanden na ontvangst van het in artikel 16, eerste lid, bedoelde eindrapport.

Het derde lid geeft de mogelijkheid om in afwijking van de hoofdregel in het tweede lid de subsidie lager vast te stellen, bijvoorbeeld als uit het eindrapport blijkt dat minder woningen door eigenbouw zijn gerealiseerd dan aanvankelijk aan het CBS is gemeld. De hoofdregel in het tweede lid verhindert dat, als uit het eindrapport blijkt dat meer woningen door eigenbouw zijn toegevoegd dan is gemeld aan het CBS, nabetaling plaatsvindt. De reden hiervoor is dat de subsidie is verleend in volgorde van de datum van gereedmelding. Een recht op nabetaling zou er dan toe leiden dat de volgorde van verlening veranderd moet worden, hetgeen, indien het subsidieplafond reeds is bereikt, weer leidt tot terugvordering van ontvangers aan wie als laatsten (tegen het subsidieplafond aan) subsidie is verleend.

Artikel 8

De verlening en bevoorschotting van de subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad bestaat uit twee onderdelen: een voorschotgedeelte in het begin van een kalenderjaar en een voorschotgedeelte na afloop van dat kalenderjaar, afhankelijk van de geleverde prestaties in dat kalenderjaar. De omvang van het voorschot in het begin van het kalenderjaar wordt bepaald door het voor die regio of provincie per woning berekende bedrag te vermenigvuldigen met 65% van het voor dat kalenderjaar afgesproken aantal toevoegingen. Wordt over een kalenderjaar 65% (of meer) van de geplande productie ook daadwerkelijk gehaald dan zal voor het daaropvolgende kalenderjaar wederom een subsidie en een 65%-voorschot worden verstrekt.

Artikel 9

Het tweede lid van artikel 9 biedt de mogelijkheid om, indien het aantal toegevoegde woningen in een kalenderjaar minder is dan de beoogde 65%, het voorschot in het begin van het komende kalenderjaar lager vast te stellen. Niet te verwachten is dat hiertoe reeds bij een gering lagere productie zal worden overgegaan. De Minister van VROM dient zo spoedig mogelijk op de hoogte te worden gebracht van opgelopen vertragingen, met vermelding van de redenen van de vertraging.

Artikel 10

Dit artikel betreft het voorschot achteraf, na afloop van een kalenderjaar, indien een ontvanger in enig jaar meer woningen aan de woningvoorraad toevoegt dan de 65% waarop het in het begin van dat jaar gegeven voorschot betrekking heeft. Dit budget wordt uitbetaald naar rato van het aantal toegevoegde woningen dat de 65% te boven gaat (tweede lid). De uitkering vindt plaats in het kalenderjaar volgend op de feitelijke toevoeging omdat die toevoeging wordt bepaald aan de hand van de CBS-jaarcijfers.

Indien het aantal aan de woningvoorraad toegevoegde woningen in enig kalenderjaar van het tijdvak hoger is dan het aantal dat voor die jaren in het convenant is opgenomen, waardoor het aan de prestaties gerelateerde voorschotdeel achteraf hoger kan zijn dan 35%, kan, zeker als dit bij meerdere regio’s het geval is, het jaarlijks bij het Rijk beschikbare budget worden overschreden. Om die reden kan het zijn dat uitbetaling niet meer in alle gevallen mogelijk is. Derhalve is in het besluit het voorbehoud gemaakt dat uitbetaling van de aantallen die de 100% te boven gaan alleen mogelijk is bij beschikbaarheid van voldoende middelen op de rijksbegroting (derde lid).

Artikel 13

Dit artikel regelt de vaststelling van de subsidie na afloop van het tijdvak. Basis voor die vaststelling is het eindrapport en de bijbehorende accountantsverklaring. Het derde lid geeft de Minister van VROM de mogelijkheid om in voorkomende gevallen de subsidie lager vast te stellen.

Artikel 14

Artikel 14 regelt de subsidiëring van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010. De situatie kan ontstaan dat ultimo 2009 niet het totaal overeengekomen aantal toevoegingen aan de voorraad heeft plaatsgevonden, maar dat op basis van het aantal in aanbouw zijnde maar nog niet opgeleverde woningen aannemelijk is dat die toevoegingen geheel of nagenoeg geheel in 2010 wel gerealiseerd zullen worden. In dit verband zijn drie situaties te onderscheiden:

1. Indien in een regio het woningtekort minder dan een half procentpunt hoger is dan het overeengekomen woningtekort (veelal 1,5%), kan de Minister van VROM subsidie verlenen voor toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 voor ten hoogste het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad dat nodig is om het woningtekort te brengen op het overeengekomen woningtekort. Dit echter alleen indien in de regio’s gezamenlijk per 1 januari 2010 sprake is van een woningtekort van ten hoogste 2%.

2. Indien in een regio per 1 januari 2010 sprake is van een woningtekort dat een half procentpunt of meer, maar minder dan een heel procentpunt, hoger is dan het overeengekomen woningtekort, gaat de Minister van VROM in overleg met betrokken partijen na wat de oorzaken zijn die tot dat tekort hebben geleid en wat de vooruitzichten zijn voor de woningproductie in het jaar 2010. Vervolgens neemt de minister een beslissing over het al dan niet verlenen van subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010.

3. Is sprake is van een woningtekort dat een heel procentpunt of meer hoger is dan het overeengekomen woningtekort, dan wordt geen subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 verleend.

Voor de gevallen waarin in 2010 nog toevoegingen aan de voorraad plaatsvinden is in 2011 een aanvullende eindrapportage vereist (artikel 16).

Artikel 15

Artikel 15 regelt dat voor de in artikel 14 bedoelde toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, indien het betreffende budget nog niet is uitgeput, tevens subsidies ten behoeve van het realiseren van eigenbouw kunnen worden verleend. Verlening, vaststelling en betaling van deze subsidies vindt plaats na afloop van 2010, binnen zes maanden na ontvangst van het aanvullend eindrapport.

Artikel 16

Dit artikel geeft regels omtrent de indiening van het eindrapport en het aanvullend eindrapport. De rapporten dienen vergezeld te gaan van een accountantsverklaring.

Artikel 17

Dit artikel regelt de mogelijke gevolgen bij het niet, niet volledig, of te laat indienen van die eindrapportage door de ontvanger. De Minister van VROM kan, nadat de ontvanger in de gelegenheid is gesteld alsnog een rapport in te dienen, de subsidie intrekken of, afhankelijk van de soort subsidie, de subsidie lager vaststellen of ambthalve vaststellen.

Artikel 18

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen of voorschotten, bijvoorbeeld indien de subsidie op voet van artikel 17 is ingetrokken of lager is vastgesteld, kunnen worden teruggevorderd.

Artikel 19

Het Besluit locatiegebonden subsidies 2005 is gericht op het tijdvak dat loopt van 1 januari 2005 tot met 31 december 2009 en dient dan ook met ingang van 1 januari 2005 in werking te treden. Voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zijn echter reeds overeenkomsten met betrekking tot de woningbouw in het tijdvak gesloten. Artikel 19 bepaalt dat een zodanige overeenkomst gelijk staat aan een convenant woningbouwafspraken als bedoeld in artikel 2, indien die overeenkomst in elk geval datgene omvat wat een convenant ingevolge artikel 3 omvat.

Artikel 20

Artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 hield in dat de sociale verhuurders vrijdom van legesheffing, van de kosten van legalisering en van griffiekosten genoten met betrekking tot stukken opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 (Voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting vanwege de gemeente of de provincie) en 5 (Verstrekking van geldelijke steun uit ’s Rijks kas) van hoofdstuk V (Voorziening in de woningbehoefte) van de Woningwet. Met het schrappen van dit artikel wordt uitvoering gegeven aan een aanbeveling uit het MDW-rapport «Corporaties tussen vangnet en vrijhandel» van december 1999. In het rapport is geconstateerd dat er geen reden is om woningcorporaties wat betreft de leges in een gunstiger positie te plaatsen dan andere partijen op de woningmarkt.

Het was de bedoeling om de wettelijke basis van deze vrijstelling, welke is gelegen in artikel 88 van de Woningwet, te doen vervallen bij de invoering van de Woonwet. Nu de Woonwet niet verder in procedure is gebracht, is er in eerste instantie voor gekozen om artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 te schrappen. Daarmee is de legesvrijstelling voor sociale verhuurders feitelijk vervallen.

Artikel 21

In verband met de aanvang van het tijdvak op 1 januari 2005 werkt het besluit terug tot en met die datum. De intrekking van artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 is daarvan uitgezonderd.

Toelichting bij de bijlagen

Bijlage 1

Deze bijlage bevat de lijst van regio’s en gemeenten in die regio’s. De gegeven indeling heeft ten grondslag gelegen aan de berekening van de woningbehoefte en de beschikbare subsidie per regio. De regio’s zijn per provincie gegroepeerd. Met betrekking tot de regio’s binnen een provincie wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreekse regio’s (die de subsidies rechtstreeks van het Rijk ontvangen ten behoeve van subsidieverlening aan de gemeenten in die regio) en niet-rechtstreekse regio’s (die de subsidies door tussenkomst van de provincie ontvangen, of waarvan de gemeenten die subsidies door tussenkomst van de provincies ontvangen). Per regio zijn de gemeenten genoemd, waarbij de onderstreepte gemeenten de centrumgemeenten in die regio’s zijn.

Bijlage 2

Deze bijlage bevat de subsidieplafonds per regio of provincie en de daarbij behorende aantallen toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak. Voorts is het drempelpercentage vermeld dat wordt gebruikt voor de berekening van het gedeelte van het aantal door eigenbouw aan de woningvoorraad toegevoegde woningen waarvoor geen subsidie ten behoeve van het realiseren van eigenbouw wordt verleend.

Bijlage 3

Bijlage 3 bevat het model voor het eindrapport en het aanvullend eindrapport. Voor het eindrapport dienen de jaren 2005 tot en met 2009 te worden ingevuld. Voor het aanvullend eindrapport het jaar 2010.

Bijlage 4 en 5

De bijlagen 4 en 5 hebben betrekking op de accountantsverklaring en het daarbij behorende protocol.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

Zie Interdepartementale afspraken inzake steunzaken Stcrt. 29-9-2003, nr.187, p.16.

XNoot
2

LS/VINEX-woningen: toevoegingen aan de woningvoorraad als bedoeld in artikel 3, onder e.

Naar boven