Besluit van 17 oktober 2005, houdende nadere regels betreffende de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen in strafzaken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 16 september 2005, nr. 5374604/05/6;

Gelet op de artikelen 532, 588, eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, en 588a, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 5 oktober 2005, nr. W03.05.0410/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 10 oktober 2005, nr. 5379369/05/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder de wet: het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 2

  • 1. De in artikel 588, eerste lid, onderdeel a, van de wet bedoelde uitreiking in persoon geschiedt mede ingeval aan een verdachte een dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen wordt betekend en aan deze persoon blijkens raadpleging van de Verwijs Index Personen anders dan in verband met de strafzaak waarop de mededeling betrekking heeft, in Nederland rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Dit vereiste geldt niet indien de strafzaak wordt vervolgd voor de kantonrechter.

  • 2. Uitreiking in persoon geschiedt voorts ingeval aan een persoon ingevolge artikel 511b van de wet een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt betekend en aan deze persoon blijkens raadpleging van de Verwijs Index Personen in Nederland rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 3

  • 1. Voor de uitreiking aan de griffier, bedoeld in de artikelen 531 en 588, eerste lid, onderdeel b, onder 3°, en derde lid, onderdeel c, van de wet, kan in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen worden volstaan met toezending van de mededeling of een afschrift van de mededeling aan de desbetreffende griffie.

  • 2. Degene die namens het openbaar ministerie met de uitreiking is belast tekent op de akte van uitreiking, bedoeld in artikel 589 van de wet, aan dat is gehandeld overeenkomstig het eerste lid, alsmede de griffie waaraan en de dag waarop de mededeling of het afschrift is verzonden.

Artikel 4

  • 1. Indien op het in de gerechtelijke mededeling vermelde adres een schriftelijk bericht als bedoeld in artikel 588, derde lid, onderdeel b, van de wet wordt achtergelaten, wordt het gerechtelijk schrijven op de in dat bericht vermelde plaats bewaard gedurende de eerstvolgende zeven dagen na de dag van aanbieding.

  • 2. Op de in het eerste lid bedoelde termijn is de Algemene termijnenwet niet van toepassing.

Artikel 5

Artikel 588a van de wet is van overeenkomstige toepassing ingeval aan een persoon ingevolge artikel 511b van de wet een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt betekend.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I van de Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken (Stb. 175) in werking treedt.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 17 oktober 2005

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de twintigste oktober 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het onderhavige besluit geeft enkele nadere regels betreffende de wijze van kennisgeving van gerechtelijke mededelingen, zoals deze is voorzien in de vijfde afdeling van titel I van het vijfde boek van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). Deze nadere regels zijn deels noodzakelijk vanwege de wijziging van die regeling bij de Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken (Stb. 175). Het besluit is onder andere gebaseerd op de delegatiebepalingen vervat in de artikelen 588, vierde lid, en 588a, vijfde lid (nieuw), WvSv.

Over het ontwerp van dit besluit is advies ingewonnen bij de Raad voor de rechtspraak (RvdR), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie (OM) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Op de gemaakte opmerkingen wordt hieronder ingegaan (de NOvA zag geen aanleiding voor opmerkingen).

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Artikel 2 van het besluit betreft de zogenoemde VIP-check. Het systeem VIP (Verwijs Index Personen) is een geautomatiseerd systeem dat in beheer is bij het Centraal Justitieel Incassobureau en dat informatie bevat omtrent de verblijfplaats van een persoon binnen de strafrechtsketen. Het bevat onder andere het laatst bekende GBA-adres alsmede, indien de betrokken persoon is gedetineerd, de inrichting waarin betrokkene verblijft. VIP registreert momenteel enkele tientallen vormen van vrijheidsbeneming. Daarbij gaat het om vrijheidsbeneming die plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Hieronder vallen vormen van vrijheidsbeneming in onder andere de huizen van bewaring en gevangenissen (o.a. (voorlopige) hechtenis, gevangenisstraf, ISD, vreemdelingenbewaring, gijzeling in het kader van faillissement, alimentatie of Wet Mulder), TBS-inrichtingen en jeugdinrichtingen (voor zover het betreft vrijheidsbeneming op strafrechtelijke titel). In de toekomst worden mogelijk nog andere vormen van vrijheidsbeneming in VIP opgenomen. Bij de hierboven genoemde wetswijziging is bepaald dat het openbaar ministerie (OM) bij de uitreiking van een gerechtelijk schrijven, zoals een dagvaarding of een oproeping, aan een verdachte «in (...) bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen» steeds in VIP dient na te gaan of betrokkene wellicht ergens gedetineerd is. Bij een «hit» dient het gerechtelijk schrijven in persoon te worden uitgereikt. In artikel 2 van het besluit zijn de gevallen waarin het OM deze controle moet verrichten, aangeduid door verwijzing met zoveel woorden naar het systeem VIP. Aldus kan de wettelijke verplichting voor het OM «meegroeien» met eventuele toekomstige uitbreiding van VIP.

Het eerste lid van artikel 2 ziet op de gevallen waarin aan een verdachte een dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen wordt betekend. De verplichting tot uitreiking in persoon geldt niet voor de uitreiking aan andere procesdeelnemers dan de verdachte noch voor de uitreiking aan veroordeelden na afloop van het strafproces (behoudens het hierna te bespreken tweede lid). De extra inspanning die hier ten aanzien van verdachten wordt geëist, wordt gerechtvaardigd door het grote belang dat moet worden gehecht aan het iemand op de hoogte stellen van de datum waarop de strafzaak tegen hem zal dienen (zie ook de memorie van toelichting bij de Wet van 23 maart 2005, Stb. 175, Kamerstukken II 2004/05, 29 805, nr. 3, p. 9–11, en de daar vermelde jurisprudentie). Uiteraard laat deze beperking tot verdachten onverlet dat het OM in andere gevallen, wanneer hij weet dat een geadresseerde van een gerechtelijke mededeling is gedetineerd, de mededeling op de plaats van detentie in persoon kan doen uitreiken.

Artikel 2, eerste lid, zondert van de gevallen waarin de VIP-check moet plaatsvinden, de kantonzaken uit. Zoals reeds in de memorie van toelichting bij genoemde wetswijziging is aangegeven (Kamerstukken II 2004/05, 29 805, nr. 3, p. 11) is in kantonzaken de werkwijze van het OM anders dan in zaken die bij de politierechter of de meervoudige kamer van de rechtbank worden aangebracht. Weliswaar wordt in kantonzaken wel degelijk (kort voor de zitting) een VIP-check gedaan. Die check is echter niet alleen bedoeld om bij een hit de dagvaarding in persoon te kunnen uitreiken, maar ook om de zaak beter te kunnen plannen met het oog op de aanwezigheid van de verdachte. In het geval duidelijk is dat ten tijde van de beoogde datum van berechting de verdachte nog gedetineerd is, zal de zaak doorgaans vooralsnog niet worden geappointeerd. Indien daarentegen de verdachte naar verwachting weer in vrijheid zal zijn op het moment van de zitting, zal de detentie worden gebruikt om hem de dagvaarding in persoon uit te reiken. Achtergrond van deze praktijk is dat de kosten van het vervoer van een gedetineerde verdachte naar de kantonrechter niet in verhouding staan tot het belang van de zaak. Indien de VIP-check ertoe leidt dat de zaak van de zitting wordt gehaald, betekent dit uiteraard niet dat de kantonzaak nooit meer vervolgd zal worden; het aanbrengen van de zaak wordt dan uitgesteld totdat de verdachte niet meer is gedetineerd.

De NVvR heeft zowel in haar advies bij het aan de Wet van 23 maart 2005 ten grondslag liggende wetsvoorstel als in het advies bij het onderhavige besluit gepleit voor een uniforme werkwijze waarbij kantonzaken niet zijn uitgezonderd. Ook de RvdR heeft enkele bedenkingen geuit bij de werkwijze in kantonzaken, zonder deze evenwel af te wijzen. De bezwaren hebben mij niet kunnen overtuigen dat ook kantonzaken onder artikel 588, eerste lid, onder a, moeten worden gebracht. Zoals ook het OM in zijn advies heeft duidelijk gemaakt, is hier sprake van een staande praktijk, die doelmatig is en evenredig aan de aard en zwaarte van de kantonzaken, en die volledig rekening houdt met het recht van de verdachte op berechting in zijn aanwezigheid. Ook zonder wettelijke verplichting is het beleid van het OM dat ook in kantonzaken VIP wordt geraadpleegd. Dat kantonzaken in artikel 2 worden uitgezonderd betekent alleen dat geen extra wettelijke verplichting wordt gecreëerd, de naleving waarvan stelselmatig door de kantonrechter achteraf zou moeten worden gecontroleerd. De uitzondering voor kantonzaken laat verder onverlet dat de kantonrechter de volledige vrijheid behoudt om in voorkomende gevallen zelfstandig VIP te raadplegen; dit in antwoord op een opmerking van de RvdR.

Het tweede lid breidt de verplichte VIP-check uit tot ontnemingszaken. Deze zaken zijn qua procedure en aard zozeer op één lijn te stellen met «normale» strafzaken dat het gerechtvaardigd is om de extra betekeningseisen die de Wet van 23 maart 2005 stelt, ook in deze zaken van toepassing te verklaren (zie hierover de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2004/05, 29 805, nr. 3, p. 24). Het kan hierbij zowel gaan om personen die nog verdachte in de hoofdzaak zijn als om personen die reeds (onherroepelijk) zijn veroordeeld. Deze uitbreiding tot ontnemingszaken is opgenomen naar aanleiding van het desbetreffend commentaar van de Raad voor de Rechtspraak in zijn advies bij het onderhavige besluit. Anders evenwel dan de Raad ben ik van oordeel dat het niet wenselijk is om in dit stadium nog verder te gaan en de verplichte VIP-check uit te breiden tot nog andere vervolgprocedures betreffende veroordeelde personen, zoals de vorderingen tenuitvoerlegging. Ik meen dat het beter is om eerst de ervaringen met de nieuwe regeling in strafzaken en ontnemingszaken af te wachten.

Artikel 3

Dit betreft een aanpassing van de procedure van uitreiking aan de griffier in bepaalde bijzondere gevallen. De wet schrijft betekening aan de griffier in twee gevallen voor: indien de geadresseerde zonder vaste woon- of verblijfplaats is (artikel 588, eerste lid , onderdeel b, onder 3°) en indien de uitreiking op het GBA-adres is mislukt (artikel 588, derde lid, onderdeel c). Specifiek voor de uitreiking aan rechtspersonen en andere corporaties geldt artikel 531, dat een vergelijkbare situatie regelt. Doorgaans levert die uitreiking in de uitvoering weinig problemen op doordat het openbaar ministerie waarvan het stuk uitgaat, en de griffier dicht bij elkaar zitten, vaak zelfs in hetzelfde gebouw. Door de centralisering van bepaalde OM-taken zijn echter situaties ontstaan waarin het desbetreffende onderdeel van het OM en de griffie ver van elkaar zijn gevestigd. Dit doet zich thans in ieder geval voor bij het Centraal Justititeel Incassobureau (CJIB, dit is een onderdeel van het Ministerie van Justitie dat taken uitvoert voor het OM), het Functioneel Parket in oprichting en het Landelijk Parket. Deze instanties moeten stukken uitreiken in het kader van de vervolging van strafbare feiten (het Functioneel Parket in oprichting en het Landelijk Parket voor zover zij ten aanzien van die feiten bevoegd zijn) en de executie van straffen (dit geldt met name voor het CJIB). Als het gaat om een griffiersbetekening, zal de desbetreffende griffie veelal op een andere plaats in het land zijn gevestigd. Uitreiking in de traditionele zin brengt in deze gevallen logistieke complicaties, vertraging en kans op fouten mee (het stuk moet tezamen met de akte van uitreiking aan de griffie worden gezonden, waarna de griffiemedewerker de akte moet invullen en ondertekenen en vervolgens retourneren aan het OM). Gelet hierop wordt in artikel 3, eerste lid, bepaald dat voor de uitreiking aan de griffier kan worden volstaan met verzending van de gerechtelijke mededeling of een afschrift daarvan aan de desbetreffende griffie. Alzo is de griffie wel op de hoogte van het stuk en de betekening ervan maar is het niet nodig dat een griffiemedewerker de akte van uitreiking ondertekent. Als waarborg dat de rechter kan controleren of de betekeningsprocedure geheel en op de juiste wijze is gevolgd, dient de parketmedewerker op de akte van uitreiking expliciet aan te tekenen dat op deze wijze is gehandeld. Het formulier van de akte van uitreiking zal daartoe worden aangepast.

De gevallen waarin deze wijze van griffiersbetekening kan worden gevolgd, worden bij ministeriële regeling aangewezen. Vooralsnog zijn dit de hierboven genoemde drie gevallen.

De door de NVvR voorgestelde oplossing voor het probleem van de «dislocatie» van (verzendend) parket en (ontvangende) griffie acht ik geen goed alternatief. De NVvR stelt voor om het origineel van de akte van uitreiking wel de griffie te laten passeren maar door de griffie in het dossier te laten voegen (in plaats van – zo begrijp ik het voorstel – de akte terug te laten zenden aan het parket). Een dergelijke gang van zaken zou echter leiden tot een gescheiden verzending van strafdossier en akte van uitreiking door het parket aan de betrokken griffie, met een voordehandliggende kans op fouten. De regeling van artikel 3 leidt er daarentegen toe dat het dossier, met daarin de akte van uitreiking, aan de rechtbank wordt gestuurd, waarna griffie en rechter kunnen nagaan of de betekeningsprocedure juist is doorlopen.

Artikel 3 is bedoeld als een tijdelijke voorziening. Er zal verder moeten worden nagedacht over de functie van de griffiersbetekening in de huidige en toekomstige organisatie van de gerechten en het openbaar ministerie. Vanouds heeft deze vorm van betekening een informatiefunctie (bij de griffie is bekend welke stukken zijn betekend) en een waarborgfunctie (vastgesteld wordt dat de betekeningsprocedure correct is doorlopen). De tijd dat stukken die niet aan iemand konden worden uitgereikt, werden aangeplakt aan het gerechtsgebouw is echter voorbij (de wettelijke verplichting hiertoe is in 1980 geschrapt). Zoals bekend zit het OM in een veranderingsproces, waarbij aan verdere centralisering van bepaalde werkzaamheden wordt gewerkt. Wanneer deze ontwikkeling verder is geschreden, zal worden bezien of de griffiersbetekening nog functioneel en doelmatig is dan wel of op andere wijze in een sluitstuk van de betekeningsprocedure kan worden voorzien, dat recht doet aan zowel de informatiefunctie als de waarborgfunctie. In zijn advies betreffende het onderhavige besluit heeft het OM aangegeven graag zijn medewerking aan de verdere gedachtevorming te geven en daartoe, in overleg met de Raad voor de rechtspraak, met een nader voorstel te zullen komen.

Artikel 4

Artikel 4 regelt de bewaartermijn voor gerechtelijke stukken die tevergeefs op het in de mededeling vermelde adres zijn aangeboden en vervolgens nog enige dagen worden bewaard op een in het bericht van aankomst vermeld adres, doorgaans een postkantoor. Hiervoor geldt volgens gangbare praktijk een termijn van zeven dagen. Deze termijn is evenwel alleen in interne werkinstructies van TPG Post neergelegd. Met het oog op de rechtszekerheid en een uniforme uitvoering van de betekeningsregeling is de termijn nu wettelijk vastgelegd. Het gaat bij deze termijn volgens de bestaande werkwijze overigens niet slechts om werkdagen. De Algemene termijnenwet is dan ook niet van toepassing (artikel 3, tweede lid, j° artikel 5 Algemene termijnenwet).

Artikel 5

Artikel 5 brengt de ontnemingsprocedure onder de regeling van het nieuwe artikel 588a van de wet. Deze regeling behelst dat een afschrift van de dagvaarding of oproeping wordt toegezonden aan een adres dat door de verdachte in bij de wet aangewezen gevallen is opgegeven. Artikel 5 van dit besluit leidt ertoe dat ook een afschrift van de ontnemingsvordering –  welke vordering ingevolge artikel 511b, vierde lid, mede behelst een oproeping om ter terechtzitting te verschijnen – aan het laatste door betrokkene opgegeven adres moet worden gezonden. Dit kan overigens ook een adres zijn dat bij gelegenheid van de hoofdzaak is opgegeven. In de memorie van toelichting bij de Wet van 23 maart 2005, Stb. 175, Kamerstukken II 2004/05, 29 805, nr. 3, p. 24, is deze uitbreiding tot ontnemingsprocedures reeds door de regering aangekondigd.

Tot slot ga ik nog kort in op de wens van de RvdR dat meer duidelijkheid wordt verschaft over de rechtsgevolgen van niet-naleving van de bepalingen van dit besluit. Artikel 590 van de wet geeft aan welke gevolgen de rechter kan verbinden aan schending van het bepaalde in de artikelen 588 en 589 respectievelijk 588a van de wet. De bepalingen in het onderhavige besluit zijn een nadere uitwerking van deze wetsartikelen, waarvoor de wet zelf een basis verschaft. Naar mijn oordeel zijn ze dan ook als een integraal onderdeel van de betekeningsvoorschriften te beschouwen, waarop artikel 590 onverkort van toepassing is.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 november 2005, nr. 217.

Naar boven