Besluit van 15 september 2005, houdende vaststelling van het Tijdelijk Besluit meetjaargegevens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 31 maart 2005, nr. WJZ/2005/13881 (2631), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel VII, zevende lid, en artikel VIII, vijfde lid, van de Wet van 16 juli 2005 houdende wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 423);

De Raad van State gehoord (advies van 14 april 2005, nr. W05.05.0107/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 12 september 2005, nr. WJZ/2005/38137 (2631), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Vastgesteld wordt een Tijdelijk Besluit meetjaargegevens luidend als volgt:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In dit besluit zijn de begripsbepalingen van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC van overeenkomstige toepassing, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald.

  • 2. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. bevoegd gezag: het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 of artikel 185 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra voorzover deze school in het schooljaar 2004–2005 door het Rijk werd bekostigd met uitzondering van deelnemers aan pilot 1;

    b. deelnemer aan pilot 1: een bevoegd gezag dat in de bijlage bij Kamerstukken II 2003/04, 29399, nr. 2, is aangemerkt als deelnemer aan pilot 1;

    c. leraren: personeelsleden die zijn benoemd of aangesteld in een onderwijsgevende functie als bedoeld in artikel 151 van Rechtspositiebesluit WPO/WEC met uitzondering van:

    1. leraren in opleiding als bedoeld in artikel 191, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC;

    2. personeelsleden die in dienst zijn of van wie de betrekkingsomvang is uitgebreid in verband met vervanging, voor zover de kosten van deze dienstbetrekking of uitbreiding van de betrekkingsomvang ten laste komen van de in artikel 183 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 169 van de Wet op de expertisecentra bedoelde rechtspersoon;

    d. systeem: het CASO-salarisadministratiesysteem;

    e. deelnemer aan pilot 2: een bevoegd gezag dat in de bijlage bij Kamerstukken II 2003/04, 29399, nr. 2, is aangemerkt als deelnemer aan pilot 2;

    f. fre-verbruik-declaratie: de op grond van de opgave, bedoeld in artikel 2, vastgestelde hoeveelheid in overeenstemming met de toepassing van artikel 17 van het Formatiebesluit WPO of artikel 24 of 26c van het Formatiebesluit WEC verbruikte formatierekeneenheden met uitzondering van de formatierekeneenheden die worden verbruikt op grond van artikel 112, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC en met uitzondering van de formatierekeneenheden die in overeenstemming met de toepassing van artikel 19 van het Formatiebesluit WPO of artikel 26 of 26e van het Formatiebesluit WEC zijn verzilverd;

    g. fre-verbruik-verlof: op grond van de opgave, bedoeld in artikel 2, vastgestelde hoeveelheid verbruikte formatierekeneenheden op grond van artikel 112, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC;

    h. formatiebudget: het formatiebudget van een school, bedoeld in artikel 2 van het Formatiebesluit WPO en artikel 2 van het Formatiebesluit WEC;

    i. beschikbaar-formatiebudget: het formatiebudget vermeerderd met de formatierekeneenheden die in overeenstemming met de toepassing van de artikelen 17c tot en met 18b van het Formatiebesluit WPO of de artikelen 25 of 26d van het Formatiebesluit WEC zijn ontvangen, verminderd met de formatierekeneenheden die in overeenstemming met de toepassing van artikel 17c tot en met 18b van het Formatiebesluit WPO of artikel 25 of 26d van het Formatiebesluit WEC zijn overgedragen en verminderd met de formatierekeneenheden die in overeenstemming met de toepassing van artikel 19 van het Formatiebesluit WPO en artikel 26e van het Formatiebesluit WEC zijn verzilverd;

    j. formatie-uitputting: de som van het fre-verbruik-declaratie en het fre-verbruik-verlof;

    k. wet: de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 423).

Artikel 2. Verplichting gegevensverstrekking

  • 1. Indien het bevoegd gezag of de deelnemer aan pilot 1 die is aangesloten bij het systeem daarmee heeft ingestemd, verstrekt de beheerder van het systeem de in artikel 3 bedoelde gegevens voor de in artikel 4 genoemde tijdstippen aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 2. Indien het bevoegd gezag of de deelnemer aan pilot 1 niet is aangesloten bij het systeem of niet heeft ingestemd met de in het eerste lid bedoelde verstrekking door de beheerder van het systeem, verstrekt deze zelf vóór 1 oktober 2005 aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de in artikel 3 bedoelde gegevens, vergezeld van een verklaring van een accountant over de juistheid van de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a.

  • 3. In geval van samenvoeging van scholen per 1 augustus 2004 worden de in artikel 3 bedoelde gegevens van alle bij de samenvoeging betrokken scholen verstrekt.

  • 4. Het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, verklaart op een bij ministeriële regeling vast te stellen wijze voor een in die ministeriële regeling vast te stellen datum dat de op grond van artikel 3 verstrekte gegevens juist zijn.

Artikel 3. Te verstrekken gegevens

  • 1. De te verstrekken gegevens, bedoeld in artikel 2, zijn:

    a. De gewogen gemiddelde leeftijd, de som van de werktijdfactoren en de som van de betrekkingsomvang van alle leraren op de school vermenigvuldigd met hun leeftijd op de peildatum 1 oktober 2003 en 1 oktober 2004;

    b.1. Het fre-verbruik-declaratie en het fre-verbruik-verlof op de school in het schooljaar 2004–2005;

    b.2. Het totaal van de betrekkingsomvang van al het gedeclareerde personeel op de school in het schooljaar 2004–2005 onderscheiden naar schoolnummer, functie, schaal behorend bij de functie, maximumschaal, de voor het betrokken personeelslid geldende schaal, salarisnummer, het aantal formatierekeneenheden behorend bij de voor betrokkene geldende schaal, verbruikte hoeveelheid formatierekeneenheden, bruto salaris, leeftijd, omvang van de verminderde werktijd in verband met verlof in het kader van bevordering arbeidsparticipatie ouderen, omvang van onbetaald verlof en aantal verbruikte formatierekeneenheden in verband met betaald ouderschapsverlof voor zover daarop artikel 112, vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC van toepassing is;

    b.3. De berekende declarabele loonkosten in het schooljaar 2004–2005 en een specificatie van de plus- en minposten die tot het vaststellen van de loonkosten hebben geleid, onderscheiden naar schoolnummer, functie, schaal behorend bij de functie, maximumschaal, de voor het betreffende personeelslid geldende schaal, salarisnummer, het aantal formatierekeneenheden behorend bij de voor betrokkene geldende schaal, betrekkingsomvang gecorrigeerd per maand, omvang van de verminderde werktijd in verband met verlof in het kader van bevordering arbeidsparticipatie ouderen, code die het soort betaling weergeeft, het kalenderjaar waarop de kosten betrekking hebben en het aantal verbruikte formatierekeneenheden;

    c.1. Het fre-verbruik-declaratie en het fre-verbruik-verlof op de school in het schooljaar 2005–2006;

    c.2. De onder b.2. en b.3. genoemde gegevens met betrekking tot het schooljaar 2005–2006.

  • 2. De gewogen gemiddelde leeftijd, bedoeld in het eerste lid, is de betrekkingsomvang aan de desbetreffende school van elke leraar op de school, vermenigvuldigd met diens leeftijd op de in het eerste lid bedoelde peildatum en vervolgens gedeeld door de som van de betrekkingsomvang van alle leraren op de school. Voor leraren ouder dan 50 jaar wordt voor de toepassing van de eerste volzin de leeftijd op 50 jaar vastgesteld. Indien de uitkomst van de berekening van de gewogen gemiddelde leeftijd, bedoeld in de eerste volzin, lager is dan 30 wordt de gewogen gemiddelde leeftijd vastgesteld op 30. De in de eerste volzin bedoelde gewogen gemiddelde leeftijd wordt afgerond op 2 decimalen.

  • 3. Voor scholen waarvan de bekostiging aanvangt op 1 augustus 2004 wordt de gewogen gemiddelde leeftijd op de peildatum 1 oktober 2003 vastgesteld door in de het tweede lid bedoelde berekening uit te gaan van de leraren aan die school op 1 oktober 2004 en vervolgens de leeftijd van elke leraar met 1 jaar te verlagen.

Artikel 4. Tijdstip levering gegevens

  • 1. Het tijdstip van levering van de gegevens, bedoeld in artikel 3, eerste lid, is voor wat betreft de onderdelen a, b.1, b.2 en b.3, uiterlijk 1 november 2005 en voor wat betreft de onderdelen c.1 en c.2, uiterlijk 1 november 2006.

  • 2. Het bevoegd gezag en de deelnemer aan pilot 1 leveren voor 1 december 2005 de gewogen gemiddelde leeftijd, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de leraren van de school op 1 oktober 2005.

Artikel 5. Ambtshalve vaststelling bij overschrijding formatiebudget gedurende het meetjaar

  • 1. Indien gedurende het schooljaar 2004–2005 de formatie-uitputting groter is dan het beschikbaar-formatiebudget van die school, wordt voor die school de gemiddelde prijs per formatierekeneenheid ambtshalve vastgesteld op zodanige wijze dat de loonkosten die samenhangen met de hoeveelheid formatierekeneenheden waarmee het beschikbaar-formatiebudget is overschreden, op het totaal van de in artikel VII, eerste lid, onderdeel a, van de wet genoemde bekostigingsbedragen in mindering worden gebracht op de in het tweede en derde lid beschreven wijze.

  • 2. Per formatierekeneenheid wordt de feitelijk gerealiseerde prijs berekend door het declarabele deel van de bekostiging, bedoeld in artikel 137, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 131, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wet op de expertisecentra, in het schooljaar 2004–2005 te delen door het fre-verbruik-declaratie.

  • 3. De loonkosten die samenhangen met het aantal verbruikte formatierekeneenheden waarmee het beschikbaar-formatiebudget is overschreden, worden berekend door de feitelijk gerealiseerde prijs per formatierekeneenheid, bedoeld in het tweede lid, te vermenigvuldigen met het verschil tussen de formatie-uitputting en het beschikbaar-formatiebudget.

Artikel 6. Ambtshalve vaststelling pilot 2 deelnemers bij overschrijding van het beschikbaar-formatiebudget gedurende het meetjaar

  • 1. Indien gedurende het schooljaar 2004–2005 voor alle scholen van een deelnemer aan pilot 2 gezamenlijk, de formatie-uitputting groter is dan de gezamenlijke beschikbaar-formatiebudgetten van die scholen, wordt voor de scholen van een deelnemer aan pilot 2 waarvan de formatie-uitputting groter is dan het beschikbaar-formatiebudget de gemiddelde prijs per formatierekeneenheid overeenkomstig artikel 5, tweede en derde lid, ambtshalve vastgesteld nadat toepassing is gegeven aan het tweede en derde lid.

  • 2. Voor elke school van een deelnemer aan pilot 2 waarvan de formatie-uitputting groter is dan het beschikbaar-formatiebudget, wordt het beschikbaar-formatiebudget verhoogd met het verschil tussen het beschikbaar-formatiebudget en de formatie-uitputting van de school gedeeld door het verschil tussen de gezamenlijke beschikbaar-formatiebudgetten en de formatie-uitputting van de scholen waarvan de formatie-uitputting groter is dan het formatiebudget en deze uitkomst te vermenigvuldigen met het verschil tussen de gezamenlijke formatie-uitputting en de beschikbaar-formatiebudgetten van de scholen waarvan de formatie-uitputting kleiner is dan het formatiebudget.

  • 3. Voor elke school van een deelnemer aan pilot 2 waarvan de formatie-uitputting kleiner is dan het beschikbaar-formatiebudget, wordt het beschikbaar-formatiebudget verminderd met het verschil tussen het beschikbaar-formatiebudget en de formatie-uitputting van de school.

Artikel 7. Ambtshalve vaststelling pilot 2 deelnemers bij verbruik van minder formatierekeneenheden dan het beschikbaar-formatiebudget gedurende het meetjaar

  • 1. Indien gedurende het schooljaar 2004–2005 voor alle scholen van een deelnemer aan pilot 2 gezamenlijk, de formatie-uitputting kleiner is dan de gezamenlijke beschikbaar-formatiebudgetten van die scholen, wordt voor de scholen van dat bevoegd gezag de gemiddelde prijs per formatierekeneenheid ambtshalve vastgesteld overeenkomstig artikel 5, tweede en derde lid, nadat toepassing is gegeven aan het tweede en derde lid.

  • 2. Voor elke school van een deelnemer aan pilot 2 waarvan de formatie-uitputting kleiner is dan het beschikbaar-formatiebudget, wordt het beschikbaar-formatiebudget verminderd met het verschil tussen het beschikbaar-formatiebudget en de formatie-uitputting van de school gedeeld door het verschil tussen de gezamenlijke beschikbaar-formatiebudgetten en de formatie-uitputting van de scholen waarvan de formatie-uitputting kleiner is dan het formatiebudget en deze uitkomst te vermenigvuldigen met het verschil tussen de gezamenlijke formatie-uitputting en de beschikbaar-formatiebudgetten van de scholen waarvan de formatie-uitputting groter is dan het formatiebudget.

  • 3. Voor elke school van een deelnemer aan pilot 2 waarvan de formatie-uitputting groter is dan het beschikbaar-formatiebudget, wordt het beschikbaar-formatiebudget verhoogd met het verschil tussen het beschikbaar-formatiebudget en de formatie-uitputting van de school.

Artikel 8. Berekening percentage, bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de wet

  • 1. Het percentage, bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de wet, wordt vastgesteld op basis van een gemiddelde prijs per formatierekeneenheid, waarbij het fre-verbruik-verlof buiten beschouwing wordt gelaten.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze waarop het aantal verbruikte formatierekeneenheden per maand en de declarabele loonkosten die ten grondslag liggen aan het percentage, bedoeld in bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de wet, wordt vastgesteld.

Artikel 9. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijk Besluit meetjaargegevens.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 15 september 2005

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de vierde oktober 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het is het streven om met ingang van 1 augustus 2006 ook voor het primair onderwijs een lumpsum bekostigingsstelsel in te voeren. Vanaf die datum kunnen bevoegde gezagsorganen de uitgaven aan het personeel dat bij hen in dienst is niet langer declareren bij het ministerie van OCW, maar krijgen zij geld waarmee ze die kosten zelf moeten voldoen.

De bedragen waarop bevoegde gezagsorganen onder een lumpsumstelsel recht hebben, worden gebaseerd op de personele uitgaven in het oude bekostigingsstelsel en worden aangepast aan de gemiddelde leeftijd van de leraren op een individuele school. Per school en per functie worden daarom in het schooljaar 2004–2005, het zogenaamde «meetjaar», de personele uitgaven en de gemiddelde leeftijd van de leraren gemeten.

Behalve voor de vaststelling van de lumpsumbedragen zijn die gegevens uit het meetjaar ook nodig in verband met de overgangsregeling en om het nieuwe lumpsum bekostigingsstelsel te kunnen onderhouden. De doelen van het meetjaar worden in het vervolg van deze toelichting nader uiteengezet.

Berekening bedragen per leerling en overige bekostigingsbedragen

In de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op de expertisecentra (WEC) worden de grondslagen vastgelegd die de omvang van de bekostiging per school bepalen. Deze komen overeen met de grondslagen die in het oude declaratiestelsel bepaalden hoeveel personeelsleden jaarlijks konden worden gedeclareerd bij OCW. Die grondslagen worden ook in het lumpsumstelsel gevormd door: het aantal leerlingen en hun leeftijdscategorie, gewichten in verband met de achterstandsbekostiging en toeslagen voor de directie, kleine scholen en nevenvestigingen.

Teneinde deze grondslagen in een ministeriële regeling van een bekostigingsbedrag te kunnen voorzien, bestaat het voornemen in een algemene maatregel van bestuur eerst het verband zichtbaar te maken tussen deze grondslagen en de daarbij behorende normatieve omvang van de formatie. De normatieve formatieomvang in de bedoelde algemene maatregel van bestuur en de tijdens het meetjaar gemeten gemiddelde personele lasten leiden vervolgens tot bedragen per leerling en een aantal vaste bedragen (vaste bedragen voor bijvoorbeeld kleine scholen en de schoolleiding).

Toepassing van de overgangsregeling

In verband met de herverdeeleffecten die bij de invoering van lumpsumbekostiging onvermijdelijk ontstaan, wordt een overgangsregeling gehanteerd die de herverdeeleffecten gedurende vier jaar matigt. De gegevens uit het meetjaar worden ook gebruikt om in verband met deze overgangsregeling, per bestuur een vergelijking te maken tussen de loonkosten onder het declaratiestelsel en het bedrag dat een bestuur zou hebben ontvangen als lumpsum al in het meetjaar zou zijn ingevoerd. Op basis van deze herverdeeleffecten kan per bestuur worden bepaald of en in hoeverre het in aanmerking komt voor de overgangsregeling. De overgangsregeling zelf is vastgelegd in de Wet (artikel VIII van de Wet tot wijziging van ondermeer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging).

Vergelijking loonkosten in verband met de overgangsregeling

Voor de toepassing van de overgangsregeling moet een zuivere vergelijking worden gemaakt tussen de loonkosten onder het declaratiestelsel, het bijbehorende aantal verbruikte formatierekeneenheden en het bedrag dat een bestuur zou hebben ontvangen als lumpsum al in het meetjaar zou zijn ingevoerd. De formatierekeneenheden die worden verbruikt voor personeel met onbetaald verlof of betaald ouderschapsverlof worden niet gebruikt in de vergelijking ten behoeve van de overgangsregeling. In artikel 8 van het onderhavige besluit wordt dit verlof expliciet buiten beschouwing gelaten. Deze vormen van verlof leiden tot incidentele en onevenredige effecten op de verhouding tussen verbruikte formatierekeneenheden en de gedeclareerde loonkosten. Omdat dergelijke effecten in de meeste gevallen slechts beperkt blijven tot het meetjaar of een gedeelte daarvan, is het niet redelijk om deze vormen van verlof van invloed te laten zijn op de toepassing van de overgangsregeling na afloop van dat meetjaar.

Bij ministeriële regeling kunnen op grond van artikel 8 nadere voorschriften worden gegeven over de wijze waarop het aantal per maand verbruikte formatierekeneenheden en de declarabele loonkosten wordt vastgesteld. Deze grondslag is nodig om correcties aan te brengen op de meetgegevens indien daar aanleiding toe bestaat als gevolg van omstandigheden die zich voordoen nadat dit besluit in werking is getreden. Van die ministeriële regeling zal in ieder geval gebruik worden gemaakt om de gegevens aan te passen aan een premieverlaging voor de WAO. Deze premieverlaging is ingegaan per 1 januari 2004, maar kan in 2004 niet door UWV worden uitgevoerd. Om die reden leidt de premieverlaging in 2005 tot correcties die terugwerken tot en met 1 januari 2004. De gedeclareerde kosten zullen na die correctie opnieuw worden vastgesteld. De wijze waarop die correcties van invloed zijn op de vaststelling van de declarabele loonkosten wordt vastgelegd in de ministeriële regeling.

Onderhoud van het bekostigingsstelsel

De gegevens uit het meetjaar zullen tevens worden gebruikt als basisbestand om effecten te berekenen van bijvoorbeeld wijzigingen in arbeidsvoorwaarden of in sociale lasten of premies op prijsstellingen voor de verschillende categorieën leerlingen, de toeslag voor kleine basisscholen, de schoolleiding, de bestrijding van onderwijsachterstanden, nevenvestigingen van basisscholen, de groeiregeling en voor overige aanvullende bekostiging.

Leeftijd van leraren

De belangrijkste oorzaak van herverdeeleffecten is de anciënniteit van de leraren. Ouder personeel is meestal duurder dan jonger personeel. Om de herverdeeleffecten zoveel mogelijk te matigen, wordt bij de lumpsumbekostiging rekening gehouden met de leeftijd van de leraren van de scholen. Tijdens het meetjaar worden dan ook gegevens verzameld over de leeftijd van leraren. Deze gegevens worden gebruikt voor de berekening van de landelijke gewogen gemiddelde leeftijd van leraren en de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren op school. De weging vindt plaats op basis van de omvang van de betrekking van de leraren. Op basis van deze gegevens wordt het lumpsumbedrag per school aangepast aan de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren op die school.

Ambtshalve vaststelling

De verzamelde gegevens over de personele lasten worden afgezet tegen de verbruikte formatieruimte (uitgedrukt in formatierekeneenheden). In de praktijk komt het voor dat meer formatierekeneenheden worden verbruikt dan er zijn toegekend. Dergelijke verschillen worden vervolgens na afloop van een schooljaar, ten behoeve van de definitieve aanvraag Rijksvergoeding met terugwerkende kracht gecompenseerd, bijvoorbeeld door de inzet van overige budgetten zoals het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.

In de praktijk zal waarschijnlijk, ondanks tijdig en veelvuldig aandringen op snelle opgave van veranderingen aan het administratiekantoor en een evenwichtige inzet van de formatieruimte over het jaar, in een aantal gevallen worden geconstateerd dat meer of minder formatieruimte is ingezet dan is toegekend. Ten behoeve van de aanvraag Rijksvergoeding over het meetjaar kunnen dergelijke verschillen na afloop van het meetjaar nog administratief worden rechtgetrokken. Met het oog op (tijdige) verwerking ten behoeve van de invoering van lumpsum zijn dergelijke verschillen zeer ongewenst omdat zij het werkelijke beeld verstoren. Daarom worden de gegevens per school ambtshalve vastgesteld indien zij berusten op verbruik van meer formatierekeneenheden dan de hoeveelheid die aan die school is toegekend. Ambtshalve vaststelling vindt op een zodanige wijze plaats dat per school de loonkosten die samenhangen met de te veel verbruikte formatie in mindering worden gebracht op de totale loonkosten gedurende dat schooljaar. Voor schoolbesturen die deelnemen aan pilot 2 vindt een eventuele ambtshalve vaststelling plaats op bestuursniveau.

De beschreven correctie vindt uitsluitend plaats ten behoeve van de invoering van lumpsumfinanciering en kan van invloed zijn op de overgangsregeling voor de bevoegde gezagsorganen die het betreft. Op de berekening van de hoogte van de Rijksvergoeding over het meetjaar heeft de correctie geen effect. De berekening van de hoogte van de Rijksvergoeding en de wijze en tijdstippen waarop de gegevens moeten worden geleverd ten behoeve van de Aanvraag vaststelling rijksvergoeding ondervinden als gevolg van de invoering van lumpsumbekostiging geen wijzigingen.

Beperking van uitvoeringslasten

Bij de verzameling van de gegevens ten behoeve van het meetjaar is het uitgangspunt gehanteerd dat er zo min mogelijk uitvoeringslasten uit mogen voortvloeien voor de scholen of bevoegde gezagsorganen.

Omdat het gegevens betreft die altijd al aan het administratiekantoor worden verstrekt, zijn er nauwelijks extra uitvoeringslasten voor bevoegde gezagsorganen die zijn aangesloten bij een geautomatiseerd systeem voor de salarisverwerking. Met de beheerders van dat systeem zijn afspraken gemaakt over het verstrekken van de benodigde gegevens aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In de praktijk bestaat er slechts 1 aanbieder voor een geautomatiseerd systeem waarvan op vier besturen na, door alle besturen in het primair onderwijs gebruik wordt gemaakt. Dit betreft het door PinkRoccade gehanteerde Caso-systeem. Eventuele uitvoeringslasten zijn daarom slechts gelegen in de tijdigheid van de gegevensverstrekking aan het administratiekantoor. Bevoegde gezagsorganen die niet zijn aangesloten bij het Caso-systeem zijn door middel van een brief geïnformeerd over de wijze waarop bij hen de gegevens worden verzameld.

De bij het Caso-systeem aangesloten bevoegde gezagsorganen zijn voorafgaand aan het meetjaar in de gelegenheid gesteld om aan te geven dat zij het niet eens zijn met gegevensverstrekking door Caso zodat voor hen kan worden aangesloten bij de gegevensverzameling onder scholen die niet zijn aangesloten. In de praktijk is van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Voorafgaand aan het meetjaar is op verschillende wijzen bekendgemaakt welke gegevens worden verzameld en op welke wijze die verzameling wordt vormgegeven. In het Gele Katern 2004, nr. 8a, is voorafgaand aan het meetjaar een uitgebreide publicatie verschenen om bevoegde gezagsorganen en personeelsleden van scholen te informeren over de gang van zaken gedurende het meetjaar. Daarnaast is bekendheid gegeven aan het meetjaar in de uitwerkingsnotitie Lumpsumfinanciering (Kamerstukken II 2003/04, 29 399, nr. 1), door middel van de themabrochure over bekostiging die in juni 2004 is verschenen, de website www.lumpsumpo.nl en langs de kanalen van de organisaties voor bestuur en management.

Tijdige aanlevering gegevens meetjaar

De gegevens die gedurende het meetjaar worden verzameld, zijn slechts bruikbaar indien zij zuiver betrekking hebben op het schooljaar 2004–2005. Deze gegevens mogen niet worden beïnvloed door wijzigingen die nog betrekking hebben op voorgaande schooljaren. Om tijdig de bedragen per leerling te kunnen berekenen die gelden bij de invoering van lumpsumfinanciering, is zeer snel een analyse van de verzamelde gegevens noodzakelijk.

Daarom is zowel aan het begin als aan het eind van het meetjaar snelle verwerking door het administratiekantoor vereist van alle mutaties in de personele sfeer. Om een vlotte afhandeling te bereiken, is bepaald dat mutaties met betrekking tot het schooljaar 2003–2004 tot uiterlijk 10 december 2004 in het geautomatiseerde salarissysteem kunnen worden aangebracht en dat mutaties met betrekking tot het meetjaar (het schooljaar 2004–2005) tot uiterlijk 10 oktober 2005 in het geautomatiseerde salarissysteem worden aangebracht. Bevoegde gezagsorganen zijn hiervan op de hoogte gebracht zodat zij ten behoeve van deze gegevenslevering tijdig veranderingen doorgeven aan hun administratiekantoor.

Financiële gevolgen

Aan dit besluit zijn geen financiële gevolgen verbonden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat begripsbepalingen. Voor zover niet anders is bepaald, wordt voor de begripsbepalingen aangesloten bij de begripsbepalingen van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC. In de definitie van het begrip «leraren» is een verbijzondering aangebracht ten opzichte van de definitie in het RPB WPO/WEC.

Artikel 2

In dit artikel is de verplichting opgenomen om gegevens te verstrekken ten behoeve van het meetjaar.

Artikel 3

In dit artikel zijn de gegevens opgenomen die in het kader van het meetjaar moeten worden verstrekt.

Artikel 4

Dit artikel bevat de verschillende tijdstippen waarop de in artikel 3 genoemde gegevens moeten worden verstrekt.

Artikelen 5 tot en met 7

In deze artikelen is de mogelijkheid opgenomen om de gemiddelde prijs per formatierekeneenheid ambtshalve vast te stellen als meer formatierekeneenheden zijn verbruikt dan er beschikbaar zijn. In het algemeen deel van de toelichting is nader ingegaan op deze ambtshalve vaststelling van de gemiddelde prijs per formatierekeneenheid.

Artikel 8

Dit artikel bevat de grondslag voor de vaststelling van het «overgangspercentage» bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de wet. Daarnaast kunnen op grond van dit artikel bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven over de wijze waarop het aantal per maand verbruikte formatierekeneenheden en de declarabele loonkosten worden vastgesteld. Deze grondslag is nodig om correcties aan te brengen op de meetgegevens indien daar aanleiding toe bestaat als gevolg van omstandigheden die zich voordoen nadat dit besluit in werking is getreden. In het algemeen deel van deze toelichting is nader op het gebruik van deze mogelijkheid ingegaan.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven