Besluit van 24 augustus 2005, houdende wijziging van het Besluit WWB en het Besluit uitkeringen gemeenten IOAW en IOAZ in verband met de berekening van de uitkeringen voor het jaar 2006

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 2005, nr. W&B/SFI/05/49498;

Gelet op artikel 69, tweede en derde lid, van de Wet werk en bijstand, artikel 58, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 58, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

De Raad van State gehoord (advies van 21 juli 2005, nr. W12.05.0323/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 augustus 2005, nr. W&B/SFI/05/59904;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT WWB

Het Besluit WWB wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen b, c, en h vervallen onder verlettering van de onderdelen d, e, f, g, i en j tot de onderdelen b, c, d, e, f en g.

2. In onderdeel f (nieuw) wordt «2002» telkens vervangen door «2003» en wordt na «de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ,» ingevoegd: vermeerderd met de ontvangsten in verband met de toepassing van de artikelen 14a, 20, 24 en 25, hoofdstuk VI, paragraaf 2, en hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet,.

3. In onderdeel g (nieuw) wordt «2002» telkens vervangen door: 2003.

B

De onderdelen b en c van artikel 2 komen te luiden:

b. Kw het aan de hand van het verdeelmodel, dat is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, bepaalde gewicht voor de gemeente is;

c. TKw het totaal is van de aan de hand van het verdeelmodel, dat is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, bepaalde gemeentelijke gewichten voor alle gemeenten;.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «40 000» telkens vervangen door: 30 000.

2. In het tweede lid wordt «2004» vervangen door: 2005.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. «40 000» wordt telkens vervangen door: 30 000.

2. «2002» wordt telkens vervangen door: 2003.

3. «TK6440 000» wordt telkens vervangen door: TK6430 000.

4. «TB6440 000» wordt telkens vervangen door: TB6430 000.

E

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6. Berekening bedrag inkomensdeel middelgrote gemeenten

Voor gemeenten met meer dan 30 000 en minder dan 60 000 inwoners wordt het bedrag van het inkomensdeel berekend aan de hand van de volgende formule:

I = {[(1 – M) x (K64 : TK6430 000–60 000) + M x (O : OT30 000–60 000)] x TB6430 000–60 000 x C} + (K65 : TK65) x TB65

waarbij:

a. I het inkomensdeel voor de gemeente is;

b. M het aantal inwoners van de gemeente per 1 januari 2005 is, verminderd met 30 000 en vervolgens gedeeld door 30 000;

c. K64 de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen jonger dan 65 jaar zijn;

d. TK6430 000–60 000 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met meer dan 30 000 en minder dan 60 000 inwoners;

e. TB6430 000–60 000 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen voor gemeenten met meer dan 30 000 en minder dan 60 000 inwoners, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar;

f. O de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar zijn;

g. OT30 000–60 000 het totaal is van de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met meer dan 30 000 en minder dan 60 000 inwoners;

h. C de correctiefactor is die wordt berekend aan de hand van de formule die is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit;

i. K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder zijn;

j. TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder;

k. TB65 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen, bestemd voor personen van 65 jaar of ouder.

F

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Berekening bedrag inkomensdeel grote gemeenten

Voor gemeenten met 60 000 of meer inwoners wordt het bedrag van het inkomensdeel berekend aan de hand van de volgende formule:

I = (O : OT60 000) x TB6460 000 + (K65 : TK65) x TB65

waarbij:

a. I het inkomensdeel voor de gemeente is;

b. TB6460 000 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen voor gemeenten met 60 000 inwoners of meer, bestemd voor personen jonger dan 65 jaar;

c. O de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar zijn;

d. OT60 000 het totaal is van de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar van gemeenten met 60 000 of meer inwoners;

e. K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder zijn;

f. TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandslasten 2003 voor personen van 65 jaar of ouder;

g. TB65 het deel is van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen, bestemd voor personen van 65 jaar of ouder.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. «TB6440.000» en «TB6440 000» worden vervangen door: TB6430 000.

2. «TB6440.000–60.000» en «TB6440 000–60 000» worden vervangen door: TB6430 000–60 000.

H

De bijlagen 1 en 2 worden vervangen door de bij dit besluit behorende bijlagen 1 en 2.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT UITKERINGEN GEMEENTEN IOAW EN IOAZ

In de artikelen 2 en 3 van het Besluit uitkeringen gemeenten IOAW en IOAZ wordt «2002» telkens vervangen door: 2003.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt met in werking met ingang van 1 januari 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit en de bijlagen met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zullen worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 24 augustus 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de twintigste september 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage 1 behorende bij artikel 2 van het Besluit WWB

Verdeling macro-budget W-deel WWB

Verdeelmodel

Het verdeelmodel voor de budgetten die gemeenten krijgen uitgekeerd voor reïntegratieactiviteiten op grond van de Wet Werk en bijstand (het W-deel) bestaat uit een aantal stappen.

De meest belangrijke stap wordt gevormd door het model waarmee voor gemeenten het gewicht Kw (zie artikel 2) wordt bepaald op basis waarvan het beschikbare macrobudget naar rato over de gemeenten wordt verdeeld.

De gewichten worden bepaald op basis van vier verdeelmaatstaven die elk een eigen parameter hebben. Verdeelmaatstaven en parameters zijn zodanig bepaald dat zij in grote mate aansluiten bij de behoefte aan reïntegratiemiddelen.

A. Verdeelmaatstaven

Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de bron waaraan deze ontleend worden.

Verdeelmaatstaf

Peiljaar

Bron

1. Aantal bijstandsontvangers

2003

SZW

2. Aantal WW-ontvangers

2003

SZW

3. Omvang beroepsbevolking

2001–2003

CBS

4. Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid

2001–2003

CBS

Definitie verdeelmaatstaven:

Aantal bijstandsontvangers: aantal personen dat in het peiljaar op enig moment een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) ontvangt en jonger is dan 65 jaar. Eén persoon telt hooguit één keer mee. Personen die in de loop van het meetjaar een tussentijdse onderbreking van de WWB-uitkering hebben zijn dus één persoon. Personen die in de loop van het meetjaar verhuizen van gemeente A naar gemeente B en in beide gemeenten een uitkering hebben ontvangen, tellen voor beide gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van de persoon volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Personen die niet ingeschreven zijn in de GBA van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.

Aantal WW-ontvangers: het aantal personen dat in het peiljaar op enig moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. Ook nu weer geldt: een persoon telt hooguit één keer mee. Personen die in de loop van het meetjaar zowel een WW-uitkering als een WWB-uitkering hebben ontvangen, worden gerekend tot de groep bijstandsontvangers, en zijn dus uitgesloten van de categorie WW-uitkeringen. Personen die in de loop van het meetjaar verhuizen van gemeente A naar gemeente B en in beide gemeenten een WW-uitkering hebben ontvangen, tellen voor beide gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van de persoon volgens de GBA. Personen die niet zijn ingeschreven in de GBA van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.

Omvang beroepsbevolking: alle personen tussen 15 en 65 jaar die meer dan 12 uur per week werken of willen werken. Bij deze variabele wordt gerekend met een driejaarsgemiddelde.

Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid: de omvang van de laaggeschoolde beroepsbevolking minus de omvang van de laaggeschoolde werkzame beroepsbevolking. Bij deze variabele wordt gerekend met een driejaarsgemiddelde.

De maatstaven zijn allen afkomstig van bestanden, die bij het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) in beheer zijn. De variabelen aantal bijstandsontvangers en aantal WW-ontvangers kunnen door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden berekend op basis van micro-bestanden die bij het Centrum voor Beleidsstatistiek van het CBS beschikbaar zijn. De verdeelkenmerken omvang beroepsbevolking en kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid zijn afkomstig uit de Enquete beroepsbevolking (EBB), en worden door het CBS op Statline gepubliceerd.

Uitgangspunt is dat bij alle berekeningen (voorlopig en definitief) steeds de meest recente beschikbare informatie wordt gebruikt.

B. Gewichten

De verdeelmaatstaven hebben de volgende gewichten:

Verdeelmaatstaven

Parameter

Aantal bijstandsontvangers

1,20

Aantal WW-ontvangers

– 0,20

Omvang beroepsbevolking

– 0,01

Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid

0,45

Door de realisatie van de verdeelmaatstaven voor de gemeenten of samenwerkingsverbanden (entiteiten) in te vullen, kan men het gewicht van de eenheid berekenen.

Gewicht eenheid :

= 1,20 * aantal bijstandsontvangers

– 0,20 * aantal WW-ontvangers

– 0,01 * omvang beroepsbevolking

+ 0,45 * kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid.

Berekeningswijze voor entiteiten met minder dan 30.000 inwoners

Omdat er bij kleine entiteiten forse uitschieters kunnen optreden, wordt voor entiteiten met minder dan 30.000 inwoners het gezamenlijke gewicht bepaald van alle entiteiten met minder dan 30.000 inwoners binnen hetzelfde COROP-gebied (de indeling in COROP-gebieden is aan het begin van de jaren zeventig opgesteld door de toenmalige Coördinatiecommissie Regionaal Onderzoeks Programma voor de beschikbaarstelling van statistische gegevens ten behoeve van het regionaal economisch beleid).

Voor het bepalen van het aantal entiteiten met minder dan 30.000 inwoners is de situatie op 1 januari 2005 bepalend. Met gemeentelijke herindeling wordt op gelijke wijze omgegaan zoals omschreven in bijlage 2 bij de verdeling van de middelen voor het Inkomensdeel.

De volgende twee stappen worden onderscheiden in het bepalen van het gewicht Kw dat een gemeente met minder dan 30.000 inwoners krijgt:

1. bepaal entiteiten (gemeenten en samenwerkingsverbanden) met minder dan 30.000 inwoners;

2. bereken de gewichten conform het model voor deze entiteiten:

a. Voor COROP-gebieden met meer dan 1 entiteit met minder dan 30.000 inwoners wordt het gewicht van alle entiteiten met minder dan 30.000 inwoners gezamenlijk bepaald, en wordt dit gewicht vervolgens verdeeld over de betrokken entiteiten naar rato van het aantal bijstandsontvangers.

b. Voor COROP-gebieden met maar één entiteit met minder dan 30.000 inwoners1 wordt het gewicht van alle entiteiten uit het COROP-gebied gezamenlijk bepaald, en wordt het gewicht van die ene entiteit met minder dan 30.000 inwoners bepaald naar rato van het aantal bijstandsontvangers van deze entiteit ten opzichte van het COROP-gebied. Het gewicht van de entiteiten met meer dan 30.000 inwoners wordt naar rato gecorrigeerd voor het verschil tussen het via het model berekende gewicht van de entiteit met minder dan 30.000 inwoners en het gewicht dat op deze wijze is berekend.

Overgang van historische kosten naar verdeelmodel

Voor de verdeling van het macro-budget over de gemeenten wordt de komende 5 jaar een overgangsregeling gehanteerd. Het aandeel van een gemeente in het beschikbare macro-budget wordt bepaald door een combinatie van het historische budgetaandeel in 2003 in de totale subsidie die in dat jaar op grond van artikel 18 van de Wet inschakeling werkzoekenden en artikel 13, eerste tot en met derde lid, van het Besluit in- en doorstroombanen beschikbaar was en het verdeelmodel. Het gewicht van de historische kosten wordt geleidelijk aan minder, conform onderstaande tabel. Vanaf 2011 zal de verdeling 100% bepaald worden door het verdeelmodel.

Jaar

Gewicht historische kosten

Gewicht verdeelmodel

2005

100%

  0%

2006

 83%

 17%

2007

 67%

 33%

2008

 50%

 50%

2009

 33%

 67%

2010

 17%

 83%

2011

  0%

100%

Bijlage 2 behorende bij artikel 8 van het Besluit WWB

Objectief verdeelmodel

Bij de berekening van de uitkeringsbedragen voor personen jonger dan 65 jaar voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners (artikelen 6 en 7) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten. Deze objectieve gemeentelijke uitkeringskosten worden, op grond van artikel 8, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een zogenoemd objectief verdeelmodel. Dit objectief verdeelmodel is opgenomen in deze bijlage.

De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 30.000 inwoners worden vastgesteld met behulp van veertien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen. Bij de compartimentering wordt voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners (tevens) gebruikgemaakt van een model met elf verdeelmaatstaven met bijbehorende gewichten.

Onderdeel A van deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:

• een beschrijving van de verdeelmaatstaven;

• de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage, aandeel, e.d.);1

• het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft.

Onderdeel B geeft aan hoe het beleidsmatig indammen van herverdeeleffecten plaatsvindt.

In onderdeel C worden de gewichten per verdeelmaatstaf vermeld.

Onderdeel D beschrijft de correctiefactor C als opgenomen in artikel 6 van dit besluit.

Berekeningswijze objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten

Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente ten behoeve van personen jonger dan 65 jaar wordt verkregen door eerst de kosten per huishouden van de gemeentelijke bevolking (waarvan de referentiepersoon2 een leeftijd heeft van 15 tot en met 64 jaar) te bepalen en daarna deze kosten te vermenigvuldigen met het aantal huishoudens van de gemeente van 15 tot en met 64 jaar.

De kosten per huishouden worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor die gemeente te vermenigvuldigen met het gewicht per eenheid. Als bijvoorbeeld de bevolking van gemeente X van 15 tot en met 64 jaar voor 28,2 procent bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, dan wordt dit getal (28,2: het aantal van de eenheid) vermenigvuldigd met het in de tabel van onderdeel B bij deze verdeelmaatstaf genoemde gewicht van 18,894 euro’s. Zo wordt voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X geldend aantal eenheden vermenigvuldigd met het bijbehorende gewicht per eenheid. De optelling van de resulterende bedragen geeft, met de toevoeging van een basisbedrag, de objectief vastgestelde uitkeringskosten per huishouden (van 15 tot en met 64 jaar) van gemeente X.

Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan 30.000 inwoners dezelfde waarde heeft.

A. Verdeelmaatstaven

Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook «huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» om het aantal in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage van huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» te kunnen uitdrukken.

Tabel 1. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de 30.000+ gemeenten

Verdeelmaatstaf

Peiljaar

Peildatum

Bron

Sociale en demografische structuur

   

1. Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)1

2000–2002

CBS

2. Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)

2004

1 januari

CBS

3. Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15–64 jaar)

2004

31 december

CBS

4. Totaal allochtonen van 15–64 jaar (in % van alle inwoners van 15–64 jaar)

2005

1 januari

CBS

5. Laagopgeleiden 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)2

2001–2003

CBS

    

Centrumfunctie en stedelijkheid

   

6. Huurwoningen (in % van het totaal aantal woningen)

2004

1 januari

VROM

7. Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van het aantal inwoners)

2004

1 januari

CBS

8. Inwoners stedelijk gebied (aantal inwoners in gebied met meer dan 1000 omgevingsadressen per vierkante kilometer, in % van het aantal inwoners)

2004

1 januari

CBS

    

Conjunctuur en economische structuur

   

9. Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking)2

2002–2004

CBS

10. Banen handel en horeca in COROP-regio (in % totaal aantal banen COROP-regio)

2003

31 december

CBS

11. Procentuele banengroei in COROP-regio2

2001–2003

CBS

12. Aantal banen in COROP-regio in % van de beroepsbevolking in COROP-regio

2003

31 december

CBS

13. Netto arbeidsparticipatie vrouwen in COROP-regio

2004

CBS

    

Overig

   

14. Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar3

APE

    

Overige berekeningsgegevens

   

Totaal aantal inwoners

2005

1 januari

CBS

Aantal huishoudens 15–64 jaar

2004

1 januari

CBS

1 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.

2 Driejaarsgemiddelde.

3 Zie bijlage 2a bij de brief van 9 mei 2005 over de verdeelmodellen WWB, Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 134.

Vaststelling aantal eenheden per verdeelmaatstaf

1. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten, bedoeld in artikel 8, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven.

2. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten wordt het aantal eenheden per verdeelmaatstaf ontleend aan de opgave van het als bron vermelde orgaan of de vermelde instantie.

3. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een gemeente geschiedt naar de toestand op 1 januari 2005, tenzij een andere peildatum bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.

4. Indien op grond van punt 3 een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van instelling van de gemeente of vóór de datum waarop de grenzen van de gemeente zijn gewijzigd, stelt de Minister het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan. Bij vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf gaat de Minister uit van de op het moment van vaststelling door het parlement goedgekeurde indeling van gemeenten voor 2006.

5. Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor 2006 na het moment van vaststelling stelt de Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.

Compartimentering

Het macrobudget voor personen jonger dan 65 jaar wordt niet in een stap over de gemeenten verdeeld. Eerst wordt het verdeeld over de drie in artikel 4, eerste lid, genoemde groepen gemeenten. Hierbij wordt gebruikgemaakt van bovenstaand verdeelmodel voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners. Voor gemeenten met minder dan 60.000 inwoners wordt (ook) een ander model gehanteerd. De verdeelmaatstaven en de factoren op basis waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld, staan in tabel 2. De gewichten per eenheid zijn weergegeven in tabel 4.

Tabel 2. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners

Verdeelmaatstaf

Peiljaar

Peildatum

Bron

1. Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)1

2000–2002

CBS

2. Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)

2004

1 januari

CBS

3. Totaal allochtonen 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)

2005

1 januari

CBS

4. Huurwoningen (in % van alle woningen)

2004

1 januari

VROM

5. Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van totaal aantal inwoners)

2004

1 januari

CBS

6. Werkloosheidsuitkeringen aan het begin van het eerste kwartaal (in % van inwoners 15–64 jaar)2

2002–2004

CBS

7. Werkzame beroepsbevolking COROP (in % van totale beroepsbevolking COROP)3

2002–2004

CBS

8. Banen handel, horeca, landbouw & visserij (in % totaal aantal banen COROP-regio)

2003

31 december

CBS

9. Procentuele banengroei in COROP-regio3

2001–2003

CBS

10. Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio)

2003

31 december

CBS

11. Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar

APE

    

Overige berekeningsgegevens

   

Totaal aantal inwoners

2005

1 januari

CBS

Aantal huishoudens 15–64 jaar

2004

1 januari

CBS

1 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.

2 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens. Quotiënt van het driejaarsgemiddelde van het aantal WW-uitkeringen aan het begin van het eerste kwartaal en het driejaarsgemiddelde van het aantal inwoners van 15–65 jaar.

3 Driejaarsgemiddelde.

Bij de compartimentering van het macrobudget wordt voor elke gemeente een objectief budget vastgesteld. Voor de gemeenten met meer dan 60.000 inwoners gebeurt dit met het in tabel 1 weergegeven verdeelmodel voor de 30.000+ gemeenten. Voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners wordt het model voor de 60.000-gemeenten uit tabel 2 gebruikt. Voor de gemeenten met een inwonertal tussen 30.000 en 60.000 inwoners wordt een gewogen combinatie van beide modellen toegepast, waarbij de gewichten afhangen van het inwonertal van de gemeente.

De op bovenstaande wijze berekende objectieve budgetten worden voor alle gemeenten binnen een grootteklasse opgeteld. De verhouding tussen de opgetelde budgetten per gemeentegrootteklasse bepaalt de verdeling van het macrobudget over de groepen gemeenten.

B. Beleidsmatig indammen herverdeeleffecten

In 2004 en 2005 is de ex ante inperking van de herverdeeleffecten op 10% bepaald. Met het oog op de overstap naar volledig objectieve budgettering (voor de gemeenten met meer dan 60.000 inwoners) is deze grenswaarde voor 2006 verlaagd naar maximaal 7,5%, namelijk:

• Voor gemeenten met een herverdeeleffect groter dan 10% is de grenswaarde 7,5%.

• Voor gemeenten met een herverdeeleffect tussen 5% en 10% is de grenswaarde gelijk aan 5% plus de helft van het verschil tussen het herverdeeleffect en 5%.

• Voor gemeenten met een herverdeeleffect kleiner dan 5% is de grenswaarde 5%.

Dit betekent dat het verschil tussen het historische aandeel en het objectieve aandeel van een gemeente in het budget van het compartiment waar de gemeente toe behoort (in absolute zin) niet groter mag zijn dan de grenswaarde maal het objectieve aandeel. Voor gemeenten waar dat verschil groter is, wordt het objectieve budgetaandeel naar boven of naar beneden bijgesteld zodat wel aan deze randvoorwaarde voldaan wordt. Deze aanpassing geschiedt met behulp van een algoritme zodat ook na deze rekenslag nog steeds 100% van het macrobudget verdeeld wordt.

C. Bedragen per eenheid

De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met meer dan 30.000 inwoners zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 3. Verdeelmodel voor de bijstand in de 30.000+ gemeenten

Verdeelmaatstaf

Verdeelmodel 2006

Gewicht (euro’s)

Lage inkomens 15–64 jaar

18,894

Eenouderhuishoudens 15–44 jaar

95,325

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 15–64 jaar

–15,215

Totaal allochtonen 15–64 jaar

5,526

Laagopgeleiden 15–64 jaar

1,196

Huurwoningen

3,959

Relatief regionaal klantenpotentieel

1,441

Inwoners in stedelijk gebied

–1,439

Werkzame beroepsbevolking

–15,350

Banen handel en horeca (op COROP-niveau)

–20,686

Banengroei in COROP-regio

–26,670

Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio

–2,943

Netto arbeidsparticipatie vrouwen in COROP-regio

–4,840

Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar

2.129,861

De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners zijn weergegeven in de navolgende tabel.

Tabel 4. Verdeelmodel voor de bijstand in de gemeenten met minder dan 60.000 inwoners

Verdeelmaatstaf

Verdeelmodel 2006

Gewicht (euro’s)

Lage inkomens 15–64 jaar

13,017

Eenouderhuishoudens 15–44 jaar

53,426

Totaal allochtonen 15–64 jaar

2,891

Huurwoningen

2,959

Relatief regionaal klantenpotentieel

1,052

Werkloosheidsuitkeringen

49,375

Werkzame beroepsbevolking (in COROP-regio)

–11,666

Banen handel, horeca, landbouw & visserij (in COROP-regio)

–4,524

Banengroei in COROP-regio

–10,715

Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio

–1,470

Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar

1.100,694

D. Correctiefactor middelgrote gemeenten

In het geval van gemeenten met meer dan 30.000 en minder dan 60.000 inwoners moet de uitkering – conform artikel 6 – gecorrigeerd worden met de factor C. Deze correctiefactor is nodig om aan de randvoorwaarde te voldoen dat de som van de uitkeringen aan de middelgrote gemeenten gelijk moet zijn aan het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen aan deze gemeenten.

De correctiefactor wordt aan de hand van de volgende formule berekend:

stb-2005-452-1.gif

waarbij í ε {middelgrote gemeenten}

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding

Jaarlijks ontvangen gemeenten uit hoofde van de Wet werk en bijstand (WWB) een budget voor het verstrekken van bijstandsuitkeringen en een budget ter bekostiging van reïntegratievoorzieningen. Onderhavige wijziging regelt de wijze waarop de budgetten voor 2006 worden berekend. Deze wijziging van het Besluit WWB en het Besluit uitkeringen gemeenten IOAW en IOAZ vloeit voort uit het jaarlijkse onderhoud dat aan de verdeelmodellen voor de gemeentelijke budgetten voor inkomensverstrekking en reïntegratie wordt gepleegd. Op verzoek van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn hiertoe verschillende onderzoeken uitgevoerd. Dit jaar betreft de wijziging een meer ingrijpende verandering: voor de verdeling in 2006 van de budgetten die gemeenten krijgen uitgekeerd voor reïntegratieactiviteiten (hierna: W-deel) wordt nu voor het eerst (gedeeltelijk) een specifiek op de reïntegratiebehoeften van gemeenten toegesneden verdeelmodel in het Besluit opgenomen. Het gedeelte van het budget dat op historische gronden wordt verdeeld, wordt langzaam afgebouwd om de budgettaire gevolgen van de toepassing van de nieuwe systematiek geleidelijk door te voeren.

Bij de totstandkoming van dit besluit is de expertise van alle relevante partijen (Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de landelijke vereniging van leidinggevenden bij Nederlandse overheidsorganisaties op het terrein van werk, inkomen en zorg (Divosa), Raad voor de Financiële verhoudingen (RFV), individuele gemeenten, wetenschappers, consultants, experts op het terrein van het gemeentefonds) in elke stap benut.

Gestart is met een expertmeeting, waarbij ook diverse leden van de Tweede Kamer aanwezig waren. Conclusie daarvan was dat met de wijze van verdelen van het I-deel een goede benadering is gekozen; er is voor het budget dat gemeenten ontvangen ten behoeve van de verstrekking van bijstandsuitkeringen (WWB hierna: I-deel) geen goed alternatief voor objectief verdelen. Vervolgens zijn op verzoek van de Tweede Kamer drie onderzoeken uitgevoerd waarbij bovengenoemde partijen door deelname in begeleidingscommissies en klankbordgroepen betrokken waren. Over de uitkomsten van de onderzoeken is uitvoerig contact geweest met verschillende gemeentebestuurders. Over (de uitgangspunten voor) zijn voorstellen heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid twee keer bestuurlijk overleg met de VNG gevoerd, alvorens ze aan de Tweede Kamer aan te bieden. De RFV heeft positief geadviseerd over de voorstellen (Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 134, bijlagen 1a en 1b). De Kamer heeft op 15 juni 2005 een algemeen overleg gevoerd met de staatssecretaris. Dit overleg heeft geresulteerd in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 21 juni 2005 met een doorrekening van verschillende varianten en een nieuw algemeen overleg op 30 juni 2005. De uitkomsten van dat algemeen overleg hebben hun beslag gevonden in het onderhavige besluit.

Met dit besluit beoogt de regering de verdeelsystematiek voor de budgetten die gemeenten op grond van de WWB ontvangen verder te optimaliseren. Voor het W-deel is een verdeling tot stand gekomen die conform de doelstelling van de wetgever beter aansluit op de behoefte aan reïntegratiemiddelen, zodat gemeenten in staat worden gesteld het eigen risico dat de WWB met zich mee brengt te dragen. Voor het I-deel is sprake van een aanpassing van de bestaande verdeelsystematiek.Voor kleine gemeenten wordt met dit Besluit de systematiek op een technisch punt geoptimaliseerd.

W-deel

Met betrekking tot de verdeelsystematiek voor het W-deel is in 2003 voorgesteld dat de verdeling zoveel mogelijk rekening moet houden met het aantal personen per gemeente dat in aanmerking komt voor ondersteuning bij het vinden van arbeid (Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, blz. 19–20). Vertrekpunt daarvoor is dat aan gemeenten die een zwaardere reïntegratietaak hebben, relatief meer middelen worden toegekend.

Aanvullend is aangegeven dat voor de eerstkomende jaren gewerkt zal worden met een overgangsregime, teneinde gemeenten in staat te stellen om lopende betalingsverplichtingen uit hoofde van gesubsidieerde arbeid te financieren.

Het W-deel wordt tot nu toe nog verdeeld via historische budgetaandelen.

De invoering van een nieuw verdeelmodel per 2004 voor het W-deel is in 2003 op verzoek van de VNG uitgesteld. In het bestuurlijk overleg met de VNG in april 2004 is nogmaals besloten om de volgende stap naar een nieuw verdeelmodel voor het W-deel een jaar uit te stellen. Dit betekent dat in 2005 de nog bestaande verdeelsystematiek (verdeling op basis van historische kosten 2003) werd gehandhaafd.

Afgelopen periode is benut om de voorstellen voor een nieuwe verdeelsystematiek verder te ontwikkelen. Hiertoe heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de afgelopen maanden nieuw onderzoek laten verrichten (Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 131). In dit onderzoek zijn vier varianten voor een verdeelmodel ontwikkeld en getoetst. Vervolgens is nog een aanpassing op een van de vier varianten (variant 2) ontwikkeld, waardoor meer rekening wordt gehouden met de zwaarte van de reïntegratietaak van grote steden: variant 2a (Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 135). Bij deze variant wordt het budget verdeeld op basis van het aantal bijstandsgerechtigden en arbeidsmarktkenmerken.

Deze variant sluit goed aan op de behoefte aan reïntegratiemiddelen omdat rekening wordt gehouden met het aantal bijstandsgerechtigden. De omvang van de groep uitkeringsgerechtigden is een goede indicator voor de totale omvang van alle gemeentelijke doelgroepen. Bovendien wordt via de arbeidsmarktkenmerken (kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid, omvang beroepsbevolking en het aantal WW-ontvangers) gecompenseerd voor de zwaarte van noodzakelijke trajecten, waardoor gemeenten die meer behoefte hebben aan zwaardere trajecten daarvoor ook gecompenseerd worden. Het model sluit daardoor ook aan op de specifieke situatie in steden met probleemcumulatiegebieden.

Variant 2a heeft als grote voordeel dat deze variant – meer dan de andere ontwikkelde varianten – stimuleert tot uitstroom naar regulier werk, en dat deze nauwelijks – minder dan de andere ontwikkelde varianten – gepaard zal gaan met extra administratieve lasten.

De verdeling van het macrobudget over individuele gemeenten wordt bij variant 2a evenwichtiger dan in de huidige situatie, de verschillen tussen grote en kleine gemeenten worden minder groot.

In overleg met de Tweede Kamer is variant 2a daarom gekozen als verdeelmodel voor het W-deel.

Daarbij geldt een overgangsregime. In 6 jaarlijkse stappen wordt het nieuwe verdeelmodel ingevoerd. In 2006 wordt het budget voor 1/6 deel verdeeld volgens het nieuwe verdeelmodel en voor 5/6 deel volgens historische aandelen. In 2007 voor 2/6 deel volgens het nieuwe verdeelmodel, in 2008 voor 3/6 deel, in 2009 voor 4/6 deel en in 2010 voor 5/6 deel (in de tabel in bijlage 1 zijn deze breuken uitgedrukt in hele procenten). Vanaf 2011 zal dan uiteindelijk het budget volledig via het nieuwe verdeelmodel verdeeld gaan worden.

I-deel

Het verdeelmodel voor het zogeheten I-deel beoogt zoveel mogelijk aan te sluiten bij de onvermijdelijke uitkeringslasten voor gemeenten. Dit wordt bereikt door te verdelen aan de hand van een set objectieve, niet direct door de gemeente te beïnvloeden, variabelen. Bij de juiste set van objectieve variabelen zullen gemeenten die (relatief) goed presteren middelen overhouden. Gemeenten die minder goed presteren zullen middelen tekort komen. Bij een verdeling op basis van historische kostenaandelen is dat niet het geval, dan worden immers ook vermijdbare uitkeringslasten gehonoreerd.

Uit onderzoek dat afgelopen periode is verricht (Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 130) blijkt dat het huidige model in beperkte mate is te verbeteren. De regering ziet dat als een bevestiging van de kwaliteit van het huidige model. De RFV is van mening dat het belangrijk is dat de alternatieven voortbouwen op het bestaande model. Met het objectief verdeelmodel kan circa 96 à 97% van de gemeentelijke bijstandsuitgaven verklaard worden, van de resterende 3 à 4% (de herverdeeleffecten) kan nog eens maximaal 75% verklaard worden aan de hand van het gemeentelijk beleid en uitvoeringspraktijk.

Een objectief verdeelmodel is nooit een perfecte weergave van de werkelijkheid. Daarnaast is (nog) niet precies vast te stellen wat de optimale sociale dienst is. Het bovenstaande biedt echter het vertrouwen dat de verdeelsystematiek zoals die op basis van dit besluit wordt aangepast een set van objectieve variabelen omvat op basis waarvan een adequate verdeling tot stand kan worden gebracht.

Op basis van een aantal algemene criteria waaraan een verdeelmodel moet voldoen (zie ook Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 130, p. 6), is gekozen voor onderhavige aanpassing van het objectief verdeelmodel. In de afweging hebben met name de omvang van de herverdeeleffecten en de plausibiliteit van de herverdeeleffecten een belangrijke rol gespeeld.

Toepassing van het objectief verdeelmodel leidt tot bepaalde herverdeeleffecten voor individuele gemeenten. Vooraf zijn deze gesimuleerd op de uitgaven 2003. In zijn brief van 9 mei jl. (Kamerstukken II 2004/05, 28 870, nr. 134) heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgesteld het verschil tussen het budget dat de gemeente ontvangt op basis van het objectief verdeelmodel en het budget dat de gemeente zou hebben ontvangen indien het budget volgens het historisch kostenaandeel zou zijn bepaald te beperken tot 10% van het objectief budget. Na overleg met de Tweede Kamer is dit voor 2006 als volgt bepaald. Herverdeeleffecten van meer dan 10% worden afgetopt op 7,5%. Tussen 5 en 10 procent worden de herverdeeleffecten voor de helft afgetopt. De andere helft komt voor rekening van de gemeente.

Voorbeeld: De gemeente X heeft een herverdeeleffect van 8%. Na ex ante inperking wordt dit 5% + ½ * (8–5)% = 6,5%.

De verdere ontwikkeling van de ex ante inperking wordt in overleg met het parlement bepaald.

Op grond van de onderzoeken wordt (met instemming van de Tweede Kamer) in het onderhavige besluit geregeld dat het objectief verdeelmodel ook van toepassing is op gemeenten met een inwonertal tussen de 30.000 en 40.000 inwoners via een glijdende schaal. Ook de RFV acht dit acceptabel.

Voor de gemeenten met minder dan 30.000 inwoners blijft het budget bepaald worden op basis van het historisch kostenaandeel. Echter, bij de toepassing hiervan in de praktijk doen zich situaties voor waarbij de budgetten niet aansluiten bij de kosten die de gemeente in het betreffende jaar zal hebben. Dit is met name het gevolg van de sterkere incidentele fluctuaties in historische kosten in kleine gemeenten onder andere door incidentele terugontvangsten, bijvoorbeeld als gevolg van terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand of een terugbetaling van verstrekte krediethypotheken. Alhoewel het niet het oogmerk van de WWB is om aan te sluiten bij de werkelijke kosten (dan zou immers sprake zijn van een systematiek die zich niet onderscheidt van een declaratiesystematiek) acht de regering het wel wenselijk deze aansluiting te verbeteren. Hiertoe worden vanaf 2006 bij het bepalen van het historisch kostenaandeel de terugontvangsten die deze gemeenten hebben buiten beschouwing gelaten.

Besluit uitkeringen gemeenten IOAW en IOAZ

De aanpassingen die betrekking hebben op het gebudgetteerde deel van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen zijn van technische aard en betreffen een actualisatie van het peiljaar.

Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging Besluit WWB

Onderdelen A (onder 2 en 3), C (onder 2), D (onder 2), E en F: uitvoeringsjaar

Voor de berekening van het I-deel voor het uitvoeringsjaar 2005 wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke bijstandslasten 2002 en het inwonertal op 1 januari 2004. Bij de berekening voor 2006 zal gebruik worden gemaakt van de bijstandslasten 2003 en het inwonertal op 1 januari 2005. In dit verband worden de jaartallen 2002 en 2004 telkens vervangen door 2003 onderscheidenlijk 2005. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij de bepaling van de gemeentelijke bijstandslasten 2003, bedoeld in artikel 1, onderdeel f (nieuw), het peilmoment, voor wat betreft de huishoudens waarvan de referentiepersoon de leeftijd van 15 tot en met 64 jaar heeft, 1 januari 2004 blijft. Tevens worden de terugontvangsten buiten beschouwing gelaten bij de berekening.

Onderdelen C (onder 1), D (onder 1, 3 en 4), E en G: inwonersgrens kleine gemeenten

Voor de berekening van het I-deel wordt de grens tussen kleine en middelgrote gemeenten verlaagd van 40.000 naar 30.000 inwoners. In verband hiermee wordt het aantal van 40.000 telkens vervangen door 30.000.

Onderdelen A (onder 1), B en I

Vanaf 2006 wordt het W-deel verdeeld op basis van het verdeelmodel dat is opgenomen in bijlage 1 (zie ook het algemeen deel van de toelichting). Daarin is ook het overgangsregime geregeld. In verband hiermee is artikel 1, onderdeel h, overbodig geworden. Dat onderdeel vervalt dan ook evenals de overbodige onderdelen b en c van artikel 1.

Onderdelen E, F en I

Behalve de wijziging van het jaar 2002 in 2003 en 2004 in 2005 vervalt het historisch aandeel in de berekening van het I-deel van grote gemeenten (formule artikel 7). Als gevolg daarvan wordt ook de verhouding tussen het objectieve en het historische aandeel in de berekening van het I-deel van middelgrote gemeenten gewijzigd (formule artikel 6). Daarnaast wordt het objectief verdeelmodel aangepast (bijlage 2; zie ook het algemeen deel van de toelichting).

Artikel II. Wijziging Besluit uitkering gemeenten IOAW en IOAZ

Voor de berekening van de uitkeringen voor het uitvoeringsjaar 2005 wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke uitkeringslasten 2002. Bij de berekening voor 2006 zal gebruik worden gemaakt van de uitkeringslasten 2003. In dit verband wordt het jaartal 2002 vervangen door 2003.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Dat zijn op dit moment de volgende gemeenten: Midden-Delfland, Wormerland, Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Olst-Wijhe, Uitgeest en Wassenaar.

XNoot
1

In de tabel die in onderdeel B is opgenomen staan de eenheden tussen haakjes vermeld.

XNoot
2

Hiermee wordt aangesloten bij de definitievan het CBS.

Naar boven