Besluit van 1 september 2005, houdende de overdracht van de zorg voor onderdelen van de Kernenergiewet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, d.d. 26 augustus 2005, nr. 05M476269;

Gelet op artikel 44, eerste lid, van de Grondwet;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. De zorg voor de Kernenergiewet en voor de op de Kernenergiewet gebaseerde regelgeving en besluitvorming, voorzover deze thans behoort tot de taak van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, gaat over naar Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft de zorg voor de lozing van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen in oppervlaktewater mede behoren tot de taak van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, en Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 1 september 2005

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

Uitgegeven de dertiende september 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit voorziet in de overdracht van taken en bevoegdheden ten aanzien van het vervoer van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen, op grond van de Kernenergiewet van de Minister van Verkeer en Waterstaat naar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM).

De Minister van Verkeer en Waterstaat is verantwoordelijk voor de regelgeving ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze regelgeving is, voor wat betreft de modaliteiten weg, spoor en binnenvaart, neergelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de daarop berustende regelgeving. De belangrijkste onderliggende regelgeving is neergelegd in het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG), de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG). Deze regels zijn op de eerste plaats te beschouwen als implementatie van regelgeving die op Europees en ander internationaal niveau is vastgesteld. In de VLG, de VSG en de VBG zijn de bijlagen bij de Europese richtlijnen en internationale verdragen als bijlage opgenomen, waardoor deze internationale regels letterlijk zijn opgenomen in de Nederlandse regelgeving.

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de daarop berustende regelgeving gelden niet voor de modaliteiten zee- en luchtvaart. Voor het vervoer van radioactieve stoffen over zee zijn het op 1 november 1974 te Londen totstandgekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157), beter bekend als het SOLAS-verdrag, en de op grond van hoofdstuk VII van dat verdrag verplichte IMDG-Code en INF-Code van belang. In de Nederlandse wetgeving zijn de bepalingen van dit verdrag en de daarbij behorende codes verplicht gesteld op grond van artikel 55 van het Schepenbesluit 2004. Voor wat betreft de luchtvaart zij verwezen naar het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de burgerlijke luchtvaart (Stb. 1947, H 165) en de daarbij behorende technische voorschriften (Technical Instructions for the safe transport of dangerous goods by air). Deze regelgeving is neergelegd in titel 6.5 van hoofdstuk 6 van de Wet luchtvaart.

Radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen, vallen in principe binnen de reikwijdte van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving, omdat de wet bepaalt dat deze ook van toepassing is op «andere stoffen die voor de mens of het milieu gevaarlijk kunnen zijn». Artikel 2, derde lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen bepaalt echter dat niet deze wet, maar de Kernenergiewet op deze stoffen van toepassing is. Hiervoor is uitdrukkelijk gekozen, omdat de Kernenergiewet ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen reeds in een integrale regeling ten aanzien van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen voorzag, het vervoer hieronder begrepen. Deze regeling vloeide mede voort uit internationale regelingen. De eerstverantwoordelijke minister voor de Kernenergiewet, en daarmee dus ook voor de regelgeving ten aanzien van het vervoer van radioactieve stoffen, is de Minister van VROM.

De regelgeving ten aanzien van het vervoer van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen is neergelegd in het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. In dit besluit worden regels gesteld met betrekking tot de vergunningverlening voor het vervoer van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen. Voor de algemene (o.a. de technische) eisen aan het vervoer worden de bepalingen van bovengenoemde regelingen en verdragen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen van overeenkomstige toepassing verklaard. Op basis van deze regelgeving is een praktijk van vergunningverlening ontstaan die wordt uitgeoefend door de Minister van VROM. De deskundigheid ten aanzien van het vervoer van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen is volledig geconcentreerd binnen dit ministerie. Voor zover de Minister van Verkeer en Waterstaat op grond van de Kernenergiewet de bevoegdheid heeft om regels te stellen of vergunningen te verlenen, is deze aan de Minister van VROM gemandateerd. Om te voorkomen dat de vermelding van de Minister van Verkeer en Waterstaat als bevoegd gezag in de Kernenergiewet onduidelijkheden ten aanzien van de verantwoordelijkheidsverdeling genereert, is ervoor gekozen om de bevoegdheden van de Minister van Verkeer en Waterstaat ten aanzien van het vervoer over te dragen aan de Minister van VROM. Met dit besluit, gebaseerd op artikel 44, eerste lid, van de Grondwet, krijgt deze overdracht gestalte. Na inwerkingtreding van dit besluit zal de juridische bevoegdheidsverdeling ten aanzien van het vervoer van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen, in overeenstemming zijn met de praktijk. Bij de eerstvolgende wijziging van de Kernenergiewet zal ook deze wet hierop worden aangepast.

De overdracht betreft uitdrukkelijk slechts de bevoegdheden ten aanzien van regelgeving en besluitvorming die rechtstreeks volgen uit de Kernenergiewet. De zorg voor de regelgeving en de daarop berustende besluitvorming ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen die volgen uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Schepenbesluit 2004 en het Verdrag van Chicago, blijven bij de Minister van Verkeer en Waterstaat, voor zover deze zorg in de desbetreffende regelgeving niet uitdrukkelijk ergens anders is neergelegd.1 Het feit dat het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen naar deze regels verwijst, doet daaraan niet af. Dit houdt ook in dat bevoegdheden ten aanzien van radioactieve stoffen die volgen uit andere wetten dan de Kernenergiewet, zoals bijvoorbeeld de Wet luchtvaart, niet worden overgedragen.

Wat vooralsnog tevens tot de taak van de Minister van Verkeer en Waterstaat blijft behoren, zijn de bevoegdheden ten aanzien van de lozing van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen, in de oppervlaktewateren. Ook voor zover deze volgen uit de Kernenergiewet. De reden hiervoor is de verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat voor de implementatie van richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327), een richtlijn die is gericht op waterkwaliteit in zeer brede zin, en de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het algemeen.

Ten aanzien van de handhaving kan nog worden opgemerkt dat op dit moment, op grond van artikel 58 van de Kernenergiewet, de Inspectie Verkeer en Waterstaat is aangewezen als een van de toezichthouders op de naleving van de Kernenergiewet. De overdracht van taken en bevoegdheden die met dit besluit wordt gerealiseerd, brengt daarin geen verandering. Het is de bedoeling dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat ook in de toekomst deze taken blijft uitoefenen. De taken die aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat zijn toegewezen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Schepenwet en de Wet luchtvaart, sluiten aan bij de toezichthoudende taken op basis van de Kernenergiewet. Door tijdens reguliere controles op de eisen van het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen ook de aansluitende eisen op grond van de Kernenergiewet mee te nemen, kunnen transportcontroles het meest efficiënt worden verricht. Deze situatie heeft zijn waarde in de praktijk bewezen en zal worden gecontinueerd.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende


XNoot
1

Dit laatste is bijvoorbeeld het geval in de Regeling veiligheid zeeschepen, die berust op het Schepenbesluit 2004. In artikel 45 van deze regeling wordt de Minister van VROM aangewezen als bevoegde autoriteit voor besluitvorming aangaande radioactieve stoffen in verpakte vorm, behorende tot klasse 7 van de IMDG-Code. Regelgevende bevoegdheid berust en blijft berusten bij de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Naar boven