Wet van 27 januari 2005, betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het op basis van de resultaten van de Europese Conventie te sluiten verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa aan een raadplegend referendum te onderwerpen, teneinde de betrokkenheid van de burgers bij de toekomstige hervormingen van de Europese Unie die voortvloeien uit de Europese Conventie te verhogen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

b. Intergouvernementele Conferentie: Intergouvernementele Conferentie waarin de tekst van het verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa wordt vastgesteld;

c. referendum: raadplegend referendum, bedoeld in artikel 2;

d. referendumcommissie: referendumcommissie, genoemd in artikel 24;

e. verdrag: verdrag of verdragstekst waarover op grond van artikel 2, tweede of derde lid, het referendum wordt gehouden.

Artikel 2

  • 1. Er wordt een raadplegend referendum gehouden over het verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa.

  • 2. Het referendum wordt gehouden over het verdrag, zoals dat is ondertekend voor het Koninkrijk.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt het referendum gehouden over de verdragstekst waarover in de Intergouvernementele Conferentie overeenstemming is bereikt, indien het verdrag voor 22 april 2004 nog niet is ondertekend voor het Koninkrijk, maar voor die datum wel in de Intergouvernementele Conferentie overeenstemming is bereikt over de tekst van het verdrag, en deze wet voor die datum in werking is getreden.

  • 4. Indien deze wet voor 22 april 2004 in werking treedt, stelt de referendumcommissie uiterlijk op 22 april 2004 vast of de situatie, bedoeld in het derde lid, zich voordoet. In dat geval wijst de referendumcommissie aan over welke verdragstekst in de Intergouvernementele Conferentie overeenstemming is bereikt. Het besluit wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 2. DE KIESGERECHTIGDHEID

Artikel 3

  • 1. Kiesgerechtigd voor het referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 2. Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan, is de toestand op de drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8, bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 4

Artikel B 6 van de Kieswet is van toepassing.

Artikel 5

De registratie van de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de gemeente in de gemeentelijke administratie voor de verkiezingen van de Tweede Kamer geldt tevens als registratie van de kiesgerechtigdheid voor het referendum.

Artikel 6

  • 1. De registratie van de kiesgerechtigdheid voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement op 10 juni 2004 van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben, geldt tevens als registratie van de kiesgerechtigdheid voor het referendum.

  • 2. De kiesgerechtigde die op grond van het eerste lid als kiezer is geregistreerd stemt per brief. In afwijking hiervan stemt de kiesgerechtigde die op grond van het eerste lid als kiezer is geregistreerd met een kiezerspas in een stembureau naar keuze of bij volmacht, indien hij voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement een verzoek om op deze wijze aan de stemming deel te nemen heeft ingediend.

  • 3. Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage registreren voor het referendum de kiesgerechtigdheid van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben en niet reeds op grond van het eerste lid zijn geregistreerd, indien dezen daartoe een schriftelijk verzoek hebben ingediend.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 8, eerste lid, onderdelen c, d of e, zenden burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage de in het derde lid bedoelde personen die zijn opgenomen in het bestand, bedoeld in artikel D 3a van de Kieswet, een formulier tot registratie van de kiesgerechtigdheid toe.

  • 5. Het verzoek kan worden ingediend met ingang van de dag waarop deze wet in werking is getreden en dient uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming te zijn ontvangen door het orgaan waarbij het moet worden ingediend.

  • 6. De artikelen D 3, derde tot en met zesde, achtste en negende lid, en D 8 tot en met D 10 van de Kieswet zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 3. KIESKRINGEN, STEMDISTRICTEN EN STEMBUREAUS

Artikel 7

  • 1. Artikel E 1, eerste lid, van de Kieswet is van toepassing.

  • 2. De artikelen 37, 38, 41, eerste lid, en 42 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

    a. in artikel 38, derde lid, in plaats van «een referendum» wordt gelezen: het referendum;

    b. in artikel 41, eerste lid, in plaats van «nationale referenda» wordt gelezen: het referendum.

  • 3. De hoofdstembureaus voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer treden op als hoofdstembureaus voor het houden van het referendum.

HOOFDSTUK 4. DE STEMMING

Artikel 8

  • 1. De stemming vindt plaats:

    a. indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor die datum is ondertekend voor het Koninkrijk: op 10 juni 2004;

    b. indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004, in de Intergouvernementele Conferentie voor die datum wel overeenstemming is bereikt over de tekst van het verdrag, maar het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet voor die datum is ondertekend voor het Koninkrijk: op 10 juni 2004;

    c. indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004 en in de Intergouvernementele Conferentie voor die datum geen overeenstemming is bereikt over de tekst van het verdrag: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum waarop het verdrag wordt ondertekend voor het Koninkrijk;

    d. indien deze wet in werking treedt op of na 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is ondertekend voor het Koninkrijk: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum van inwerkingtreding van deze wet;

    e. indien deze wet in werking treedt op of na 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt ondertekend voor het Koninkrijk: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum waarop het verdrag is ondertekend voor het Koninkrijk;

  • 2. Indien de in het eerste lid, onderdelen c, d en e, genoemde woensdag valt in de periode van 15 juni tot en met 7 september 2004 vindt de stemming, in afwijking van het eerste lid, onderdelen c, d en e, plaats op 8 september 2004.

  • 3. Bij toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, zijn de krachtens artikel J 6 van de Kieswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften voor combinatie van stemmingen van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Onze Minister doet zo spoedig mogelijk mededeling in de Staatscourant van de datum van de stemming.

Artikel 9

  • 1. De tekst van het verdrag is gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van elke gemeente verkrijgbaar. De burgemeester brengt dit ter openbare kennis.

  • 2. De burgemeester draagt er zorg voor dat de samenvatting, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, ten minste veertien dagen voor de stemming aan het adres van de kiezers wordt bezorgd.

  • 3. Bij de samenvatting wordt van de verkrijgbaarheid van de tekst van het verdrag ter gemeentesecretarie mededeling gedaan.

Artikel 10

De artikelen 115 tot en met 120 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel 115 in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit» wordt gelezen: het verdrag;

b. in artikel 115 in plaats van «de wet of het besluit» wordt gelezen: het verdrag;

c. in onderdeel a van artikel 117 in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8,;

d. in onderdeel d van artikel 117 in plaats van «de wet of het besluit» wordt gelezen: het verdrag;

e. in artikel 118, tweede lid, onderdeel b, in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112,» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8,;

f. in artikel 119, tweede lid, onderdeel b, in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112,» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8,;

g. in artikel 119, tweede lid, onderdeel c, in plaats van «artikel 34» wordt gelezen: artikel 6;

h. in artikel 120, eerste lid, in plaats van «een nationaal referendum» wordt gelezen: het referendum;

i. in artikel 120, eerste lid, in plaats van «datum van het in artikel 110 bedoelde koninklijk besluit» wordt gelezen: drieënveertigste dag voor de stemming, bedoeld in artikel 8;

j. in artikel 120, tweede lid, onderdeel a, in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet» wordt gelezen: het verdrag.

HOOFDSTUK 5. DE STEMOPNEMING DOOR HET STEMBUREAU

Artikel 11

De artikelen 121, 122, eerste lid, onderdelen a tot en met d, 122, tweede lid, 123, 124 en 125, eerste en tweede lid, van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel 122, eerste lid, onderdelen a en b, in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit» wordt gelezen: het verdrag;

b. in artikel 123, tweede lid, onderdeel a, in plaats van «de wet of het besluit» wordt gelezen: het verdrag;

c. in artikel 123, eerste lid, en in artikel 125, eerste lid, de woorden «en kiesgerechtigden» buiten toepassing blijven.

Artikel 12

De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen stemmen, onverwijld worden overgebracht naar de voorzitter van het hoofdstembureau.

Artikel 13

Artikel 127 van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing.

HOOFDSTUK 6. DE VASTSTELLING VAN DE UITSLAG VAN HET REFERENDUM

Artikel 14

De artikelen 128 tot en met 131, 133, eerste lid, 134, 135, eerste tot en met derde lid, en 136, onderdelen a tot en met d, van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

a. in artikel 129, eerste lid, in plaats van «provincie» wordt gelezen «kieskring» en de woorden «en van de in de artikelen 122 en 125, derde lid, bedoelde aantallen kiesgerechtigden voor het referendum» buiten toepassing blijven;

b. in artikel 131 in plaats van «artikel 126» wordt gelezen: artikel 12;

c. in artikel 135, eerste lid, in plaats van «een nationaal referendum» wordt gelezen: het referendum;

d. in artikel 136, onderdelen a en b, in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit» wordt gelezen: het verdrag.

Artikel 15

Het centraal stembureau stelt vervolgens vast of een meerderheid van de kiesgerechtigden die bij de stemming een geldige stem hebben uitgebracht zich voor het verdrag heeft uitgesproken.

Artikel 16

De artikelen 138 en 139 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing.

Artikel 17

De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk openbaar door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant.

Artikel 18

De voorzitter van het centraal stembureau doet een afschrift van het proces-verbaal toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Onze Minister.

Artikel 19

Artikel 142 van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing, met dien verstande dat in het tweede lid in plaats van «artikel 126» wordt gelezen: artikel 12.

HOOFDSTUK 7. BEPALINGEN INZAKE BEROEP

Artikel 20

Geen beroep kan worden ingesteld tegen:

a. een besluit van het stembureau, het hoofdstembureau of de burgemeester inzake het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag van het referendum;

b. het besluit, bedoeld in artikel 2, vierde lid.

Artikel 21

Een belanghebbende kan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen besluiten van het centraal stembureau inzake het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel 22

Artikel 145 van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing, met dien verstande dat in plaats van «artikel 144» wordt gelezen: artikel 21.

HOOFDSTUK 8. STRAFBEPALINGEN

Artikel 23

De artikelen 147 en 150 tot en met 164 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat in de artikelen 147, 150, eerste lid, 151 tot en met 156, 157, eerste lid, en 159 tot en met 161 in plaats van «een referendum» wordt gelezen: het referendum.

HOOFDSTUK 9. DE REFERENDUMCOMMISSIE

Artikel 24

  • 1. Er is een referendumcommissie.

  • 2. De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden.

  • 3. De leden van de referendumcommissie worden door de Tweede Kamer der Staten-Generaal benoemd. De benoeming van de voorzitter vindt plaats op voordracht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de overige leden worden benoemd op voordracht van onderscheidenlijk de Kiesraad, de Adviesraad internationale vraagstukken, de Raad voor het openbaar bestuur en de Sociaal-Economische Raad. Elk van de adviesorganen, genoemd in de tweede volzin, doet een voordracht van ten minste twee personen.

  • 4. Indien deze wet voor 22 april 2004 in werking treedt, worden de leden voor deze datum benoemd.

Artikel 25

  • 1. De referendumcommissie heeft een secretaris.

  • 2. De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de referendumcommissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de referendumcommissie.

  • 3. Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.

  • 4. De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van de referendumcommissie.

  • 5. Onze Minister benoemt de secretaris en de andere medewerkers.

Artikel 26

  • 1. De referendumcommissie heeft tot taak:

    a. het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 2, vierde lid;

    b. het vaststellen van een feitelijke samenvatting van het verdrag;

    c. het verstrekken van subsidies ten behoeve van maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over het verdrag dan wel het referendum te bevorderen.

  • 2. De referendumcommissie stelt een regeling vast met betrekking tot:

    a. de nadere bepaling van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en de wijze van verstrekking;

    b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    c. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;

    d. de bevoegdheid om besluiten te nemen over subsidieverlening;

    e. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

    f. de verplichtingen voor de subsidieontvanger, waaronder de rapportage over toepassing van de subsidie;

    g. de vaststelling van de subsidie;

    h. de betaling van de subsidie en de eventuele verlening van voorschotten en

    i. overige onderwerpen die betrekking hebben op de uitvoering van dit hoofdstuk.

  • 3. Het subsidieplafond voor het verstrekken van subsidies als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is € 1 miljoen.

  • 4. In afwijking van artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de referendumcommissie zo spoedig mogelijk na de afwikkeling van de krachtens het eerste lid, onderdeel c, verstrekte subsidies een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid en de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies in de praktijk. Het verslag wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 27

Artikel 167 van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing.

Artikel 28

Indien de Tijdelijke referendumwet is vervallen voor het tijdstip waarop deze wet vervalt, wordt in deze wet in plaats van «Tijdelijke referendumwet» gelezen: Tijdelijke referendumwet, zoals die luidde op 31 december 2004.

Artikel 29

  • 1. Indien het bij koninklijke boodschap van 5 november 2002 ingediende voorstel van wet houdende tijdelijke regels ter zake van experimenten in het kader van het project «Kiezen op Afstand» (Experimentenwet Kiezen op Afstand) (Kamerstukken II 2002/03, 28 664) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, kan Onze Minister bepalen dat tijdens het referendum experimenten plaatsvinden met het oog op nieuwe voorzieningen die de kiesgerechtigde in Nederland in staat stellen om in een stemlokaal naar keuze te stemmen.

  • 2. Op experimenten als bedoeld in het eerste lid is hetgeen bij of krachtens de Experimentenwet Kiezen op Afstand met betrekking tot zodanige experimenten is bepaald, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

  • 1. Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. In afwijking van de Tijdelijke referendumwet kan over deze wet geen referendum op grond van de Tijdelijke referendumwet worden gehouden.

Artikel 31

Deze wet vervalt op een door bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit tijdstip ligt na de vaststelling van het verslag, bedoeld in artikel 26, vierde lid.

Artikel 32

Deze wet wordt aangehaald als: Wet raadplegend referendum Europese Grondwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 27 januari 2005

Beatrix

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Th. C. de Graaf

Uitgegeven de derde februari 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 28 885

Naar boven