Besluit van 16 juli 2005 tot wijziging van het Besluit Financiële verhouding 2001 in verband met de wijziging van enkele verdeelmaatstaven

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 maart 2005, nr. 2005-0000045215, Directie Bestuurlijke en Financiële Organisatie, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op de artikelen 8, derde lid, 13, eerste lid, en 22 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 juni 2005, nr. W04.05.0105/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 juni 2005, nr. 0000116097, directie Bestuurlijke en Financiële Organisatie, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit financiële verhouding 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. woonkern: een verzameling rastervierkanten die ieder 25 adressen of meer omvatten, en een aaneengesloten gebied binnen een gemeente vormen. Indien de verzameling meer dan één rastervierkant bevat zijn de rastervierkanten tenminste met één zijde aan elkaar gesloten.

B

De artikelen 8, 9 en 10 vervallen.

C

Het derde en vierde lid van artikel 11 vervallen.

D

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. Het percentage slechte grond is het percentage in het totale oppervlak van land en binnenwater binnen de gemeente dat wordt ingenomen door slechte grond.

  • 2. De bodemfactor van een gemeente of van een deelgebied binnen een gemeente is het gewogen gemiddelde aandeel van de verschillende grondsoorten in het totale oppervlak van land en binnenwater binnen de gemeente of het deelgebied.

E

De artikelen 13, 14, 15 en 16 vervallen.

F

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Onze Ministers stellen de omvang van de maatstaven Historische kernen, Historische waterwegen, Bewoonde oorden 1930 en Woningen 1930 in historische kernen vast.

G

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

  • 1. De gemeenten ontvangen via de algemene uitkering uit het gemeentefonds een tegemoetkoming in de kosten die zij maken als gevolg van de eigen bijdragen die van hen worden verwacht voor investeringen die mede bekostigd worden uit het Investeringsbudget voor stedelijke vernieuwing.

  • 2. Op basis van de verdeling van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing stellen Onze Ministers in overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de omvang van het totale voor de tegemoetkoming beschikbare bedrag vast alsmede de aandelen van de gemeenten daarin.

H

1. In artikel 23, tweede lid, wordt «veelvoud van 453 780 euro» vervangen door: veelvoud van 500 000 euro.

2. Artikel 23, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde waarden wordt niet meegerekend de waarde van onroerende zaken of delen van onroerende zaken waarover het de gemeente verboden is, bij of krachtens wettelijk voorschrift, onroerende-zaakbelasting te heffen.

I

Artikel 24, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Een tekort op de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde onderdelen kan worden gecompenseerd door het tarief van de onroerendezaakbelastingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, met een met het tekort overeenkomend bedrag te verhogen.

J

In artikel 27, derde lid, wordt «artikel 65 van de Comptabiliteitswet 2001» vervangen door: artikel 66 van de Comptabiliteitswet 2001.

K

In bijlage 1 wordt de maatstaf inwoners stedelijk en landelijk gebied die is opgenomen onder nummer 3 vervangen door de maatstaven 3a inwoners stedelijk gebied en 3b inwoners landelijk gebied die zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

L

In bijlage 1 worden de maatstaven die zijn opgenomen onder de nummers 4, 5, 6 en 8 vervangen door de gelijknamige maatstaven die zijn opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

M

In bijlage 2 worden de maatstaven die zijn opgenomen onder de nummers 1, 7, 12, 13, 14, 15, 15a, 15b, 15c, 16, 19, 20, 21, 27, 28, 29, 30, 31, 34, 35, 36 en 45 vervangen door de gelijknamige maatstaven die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.

N

Bijlage 3 en bijlage 4 komen te vervallen.

ARTIKEL II

In het Besluit verfijningen algemene uitkering 1984 wordt aan artikel 2.1.1. een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid worden de volgende verfijningsuitkeringen vastgesteld:

    Verfijningsuitkering voor de jaren 2003, 2004, 2005 en 2006
     

    Gemeente

    Bedrag per jaar

     1

    Albrandswaard

    €  1.121.430,–

     2

    Almere

    € 10.114.529,–

     3

    Barendrecht

    €  3.470.602,–

     4

    Bergschenhoek

    €  1.174.460,–

     6

    Berkel en Rodenrijs

    €  2.420.065,–

     7

    Haarlemmermeer

    €  8.279.033,–

     8

    Heerhugowaard

    €  2.152.984,–

     9

    Houten

    €  3.382.329,–

    10

    Pijnacker-Nootdorp

    €  3.427.956,–

    De uitkeringsfactor is op deze bedragen niet van toepassing.

ARTIKEL III

De omvang van de waarden, bedoeld in artikel I onder F, wordt vastgesteld overeenkomstig de waarden zoals die gelden bij de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Onze Ministers stellen een overgangsregeling vast waardoor de verhoging of verlaging van de algemene uitkering tengevolge van de afschaffing van de maatstaf stadsvernieuwing en de invoering van de compensatie voor de investeringen in het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing wordt gespreid over 9 jaar.

ARTIKEL V

  • 1. De maatstaf minderheden, opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit onder nummer 12, treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

  • 2. Tot dat tijdstip worden voor de vreemdelingen die op grond van asiel verblijf houden de aantallen gehanteerd zoals vastgesteld per 1 januari 2001.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug:

a. artikel 1 onderdeel G tot en met 1 januari 2003;

b. het eerste lid van artikel 1 onderdeel H tot en met 1 januari 2005;

c. het eerste lid van artikel 1 onderdeel I tot en met 1 januari 2003;

d. artikel 1, onderdeel J tot en met 13 juli 2002;

e. artikel II tot en met 1 januari 2003;

f. artikel V, tweede lid, tot en met 1 januari 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 16 juli 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de dertiende september 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Bij de verdeling van het provinciefonds en het gemeentefonds wordt rekening gehouden met de verschillen tussen provincies, respectievelijk gemeenten in het vermogen te voorzien in eigen inkomsten en met de noodzakelijke kosten die zij moeten maken om een gelijkwaardig voorzieningenniveau te kunnen onderhouden. Daartoe worden verdeelmaatstaven gehanteerd, die op getrapte wijze geregeld zijn.

De opbouw van het stelsel is als volgt. De inkomsten en kosten die in aanmerking moeten worden genomen zijn afgebakend in ten eerste een zestal kenmerken en vervolgens per kenmerk een aantal onderscheidingen. Alle in aanmerking te nemen kosten en inkomsten moeten betrekking hebben op deze kenmerken. De operationalisering van de kenmerken kent twee duidelijk te onderscheiden stappen. Allereerst moeten de kenmerken worden vertaald naar meetbare eenheden. Daarna is in veel gevallen nog een slag nodig om tot uitvoering over te kunnen gaan. Om tot een volstrekt eenduidig aantal eenheden of een eenduidige weging te komen is meestal nog een nadere afbakening van de gebruikte begrippen nodig, en moet worden bepaald hoe precies geteld, gemeten of gewogen wordt.

De hoofdlijnen zijn vastgelegd in de Financiële-verhoudingswet (Fvw). Deze stelt in artikel 8 de kaders: hier zijn de kenmerken en onderscheidingen vastgelegd die de grondslag voor de verdeling geven. De vertaling naar meetbare eenheden gebeurt in de vorm van verdeelmaatstaven, de vaststelling van de maatstaven is gedelegeerd aan de regering. De Fvw biedt de mogelijkheid om de verdere uitwerking van begrippen en de wijze van telling door te delegeren aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Financiën. In het Besluit financiële verhouding is bepaald dat de ministers deze nadere regels kunnen stellen omtrent de uitwerking van begrippen en telling van de eenheden die worden gehanteerd in paragraaf 2.2 en 2.3 en bijlage 1 en 2 van het besluit, voorzover dit nodig is om de verdeelmaatstaven te kunnen toepassen. De mogelijkheid van delegatie aan de ministers is met reden gekozen. Deze stap is immers geheel gericht op de uitvoering, waarvoor uitwerking op detailniveau noodzakelijk is. De keuzen zijn gemaakt, de gedetailleerde uitwerking heeft vaak een hoog technisch gehalte. Vaak wordt aangesloten bij door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Topografische Dienst Nederland (TDN) gehanteerde definities en telmethoden. Ook wordt vaak aangesloten bij wetgeving op andere beleidsterreinen. Op de beleidsmatige definitie van de verdeelmaatstaven heeft dit geen invloed.

Het vaststellen van uitvoeringsregels op een zo laag mogelijk niveau dient ook de doelmatigheid. Door het grote aantal verdeelmaatstaven en de veelheid aan beleidsterreinen waar de verdeelmaatstaven aan raken zijn bijstellingen veelvuldig nodig (bijvoorbeeld door wijzigingen in andere regelgeving).

De uitwerking op het niveau van AMvB en ministeriële regeling volgens de hierboven beschreven opzet is echter niet altijd consequent gebeurd. Het Besluit financiële verhouding 2001 (Bfv 2001) bevat veel regels die de (gedetailleerde) uitwerking van begrippen en de wijze van telling betreffen. Bij de onderhavige herziening worden consequent alle uitvoeringsregels uit het Bfv 2001 geschrapt. Dat brengt voor een aantal maatstaven mee dat de omschrijving minder wordt gebaseerd op de rekentechniek, en meer aansluit bij de achtergrond van de maatstaf: welke gemeentelijke kostenpost wordt door deze maatstaf gehonoreerd. Tegelijk worden de meet- en rekenregels grondig herzien. Uitvoeringsregels die tot nu toe in het besluit waren opgenomen, komen nu in de regeling. Verder houdt de herziening ook in dat de regels voor het provinciefonds en voor het gemeentefonds in één regeling worden opgenomen, aansluitend bij de Fvw en het Bfv 2001.

De opzet van de verdeelmaatstaven blijft overigens ongewijzigd. De maatstaven zijn opgenomen in een genummerde tabel, die een aanduiding, een korte omschrijving, een bron en een peildatum bevat. In een enkel geval is uit praktische overwegingen (een deel van) de omschrijving niet opgenomen in de tabel, maar elders in het besluit.

Dit wijzigingsbesluit betreft dus, gelet op het bovenstaande, in hoge mate een wetgevingstechnische operatie. Het is toegezonden aan IPO en VNG, deze organisaties hebben geen opmerkingen geplaatst.

Naast het wetgevingstechnisch aspect zijn er ook enkele wijzigingen opgenomen die meer inhoudelijk van aard zijn en gevolgen hebben voor de verdeling. Dit betreft met name de omzetting van de maatstaf stadsvernieuwing in de maatstaf ISV. Het voornemen daartoe is via de gemeentefondscirculaires aan alle betrokkenen gemeld, en heeft niet geleid tot opmerkingen. Op de inhoud van deze wijziging, alsmede op een inhoudelijke wijziging in de maatstaf minderheden en een wijziging van het Besluit verfijningen algemene uitkering 1984 gaan we in de artikelsgewijze toelichting nader in.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Wijzigingen in het Besluit financiële verhouding 2001

A (wijziging artikel 1)

Deze wijziging hangt samen met de wijzigingen in artikel 8, 9 en 10. Deze artikelen gaven rekenregels voor het berekenen van het lokaal en regionaal klantenpotentieel. Bij de onderhavige wijziging is de kern van de maatstaf opgenomen in de maatstaventabel, en zijn de rekenregels opgenomen in de Meet- en rekenregels. Een definitie van het begrip woonkern blijft nodig, daarom is het nu opgenomen in artikel 1 (de begrippenlijst).

B (vervallen artikel 8, 9 en 10)

Voor artikel 8 zie de toelichting onder A.

Artikel 9 en 10 bevatten regels voor de berekening van het lokaal en regionaal klantenpotentieel. Er zijn twee redenen om voor een andere opzet te kiezen. Ten eerste maakte de omschrijving niet duidelijk wat eigenlijk de bedoeling van de begrippen lokaal en regionaal klantenpotentieel is, namelijk de mate waarin een woonkern in de gemeente een centrumfunctie vervult voor een bepaald gebied, zodat aannemelijk is dat de voorzieningen in de kern door de inwoners van dat gebied zullen worden benut. Ten tweede bevatten de artikelen veel informatie die alleen voor de uitvoering van belang is. In de nieuwe opzet is een inhoudelijke definitie van de begrippen opgenomen in de maatstaventabel (maatstaf 13 en 14) opgenomen. De nadere regels voor de berekening worden opgenomen in de meet- en rekenregels.

C (wijziging artikel 11)

Artikel 11 bevat de definitie van slechte grond. Deze wordt in het besluit gehandhaafd. De verplichting een kaart te maken en ter inzage te leggen wordt geschrapt. In de praktijk blijkt aan deze kaart weinig behoefte. De meetgegevens slechte grond worden beschikbaar gesteld aan een ieder die deze wenst te raadplegen.

D

Artikel 12 bevat de definitie van de begrippen «percentage slechte grond» en de «bodemfactor», die in een groot aantal maatstaven worden gebruikt. De nadere regels voor de berekening van het percentage en de bodemfactor worden opgenomen in de meet- en rekenregels.

E (artikel 13, 14, 15 en 16 vervallen)

Artikel 13 bevatte een nadere omschrijving van het begrip oppervlakte bebouwing. Deze wordt nu geïntegreerd in de meet- en rekenregels voor de vaststelling van het geïndexeerde oppervlak. Artikel 14 en 15 hadden betrekking op «bewoonde oorden 1930» en «historisch water». Bij deze maatstaven gaat het, evenals bij de maatstaf «historische kernen», om in principe onveranderlijke gegevens. Voorgesteld wordt om in verband daarmee een andere wijze van regelen te kiezen, zie hiervoor de toelichting onder F.

F (artikel 17)

Artikel 17, eerste lid bepaalde dat de historische kernen zijn vastgesteld overeenkomstig de waarden zoals deze bij de vaststelling van het besluit golden. De twee volgende leden bevatten een procedure voor het, in bijzondere gevallen, wijzigen van de omvang van de kernen. Op grond daarvan is in een enkel geval de omvang van een historische kern gewijzigd, bijvoorbeeld omdat bij vernieuwbouw een wijziging in de rooilijnen werd aangebracht. De procedure voor het wijzigen van de omvang komt door deze wijziging te vervallen. De overweging hierbij is vooral dat er op grond van kostenoriëntatie weinig aanleiding is om de omvang van kernen te wijzigen. Historische kernen zijn uit de aard der zaak een erg statisch gegeven. Uitgangspunt is dus nu dat de kernen een onveranderlijk gegeven zijn.

De omvang van de maatstaven historische kernen, historisch water en bewoonde oorden 1930 zullen nu op grond van dit artikel door de ministers worden vastgesteld. In artikel III van dit besluit is bepaald dat dit zal gebeuren overeenkomstig de waarden zoals die golden bij de inwerkingtreding van dit besluit. De wijzigingen die sinds de vaststelling van het besluit in 2001 hebben plaatsgevonden worden dus wel in de vaststelling verwerkt. Deze waarden worden vastgelegd op een lijst, die onderdeel uitmaakt van de meet- en rekenregels.

G Maatstaf stadsvernieuwing/maatstaf ISV

Met ingang van het uitkeringsjaar 2003 wordt de verdeelmaatstaf stadsvernieuwing afgeschaft vanwege de beëindiging van het Stadsvernieuwingsfonds. Op grond van de uitgangspunten van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt een gedeelte van de bij deze maatstaf betrokken middelen verdeeld met een nieuwe maatstaf ISV. Het resterende gedeelte van de middelen wordt toegevoegd aan de overige maatstaven van het uitgavencluster Volkshuisvesting/Ruimtelijke Ordening/Stadsvernieuwing (VHROSV). Daarbij wordt rekening gehouden met de speciale positie die de vier grote steden innemen of ingenomen hebben op de taakgebieden van dit cluster. De herverdeeleffecten van de maatregel worden gematigd door een overgangstraject met kleine stappen. De verdeling van het cluster VHROSV zal in komende jaren opnieuw worden bezien met als doel invoering van een nieuwe verdeelformule.

De maatstaf stadsvernieuwing had tot doel de gemeenten compensatie te bieden voor de eigen bijdragen aan stads- en dorpsvernieuwing. De maatstaf was gekoppeld aan het Stadsvernieuwingsfonds, dat per 1 januari 2000 is opgegaan in het ISV. Bij die overgang is de last van de eigen bijdragen anders verdeeld over de gemeenten, zodat herziening van de maatstaf noodzakelijk werd (zie de meicirculaires van 2000 en 2001, §§ 9.9 respectievelijk 7.3).

Een voorstel daartoe is in de zomer van 2001 voorgelegd aan de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) (zie de septembercirculaire van 2001, § 9.4). De Rfv heeft geadviseerd de maatstaf stadsvernieuwing voorlopig te handhaven en direct over te gaan tot herijking van het cluster VHROSV.

Wij hebben dit advies niet gevolgd, omdat de huidige maatstaf gebaseerd is op eigen bijdragen die in de jaren ’90 zijn vastgesteld op grond van het project Belstato. Dit is in 1999 afgesloten, zodat de maatstaf bij herijking al enige jaren geen relatie meer zou hebben met de kosten. De eigen bijdragen, die verwacht worden in het kader van het ISV, hebben een andere verdeling over de gemeenten. Handhaving van de maatstaf is derhalve strijdig met de systematiek van het verdeelstelsel en leidt tot verdere scheefgroei en grotere herverdeeleffecten in de toekomst.

Om die situatie te vermijden, is aanpassing van de maatstaf nu noodzakelijk.

Herijking van het cluster VHROSV op korte termijn achten wij niet zinvol.

Een vernieuwd ijkpunt moet alle gemeentelijke uitgaven, ook die op het gebied van de stedelijke vernieuwing, ten volle tot uiting brengen. Een versnelde ijking zou gebaseerd moeten zijn op rekeningcijfers waarin de aan het ISV gelieerde uitgaven nog niet volledig zijn uitgekristalliseerd. Een realistische herijking is pas in de komende jaren haalbaar.

Om deze redenen is vastgehouden aan herijking op een later tijdstip en invoering van een aan het ISV gekoppelde nieuwe verdeling met ingang van 2003. Om niet te ver op de herijking vooruit te lopen, zijn de effecten van de nieuwe verdeling door een overgangsregime beperkt gehouden.

Van de middelen, die betrokken zijn bij de maatstaf stadsvernieuwing, wordt op grond van de uitgangspunten van het ISV bijna 30% verdeeld volgens de nieuwe, aan het ISV gekoppelde, systematiek. Deze geeft net als de oude maatstaf compensatie voor eigen bijdragen, die in het kader van het rijksbeleid van de gemeenten verwacht worden. Derhalve heeft de maatstaf ISV twee onderdelen. Met (a) stadsvernieuwing wordt  € 29,5 miljoen (ƒ 65 miljoen) verdeeld, met (b) herstructurering € 16,8 miljoen (ƒ 37 miljoen). Bij beide onderdelen wordt de verdeling aangehouden, die geldt voor het ISV. De uitkomsten per gemeente worden vastgesteld in de vorm van een lijst, die wordt opgenomen bij de Regeling meet- en rekenregels. Op de lijst wordt vermeld welk aandeel een gemeente toekomt in het onderdeel stadsvernieuwing en in het onderdeel herstructurering in het via het gemeentefonds te verdelen budget.

Overigens zijn de middelen die de gemeente via deze maatstaf ontvangen uiteraard gewoon onderdeel van de algemene middelen van de gemeente, zoals alle gelden die via de algemene uitkering verdeeld worden. De relatie met de kosten die gemeenten maken in het kader van de investeringen betekent niet dat dit geld voor investeringen geoormerkt wordt.

De definitie van de dichtheidsfactor, de inhoud van dit artikel vóór de onderhavige wijziging, is opgenomen in bijlage 2 onder nummer 35, maatstaf oeverlengte*bodemfactor gemeente*dichtheidsfactor. Dat is namelijk de enige maatstaf waarbij de dichtheidsfactor een rol speelt.

H en maatstaf 1: Structureel tekort en ozb-maatstaf

(artikel 23, tweede lid)

Het eerste lid van artikel 23 wordt gewijzigd om de grondslag voor de berekening van de belastingcapaciteit af te ronden op een veelvoud van 500 000 euro. Vóór de invoering van de euro werd afgerond op miljoenen guldens, bij de invoering is de hoofdregel gevolgd van een exacte omrekening, teneinde te voorkomen dat te veel effecten zouden optreden. Nu de euro inmiddels een aantal jaren is ingevoerd kan het bedrag weer worden afgerond.

(artikel 23, derde lid)

Dit onderdeel bepaalt welke objecten voor de vaststelling van de belastingcapaciteit buiten beschouwing blijven. De omschrijving is zowel vereenvoudigd als aangescherpt. Essentieel is immers niet op grond van welke wetsartikelen belastingvrijstelling is gegeven, essentieel is dat de gemeente geen belasting mag heffen.

De formulering van maatstaf 1, OZB, is op overeenkomstige wijze gewijzigd.

I (artikel 24)

Door deze wijziging van het tweede lid wordt een consequenter gebruik van begrippen bewerkstelligd. Niet de opbrengst maar het tarief van de ozb is immers de grondslag voor het oordeel over de toereikendheid van de eigen inkomsten van een gemeente.

J (artikel 27)

Bij de wijziging van de Comptabiliteitswet in 2002 is de verwijzing naar deze wet in dit artikel aangepast. Ten onrechte is echter verwezen naar artikel 65 in plaats van artikel 66, dit wordt hier rechtgezet.

K (maatstaf 3, bijlage 1, provinciefonds)

De technische definitie van stedelijk en landelijk gebied komt hier te vervallen, en wordt opgenomen in de meet- en rekenregels. De maatstaf wordt in twee onderdelen gesplitst.

L (maatstaf 4, 5, 6 en 8 bijlage 1, provinciefonds)

Deze wijzigingen betreffen de bepaling van het metingstijdstip van de gegevens voor de maatstaf. In de maatstaven werd nog verwezen naar de meest recente bodemstatistiek. In de praktijk worden inmiddels andere gegevens van het CBS gebruikt. Voor de maatstaven oppervlak land en oppervlak water zijn tegenwoordig steeds recente gegevens beschikbaar, zodat de gegevens gebruikt kunnen worden zoals ze luiden op 1 januari van het uitkeringsjaar. Een aparte tijdsaanduiding is niet meer nodig.

Voor de maatstaf oppervlak agrarisch- en natuurterrein en de maatstaf warmtekrachtkoppeling is het wel nodig terug te grijpen op zo recent mogelijke gegevens. De cijfers worden beschikbaar gesteld door het CBS, maar niet meer in de vorm van een periodieke bodemstatistiek. Er is daarom voor een iets andere, en duidelijker, formulering gekozen die aansluit bij de uitvoeringspraktijk.

M (maatstaven in bijlage 2, gemeentefonds)

1. Maatstaf OZB, zie de toelichting onder H.

7. De tijdsaanduiding van de te gebruiken inkomensstatistiek is verduidelijkt.

12. Voor de definitie van minderheden van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse afkomst is een minder technische definitie genomen. Voor de telling wordt het CBS gevolgd. De component vluchtelingen in deze maatstaf kan in principe op geheel andere leest worden geschoeid dan voorheen. In het verleden waren asielgerechtigden niet op grond van het type verblijfsvergunning te onderscheiden, daarom was er een getrapte definitie. Voor de maatstaf minderheden werden geteld de mensen met een verblijfsstatus, afkomstig uit door de ministers aangewezen landen. De aangewezen landen waren de landen waar het grootste deel van de vluchtelingen in ons land vandaan komt. Nu de nieuwe vreemdelingenwet is ingevoerd is de landenselectie in principe niet meer nodig, omdat asielgerechtigden een eigen te onderscheiden verblijfsstatus hebben. Dat is uitgangspunt voor de maatstaf, zoals ze nu is geformuleerd.

De invoering van de herziening zal echter niet onmiddellijk plaatsvinden (zie artikel III). Eerder al werd een herziening van de maatstaf minderheden aangekondigd met ingang van 2002 in verband met de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet. Deze herziening had betrekking op de categorie vluchtelingen en was noodzakelijk vanwege de verandering van het stelsel van verblijfstitels en de wijziging in de coderingen van het GBA, die daarmee samenhangt (zie de septembercirculaire van 2001, § 9.2).

Inmiddels zijn eerste tellingen verricht op grond van de nieuwe coderingen. De resultaten wijken aanzienlijk af van de oude tellingen, zowel wat betreft de omvang als de verdeling van het aantal vluchtelingen. Door deze verschillen is twijfel ontstaan aan de juistheid van de genoemde herziening in het licht van de doelstelling van de maatstaf (kostenoriëntatie). Om die reden is besloten de nieuwe telmethode ongedaan te maken en de categorie vluchtelingen binnen de maatstaf minderheden te bevriezen op de aantallen per gemeente volgens de oude telling, stand 1 januari 2001 (zie artikel IV van dit besluit). Omdat de omvang van de totale vluchtelingenpopulatie momenteel afneemt, zal het gros van de gemeenten geen financieel nadeel ondervinden van deze maatregel. De maatregel geldt voor de jaren 2002 tot en met 2005. Zoals elders aangekondigd vindt in deze periode herijking plaats van de uitgavenclusters Sociale dienst/bijstand, Zorg en VHROSV. De maatstaf minderheden heeft voor ongeveer 95% betrekking op deze clusters. Bij de herijking zal de definitie van de maatstaf minderheden in beschouwing genomen worden met als doel een optimale aansluiting op de kostenverschillen te bewerkstelligen. De aanpassing van de maatstaf, die hiervan mogelijk het gevolg is, kan dan ingevoerd worden samen met een eventuele aanpassing van verdeelmaatstaven naar aanleiding van de nieuwe ijkpunten. Voor de uitkeringsjaren 2002 tot en met 2005 wordt het aantal vluchtelingen, dat deel uitmaakt van de verdeelmaatstaf minderheden, bevroren op de stand van 1 januari 2001. Voor de overige categorieën die deel uitmaken van de maatstaf minderheden blijft de huidige methode van telling gehandhaafd. Met ingang van 2006 wordt de definitie van de maatstaf aangepast in samenhang met de herijking van de uitgavenclusters Sociale dienst/bijstand, Zorg en VHROSV.

13 en 14, maatstaven klantenpotentieel. In de maatstaven is nu een omschrijving opgenomen van het begrip klantenpotentieel. Zie ook de toelichting onder B.

15. De leerlingmaatstaf wordt anders geformuleerd. De verwijzing naar artikelen in onderwijswetten wordt opgenomen in de meet- en rekenregels. Voorts wordt de weging van de diverse categorieën leerlingen gedelegeerd aan de ministers.

15a t/m 15c. Voor de formulering van deze maatstaven is een wat minder technische en meer functionele invalshoek gekozen. Wezenlijk zijn ze niet veranderd. Wel wordt de vaststelling van het invoertraject van de maatstaven onder 15b en 15c gedelegeerd aan de ministers.

16. Voor de maatstaf land zijn nu jaarlijks actuele gegevens beschikbaar. De tijdsaanduiding kan daarom vervallen.

Maatstaf 19, binnenwater, en maatstaf 20, buitenwater. De regels voor het meten van binnenwater en buitenwater worden opgenomen in de meet- en rekenregels.

Maatstaf 21, oppervlakte bebouwing. Indien nodig wordt het oppervlak geïndexeerd. Dat is in de maatstaf opgenomen.

Maatstaf 27–30. Zie de toelichting bij onderdeel F.

Maatstaf 31. De stadsvernieuwingsmaatstaf wordt vervangen door de maatstaf ISV. Zie de toelichting bij onderdeel G.

Maatstaf 34. De regels voor het meten van de oeverlengte van binnenwater worden opgenomen in de meet- en rekenregels.

35, 36 en 45. Voor de toelichting op maatstaf 35 zie de toelichting op onderdeel G, laatste alinea. In maatstaf 36 is «kernen» gewijzigd in «woonkernen» omdat dit terminologisch consequenter is.

De maatstaf herindeling (nummer 45) wordt verbeterd in verband met een onjuist geplaatst haakje.

N

Bijlage 3 komt te vervallen omdat de historische kernen en hun omvang voortaan bij ministeriële regeling worden vastgesteld (zie artikel F). Bijlage 4 komt te vervallen omdat hij is uitgewerkt, 2004 was het laatste jaar van de overgangsregeling.

Artikel II. Wijziging in het Besluit verfijningen algemene uitkering 1984

Op grond van het Besluit verfijningen algemene uitkering 1984 heeft een aantal gemeenten recht op een uitkering op grond van de verfijning omvangrijke opgave woningbouw. Het Besluit verfijningen benoemt een aantal groeigemeenten die hiervoor in aanmerking kunnen komen. De uitkering is gebaseerd op het aantal woningen dat de gemeente opgeeft te zullen bouwen gerelateerd aan het aantal woningen dat verwezenlijkt is binnen een aangegeven tijdsspanne.

Door een aantal oorzaken, in het bijzonder de gestegen kwaliteitseisen die, onder andere tengevolge van ontwikkelingen in het rijksbeleid, aan nieuwbouw worden gesteld, is in de meeste gevallen de verwezenlijking van de opgave binnen de opgegeven tijd niet mogelijk gebleken. Wij achten het wenselijk dat de gemeenten de middelen volgens het verfijningsbesluit niettemin ontvangen, ten behoeve van de voltooiing van hun programma’s. In dit besluit wordt hun uitkering losgekoppeld van de formule die is opgenomen in artikel 2.1.1. van het Besluit verfijningen, en omgezet in een vaste som, die gespreid over een vastgesteld aantal jaren zal worden uitgekeerd. De hoogte van de bedragen komt overeen met de bedragen die de gemeenten op grond van de verfijningsuitkering zouden hebben ontvangen indien de programma’s volgens plan zouden zijn afgewerkt.

Artikel III

In artikel I onderdeel F is bepaald dat de ministers de waarden van de historische kernen, historisch water en bewoonde oorden 1930 zullen vaststellen. In dit artikel wordt bepaald dat zij daarbij de waarden zullen hanteren die bij de vaststelling van dit besluit gelden.

Artikel IV

Het effect van de vervanging van de oude maatstaf stadsvernieuwing door de tegemoetkoming in het kader van de ISV wordt gespreid over 9 jaar, om te grote schokken in de verdeling te vermijden.

Artikel V

De wijziging van de maatstaf minderheden zal pas later worden doorgevoerd (zie de toelichting bij artikel I, onderdeel L, de toelichting bij maatstaf 12, minderheden).

Artikel VI

Een aantal artikelen van het besluit krijgt terugwerkende kracht, namelijk de invoering van de ISV-maatstaf en de bevriezing van de component vluchtelingen in de maatstaf minderheden, en de herziening van het Besluit verfijningen algemene uitkering 1984. Van deze bepalingen heeft alleen de ISV-maatstaf invloed op de verdeling. De vervanging van de bevroren maatstaf stadsvernieuwing door de ISV-maatstaf zal voor een aantal gemeenten minder inkomsten meebrengen, voor andere gemeenten meer. Deze herverdeling, die voor een aantal gemeenten nadelig en dus belastend is, wordt geleidelijk doorgevoerd. Mijns inziens is terugwerkende kracht acceptabel, omdat de gemeenten via de gemeentefondscirculaires ruim van te voren van de wijziging en de financiële effecten daarvan op de hoogte zijn gesteld.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Bijlage 1 De verdeelmaatstaven voor het provinciefonds

Nummer en korte omschrijving

Definitie verdeelmaatstaf

Bron

Peildatum of tijdsaanduiding

(indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)

3a. Maatstaf inwoners stedelijk gebied

Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen stedelijk gebied.

CBS

 

3b. Maatstaf inwoners landelijk gebied

Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen landelijk gebied

CBS

 

4. Maatstaf oppervlak land

Het aantal hectaren land in de provincie.

CBS

 

5. Maatstaf oppervlak water

Het aantal hectaren water in de provincie.

CBS

 

6. Maatstaf oppervlak agrarisch en natuurterrein

Het totaal van de volgende aantallen: 1. het aantal hectaren land in de provincie, in gebruik ten behoeve van de land-, bos- en tuinbouw; 2. het aantal hectaren natuurterrein in de provincie.

CBS

De meest recente met betrekking tot het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip vastgestelde cijfers van het CBS, voor zover deze zijn bekendgemaakt op uiterlijk 1 september van het tweede jaar volgend op het uitkeringsjaar

8. Maatstaf capaciteit warmte-kracht-koppeling

De capaciteit van warmte-krachtkoppelingsinstallaties in alle bedrijfssectoren, uitgezonderd de bedrijven voor openbare electriciteitsproduktie, in het aantal megajoule per uur plus het aantal kilowatt.

CBS

De meest recente met betrekking tot het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip vastgestelde cijfers van het CBS, voor zover deze zijn bekendgemaakt op uiterlijk 1 september van het tweede jaar volgend op het uitkeringsjaar

Bijlage 2 De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds

Nummer en korte omschrijving

Definitie verdeelmaatstaf

Bron

Peildatum of tijdsaanduiding

(indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)

1. Maatstaf OZB

Het gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden, bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente, neerwaarts afgerond op een veelvoud van 500 000 euro, gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar.

Correctie vindt plaats door de waarden van woningen voor 80% en de waarden van niet-woningen voor 70% mee te tellen.

Niet meegeteld wordt de waarde van onroerende zaken dan wel delen van onroerende zaken waarover het de gemeente bij of krachtens wettelijk voorschrift is verboden onroerendezaakbelasting te heffen.

CBS

 

7. Maatstaf lage inkomens

Het aantal huishoudens in de gemeente, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

De meest recente op het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip betrekking hebbende inkomensstatistiek, voor zover deze is bekendgemaakt op uiterlijk 1 september van het tweede jaar volgend op het uitkeringsjaar

12. Maatstaf minderheden

Het totaal van het aantal inwoners van de gemeente dat behoort tot een etnische minderheid. Hiertoe worden in ieder geval gerekend personen van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst van de eerste en tweede generatie, alsmede houders van een verblijfsvergunning op grond van asiel.

CBS

 

13. Maatstaf klantenpotentieel lokaal

Het aantal potentiële lokale klanten van een woonkern. Dat is het aantal klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld wordt dat de lokale aantrekkingskracht van een kern lineair toeneemt met het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Het totaal aantal potentiële lokale klanten in Nederland is gelijk aan het aantal inwoners.

CBS

 

14. Maatstaf klantenpotentieel regionaal

Het aantal potentiële regionale klanten van een woonkern. Dat is het aantal klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 60 kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld wordt dat de regionale aantrekkingskracht van een kern toeneemt met het kwadraat van het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Het totaal aantal potentiële regionale klanten in Nederland is gelijk aan het aantal inwoners.

CBS

 

15. Leerlingmaatstaf

Het gecorrigeerd aantal leerlingen dat in de gemeente een van de volgende soorten van onderwijs volgt

1. Onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs;

2. Voortgezet speciaal onderwijs;

3. Voortgezet onderwijs.

Onze ministers corrigeren de aantallen door aan de verschillende categoriën leerlingen gewichten toe te kennen die gerelateerd zijn aan de verschillen in de voor de gemeente aan deze leerlingen verbonden kosten.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Het meest recente, in het jaar vóór het uitkeringsjaar vastgestelde aantal leerlingen

15a. Maatstaf extra leerlingen streekscholen

Voor de gemeente waar het gecorrigeerd aantal leerlingen bedoeld in maatstaf 15 onder 2 en 3 het aantal van 8,8% van het totaal aantal inwoners, bedoeld in maatstaf 2, overstijgt, het gecorrigeerd aantal leerlingen waarmee de 8,8% van het totaal aantal inwoners wordt overstegen. Onze ministers stellen een invoertraject vast voor de jaren 2002 t/m 2006.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

 

15b. Maatstaf extra groei leerlingen voortgezet onderwijs

Voor de gemeente waar het ongecorrigeerd aantal leerlingen, bedoeld in maatstaf 15 onder 3, in 10 jaar tijds met meer dan 10% is toegenomen, het aantal leerlingen waarmee de toename de 10 procent overstijgt. Onze ministers stellen een invoertraject vast voor de jaren 2002 t/m 2006.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

 

15c. Maatstaf extra groei jongeren

Voor de gemeente waar het aantal jongeren, bedoeld in maatstaf 4, in 10 jaar tijds met meer dan 10% is toegenomen, het aantal jongeren waarmee de toename de 10 procent overstijgt.

CBS

 

16. Maatstaf land

Het aantal hectaren land in de gemeente.

CBS

 

19. Maatstaf binnenwater

Het aantal hectaren binnenwater in de gemeente.

CBS

 

20. Maatstaf buitenwater

Het aantal hectaren buitenwater in de gemeente.

CBS

 

21. Maatstaf oppervlak bebouwing

Het totale oppervlak van de bebouwing binnen de gemeente. Indien nodig wordt dit oppervlak jaarlijks geïndexeerd

CBS

 

27. Maatstaf historische kernen

Voor de gemeente waarin historiche kernen zijn gelegen, bedoeld in artikel 17, het aantal hectaren historische kernen in de gemeente. Kernen met een oppervlak van minder dan 5 hectaren worden buiten beschouwing gelaten.

CBS

 

28. Maatstaf historische waterweg

Voor de gemeente waarin historische kernen zijn gelegen het aantal meters historische waterweg in en rondom de kernen

CBS

 

29. Maatstaf bewoonde oorden 1930

Voor de gemeente, waarin oorden zijn gelegen, die in de in 1930 gehouden volkstelling zijn geregistreerd als een bewoond oord met 500 of meer woningen het historisch aantal woningen in deze oorden.

CBS

 

30. Maatstaf woningen 1930 in bewoonde oorden

Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 29, waarbij in de bewoonde oorden historische kernen zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 27: het historisch aantal woningen in deze bewoonde oorden.

CBS

 

31. Maatstaf ISV

Het aandeel van de gemeente in de tegemoetkoming zoals door Onze Ministers op grond van artikel 18 is vastgesteld.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

 

34. Maatstaf oeverlengte*bodemfactor gemeente

Voor de gemeente waarin binnenwater is gelegen: de totale lengte van de oevers van het binnenwater in hectometers, vermenigvuldigd met de bodemfactor voor de gemeente, bedoeld in artikel 12, tweede lid

  

35. Maatstaf oeverlengte*bodemfactor gemeente*dichtheidsfactor

Voor de gemeente waarin binnenwater als bedoeld in maatstaf 34 is gelegen: de uitkomst van de berekening van maatstaf 34, vermenigvuldigd met de dichtheidsfactor. De dichtheidsfactor bestaat uit het quotiënt van het inwonertal, bedoeld in de maatstaf onder nummer 2, en de som van de oppervlakken land en binnenwater, bedoeld in de maatstaven onder de nummers 16 en 19.

CBS

 

36. Maatstaf meerkernigheid

Het aantal woonkernen in de gemeente.

CBS

 

45. Herindelingsmaatstaf

Voor gemeenten waar een wijziging van de gemeentelijke indeling heeft plaatsgevonden, indien ten gevolge van deze wijziging twee of meer gemeenten zijn samengevoegd tot één gemeente, en de datum van samenvoeging ligt in het uitkeringsjaar of in één van de drie daaraan voorafgaande jaren, de uitkomst van de volgende berekening in euro:

[1585065*a + 53,29* (b–c) ]*d

Waarin:

a = het aantal gemeenten waarmee het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de samenvoeging verminderd wordt;

b = het totaal aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de samenvoeging van de gemeenten die bij de herindeling worden samengevoegd;

c = het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de samenvoeging van de bij de samenvoeging betrokken gemeente met het grootste aantal inwoners;

d = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar waarin de samenvoeging plaatsvindt.

Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd in vier jaarlijkse gecorrigeerde termijnen, verdeeld als volgt:

40% van het bedrag wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar waarin de samenvoeging plaatsvindt;

20% van het bedrag wordt uitgekeerd in elk der drie daarop volgende uitkeringsjaren.

Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar.

CBS

 

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven