Besluit van 22 augustus 2005 tot wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren in verband met het afschaffen van de vervolguitkering in de Werkloosheidswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 21 juni 2005, nr. 5358451/05/6;

Gelet op artikel 54, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 7 juli 2005, nr. W03.05.0262/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 12 augustus 2005, nr. 5365421/05/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

a. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien voor een betrokkene de duur van de uitkering, berekend op grond van het eerste lid, langer is dan de duur van zijn WW-uitkering, wordt dat verschil in duur met een maximum van twee jaar in mindering gebracht op de op grond van het eerste lid berekende duur van de uitkering.

b. In het derde lid (nieuw) wordt «eerste lid» vervangen door: eerste en tweede lid.

B

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste en tweede lid wordt «de artikelen 42, 49 dan wel 52g» telkens vervangen door: artikel 42 of 52g.

b. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

C

In artikel 9 vervalt «eerste en tweede lid,».

D

In artikel 10, eerste lid, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

ARTIKEL II

De artikelen 2 en 9 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing ten aanzien van de betrokkenen in de zin van dat besluit van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 22 augustus 2005

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de eenendertigste augustus 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Tot 1 januari 2004 gold voor werknemers in de zin van de Werkloosheidswet (hierna: WW), en derhalve ook voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, dat zij na afloop van een loongerelateerde WW-uitkering bij voortdurende werkloosheid aanspraak konden maken op een WW-vervolguitkering. De duur van deze vervolguitkering bedroeg twee jaar of, voor werknemers van 57,5 jaar en ouder, drieënhalf jaar. Vanwege de Wet van 19 december 2003 tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering (Stb. 546) is de WW-vervolguitkering afgeschaft voor degenen die – kort gezegd – op of na 11 augustus 2003 werkloos zijn geworden. Voor werknemers blijft de uitkering krachtens de WW hierdoor voortaan beperkt tot een loongerelateerde uitkering, waarvan de duur afhankelijk van het arbeidsverleden uiteen kan lopen van zes maanden tot vijf jaar. Met deze maatregel is beoogd de prikkel tot werkhervatting te versterken en daarmee de arbeidsparticipatie te bevorderen.

Dit besluit behelst de wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren (hierna: Besluit) in verband met bovenbedoelde afschaffing van de WW-vervolguitkering. Het Besluit bevat regels over de aanspraken van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, bestaande uit een aanvullende uitkering en een aansluitende uitkering. Ingevolge artikel 19 van het Besluit wordt een algemene neerwaartse wijziging van het niveau van de uitkering krachtens de WW in beginsel op overeenkomstige wijze doorgevoerd ten aanzien van het niveau van de in het Besluit geregelde aanspraken. Met het begrip niveau wordt in dit verband in elk geval gedoeld op de hoogte en de duur van de uitkeringen. Voor de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering geldt dat het niveau hiervan geacht moet worden onlosmakelijk te zijn verbonden met dat van de uitkering krachtens de WW. Afschaffing van de vervolguitkering, en daardoor bekorting van de duur van de volledige WW-uitkering, heeft dan ook als logisch gevolg dat de duur van de bovenwettelijke uitkering in beginsel in dezelfde mate wordt bekort.

Met het oog op het voorgaande wordt in het nieuwe tweede lid van artikel 2 van het Besluit geregeld dat de duur van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering met maximaal twee jaar wordt bekort. Daarbij zij benadrukt dat deze korting alleen geldt ten aanzien van betrokkenen voor wie de duur van de bovenwettelijke uitkering, op basis van de berekening krachtens het eerste lid van hetzelfde artikel, langer is dan de duur van de WW-uitkering. Overschrijdt de duur van de bovenwettelijke uitkering, op basis van de in artikel 2, eerste lid, voorgeschreven berekening, de duur van de WW-uitkering voor een betrokkene bijvoorbeeld met vier jaar, dan bedraagt de duur van de aanspraak op een aansluitende uitkering, op basis van artikel 2, tweede lid, uiteindelijk twee jaren. In geval van een overschrijding in voormelde zin van bijvoorbeeld anderhalf jaar blijft de bekorting van de duur van de bovenwettelijke uitkering voor een betrokkene beperkt tot anderhalf jaar. Voor betrokkenen die op het moment van ontslag 55 jaar of ouder zijn en bovendien tenminste tien jaar diensttijd kunnen aanwijzen, blijft gelden dat zij tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd aanspraak hebben op een bovenwettelijke uitkering (artikel 2, derde lid (nieuw)). In verband met het bovenstaande worden in de artikelen 9 en 10, eerste lid, van het Besluit verwijzingen naar artikel 2 van hetzelfde besluit aangepast. In artikel 4 van het Besluit tenslotte worden de verwijzingen naar de vervolguitkering krachtens de WW geschrapt.

Bovenstaande aanpassingen van het Besluit gelden voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die werkloos worden op of na de dag waarop dit besluit in werking treedt (1 januari 2006). Voor betrokkenen die voor die dag werkloos zijn geworden, en voor wie de duur van de bovenwettelijke uitkering derhalve al op basis van het oude artikel 2 van het Besluit is vastgesteld, blijven deze aanpassingen buiten toepassing.

Over de inhoud van dit besluit is in het Sectoroverleg rechterlijke macht overeenstemming bereikt.

De in dit besluit vervatte aanpassingen hebben geen negatieve gevolgen voor de rijksbegroting.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven