Besluit van 23 juli 2005, houdende de intrekking van een viertal koninklijke
besluiten in verband met het nieuwe besturingsmodel Defensie
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van
Defensie van 18 juli 2005, nr.
C/2005011275;
Hebben
goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Ingetrokken worden:
a. het koninklijk
besluit van 10 november 1954, houdende instelling van de functie
Bevelhebber der Landstrijdkrachten voor de vredesorganisatie van de
Koninklijke Landmacht (Stb.
511);
b. het
koninklijk besluit van 10 november 1954,
houdende instelling van de functie Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten
voor de vredesorganisatie van de Koninklijke Luchtmacht (Stb.
512);
c. het
koninklijk besluit van 8 juli 1955,
houdende instelling van de functie Bevelhebber der Landstrijdkrachten
voor de oorlogsorganisatie van de Koninklijke Landmacht (Stb.
325);
d. het
koninklijk besluit van 20 juli 1955,
houdende instelling van de functie Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten
voor de oorlogsorganisatie van de Koninklijke Luchtmacht (Stb.
347).
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in
werking met ingang van 5 september
2005.
Onze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit
besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het
Staatsblad zal worden
geplaatst.
Tavarnelle, 23
juli
2005
Beatrix
De
Minister van
Defensie,
H.
G. J. Kamp
Uitgegeven de dertigste augustus 2005
De Minister van
Justitie,
J.
P.
H. Donner
NOTA VAN TOELICHTING
Bij het Ministerie van Defensie voltrekt zich een
veranderingsproces dat zijn weerslag heeft op de militaire
verhoudingen. De Chef Defensiestaf maakt deel uit van het
kerndepartement en is thans de belangrijkste militaire adviseur van de
bewindslieden. Mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de
commissie Opperbevelhebberschap (ingesteld bij besluit van de Ministers
van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28
september 2001, nr. D2001002919, Stcrt. 189) is besloten hem
hiërarchisch boven de bevelhebbers van de krijgsmachtdelen te
plaatsen wat de operationele inzet en de defensieplanning betreft, met
uitzondering van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee vanwege
diens politietaken. Zoals aangekondigd in de brief aan de Voorzitter
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kamerstukken II,
2003–2004, 29 200 X, nr. 44) komen de functies van de
bevelhebbers der Zeestrijdkrachten, Landstrijdkrachten en
Luchtstrijdkrachten te vervallen. In verband met de gewijzigde
taakinhoud van die functies zal de meer neutrale aanduiding
«operationeel commandant» worden
gebruikt.
Defensieplannen worden voortaan niet
meer per krijgsmachtdeel maar integraal, onder leiding van de Chef
Defensiestaf, vastgesteld. Op operationeel gebied wordt een
vergelijkbare koers gevolgd: de Chef Defensiestaf zal een directe
verantwoordelijkheidslijn onderhouden met de operationele commandanten
van drie van de vier krijgsmachtdelen, respectievelijk met de
Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten en de
Commandant Luchtstrijdkrachten.
De functie van
de Bevelhebber der Landstrijdkrachten en van de Bevelhebber der
Luchtstrijdkrachten is vastgelegd in een viertal koninklijke besluiten,
telkens voor onderscheidenlijk de vredesorganisatie van het betrokken
krijgsmachtdeel en de oorlogsorganisatie daarvan.
Het
vervallen van de functie van Bevelhebber maakt het noodzakelijk deze
koninklijke besluiten – die voorts geen recht doen aan de nieuwe
positie van de Chef Defensiestaf – in te
trekken.
De Minister
van
Defensie,
H.
G.
J. Kamp