Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 2005, 407 | Beschikking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 2005, 407 | Beschikking |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 21 maart 2005, nr. TRCJZ/2005/868, directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op verordening (EG) nr. 999/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 (PbEG L 147) houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, verordening (EG) nr. 1774/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 oktober 2002 (PbEG L 273) tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, verordening (EG) nr. 809/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 (PbEU L 117) inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de verwerkingsnormen voor categorie 3-materiaal en mest, gebruikt in composteerinstallaties, verordening (EG) nr. 810/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 (PbEU L 117) inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de verwerkingsnormen voor categorie 3-materiaal en mest, gebruikt in biogasinstallaties, verordening (EG) nr. 811/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 (PbEU L 117) ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor vis, de begraving en verbranding van dierlijke bijproducten en bepaalde overgangsmaatregelen, verordening (EG) nr. 812/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 (PbEU L 117) inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer en doorvoer van bepaalde producten uit derde landen, verordening (EG) nr. 668/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 maart 2004 (PbEU L 112) tot wijziging van een aantal bijlagen bij verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer van dierlijke bijproducten uit derde landen, verordening (EG) nr. 12/2005 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 januari 2005 (PbEU L5) tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 809/2003 en (EG) nr. 810/2003 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de overgangsmaatregelen voor composteer- en biogasinstallaties krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad, beschikking nr. 2003/326 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de scheiding van categorie 2- en categorie 3-oleochemische bedrijven (PbEU L 117), beschikking nr. 2003/329 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de warmtebehandeling van mest (PbEU L 117), beschikking nr. 2004/407 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 april 2004 inzake overgangsbepalingen op het gebied van hygiëne en certificatie krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer van fotografische gelatine uit bepaalde derde landen (PbEU L 208), beschikking nr. 2005/14 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 januari 2005 tot wijziging van beschikking 2003/329/EG wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de overgangsmaatregelen voor de warmtebehandeling van mest krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L7), en de artikelen 2, 10, 12, 14 en 23 van de Destructiewet;
De Raad van State gehoord (advies van 11 mei 2005, nr. W11.05.0096/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 juni 2005, no. TRCJZ/2005/1832, Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. verordening nr. 1774/2002: verordening nr. 1774/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PbEG L 273);
b. verordening nr. 809/2003: verordening (EG) nr. 809/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de verwerkingsnormen voor categorie 3-materiaal en mest, gebruikt in composteerinstallaties (PbEU L 117);
c. verordening nr. 810/2003: verordening (EG) nr. 810/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de verwerkingsnormen voor categorie 3-materiaal en mest gebruikt in biogasinstallaties (PbEU L 117);
d. verordening nr. 811/2003: verordening (EG) nr. 811/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort voor vis, de begraving en verbranding van dierlijke bijproducten en bepaalde overgangsmaatregelen (PbEU L 117);
e. verordening nr. 999/2001: verordening (EG) nr. 999/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG L 147);
f. richtlijn nr. 2000/76/EG: richtlijn nr. 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (PbEG L 332);
g. beschikking nr. 2003/326: beschikking nr. 2003/326/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat betreft de scheiding van categorie 2- en categorie 3-oleochemische bedrijven (PbEU L 117);
h. beschikking nr. 2004/407: beschikking nr. 2004/407 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 april 2004 inzake overgangsbepalingen op het gebied van hygiëne en certificatie krachtens Verordening nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de invoer van fotografische gelatine uit bepaalde derde landen (PbEU L 208);
i. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
j. wet: Destructiewet;
k. uitvoeringsregeling: Uitvoeringsregeling E.G.-verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.
2. Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities, bedoeld in artikel 2 van verordening nr. 1774/2002, met dien verstande dat onder gespecificeerd risicomateriaal wordt verstaan: gespecificeerd risicomateriaal genoemd in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 1, onder a, punt i en ii, van verordening nr. 999/2001.
Onze Minister is de bevoegde autoriteit, bedoeld in:
a. de artikelen 4, tweede lid, onderdeel b, 5, tweede lid, onderdelen b en e, 10, eerste lid, 11, eerste lid, 12, tweede en derde lid, 13, eerste lid, 14, eerste lid, 15, eerste lid, 17, eerste lid, en 18, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002;
b. bijlage II, hoofdstuk III en hoofdstuk VIII, eerste zin, bijlage V, hoofdstuk III, bijlage VI, hoofdstuk I, punt 2, en hoofdstuk II, bijlage VII, hoofdstuk I en hoofdstuk II, punt 13, en bijlage VIII, hoofdstuk III, van verordening nr. 1774/2002.
De door Onze Minister aangewezen ambtenaren zijn de bevoegde autoriteit, bedoeld in:
a. de artikelen 8, vierde en vijfde lid, 10, tweede lid, onderdeel d, 10, derde lid, onderdeel d, 11, tweede lid, onderdeel b, 13, tweede lid, onderdeel, c, 13, tweede lid, onderdeel e, 14, tweede lid, onderdeel c, 14, tweede lid, onderdeel d, 15, tweede lid, onderdeel c, 17, tweede lid, onderdeel c, 17, tweede lid, onderdeel e, 18, tweede lid, 25 en 26 van verordening nr. 1774/2002;
b. bijlage II, hoofdstuk II, bijlage II, hoofdstuk V, bijlage II, hoofdstuk VIII, tweede zin, bijlage IV, hoofdstuk VII, bijlage V, hoofdstuk IV, bijlage V, hoofdstuk V, en bijlage VII, hoofdstuk II, punten 10, 11 en 12, van verordening nr. 1774/2002.
1. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 4, tweede en derde lid, van verordening nr. 1774/2002.
2. Het is uitsluitend toegestaan categorie 1-materiaal overeenkomstig artikel 4, tweede lid, onderdelen c en e, van verordening nr. 1774/2002 te verwerken of te verwijderen indien daarvoor toestemming is verleend door Onze Minister.
1. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 5, tweede en derde lid, van verordening nr. 1774/2002.
2. Het is uitsluitend toegestaan categorie 2-materiaal overeenkomstig artikel 5, tweede lid, onderdelen c, subonderdeel iii, d en g, van verordening nr. 1774/2002, of, voor zover van toepassing, overeenkomstig artikel 8 van verordening nr. 811/2003, te verwerken of te verwijderen indien daarvoor toestemming is verleend door Onze Minister.
Het merken, bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, onderdelen b en c, en 5, tweede lid, onderdelen b en c, bijlage VI, hoofdstuk I, onder C, van verordening nr. 1774/2002 en in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 11, bij verordening nr. 999/2001 geschiedt door middel van kleuring met de kleurstoffen methyleen blauw, patent-blauw E 131, brillant-blauw E133, pistache-groen E102 of pistache-groen E131 of door middel van een andere door Onze Minister aangewezen ambtenaren goedgekeurde methode.
Het is verboden in strijd te handelen met:
a. artikel 6, tweede lid, van verordening nr. 1774/2002;
b. artikel 6, derde lid, van verordening nr. 1774/2002;
c. de artikelen 3 en 4 van verordening nr. 811/2003.
1. Het is verboden in strijd te handelen met:
a. artikel 7, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002;
b. artikel 7, tweede lid, van verordening nr. 1774/2002;
c. artikel 7, vijfde lid, van verordening nr. 1774/2002.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet ter zake van het verzamelen en vervoeren van onverwerkte mest:
a. die rechtstreeks wordt vervoerd tussen twee punten op dezelfde boerderij, voor zover deze zich in Nederland bevinden;
b. die via een intermediaire onderneming als bedoeld in het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet wordt vervoerd tussen boerderijen en gebruikers, voor zover deze zich in Nederland bevinden.
1. Het is verboden dierlijke bijproducten en verwerkte producten in strijd met artikel 8, eerste tot en met derde lid, van verordening nr. 1774/2002:
a. naar andere lidstaten te zenden;
b. uit lidstaten in Nederland te brengen.
2. Voorafgaand aan de zending, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a:
a. bevestigt de afzender aan de door Onze Minister aangewezen dienst dat de in artikel 8, tweede lid, eerste zin, van verordening nr. 1774/2002 bedoelde toestemming door de lidstaat van bestemming is verleend, en
b. zendt de afzender aan de door Onze Minister aangewezen dienst een kopie van het handelsdocument.
3. De in het artikel 8, tweede lid, eerste zin, van verordening nr. 1774/2002 bedoelde toestemming, voor zover het betreft het brengen in Nederland van dierlijke bijproducten en verwerkte producten, wordt door Onze Minister verleend, met dien verstande dat deze toestemming niet is vereist voor het brengen in Nederland van:
a. verwerkte dierlijke eiwitten;
b. verwerkte mest en overige verwerkte producten die afgeleid zijn van categorie 2-materiaal die verwerkingsmethode 1 hebben ondergaan.
4. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op onverwerkte mest, mits is voldaan aan, voor zover van toepassing, artikel 2.2a of artikel 2.8b van de Regeling keuring en handel dierlijke producten.
5. Het is verboden categorie 1- of categorie 2-materiaal alsmede daarvan afgeleide producten, niet zijnde in bijlage VII of VIII van verordening nr. 1774/2002 genoemde producten, uit Nederland naar een derde land uit te voeren, via Nederland vanuit een derde land in de Gemeenschap in te voeren of via Nederland door te voeren.
6. Het is verboden categorie 3-materiaal via Nederland vanuit een derde land in de Gemeenschap in te voeren, tenzij voldaan is aan bijlage XI, hoofdstuk A, punt 15, van verordening nr. 999/2001.
1. Het verbod, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, geldt niet ten aanzien van de invoer van de in artikel 1 van beschikking nr. 2004/407 genoemde fotografische gelatine vanuit de in bijlage I bij deze beschikking genoemde derde landen, mits:
a. de fotografische gelatine vergezeld gaat van het in bijlage III, van beschikking nr. 2004/407 bedoelde gezondheidscertificaat;
b. de fotografische gelatine afkomstig is van de in bijlage I, van beschikking nr. 2004/407 genoemde bedrijven van oorsprong;
c. de fotografische gelatine via de in bijlage I, van beschikking nr. 2004/407 genoemde grensinspectieposten wordt ingevoerd;
d. de fotografische gelatine bestemd is voor de in bijlage I, van beschikking nr. 2004/407 genoemde en door Onze Minister erkende fotografische fabrieken.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan in door Onze Minister te bepalen bijzondere gevallen de fotografische gelatine via een andere grensinspectiepost worden ingevoerd.
3. Het is uitsluitend toegestaan fotografische gelatine te gebruiken voor de vervaardiging van fotografische producten, in fotografische fabrieken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
4. De exploitant van een fotografische fabriek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, voldoet aan artikel 3, eerste lid, van beschikking nr. 2004/407.
5. Een fotografische fabriek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt door Onze Minister erkend indien deze een administratie bijhoudt als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van beschikking nr. 2004/407 en deze gedurende twee jaar bewaart.
6. De erkenning, bedoeld in het vijfde lid, wordt door Onze Minister ingetrokken, indien naar het oordeel van Onze Minister blijkt dat een fotografische fabriek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, niet voldoet aan het vierde en het vijfde lid.
7. Fotografische gelatine wordt in voertuigen, waarin niet tegelijkertijd voor levensmiddelen of diervoeders bestemde producten worden vervoerd, met inbegrip van gelatine bestemd voor andere doeleinden dan gebruik in de fotografische industrie, rechtstreeks van de grensinspectieposten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vervoerd naar de fotografische fabrieken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
8 Tijdens het vervoer, bedoeld in het zevende lid, gaat de fotografische gelatine vergezeld van het in bijlage III, van beschikking nr. 2004/407 bedoelde gezondheidscertificaat.
Het is verboden in strijd te handelen met artikel 9, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002.
1. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 22, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor het voederen van vismeel aan vissen.
3. Het is de eigenaar of de houder van ander vee dan pelsdieren verboden keukenafval en etensresten of voedermiddelen die keukenafval en etensresten bevatten of daarvan afkomstig zijn, voorhanden te hebben.
4. Het verbod, bedoeld in het derde lid, geldt niet voor het voorhanden hebben van keukenafval en etensresten die zijn ontstaan in de eigen huishouding van de eigenaar of houder van ander vee dan pelsdieren, indien deze uitsluitend verpakt voorhanden worden gehouden in afwachting van afvoer, op zodanige wijze dat zij onbereikbaar zijn voor het vee.
5. Het is verboden keukenafval en etensresten of voedermiddelen die keukenafval en etensresten bevatten of daarvan afkomstig zijn te vervoeren naar plaatsen waar ander vee dan pelsdieren wordt gehouden of af te leveren aan eigenaren of houders van ander vee dan pelsdieren.
6. Het is verboden dieren, die behoren tot de orde Artiodactyla, onderordes Ruminantia, Suina en Tylopoda, ongeacht het gebruiksdoel of de leefomgeving van deze dieren te voederen met keukenafval en etensresten of voedermiddelen die keukenafval en etensresten bevatten of daarvan afkomstig te zijn.
1. Het is verboden de in artikel 23, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 genoemde activiteiten te verrichten, tenzij daarvoor toestemming is verleend door Onze Minister.
2. Het is verboden de in artikel 23, tweede lid, van verordening nr. 1774/2002 genoemde activiteiten te verrichten, tenzij daarvoor toestemming is verleend door Onze Minister.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde toestemming, alsmede de toestemming, bedoeld in de artikelen 4, tweede lid, 5, tweede lid, 9, derde lid, en 14, eerste lid, wordt aangevraagd bij de door Onze Minister aangewezen dienst.
1. De verwijdering van dierlijke bijproducten, bedoeld in artikel 24 van verordening nr. 1774/2002, geschiedt niet zonder toestemming van Onze Minister en geschiedt, voor zover van toepassing, met inachtneming van de artikelen 6, 7 en 9 van verordening nr. 811/2003.
2. De in het eerste lid bedoelde toestemming is niet vereist voor het begraven van kadavers van gezelschapsdieren, mits de kadavers rechtstreeks als afval worden verwijderd door begraving op een terrein dat ter beschikking staat van de eigenaar of houder van desbetreffende dode dieren, dan wel op een plaats die ingevolge een besluit van het college van burgemeester en wethouders daarvoor is toegelaten.
Het is verboden in strijd te handelen met bijlage XI, hoofdstuk A, punt 5, bij verordening nr. 999/2001.
1. Het is verboden zonder erkenning:
a. als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een intermediair categorie 1-bedrijf, een intermediair categorie 2-bedrijf of een intermediair categorie 3-bedrijf in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen;
b. als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een opslagbedrijf in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen;
c. als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een verbrandingsinstallatie als bedoeld in artikel 12, tweede of derde lid, van verordening nr. 1774/2002 in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen;
d. als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een categorie 1-verwerkingsbedrijf of een categorie 2-verwerkingsbedrijf in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen;
e. als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een categorie 2-oleochemisch bedrijf of een categorie 3-oleochemisch bedrijf in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen;
f. als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een biogasinstallatie of een composteerinstallatie in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen;
g. als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een categorie 3-verwerkingsbedrijf in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen;
h. als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een bedrijf voor de productie van voeder voor gezelschapsdieren in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen;
i. als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002, een technisch bedrijf in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen.
2. De in het eerste lid, aanhef en onderdeel i, bedoelde erkenning wordt verleend voor behandeling of productie van technische producten.
3. De in het eerste lid bedoelde erkenning wordt aangevraagd bij de door Onze Minister aangewezen dienst.
Het is, voor zover van toepassing, verboden een overeenkomstig artikel 17:
a. erkend intermediair categorie 1-bedrijf of intermediair categorie 2-bedrijf in werking te hebben in strijd met de eisen van bijlage III, hoofdstuk I en hoofdstuk II, onderdeel B, van verordening nr. 1774/2002;
b. erkend intermediair categorie 3-bedrijf in werking te hebben in strijd met de eisen van bijlage III, hoofdstuk I en hoofdstuk II, onderdeel A, van verordening nr. 1774/2002;
c. erkend opslagbedrijf in werking te hebben in strijd met de eisen van bijlage III, hoofdstuk III, van verordening nr. 1774/2002;
d. erkende verbrandingsinstallatie of een erkende meeverbrandingsinstallatie waarop richtlijn nr. 2000/76/EG niet van toepassing is in werking te hebben in strijd met artikel 12, derde lid, onderdelen a en b, en met de eisen van bijlage IV van verordening nr. 1774/2002;
e. erkend categorie 1-verwerkingsbedrijf of categorie 2-verwerkingsbedrijf in werking te hebben in strijd met de eisen van bijlage V, hoofdstukken I en II, en bijlage VI, hoofdstuk I van verordening nr. 1774/2002;
f. erkend categorie 2-oleochemisch bedrijf of categorie 3-oleochemisch bedrijf in werking te hebben in strijd met artikel 14, tweede lid, onderdelen c en d, van verordening nr. 1774/2002 en met de eisen van bijlage VI, hoofdstuk III, van verordening nr. 1774/2002;
g. erkende biogasinstallatie of composteerinstallatie in werking te hebben in strijd met artikel 15, tweede lid, onderdelen d en e, en met de eisen van bijlage VI, hoofdstuk II, van verordening nr. 1774/2002;
h. erkend categorie 3-verwerkingsbedrijf in werking te hebben in strijd met de eisen van bijlage V, hoofdstukken I en II, bijlage VII en, indien het een verzamelcentrum is, bijlage IX, van verordening nr. 1774/2002, of, voor zover van toepassing, in strijd met de artikelen 3 en 4 van verordening nr. 811/2003;
i. erkend bedrijf voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren in werking te hebben in strijd met artikel 18, tweede lid, en met de eisen van bijlage VIII, van verordening nr. 1774/2002;
j. erkend technisch bedrijf in werking te hebben in strijd met artikel 18, tweede lid, en met de eisen van bijlage VIII, van verordening nr. 1774/2002.
Ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002 wordt afgeweken van:
a. de artikelen 3, 4, tweede en derde lid, 4a, 4b, 4c, 4d, 5, 5a, 6, 8, 9, 11, 13, tweede, derde en vierde lid, en 15 van de wet;
b. artikel 12, eerste lid, van de wet, voor zover het de aan de eigenaar of houder van hoog- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal opgelegde verplichting betreft het materiaal overeenkomstig door Onze Minister te stellen regelen te administreren;
c. artikel 12, tweede lid, van de wet, voor zover het de aan de ondernemer opgelegde verplichting betreft hoog- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal overeenkomstig de bij of krachtens de wet gegeven regelen te vervoeren;
d. artikel 12, derde lid, van de wet, voor zover het de aan de eigenaar of houder van laag-risico-materiaal opgelegde verplichting betreft zorg te dragen dat het materiaal overeenkomstig Onze Minister te stellen regelen wordt verpakt en geëtiketteerd;
e. artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de wet, voor zover het de bevoegdheid betreft bij plaatselijke verordening regelen te stellen ter zake van het vervoer van hoog-risico-materiaal.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 4, eerste lid, van die wet verstaan onder:
a. destructiemateriaal: categorie 1-materiaal, categorie 2-materiaal of categorie 3-materiaal;
b. verwerking: het onschadelijk maken van categorie 1-materiaal, categorie 2-materiaal of categorie 3-materiaal door het overeenkomstig verordening nr. 1774/2002 te verwerken of te verwijderen.
Voor de toepassing van artikel 6a van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor «vergunningen krachtens de artikelen 5, 5a en 6» gelezen: erkenningen krachtens artikel 23 van de wet.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 7 van die wet verstaan onder:
a. destructiemateriaal: categorie 1- of categorie 2-materiaal;
b. ondernemer: natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 10 van die wet verstaan onder:
a. ondernemer: natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend;
b. verwerking: het onschadelijk maken van categorie 1- of categorie 2-materiaal door het overeenkomstig artikel 4, tweede lid, onderdeel b, en artikel 5, tweede lid, onderdelen b en c, van verordening nr. 1774/2002 te verwerken of te verwijderen, door of onder verantwoordelijkheid van een op grond van artikel 13 van verordening nr. 1774/2002 erkend verwerkingsbedrijf;
c. hoog- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal: categorie 1- of categorie 2-materiaal;
d. verwerkingsbedrijf: op grond van artikel 13 van verordening nr. 1774/2002 erkend verwerkingsbedrijf.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 12 van die wet verstaan onder:
a. hoog- of gespecificeerd-hoog-risico-materiaal: categorie 1-materiaal en categorie 2-materiaal, met uitzondering van:
1°. keukenafval en etensresten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, punt e, van verordening nr. 1774/2002;
2°. kadavers van gezelschapsdieren, mits de kadavers rechtstreeks als afval worden verwijderd door begraving op een terrein dat ter beschikking staat van de eigenaar of houder van desbetreffende dode dieren, dan wel op een plaats die ingevolge een besluit van het college van burgemeester en wethouders voor dat doel is toegelaten of overeenkomstig artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van verordening nr. 1774/2002 worden verbrand in een op grond van artikel 12, tweede of derde lid, van die verordening erkende verbrandingsinstallatie;
3°. kadavers van paarden, mits de kadavers overeenkomstig artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van verordening nr. 1774/2002 worden verwerkt in een op grond van artikel 12, tweede lid, van die verordening erkende verbrandingsinstallatie;
4°. mest en de van het maagdarmkanaal gescheiden inhoud van het maagdarmkanaal;
5°. kadavers van pelsdieren, mits het kadavers betreft die overeenkomstig artikel 5, derde lid, van verordening nr. 1774/2002, worden onthuid in een op grond van artikel 10, eerste lid, van die verordening erkend intermediair categorie 2-bedrijf;
6°. dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 23, eerste en tweede lid, van verordening nr. 1774/2002, mits ten aanzien van deze dierlijke bijproducten toestemming is verleend voor de in voornoemde artikelleden genoemde activiteiten overeenkomstig artikel 13, eerste en tweede lid, van dit besluit.
b. laag-risico-materiaal: categorie 3-materiaal;
c. ondernemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 13 van die wet verstaan onder hoog- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal: categorie 1- of categorie 2-materiaal.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 14 van die wet verstaan onder:
a. destructiemateriaal: categorie 1- of categorie 2-materiaal;
b. ondernemer: natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 17 van die wet verstaan onder:
a. hoog-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder g: gezelschapsdieren;
b. ondernemer: natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 20 van die wet verstaan onder:
a. hoog- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal: categorie 1- of categorie 2-materiaal;
b. ondernemer: natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend.
In afwijking van artikel 1 van de wet wordt, ter uitvoering van verordening nr. 1774/2002, voor de toepassing van artikel 21 van die wet verstaan onder:
a. ondernemer: natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend;
b. gespecificeerd hoog-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2, zevende, achtste of negende lid: categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen b tot en met f, van verordening nr. 1774/2002.
1. Categorie 1- of categorie 2-materiaal wordt door de natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend, opgehaald uiterlijk op de eerste werkdag volgend op die waarop het door de eigenaar of houder daarvan, overeenkomstig artikel 12 van de wet, is aangemeld, tenzij het categorie 1- of categorie 2-materiaal betreft dat overeenkomstig door Onze Minister gestelde regels op gezette tijden door deze natuurlijke of rechtspersoon wordt opgehaald.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op dode gezelschapsdieren.
1. De natuurlijke of rechtspersoon die een categorie 1-, 2-, of 3-verwerkingsbedrijf in stand houdt, richt een register in waarin de identificatiecode wordt aangetekend die is voorgeschreven voor runderen bij of krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren.
2. De natuurlijke of rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, is verplicht binnen drie werkdagen de identificatiecode, bedoeld in het eerste lid, te melden aan Onze Minister.
3. De aantekeningen in het register worden ten minste twee jaren bewaard.
1. De schadeloosstelling, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder a, van de wet, wordt vastgesteld op het door Onze Minister te bepalen bedrag van het werkelijke nadeel dat de natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend als gevolg van de wijziging van het gebied dan wel van de te verwerken categorieën categorie 1- of categorie 2-materiaal lijdt.
2. Het te betalen bedrag, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b, van de wet wordt vastgesteld op het door Onze Minister te bepalen bedrag van het werkelijke voordeel dat de natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke door Onze Minister een erkenning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening nr. 1774/2002 is verleend als gevolg van de wijziging van het gebied dan wel van de te verwerken categorieën categorie 1- of categorie 2-materiaal heeft.
3. De betaling van de schadeloosstelling of van het bedrag geschiedt binnen zes maanden na de gebiedswijziging dan wel na de wijziging van de te verwerken categorieën categorie 1- of categorie 2-materiaal.
1. De schadeloosstelling, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de wet, wordt vastgesteld op het door Onze Minister te bepalen gedeelte van de werkelijke lasten die het gevolg zijn van de overdracht, verminderd met het door hem te bepalen gedeelte van de uit de overdracht voortvloeiende kosten.
2. Het te betalen bedrag, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de wet, wordt door Onze Minister vastgesteld op het door hem te bepalen bedrag van de werkelijke baten die het gevolg zijn van de overdracht, verminderd met de uit de overdracht voortvloeiende lasten.
3. De betaling van de schadeloosstelling of van het bedrag geschiedt binnen zes maanden nadat de werkzaamheden zijn overgedragen.
1. Ten behoeve van de vaststelling van de schadeloosstellingen en de bedragen, bedoeld in de artikelen 32 en 33, verstrekt de ondernemer aan Onze Minister alle door deze verlangde gegevens.
2. De ondernemer staat inzage van boeken en bescheiden door of vanwege Onze Minister toe.
1. De vergoeding, bedoeld in artikel 14 van de wet, bedraagt negentig percent van de netto-opbrengst van de huid, na aftrek van de omzetbelasting.
2. Vergoeding vindt niet plaats:
a. indien ingevolge een wettelijk voorschrift de huid moet worden gedestrueerd;
b. voor de huiden van kleine dieren.
1. De toestemming, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de uitvoeringsregeling geldt als de toestemming, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van dit besluit.
2. De toestemming, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de uitvoeringsregeling geldt als de toestemming, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van dit besluit.
3. De toestemming, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de uitvoeringsregeling geldt als de toestemming, bedoeld in artikel 9, derde lid, van dit besluit.
4. Een erkenning als bedoeld in artikel 8a, vijfde lid, van de uitvoeringsregeling geldt als een erkenning als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van dit besluit.
5. De toestemming, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, van de uitvoeringsregeling geldt als de toestemming, bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van dit besluit.
6. De toestemming, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de uitvoeringsregeling geldt als de toestemming, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van dit besluit.
7. Erkenningen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de uitvoeringsregeling worden geacht te zijn verleend conform artikel 17, eerste lid, van dit besluit.
1. Artikel 17 is niet van toepassing op:
a. een biogasinstallatie of composteerinstallatie waarin uitsluitend mest of categorie 3-materiaal als grondstof wordt verwerkt;
b. een oleochemisch bedrijf dat zowel van categorie 2-materiaal als van categorie 3-materiaal verkregen vet verwerkt;
c. een technisch bedrijf voor vervaardiging van verwerkte mest,
mits de installatie of het bedrijf door Onze Minister overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de uitvoeringsregeling is erkend en de installatie of het bedrijf sinds 1 november 2002 overeenkomstig de in het tweede lid genoemde voorwaarden in gebruik is.
2. Indien:
a. het een biogasinstallatie betreft, is voldaan aan bijlage VI, hoofdstuk II, onder B, van verordening nr. 1774/2002, is de installatie uitgerust overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van verordening nr. 810/2003 en is voldaan aan artikel 1, derde lid, van die verordening;
b. het een composteerinstallatie betreft, is voldaan aan bijlage VI, hoofdstuk II, onder B, van verordening nr. 1774/2002, is de installatie uitgerust overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van verordening nr. 809/2003 en is voldaan aan artikel 1, derde lid, van die verordening;
c. het een oleochemisch bedrijf betreft, wordt in het bedrijf een methode toegepast voor monitoring en controle op kritische controlepunten op basis van het gebruikte procédé en wordt overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van beschikking nr. 2003/326 gehandeld;
d. het een technisch bedrijf betreft, is het bedrijf sinds 1 november 2002 tot de inwerkingtreding van de uitvoeringsregeling op grond van artikel 11.6 van de Regeling keuring en handel dierlijke producten geregistreerd en is voldaan aan bijlage VIII, hoofdstuk III, punt 5, van verordening nr. 1774/2002 met dien verstande dat onderdeel b van punt 5 niet van toepassing is.
3. De in het eerste lid bedoelde erkenning vervalt indien de installatie of het bedrijf wordt uitgebreid of de werkzaamheden worden gewijzigd.
4. Het eerste lid is van toepassing tot:
a. 1 januari 2006, voor zover het een biogas- of composteerinstallatie of een technisch bedrijf betreft;
b. 1 november 2005, voor zover het een oleochemisch bedrijf betreft.
5. Met de erkenning, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld, indien het een technisch bedrijf betreft, een vóór de inwerkingtreding van de uitvoeringsregeling op grond van artikel 11.6 van de Regeling keuring en handel dierlijke producten verrichte registratie voor desbetreffend technisch product, mits de registratie op het tijdstip van inwerkingtreding van de uitvoeringsregeling niet is doorgehaald.
6. Het is verboden een overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de uitvoeringsregeling erkende biogasinstallatie, composteerinstallatie, oleochemisch of technisch bedrijf in werking te hebben in strijd met het tweede lid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst
histnootDe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman
Uitgegeven de achttiende augustus 2005
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Op 10 oktober 2002 is verordening nr. 1774/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PbEG L 273) (hierna: verordening) gepubliceerd. In de verordening zijn voorschriften vastgesteld voor het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken en gebruiken of verwijderen van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten teneinde te voorkomen dat deze producten een risico voor de gezondheid van mens of dier vormen.
De verordening is sinds 1 mei 2003 rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
Bij de verordening is richtlijn nr. 90/667/EEG van de Raad van de Europese Unie van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EG (PbEG L 363) (hierna: destructierichtlijn) ingetrokken.
In 2003 is op grond van artikel 23 van de Destructiewet door middel van een ministeriële spoedvoorziening – de Uitvoeringsregeling E.G. – verordening gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Stcrt. 2003, 171) (hierna: de Uitvoeringsregeling) – tijdelijk uitvoering gegeven aan de verordening. Deze regeling trad met ingang van 7 september 2003 in werking.
Aangezien ingevolge artikel 23 van de Destructiewet deze regeling binnen twee jaar vervangen dient te worden door een algemene maatregel van bestuur is ter vervanging van de Uitvoeringsregeling onderhavig besluit vastgesteld.
In beginsel is de Uitvoeringsregeling een op een overgenomen in onderhavig besluit.
De voorschriften die in de Uitvoeringsregeling waren opgenomen ten aanzien van de wijze waarop de eigenaar of houder van dierlijke bijproducten dat materiaal dient te bewaren en aan te geven aan de verwerker van dat materiaal zijn niet overgenomen in onderhavig besluit. Reden hiervoor is dat de desbetreffende voorschriften afzonderlijk zullen worden opgenomen in een ministeriële regeling.
Zoals hierboven is aangegeven vervangt de verordening de destructierichtlijn.
Gelet op het feit dat de destructierichtlijn bij en krachtens de Destructiewet is geïmplementeerd en de richtlijn en de verordening inhoudelijk zeer van elkaar afwijken, is in onderhavig besluit bepaald dat ter uitvoering van de verordening wordt afgeweken van de artikelen van de Destructiewet waarmee de destructierichtlijn destijds is geïmplementeerd (artikel 19 van onderhavig besluit). Dit houdt feitelijk in dat de betreffende artikelen buiten toepassing worden gesteld.
Naast de verordening – als rechtstreekse bron van rechten en plichten – kunnen immers op de destructierichtlijn gebaseerde voorschriften in de nationale regelgeving, die betrekking hebben op gedragingen die onder de reikwijdte van de verordening vallen, geen zelfstandige toepassing hebben.
Om dezelfde reden strekt onderhavig besluit tevens tot intrekking van het Destructiebesluit 1996 (artikel 38 van het onderhavige besluit). De bij het Destructiebesluit 1996 gestelde voorschriften die naast de verordening zelfstandig kunnen blijven worden toegepast, zijn evenwel integraal overgenomen in onderhavig besluit (artikelen 30 tot en met 35 van het onderhavige besluit).
Artikel 23 van de Destructiewet biedt de bevoegdheid om ter uitvoering van de verordening van de Destructiewet afwijkende regels te stellen. In dit artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur, zo nodig, van de Destructiewet afwijkende regels kunnen worden gesteld.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat het in de nabije toekomst noodzakelijk zal zijn om te komen tot een algehele herziening van de nationale destructieregelgeving.
Het onderhavig besluit stelt van de Destructiewet afwijkende voorschriften en maakt hiermee de Destructiewet grotendeels tot een dode letter.
Met deze constructie wordt bovendien afgeweken van het uitgangspunt dat afwijking van regelgeving alleen dient te geschieden door regelgeving van gelijke orde. Daarom zal in 2005 een wetsvoorstel tot herziening van de Destructiewet worden voorbereid.
In dit kader zal tevens gekeken worden naar mogelijkheden om de regelgeving inhoudelijk te vereenvoudigen en daar waar mogelijk de bestaande (administratieve) lasten te verminderen.
De verordening en onderhavig besluit
De belangrijkste elementen van de verordening zijn de volgende:
– de indeling van dierlijke bijproducten in categorie 1-, categorie 2- en categorie 3-materiaal;
– veterinaire en volksgezondheidsvoorschriften voor biogas- en composteerinstallaties, categorie 2-oleochemische bedrijven, (bepaalde) installaties waar dierlijke bijproducten worden verbrand en voor intermediaire bedrijven;
– veterinaire en volksgezondheidsvoorschriften voor het onschadelijk maken van (bepaalde) keukenafvallen;
– een verbod op het voederen van een diersoort met verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van karkassen of gedeelten ervan van dieren van dezelfde soort.
In de artikelsgewijze toelichting worden de belangrijkste onderdelen van de verordening nader toegelicht, waarbij, voor zover relevant, telkens is aangegeven op welke wijze daaraan in het onderhavige besluit uitvoering is gegeven en op welke wijze in strafbaarstelling is voorzien.
Het onderhavige besluit is gebaseerd op artikel 23 van de Destructiewet. Handelen in strijd met dit artikel is ingevolge artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) strafbaar gesteld. Dit betekent dat overtreding van de voorschriften in onderhavig besluit, voorzover opzettelijk begaan, op grond van artikel 2 van de WED een misdrijf is, waarvoor op grond van de WED een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van 45.000 euro kan worden opgelegd. Voorzover niet opzettelijk begaan, wordt overtreding van de desbetreffende voorschriften gekwalificeerd als een overtreding, waarvoor een hechtenis van ten hoogste 1 jaar of een geldboete van maximaal 11. 250 euro kan worden opgelegd.
Met het toezicht op de naleving van de in dit besluit gestelde voorschriften zijn de ambtenaren van de Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: VWA) en de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit belast. Deze ambtenaren zijn door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen bij de Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Destructiewet.
De VWA en de AID zullen door middel van steekproefsgewijze fysieke controles en administratieve controles erop toezien dat de bij het onderhavig besluit vastgestelde voorschriften worden nageleefd. De controles bestrijken het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken en gebruiken of verwijderen van dierlijke bijproducten. De controles worden zonder kennisgeving vooraf uitgevoerd. Tevens wordt gecontroleerd of de inrichting en de administratie van bedrijven waar dierlijke bijproducten worden verzameld, opgeslagen, gehanteerd, verwerkt, gebruikt of verwijderd, voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Ook primaire bedrijven worden onderworpen aan de bovenvermelde controles.
Indien er aanwijzingen zijn dat de regelgeving wordt overtreden, vinden gerichte controles plaats. Dit kan bijvoorbeeld ook tijdens het vervoer van dierlijke bijproducten plaatsvinden.
Uitvoeringslasten voor de overheid
Sinds de verordening rechtstreeks van toepassing is in Nederland – 1 mei 2003 – zijn de effecten op de omvang van de uitvoeringslasten binnen de departementale organisatiestructuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit marginaal. Er was reeds sprake van afdelingen belast met de vormgeving van het beleid aan dierlijke bijproducten, met inbegrip van het Europese beleid dienaangaande. Voor zover er van intensivering van de inzet op dat vlak sprake is geweest, waaronder tevens de totstandbrenging van regelgeving wordt gerekend, is daarin binnen de bestaande organisatie voorzien.
Het ingevolge de verordening (paragraaf 3 van het onderhavige besluit) voorgeschreven erkenningensysteem wordt door de VWA uitgevoerd.
De onderzoekswerkzaamheden ter plaatse die noodzakelijk zijn voor de erkenning, worden verricht door dezelfde ambtenaren van de VWA die belast zijn met het toezicht op de naleving van het gestelde bij onderhavig besluit.
De inzet van ambtenaren van de AID en VWA belast met het toezicht op de destructieregelgeving bedraagt thans 20 FTE.In deze inzet zijn tevens de onderzoekswerkzaamheden voor het erkenningenstelsel begrepen, het treffen van maatregelen in bestuursrechtelijke zin alsmede strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden.
Aangezien met het onderhavige besluit slechts sprake is van een vervanging van de Uitvoeringsregeling brengt het onderhavige besluit in relatie tot de thans bestaande situatie geen extra lasten mee voor het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur. Echter niet te ontkennen valt, mede gelet op de Europese ontwikkelingen in dit verband, dat voedselveiligheid de komende jaren een hoge prioriteit zal hebben. Niet uit te sluiten is dat het aantal processen-verbaal en daarmee de belasting voor de rechterlijke macht in de nabije toekomst toeneemt.
Het onderhavige besluit is afgestemd met het Adviescollege toetsing administratieve lasten, ACTAL.
Het onderhavige besluit brengt administratieve lasten met zich.
Van deze administratieve lasten zij vermeld dat deze lasten ter uitvoering van de communautaire regelgeving strekken en reeds vóór de inwerkingtreding van de verordening voor het overgrote deel waren opgenomen in de toen geldende regelgeving. Ná de inwerkingtreding zijn deze lasten opgenomen in de Uitvoeringsregeling. Met betrekking tot deze voorschriften zal het bedrijfsleven dan ook met dezelfde lasten worden geconfronteerd.
Bedrijven die dierlijke bijproducten verwerken dienen te worden erkend. Eind 2004 bedroeg het aantal erkende bedrijven 470. De hiermee gepaard gaande administratieve lasten bedroegen ca. € 290.000,–.
Verwacht wordt dat komende jaren een tiental nieuwe verwerkingsbedrijven (zoals intermediaire bedrijven en biogas- en composteerinstallaties) zullen starten, die daarvoor erkenningen dienen aan te vragen.
De administratieve lasten die voortvloeien uit toezichtactiviteiten bedroegen in 2004 ca. € 200.000,–.
Transponeringstabel verordening
RKHDP: Regeling keuring en handel dierlijke producten
Besluit: Destructiebesluit
Bepalingen in verordening Nr. 1774/2002 | Nationale regelgeving |
---|---|
Artikel 1 | Behoeft geen implementatie |
Artikel 2 | Artikel 1, tweede lid, Destructiebesluit |
Artikel 3, tweede lid | Artikel 1.1, eerste lid, RKHDP |
Art. 4, tweede en derde lid | Artikel 4 en 6 Destructiebesluit |
Art. 4, vierde lid | Artikel 9, vijfde lid, Destructiebesluit |
Art. 5, tweede en derde lid | Artikel 5 en 6 Destructiebesluit |
Art. 5, vierde lid | Artikel 9, vijfde lid, Destructiebesluit |
Art. 6, tweede en derde lid | Artikel 7 Destructiebesluit |
Art. 7 | Artikel 8 Destructiebesluit |
Art. 8 | Artikel 9 Destructiebesluit |
Art. 9 | Artikel 11 Destructiebesluit |
Art. 10 | Artikel 17 en 18 Destructiebesluit |
Art. 11 | Artikel 17 en 18 Destructiebesluit |
Art. 12 | Artikel 17 en 18 Destructiebesluit |
Art. 13 | Artikel 17 en 18 Destructiebesluit |
Art. 14 | Artikel 17 en 18 Destructiebesluit |
Art. 15 | Artikel 17 en 18 Destructiebesluit |
Art. 16 | Hoofdstuk II Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
Art. 17 | Artikel 17 en 18 Destructiebesluit |
Art. 18 | Artikel 17 en 18 Destructiebesluit |
Art. 19 | Artikel 1.1, eerste lid, artikel 2.1, artikel 2.2, zevende, achtste en negende lid, artikel 2.8, vierde en vijfde lid, artikel 2.9, eerste lid, hoofdstuk 11A, RKHDP |
Art. 20 | Artikel 1.1, eerste lid, artikel 2.1, artikel 2.2, zevende, achtste en negende lid, artikel 2.8, vierde en vijfde lid, artikel 2.9, eerste lid, hoofdstuk 11A, RKHDP |
Art. 21 | Hoofdstuk II Gezondheids- en welzijnswet voor dieren |
Art. 22 | Artikel 12 Destructiebesluit |
Art. 23 | Artikel 13 Destructiebesluit |
Art. 24 | Artikel 14 Destructiebesluit |
Art. 25 | Artikel 15 Destructiebesluit |
Art. 26 | Behoeft geen implementatie |
Art. 27 | Behoeft geen implementatie |
Art. 28 | Artikel 1.1, artikel 2.1, 2.16, hoofdstuk 11a RKHDP |
Art. 29 | Artikel 9, vijfde lid, Destructiebesluit, artikel 2.16, tweede lid, onderdeel a en hoofdstuk 11a RKHDP |
Art. 30 t/m 38 | Behoeft geen implementatie |
Artikel 1 bevat de begripsbepalingen, zoals deze in het besluit worden gehanteerd.
Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities, bedoeld in de verordening. Uitzondering hierop vormt de definitie van gespecificeerd risicomateriaal. In de verordening wordt gespecificeerd risico-materiaal aangeduid als materiaal zoals bedoeld in bijlage V van verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 (PbEG L 147) houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (hierna: de TSE-verordening); bijlage V van de TSE-verordening is echter nog niet in werking getreden. Tot de in werking treding van bijlage V van de TSE-verordening is gespecificeerd risico-materiaal gedefinieerd in bijlage XI bij die verordening; gelet hierop is in het tweede lid verwezen naar bijlage XI bij de TSE-verordening.
In de verordening worden bevoegdheden ter uitvoering van de verordening toegekend aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat. Voor wat betreft het verlenen van erkenningen en andere bevoegdheden die uitvoering geven aan beslissingsruimte, zijn de bevoegdheden ingevolge artikel 2 van onderhavig besluit toegekend aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De in de verordening aan de bevoegde autoriteit toebedeelde controleactiviteiten en opdrachten tot feitelijk handelen, zijn ingevolge artikel 3 van onderhavig besluit toegekend aan de door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen ambtenaren.
In de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening is bepaald welke verwerkingsmethode dient te worden toegepast om categorie 1-, 2- of 3-materiaal onschadelijk te maken of, voor zover toegestaan, te verwerken tot een nuttig product; op grond van de artikelen 4, 5 en 7 van het besluit, is het verboden in strijd te handelen met de hiervoor genoemde artikelen van de verordening.
Artikel 6 van het besluit betreft nadere uitvoeringsvoorschriften die betrekking hebben op in de verordening en de TSE-verordening opgenomen verplichtingen bepaalde materialen te merken.
Artikel 7 van de verordening dat verwijst naar bijlage II bij de verordening, schrijft voor op welke wijze dierlijke bijproducten en de daaruit verwerkte producten, met uitzondering van categorie 3 keukenafval, dienen te worden verzameld, geëtiketteerd, vervoerd en opgeslagen. Zo dienen categorie 1-, categorie 2-, categorie 3-materiaal en verwerkte producten onder meer tijdens het vervoer van elkaar gescheiden en identificeerbaar te zijn en te blijven. Ook zijn hygiënevoorschriften gesteld, zoals het reinigen en ontsmetten van gebruikte voertuigen en recipiënten, en dienen de producten tijdens het vervoer vergezeld te gaan van handelsdocumenten, of indien de verordening dat voorschrijft, gezondheidscertificaten.
In bijlage II zijn tevens voorschriften opgenomen met betrekking tot het bijhouden van een administratie die, ingevolge artikel 9 van de verordening, dienen te worden nageleefd door eenieder die dierlijke bijproducten verzendt, vervoert of ontvangt. Daarmee zijn deze voorschriften dus ook van toepassing op veehouderijen en slachthuizen waar dierlijke bijproducten ontstaan. Handelen in strijd met de artikelen 7 en 9 van de verordening is ingevolge artikel 8, onderscheidenlijk artikel 11, van het besluit strafbaar.
Artikel 7, zesde lid, van de verordening biedt de lidstaten de mogelijkheid om onverwerkte mest die wordt vervoerd tussen twee punten op dezelfde boerderij of tussen boerderijen en gebruikers die zich in dezelfde lidstaat bevinden, uit te sluiten van de toepassing van artikel 7 van de verordening; van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. Ook op vervoer van mest via mest-intermediairen is artikel 7 niet van toepassing, omdat bij dat vervoer op grond van de in het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet gestelde eisen tevens aan bijlage II van de verordening wordt voldaan.
De in artikel 9 opgenomen administratieverplichting is evenmin van toepassing op het hiervoor bedoelde rechtstreekse vervoer van mest tussen twee punten op dezelfde boerderij of tussen boerderijen en gebruikers; dit volgt rechtstreeks uit artikel 9, tweede lid, van de verordening.
Overigens zal het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet in de nabije toekomst vervangen worden door een nieuw besluit. Artikel 8, tweede lid, van het onderhavige besluit, waarin thans nog wordt verwezen naar het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet zal te zijner tijd door dit nieuwe besluit worden aangepast.
In artikel 8 van de verordening worden voorwaarden gesteld aan het verzenden van categorie 1-materiaal en categorie 2-materiaal – en daarvan afgeleide producten – en aan verwerkte dierlijke eiwitten tussen de lidstaten.
Het kunnen verzenden van de hiervoor genoemde materialen en producten is afhankelijk van de toestemming voor ontvangst van de bevoegde autoriteit in het land van bestemming; tevens dienen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten elkaar over en weer – ter controle – via het Animo-systeem gegevens te verstrekken over verzending en ontvangst van de partijen. Daarnaast gelden voorschriften inzake begeleidende documenten, die overeenkomen met op grond van artikel 7 van de verordening tijdens het vervoer vereiste handelsdocumenten of gezondheidscertificaten, en is bepaald dat de verzonden materialen rechtstreeks naar de installatie van bestemming dienen te worden vervoerd.
Artikel 9 van het onderhavige besluit voorziet in de strafbaarstelling van artikel 8 van de verordening en in de noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften. In artikel 9, derde lid, van het onderhavige besluit is bepaald dat de toestemming om naar Nederland materiaal en producten te verzenden wordt verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en is tevens bepaald dat deze toestemming ten algemene is verleend voor verwerkte dierlijke eiwitten en voor verwerkte producten die afgeleid zijn van categorie 2-materiaal en verwerkingsmethode 1 hebben ondergaan.
In de artikelen 19 en 20 van de verordening zijn voorschriften gesteld die betrekking hebben op het intra-communautaire handelsverkeer in bepaalde producten die afgeleid zijn van categorie 2- of categorie 3-materiaal. Aan deze handelsvoorschriften is uitvoering gegeven in de Regeling keuring en handel dierlijke producten; naast de handelsvoorschriften gelden dus de in artikel 8 van de verordening neergelegde voorschriften die specifiek betrekking hebben op het verzenden van deze producten tussen de lidstaten.
Ingevolge de verordening is het vooralsnog niet toegestaan categorie 1- of categorie 2-materiaal of daarvan afgeleide producten, met uitzondering van de in bijlage VII en bijlage VIII van de verordening genoemde – uit categorie 2-materiaal – verwerkte producten, uit Nederland naar een derde land uit te voeren, via Nederland vanuit een derde land in de Gemeenschap in te voeren of via Nederland door te voeren. Overtreding van dit verbod is ingevolge artikel 9, vijfde lid, van het onderhavige besluit strafbaar gesteld.
Overigens geldt dit verbod niet, ingevolge artikel 10 van dit besluit, ten aanzien van de invoer van fotografische gelatine vanuit de in bijlage I bij beschikking nr. 2004/407 genoemde derde landen. In verband met de specifieke technische eigenschappen van fotografische gelatine worden strenge eisen aan de invoer van dit materiaal gesteld teneinde het risico te beperken dat dit materiaal in de voedsel- en voederketen terechtkomt.
Ingevolge bijlage XI van de TSE-verordening is het voorts niet toegestaan categorie 3-materiaal via Nederland vanuit een derde land in de Gemeenschap in te voeren tenzij is voldaan aan de in deze bijlage opgenomen voorschriften. Overtreding van dit verbod is ingevolge artikel 9, zesde lid, van het onderhavige besluit strafbaar gesteld.
In artikel 22, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van de verordening is een drietal bijzondere gebruiksverboden met betrekking tot dierlijke bijproducten neergelegd; in de strafbaarstelling van de hiervoor genoemde verboden voorziet artikel 12 van het besluit.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van de verordening is het voederen van een diersoort met verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van karkassen of gedeelten ervan van dieren van dezelfde soort verboden.
Het in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van de verordening neergelegde verbod heeft momenteel geen zelfstandige betekenis omdat op grond van de TSE-verordening het vervoederen van dierlijke eiwitten aan alle gehouden dieren verboden is. Het verbod van artikel 22, eerste id, onderdeel a, kan derhalve pas zelfstandige betekenis krijgen wanneer het in de TSE-verordening neergelegde verbod wordt versoepeld en de vervoedering van dierlijke eiwitten wel weer wordt toegestaan. Het in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van de verordening opgenomen verbod is overigens niet van toepassing op de vervoedering van dierlijke eiwitten van vissen aan vissen.
In artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de verordening is het verbod neergelegd tot het voederen van ander vee dan pelsdieren met keukenafval en etensresten of met voedermiddelen die keukenafval etensresten bevatten of daarvan afkomstig zijn.
Voorheen golden ten aanzien van het vervoederen van keukenafval en etensresten nationaal verboden, maar alleen met betrekking tot het vervoederen van dit afval aan varkens en pluimvee. In tegenstelling tot de overige voorschriften uit de verordening, is dit verbod reeds sinds 1 november 2002 van toepassing; gelet hierop was in de strafbaarstelling van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de verordening al voorzien in de Regeling verbod gebruik keukenafval en etensresten in diervoeder.
Overigens geldt ingevolge artikel 12, zesde, lid van het onderhavig besluit het voederverbod, zoals neergelegd in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de verordening voor alle dieren, die gevoelig zijn voor het mond- en klauwzeer virus, ongeacht het gebruiksdoel of de leefomgeving van deze dieren. Dit vloeit voort uit artikel 85, eerste lid, van richtlijn nr. 2003/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG (PbEG L306).
Ingevolge artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van de verordening is het gebruik van andere biologische meststoffen en bodemverbeteraars dan mest op met gras – of andere weidegewassen – bedekt land dat door vee wordt begraasd, verboden.
Op grond van artikel 33, tweede lid, van de verordening kunnen overigens nadere communautaire voorschriften worden vastgesteld aangaande het handelsverkeer in deze producten en aangaande het gebruik van deze producten voor zover afkomstig van categorie 2-materiaal; aan eerstgenoemde voorschriften zal in de Regeling keuring en handel dierlijke producten uitvoering worden gegeven.
In afwijking op de toepassingsmogelijkheden van dierlijke bijproducten die voortvloeien uit de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening, kunnen ingevolge artikel 23 van de verordening bijzondere toepassingen worden toegestaan. Artikel 23, eerste lid, van de verordening voorziet in gebruik van dierlijke bijproducten voor diagnose, onderwijs, onderzoek en taxidermie in technische bedrijven, indien daarvoor toestemming van de bevoegde autoriteit is verleend: ingevolge artikel 13, eerste lid, van het onderhavige besluit is het verboden desbetreffende activiteiten te verrichten, zonder door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verleende toestemming. In het tweede lid van artikel 23 van de verordening is bepaald dat (bepaalde) dierlijke bijproducten kunnen worden gebruikt voor het vervoederen van (bepaalde) dieren, mits ook daarvoor door de bevoegde autoriteit toestemming is verleend. Derhalve is in artikel 13, tweede lid, van het onderhavige besluit het verbod opgenomen desbetreffende activiteiten te verrichten, tenzij door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit toestemming is verleend.
In artikel 24 van de verordening is een aantal bijzondere verwijderingsmethoden van dierlijke bijproducten opgesomd, waarvoor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van artikel 14, eerste lid, van het onderhavige besluit toestemming dient te geven. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van het onderhavige besluit is het toegestaan zonder deze toestemming kadavers van gezelschapsdieren te begraven op een terrein dat de houder of eigenaar van het dode dier ter beschikking staat, dan wel op een plaats die ingevolge het gemeentebestuur daarvoor is toegelaten; deze verwijderingsmethode vloeit expliciet voort uit artikel 24, eerste lid, van de verordening.
Op grond van artikel 15 van het onderhavige besluit is het exploitanten en eigenaars van intermediaire bedrijven en verwerkingsbedrijven verboden in strijd te handelen met artikel 25 van de verordening; in artikel 25 is voorgeschreven op welke wijze interne bedrijfscontroles dienen te worden uitgevoerd; zo is onder meer invoering van een permanente procedure, ontwikkeld volgens de beginselen van het systeem voor risico-analyse en kritische controlepunten (HACCP), voorgeschreven.
Artikel 16 van het onderhavige besluit voorziet, aansluitend op de krachtens de Veewet en de Vleeskeuringswet gestelde voorschriften ter uitvoering van de TSE-verordening, in de strafbaarstelling van bijlage XI, hoofdstuk A, punt 5, van de TSE-verordening; op grond van punt 5 mag gespecificeerd risico-materiaal uitsluitend worden verwijderd in slachthuizen, uitsnijderijen, in geval van wervelkolommen van runderen, en in verwerkingsbedrijven die daartoe op grond van de verordening bevoegd zijn.
Op grond van de artikelen 13 en 17 van de verordening dienen bedrijven waar categorie 1- en categorie 2-materiaal onderscheidenlijk categorie 3-materiaal wordt verwerkt, in bezit te zijn van een door de bevoegde autoriteit verleende erkenning; ook dienen bedrijven, op grond van artikel 18 van de verordening, die voeder voor gezelschapsdieren of technische producten vervaardigen te zijn erkend. Artikel 17 van het onderhavige besluit geeft hieraan uitvoering; de erkenning wordt ingevolge artikel 2, eerste lid, van het onderhavige besluit verleend door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De erkenning dient – ingevolge de Algemene wet bestuursrecht schriftelijk – te worden aangevraagd bij een door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen dienst.
In vergelijking met de Uitvoeringsregeling voorziet onderhavig besluit niet meer in overgangsmaatregelen die betrekking hebben op bedrijven die op grond van de Destructiewet en de Regeling keuring en handel dierlijke producten waren geregistreerd. Deze bedrijven dienen sinds 1 mei 2004 in bezit te zijn van een op grond van artikel 17 van het onderhavige besluit verstrekte erkenning.
Uit artikel 18 van het onderhavige besluit vloeit voort dat bedrijven dienen te voldoen aan de erkenningvoorwaarden van de verordening. Het niet voldoen aan de erkenningvoorwaarden is ingevolge de Wet op de economische delicten een economisch delict.
Tevens dient bij het niet voldoen aan de erkenningvoorwaarden de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de erkenning onmiddellijk te schorsen; de toepassing van deze maatregel vloeit rechtstreeks voort uit de verordening.
Naast de hiervoor genoemde categorieën van bedrijven vallen tevens intermediaire categorie 1-, categorie 2- en categorie 3-bedrijven, categorie 2- en categorie 3-oleochemische bedrijven en biogas- en composteerinstallaties onder de reikwijdte van de verordening. In intermediaire bedrijven wordt niet verwerkt categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-materiaal gehanteerd of tijdelijk opgeslagen met het oog op verder vervoer naar de eindbestemming en kunnen bepaalde voorbereidende activiteiten plaatsvinden. In oleochemische bedrijven wordt gesmolten vet (afkomstig van categorie 2- of categorie 3-materiaal) verwerkt; biogas- en composteerinstallaties zijn installaties waarin biologische afbraak van categorie 2- of categorie 3-materiaal plaatsvindt. Deze categorieën bedrijven vielen niet onder de reikwijdte van de destructierichtlijn en de Destructiewet. De verordening is wel op deze bedrijven van toepassing en deze bedrijven dienen derhalve ingevolge de artikelen 10, 14 respectievelijk 15 van de verordening te worden erkend; artikel 17 van het onderhavige besluit is dan ook mede van toepassing op deze bedrijven.
Ten aanzien van verbrandingsinstallaties waarop richtlijn nr. 2000/76/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (PbEG L 332) niet van toepassing is, stelt de verordening voorschriften die betrekking hebben op bescherming van volks- en diergezondheid. Deze installaties vallen derhalve onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; dit laat onverlet dat deze installaties aan de eigenstandige milieuregelgeving dienen te voldoen die onder de verantwoordelijkheid valt van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Gelet op het voorgaande wordt de erkenning, bedoeld in artikel 12, tweede en derde lid, van de verordening voor verbrandings- of meeverbrandingsinstallaties waarop richtlijn nr. 2000/76/EG niet van toepassing is, door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van artikel 17 van het onderhavige besluit verleend. Deze bedrijven zullen met name voorzien in crematiemogelijkheden voor paarden en gezelschapsdieren.
In artikel 19 wordt bepaald dat ter uitvoering van de verordening wordt afgeweken van de artikelen van de Destructiewet waarmee de destructierichtlijn is geïmplementeerd.
De artikelen 20 tot en met 29 van het onderhavige besluit voorzien materieel in terminologische aanpassing van de artikelen van de Destructiewet op het begrippenapparaat van de verordening.
Dit draagt bij aan de transparantie van de normstelling, hetgeen van belang is voor de strafrechtelijke handhaving daarvan.
De volgende voorschriften blijven van toepassing:
– het verbod om categorie 1-, 2- of 3-materiaal, voorheen SRM, HRM en LRM, aan verwerking te onttrekken; artikel 4, eerste lid, Destructiewet en artikel 21 van het onderhavige besluit;
– de gebiedsindeling voor (erkende) categorie 1- of categorie 2- verwerkingsbedrijven (voorheen vergunde SRM- en HRM-verwerkingsbedrijven); artikel 10 van de Destructiewet en artikel 23 van het onderhavige besluit;
– de aangifteplicht van de eigenaar of houder van (bepaalde onverwerkte) dierlijke bijproducten aan het verwerkingsbedrijf; artikel 12, eerste lid, van de Destructiewet en artikel 24 van het onderhavige besluit;
– de plicht tot het ophalen van (bepaalde) dierlijke bijproducten door het categorie 1- of categorie 2-verwerkingsbedrijf (voorheen het SRM- en HRM-verwerkingsbedrijf) na de aangifte van materiaal door de eigenaar of houder; artikel 12, tweede lid, van de Destructiewet en artikel 24 van het onderhavige besluit;
– voorschriften inzake het bewaren van (bepaalde onverwerkte) dierlijke bijproducten die gericht zijn tot de eigenaar of houder van dat materiaal; artikel 12, eerste en derde lid, van Destructiewet en artikel 24 van het onderhavige besluit;
– de mogelijkheid tot het verlenen van ontheffingen voor de uit artikel 12 van de Destructiewet voortvloeiende verplichtingen; artikel 13 van de Destructiewet en artikel 25 van het onderhavige besluit;
– bevoegdheden van gemeenten; artikelen 16, 17 en 20 van de Destructiewet; artikelen 27 en 28 van het onderhavige besluit;
– het regime inzake financiering dat van toepassing is op het ophalen, verwerken en onschadelijk maken van (bepaalde) dierlijke bijproducten; artikel 21 Destructiewet en artikel 29 van het onderhavige besluit;
– de verhouding tot de Wet milieubeheer; artikelen 6a en 22 van de Destructiewet en artikel 21 van het onderhavige besluit.
Dit betreffen de bij het Destructiebesluit 1996 gestelde voorschriften die naast de verordening zelfstandig kunnen blijven worden toegepast. Ter nadere toelichting wordt verwezen naar bovenstaande paragraaf waarin de systematiek van het onderhavige besluit is uiteengezet.
Voor oleochemische bedrijven en biogas- en composteerinstallaties die categorie 3-materiaal en mest als grondstof gebruiken zijn, voor zover zij op 1 november 2002 in werking waren, ingevolge artikel 32, eerste lid, van de verordening overgangsmaatregelen getroffen, waaraan artikel 37 van het onderhavige besluit nadere uitvoering geeft.
Ingevolge deze – communautaire – overgangsmaatregelen behoeven de desbetreffende oleochemische bedrijven niet eerder dan 1 november 2005 de uit artikel 14 van de verordening voortvloeiende volledige scheiding in bedrijfsvoering van categorie 2- en categorie 3-materiaal door te voeren. Ná 1 november 2005 dient deze scheiding wel te zijn geëffectueerd en dient het bedrijf in het bezit te zijn van twee verschillende erkenningen; één voor verwerking van vet afkomstig van categorie 2- materiaal en één voor verwerking van vet van categorie 3-materiaal in een afgescheiden bedrijfsonderdeel. De voorschriften die op deze bedrijven tijdens de overgangsperiode van toepassing zijn, zijn opgenomen in beschikking nr. 2003/326/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees parlement en de Raad wat betreft de scheiding van categorie 2- en categorie 3- oleochemische bedrijven (PbEU L 117).
Voor biogas- en composteerinstallaties zijn overgangsmaatregelen, die van toepassing zijn tot 1 januari 2006, vastgelegd in verordening (EG) nr. 810/2003 van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerkingsnormen voor categorie 3-materiaal en mest gebruikt in biogasinstallaties (PbEU L 117) respectievelijk verordening (EG) nr. 809/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de verwerkingsnormen voor categorie 3-materiaal en mest, gebruikt in composteerinstallaties (PbEU L 117); ook aan deze voorschriften is in artikel 37 van het onderhavige besluit uitvoering gegeven.
Tevens gelden er communautaire overgangsmaatregelen voor technische bedrijven die sinds 1 november 2002 verwerkte mest en verwerkte producten uit mest produceren. Het is deze bedrijven toegestaan – tot 1 januari 2006 – een warmtebehandeling toe te passen die afwijkt van wat daaromtrent is voorgeschreven in bijlage VIII, hoofdstuk III, punt 5, onder b, van de verordening, mits wordt voldaan aan de overgangsmaatregelen die vastgesteld zijn in de op grond van de verordening vastgestelde beschikking nr. 2003/329 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 2003 inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees parlement en de Raad wat betreft de warmtebehandeling van mest (PbEU L 117). Ook deze bedrijven vallen onder het in artikel 37 van het onderhavige besluit neergelegde regime.
Deze overgangsmaatregelen waren reeds opgenomen in artikel 18 van de Uitvoeringsregeling. Om onder deze overgangsmaatregelen te vallen dienden bovenstaande bedrijven ingevolge artikel 18, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling binnen één maand na inwerkingtreding van deze regeling een erkenning aan te vragen. Artikel 37 ziet derhalve ook alleen maar op bedrijven die destijds een dergelijke erkenning hebben aangevraagd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 september 2005, nr. 177.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2005-407.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.