Wet van 23 december 2004, houdende wijziging van de Luchtvaartwet in verband met wijziging van de heffingen voor de luchthaven Schiphol

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met de ingebruikname van het vijfbanenstelsel op de luchthaven Schiphol wijzigingen aan te brengen in de geluidsheffing burgerluchtvaart, alsmede ten aanzien van de luchthaven Schiphol een heffing in te voeren met betrekking tot het aankopen en verwijderen van onder meer woningen en woonboten in de sloopzones rond het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol, alsmede met betrekking tot door het Schadeschap Luchthaven Schiphol ingewilligde verzoeken om schadevergoeding;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In artikel 77 van de Luchtvaartwet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Met betrekking tot de financiering en de bekostiging van:

    a. de kosten van de uitvoering van de aanwijzing, de voorschriften en de maatregelen, bedoeld in artikel 26d, en

    b. de kosten van de uitvoering van artikel 8.32 van de Wet luchtvaart, wordt onder de naam «geluidsheffing burgerluchtvaart» een heffing geheven. Voor het luchtvaartterrein Schiphol wordt naast de geluidsheffing burgerluchtvaart een heffing geheven ter financiering van de kosten van de uitvoering van artikel 8.33 van de Wet luchtvaart, alsmede de kosten van het Schadeschap Luchthaven Schiphol en van zijn uitspraken voor zover deze betrekking hebben op de uitvoering van artikel 9, eerste lid, tweede lid, onderdeel a, en de leden 3a, 3f en 3g, van de Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol.

B

In het tweede en derde lid wordt «De heffing wordt» telkens vervangen door: De heffingen worden.

C

Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in de eerste volzin, is in ieder geval belanghebbende bij een uitspraak van het Schadeschap Luchthaven Schiphol als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin.

D

In het vierde lid wordt «De heffing» vervangen door: De geluidsheffing burgerluchtvaart.

E

Het achtste en negende lid komen te luiden:

  • 8. Het tarief van de heffing per rekeneenheid geluidsproductie bedraagt in het jaar 2004 € 27,–. Het tarief van de heffing per rekeneenheid geluidsproductie wordt na 2004 met ingang van elk daaropvolgend kalenderjaar verhoogd met € 1,–.

  • 9. Voor het luchtvaartterrein Schiphol wordt het tarief van de heffing per rekeneenheid geluidsproductie, bedoeld in het achtste lid, verhoogd met:

    a. € 98,50 tot het jaar 2010;

    b. € 40,– vanaf het jaar 2010, met dien verstande dat deze verhoging na het jaar 2010 met ingang van elk daaropvolgend kalenderjaar wordt vermeerderd met € 1,25.

F

Onder vernummering van het tiende lid tot het elfde lid wordt een nieuw tiende lid ingevoegd, luidende:

  • 10. Het tarief van de in het eerste lid, tweede volzin, bedoelde heffing bedraagt € 0,50 per ton van de maximale toegelaten startmassa van het luchtvaartuig.

G

Na het elfde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 12. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan bij de toepassing van het eerste lid een deel van de kosten buiten toepassing laten indien toepassing, gelet op het belang van de burgerluchtvaart zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

ARTIKEL II

Artikel 8.31 van de Wet luchtvaart wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.

2. Een nieuw tweede lid wordt ingevoegd, luidende:

  • 2. Een aanvraag om schadevergoeding wordt ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van het luchthavenindelingbesluit of het luchthavenverkeerbesluit of het desbetreffende besluit op grond van een van genoemde besluiten onherroepelijk is geworden. Van de aanvrager heft Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een recht ten bedrage van € 300. De aanvrager wordt gewezen op de verschuldigdheid van het recht en wordt medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangegeven rekening moet zijn bijgeschreven. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven, wordt de aanvrager niet ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist, stort Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het betaalde recht terug.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 23 december 2004

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de eerste februari 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 378

Naar boven