Besluit van 8 juni 2005, houdende intrekking van het Sanctiebesluit Libië 1993

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 23 maart 2005, nr. DJZ/BR–249/2005, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op:

– Resolutie 1506 (2003) van 12 september 2003 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,

– Verordening (EG) nr. 1786/2004 van de Raad van de Europese Unie van 14 oktober 2004 betreffende de intrekking van verordening (EG) nr. 3274/93 inzake de beperking van de uitvoer van bepaalde goederen en diensten aan Libië (PbEG L-317/7),

– Gemeenschappelijk standpunt nr. 698/2004/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 14 oktober 2004 inzake de opheffing van beperkende maatregelen ten aanzien van Libië (Pb EG L-317/40), en

– artikel 2, eerste lid, van de Sanctiewet 1977;

De Raad van State gehoord (advies van 11 mei 2005, nr. W02.05.0119/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Buitenlandse Zaken (nr. DJZ/BR-0523/2005, 1 juni 2005), uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL 1

Het Sanctiebesluit Libië 1993 wordt ingetrokken.

ARTIKEL 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 8 juni 2005

Beatrix

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Uitgegeven de vijfde juli 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Historie

In 1988 vond op de Pan-Am-vlucht 103 boven Lockerbie een terroristische bomaanslag plaats. In reactie hierop nam de VN-veiligheidsraad op 30 december 1988 een verklaring aan waarin alle staten werden opgeroepen om alle assistentie te verlenen bij de vervolging en berechting van de daders. Libië weigerde uitvoering aan deze verklaring – alsmede aan door Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten in verband met de bomaanslag ingediende claims – te geven. Derhalve werd op 21 januari 1992 een resolutie aangenomen waarin bij de Libische autoriteiten werd aangedrongen om alsnog uitvoering te geven aan de verklaring van de VN-veiligheidsraad en om te reageren op de ingediende claims. Omdat de Libische autoriteiten ook weigerden aan deze resolutie uitvoering te geven, zijn bij daaropvolgende resoluties sancties aan Libië opgelegd, waaronder een luchtvaartboycot, een wapenembargo, bevriezing van fondsen, visumrestricties en een handelsverbod.

De implementatie van deze resoluties is zowel op Europees als op nationaal niveau ter hand genomen. Op Europees niveau zijn zowel gemeenschappelijke standpunten als verordeningen ter implementatie van genoemde resoluties opgesteld. Sancties die tot de lidstaten zijn gericht, zijn via gemeenschappelijke standpunten geïmplementeerd (wapenembargo, visumrestricties). Sancties die (mede) verplichtingen voor particulieren behelzen, zijn (ook) via verordeningen geïmplementeerd (luchtvaartboycot, bevriezing van fondsen, handelsverbod). Op nationaal niveau zijn bovengenoemde resoluties geïmplementeerd in het Sanctiebesluit betalingsverkeer en financiële-dienstenverkeer Libië (handelsverbod) en in het Sanctiebesluit Libië 1993 (overige sancties).

Libië heeft de verdachten van de bomaanslag in 1988 ter berechting overgedragen aan het Schotse Hof in kamp Zeist. In verband daarmee zijn alle internationale en Europese sancties tegen Libië opgeschort en is het handelsverbod zelfs ingetrokken. Dit heeft tevens geleid tot de intrekking in 2000 van het Sanctiebesluit betalingsverkeer en financiële-dienstenverkeer Libië (Stb. 2000, 4) en de buitenwerkingstelling in 1999 van het Sanctiebesluit Libië 1993 (Stcrt. 1999, 92).

Libië bleef echter weigeren om mee te werken aan andere verplichtingen uit de resoluties, in het bijzonder wat betreft het betalen van adequate schadevergoeding aan de nabestaanden van de slachtoffers van de bomaanslag en de verwerping van terrorisme. Derhalve zijn de internationale en Europese sancties tegen Libië in 1999 en de nationale sancties tegen Libië in 2000 weer ingesteld (Stb. 2000, 130). Alleen het handelsverbod werd niet opnieuw ingesteld.

Sinds 1999 heeft Libië vooruitgang geboekt met betrekking tot de uitvoering van de resoluties van VN-veiligheidsraad. In de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd van Libië ondermeer geëist dat a) de twee verdachten van de bomaanslag tijdens de Pan-Am-vlucht boven Lockerbie ter berechting aan een internationaal hof werden overgedragen, b) Libische autoriteiten de officiële verantwoordelijkheid voor deze aanslag zouden aanvaarden en c) Libië de nabestaanden deugdelijk schadeloos zou stellen.

Blijkens de bevindingen van de Veiligheidsraad uit 2003 heeft Libië vooruitgang geboekt bij de uitvoering van bovengenoemde resoluties door in 1999 de twee verdachten van de bomaanslag ter berechting aan het Schotse Hof te Kamp Zeist uit te leveren en zich in 2003 aan de overige eisen te committeren, waaronder de internationale samenwerking ter bestrijding van terrorisme. Deze stappen hebben geresulteerd dat de internationale sancties bij resolutie 1506 (2003) van 12 september 2003 zijn opgeheven. De Europese sancties zijn bij verordening 1786/2004 en gemeenschappelijk standpunt 698/2004, beide van 14 oktober 2004, ingetrokken. Derhalve kan ook het Sanctiebesluit Libië 1993 komen te vervallen.

Niet-ontvankelijkheidsverklaring van claims

De VN-veiligheidsraad heeft ten aanzien van Libië wel één maatregel gehandhaafd, namelijk artikel 8 van resolutie 883 (1993). Dit artikel bepaalt dat vorderingen tot nakoming van overeenkomsten of transacties die door Libische autoriteiten, ondernemingen of onderdanen zijn ingesteld niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wanneer dit de sancties die tegen Libië zijn ingesteld, ondermijnt. Dit artikel is geïmplementeerd in Verordening (EG) nr. 3275/93 van 29 november 1993, houdende het verbod om claims in te willigen in verband met contracten en transacties waarvan de uitvoering is aangetast door resolutie 883 (1993) en aanverwante resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Deze «niet-ontvankelijkheidsregel» is bedoeld om te voorkomen dat Libië via het handelsverkeer wordt gecompenseerd voor de negatieve effecten van het ingestelde sanctieregime.

In artikel 5 van de Verordening (EG) nr. 3275/93 is aan de lidstaten de verplichting opgelegd om overtreding van het daarin bepaalde naar nationaal recht te sanctioneren. De sanctionering van besluiten van volkenrechtelijke organisaties kan ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Sanctiewet 1977 bij ministeriële regeling plaatsvinden, wat zo spoedig mogelijk zal geschieden. De (resterende) verplichtingen uit resolutie 883 (1993) en Verordening 3275/93 nopen dus niet tot handhaving van het Sanctiebesluit Libië 1993. Er zijn geen internationale of Europese regels meer of andere redenen die nopen tot het stellen van regels ten aanzien van Libië. Het Sanctiebesluit Libië 1993 kan derhalve worden ingetrokken.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 augustus 2005, nr. 152.

Naar boven