Besluit van 23 juni 2005, houdende wijziging van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG en tot uitvoering van de verordening tot uitvoering van die richtlijn wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 11 mei 2005, FM 2005-01078 M;

Gelet op artikel 29 van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn nr. 2001/34/EG (PbEU L 345), verordening nr. 809/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149) alsmede de artikelen 3, 5, eerste lid, 20a, derde lid, en 33, vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

De Raad van State gehoord (advies van 2 juni 2005, nr. W06.05.0185/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 20 juni 2005, FM 2005-01508 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. uitgevende instelling: een ieder die effecten uitgeeft of voornemens is effecten uit te geven;

2. Onderdeel c vervalt.

3. De onderdelen d tot en met l worden vernummerd tot c tot en met k.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k (nieuw) door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

l. gereglementeerde markt: een markt als bedoeld in artikel 1, punt 13, van de richtlijn beleggingsdiensten;

m. prospectusrichtlijn: richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEU L 345).

B

Na artikel 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA. BEPALINGEN TER UITVOERING VAN ARTIKEL 3, EERSTE, TWEEDE EN DERDE LID, 20a EN 33, VIERDE LID, VAN DE WET

§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1a

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. aanbieden van effecten aan het publiek: een tot meer dan een persoon gericht voldoende bepaald aanbod tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten;

b. aanbieder: degene die effecten aan het publiek aanbiedt;

c. aanbiedingsprogramma: een programma dat de mogelijkheid opent voor het gedurende een daarin bepaalde periode doorlopend of periodiek aanbieden van effecten zonder aandelenkarakter of van de effecten, bedoeld in onderdeel e, onder 2°, van eenzelfde categorie of klasse;

d. effect:

1°. een verhandelbaar aandeel of een ander daarmee gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs of recht, niet zijnde een geldmarktinstrument met een looptijd van minder dan twaalf maanden;

2°. een verhandelbare obligatie of een ander verhandelbaar schuldinstrument, niet zijnde een geldmarktinstrument met een looptijd van minder dan twaalf maanden; of

3°. elk ander door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs waarmee een onder 1° of 2° bedoeld effect door uitoefening van de daaraan verbonden rechten of door conversie kan worden verworven of dat in geld kan worden afgewikkeld, niet zijnde een geldmarktinstrument met een looptijd van minder dan twaalf maanden;

e. effect met een aandelenkarakter:

1°. door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar aandeel of een ander met een aandeel gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs of recht; of

2°. elk ander door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs waarmee, door uitoefening van de aan dit waardebewijs verbonden recht, door conversie of omruiling een ander effect met een aandelenkarakter als bedoeld onder 1° kan worden verworven, indien het verhandelbare waardebewijs is uitgegeven door de rechtspersoon, vennootschap of instelling, of door een daarmee in een groep verbonden groepsmaatschappij, die ook het te verwerven effect met een aandelenkarakter heeft uitgegeven;

f. effect zonder aandelenkarakter: elk effect dat geen effect met een aandelenkarakter is, te onderscheiden in de volgende categorieën:

1°. door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs, waarmee door uitoefening van het daaraan verbonden recht, door conversie of omruiling een ander effect kan worden verworven en dat niet is uitgegeven door de rechtspersoon, vennootschap of instelling, of door een daarmee in een groep verbonden groepsmaatschappij, die ook het te verwerven effect heeft uitgegeven;

2°. door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbaar waardebewijs dat door uitoefening van het daaraan verbonden recht, recht geeft op een afwikkeling in geld;

3°. ieder overig effect dat geen effect met een aandelenkarakter is;

g. groep: groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

§ 2. Goedkeuringsbevoegdheid
Artikel 1b
  • 1. De toezichthoudende autoriteit is bevoegd tot goedkeuring van een prospectus indien de uitgevende instelling zetel heeft in Nederland en het een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt betreft:

    a. in Nederland of in een andere lidstaat van effecten met een aandelenkarakter; of

    b. in Nederland van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, onder 1° en 2°;

    c. in Nederland of in een andere lidstaat van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, onder 3°, met een nominale waarde per effect die kleiner is dan € 1.000;

    d. in Nederland van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, onder 3°, met een nominale waarde per effect van ten minste € 1.000.

  • 2. De toezichthoudende autoriteit is tevens bevoegd tot goedkeuring van een prospectus indien het een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt betreft:

    a. van effecten met een aandelenkarakter of effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, onder 3°, met een nominale waarde per effect die kleiner is dan € 1.000:

    1°. in Nederland door een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is;

    2°. in Nederland of in een andere lidstaat door een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is indien bij een eerdere aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt is gekozen voor goedkeuring door de toezichthoudende autoriteit; of,

    3°. in Nederland of in een andere lidstaat door een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien bij een eerdere aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt een ander heeft gekozen voor goedkeuring door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat en de uitgevende instelling met betrekking tot de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt kiest voor goedkeuring door de toezichthoudende autoriteit;

    b. van effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, onder 1° en 2° of effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, onder 3°, met een nominale waarde per effect van ten minste € 1.000 van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt:

    1°. in een andere lidstaat door een uitgevende instelling met zetel in Nederland;

    2°. in Nederland door een uitgevende instelling met zetel in een andere lidstaat; of,

    3°. in Nederland of in een andere lidstaat door een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is.

  • 3. Voor zover het eerste lid, aanhef en onderdeel c of d, of het tweede lid betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter waarvan de nominale waarde niet luidt in euro’s, wordt voor de toepassing van de in die bepalingen genoemde grensbedragen de nominale waarde van de effecten omgerekend in euro’s, waarbij een omgerekende waarde van nagenoeg € 1.000 wordt gelijkgesteld aan € 1.000.

Artikel 1c

De toezichthoudende autoriteit is tevens bevoegd tot goedkeuring van een prospectus, indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat die bevoegd is om het prospectus goed te keuren de toezichthoudende autoriteit heeft verzocht om het prospectus goed te keuren en de toezichthoudende autoriteit daarmee heeft ingestemd.

Artikel 1d
  • 1. Indien de toezichthoudende autoriteit op grond van artikel 1b, eerste of tweede lid, bevoegd is om een prospectus goed te keuren, kan zij een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verzoeken een besluit omtrent de goedkeuring van het prospectus te nemen. Indien deze instantie daarmee instemt, besluit de toezichthoudende autoriteit de aanvraag niet verder te behandelen en doet zij daarvan mededeling aan de aanvrager. Vanaf het tijdstip van de mededeling is de toezichthoudende autoriteit niet langer bevoegd om het prospectus goed te keuren.

  • 2. De toezichthoudende autoriteit stelt de aanvrager en Onze Minister binnen drie werkdagen in kennis van een verzoek dat zij krachtens het eerste lid heeft gedaan.

  • 3. Indien de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft ingestemd met het nemen van een besluit omtrent de goedkeuring van het prospectus, zendt de toezichthoudende autoriteit de op de aanvraag betrekking hebbende documenten onverwijld door naar die instantie.

§ 3. Goedkeuring van het prospectus
Artikel 1e
  • 1. De toezichthoudende autoriteit verleent goedkeuring van het prospectus, bedoeld in artikel 1k of 1l, indien wordt voldaan aan:

    a. de artikelen 1i tot en met 1o; en

    b. de artikelen 3 tot en met 23, 25, 26, met uitzondering van het vijfde lid, en 28 van de prospectusverordening.

  • 2. De toezichthoudende autoriteit kan, indien zij bevoegd is op grond van artikel 1b of 1c, goedkeuring van het prospectus verlenen aan de uitgevende instelling die zijn zetel heeft in een staat die geen lidstaat is indien:

    a. die instelling het prospectus heeft opgesteld in overeenstemming met de wetgeving van de staat van haar zetel;

    b. die instelling het prospectus heeft opgesteld conform door internationale organisaties van effectentoezichthouders opgestelde internationale standaarden, met inbegrip van standaarden voor de informatievoorziening; en

    c. de doorlopende informatievereisten omtrent het bedrijf van de uitgevende instelling, met inbegrip van informatie van financiële aard, gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van de prospectusrichtlijn.

Artikel 1f
  • 1. Indien de toezichthoudende autoriteit een prospectus heeft goedgekeurd, verstrekt zij op aanvraag van de uitgevende instelling of van de met het opstellen van het prospectus belaste persoon aan de toezichthoudende instantie van iedere andere lidstaat waar de desbetreffende effecten aan het publiek worden aangeboden of waar toelating van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt wordt aangevraagd, een verklaring dat het prospectus in overeenstemming met de prospectusrichtlijn is opgesteld, alsmede een afschrift van het goedgekeurde prospectus.

  • 2. De toezichthoudende autoriteit verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, en het afschrift van het goedgekeurde prospectus binnen drie werkdagen na ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag wordt gedaan voordat goedkeuring is verleend, verstrekt de toezichthoudende autoriteit de verklaring binnen een werkdag nadat de goedkeuring is verleend.

  • 3. Indien van toepassing vermeldt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, tevens dat de toezichthoudende autoriteit, met inachtneming van artikel 1n, derde en vierde lid, heeft toegestaan dat bepaalde informatie niet in het prospectus behoeft te worden opgenomen alsmede de redenen daarvoor.

§ 4. Reikwijdte van een in een andere lidstaat goedgekeurd prospectus
Artikel 1g
  • 1. De uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt die beschikt over een prospectus dat is goedgekeurd door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, kan de desbetreffende effecten in Nederland aan het publiek aanbieden of laten toelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, indien de toezichthoudende autoriteit van de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat een verklaring dat het prospectus in overeenstemming met de prospectusrichtlijn is opgesteld en een afschrift van het goedgekeurde prospectus heeft ontvangen.

  • 2. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, vermeldt, indien van toepassing, dat artikel 8, tweede of derde lid, van de prospectusrichtlijn of de regelgeving van een lidstaat ter implementatie daarvan is toegepast alsmede de redenen daarvoor.

§ 5. Procedure inzake het opstellen van het prospectus en de in het prospectus op te nemen gegevens
Artikel 1h

De artikelen 1i tot en met 1n, 1p en 1q zijn uitsluitend van toepassing met betrekking tot aanbiedingen van effecten aan het publiek en of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt terzake waarvan de toezichthoudende autoriteit op grond van artikel 1b of 1c bevoegd is tot de goedkeuring van het prospectus.

Artikel 1i
  • 1. Het prospectus bevat alle gegevens die, gelet op de aard van de uitgevende instelling en van de aan het publiek aangeboden of tot de handel op de gereglementeerde markt toegelaten effecten, van belang zijn voor het vormen van een verantwoord oordeel over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en de eventuele garant en de rechten en plichten welke aan deze effecten verbonden zijn, waaronder de gegevens, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 23 van de prospectusverordening en de bij die artikelen behorende bijlagen.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn niet met elkaar in strijd of in tegenspraak met andere bij de toezichthoudende autoriteit aanwezige informatie omtrent de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt en worden gepresenteerd in een vorm die voor een redelijk geïnformeerde en zorgvuldig handelende persoon begrijpelijk zijn.

Artikel 1j
  • 1. De samenvatting beschrijft op beknopte wijze en in bewoordingen die voor een redelijk geïnformeerde en zorgvuldig handelende persoon begrijpelijk zijn de belangrijkste kenmerken van en risico’s verbonden aan de uitgevende instelling, de eventuele garant en de effecten, in de taal waarin het prospectus oorspronkelijk is gesteld.

  • 2. De samenvatting bevat de waarschuwing dat:

    a. de samenvatting gelezen moet worden als een inleiding op het prospectus;

    b. een beslissing om in de effecten te beleggen gebaseerd moet zijn op de bestudering van het gehele prospectus door degene die in effecten belegt;

    c. indien een vordering met betrekking tot de informatie in het prospectus bij een rechterlijke instantie aanhangig wordt gemaakt, de eiser in de procedure eventueel volgens de nationale wetgeving van de lidstaten de kosten voor de vertaling van het prospectus draagt voordat de vordering wordt ingesteld; en

    d. degenen die de samenvatting, met inbegrip van een vertaling ervan, hebben ingediend en om een verklaring als bedoeld in artikel 1f, eerste lid, ervan hebben verzocht, uitsluitend aansprakelijk kunnen worden gesteld, indien de samenvatting gelezen in samenhang met de andere delen van het prospectus misleidend, onjuist of inconsistent is.

Artikel 1k
  • 1. Het prospectus wordt opgesteld in:

    a. één enkel document dat, naast een samenvatting die voldoet aan artikel 1j, ten minste de gegevens bevat, bedoeld in het eerste lid van artikel 1i; of

    b. drie afzonderlijke documenten, bestaande uit:

    1°. een registratiedocument dat gegevens bevat over de uitgevende instelling;

    2°. een verrichtingsnota die gegevens bevat over de effecten die aan het publiek worden aangeboden of waarvoor een aanvraag tot toelating tot de handel op een gereglementeerde markt wordt ingediend; en

    3°. een samenvatting die voldoet aan artikel 1j.

  • 2. De uitgevende instelling die in het bezit is van een registratiedocument dat deel uitmaakt van een reeds goedgekeurd prospectus, stelt alleen dan een nieuwe verrichtingsnota en een samenvatting op, indien effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten.

  • 3. Indien zich na de goedkeuring van het meest actuele registratiedocument of van enig document ter aanvulling van het prospectus overeenkomstig artikel 3b, eerste lid, van de wet een verandering of recente ontwikkeling van betekenis heeft voorgedaan die de beoordeling van de aanbieding door degene die in effecten belegt zou kunnen beïnvloeden, bevat de verrichtingsnota, bedoeld in het tweede lid, de gegevens die normaliter in het registratiedocument worden vermeld. De verrichtingsnota en de samenvatting vormen tezamen met het in het tweede lid bedoelde registratiedocument een nieuw prospectus.

Artikel 1l
  • 1. De uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt kan, indien het de hierna genoemde categorieën effecten betreft, ervoor kiezen om het prospectus op te stellen in de vorm van een basisprospectus dat, voorzover van toepassing, de in de artikelen 3b, eerste lid, van de wet, 1i en 1j bedoelde informatie bevat betreffende de uitgevende instelling en de effecten die aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op de gereglementeerde markt worden toegelaten:

    a. effecten zonder aandelenkarakter die worden aangeboden of uitgegeven in het kader van een aanbiedingsprogramma;

    b. effecten zonder aandelenkarakter die doorlopend of periodiek door kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 worden aangeboden of uitgegeven; indien:

    1°. de opbrengsten van de aanbieding of toelating van de bedoelde effecten overeenkomstig de nationale wettelijke bepalingen worden belegd in activa die afdoende dekking vormen voor de verplichtingen die tot de vervaldag uit de bedoelde effecten voortvloeien; en

    2°. deze opbrengsten bij faillissement van de betrokken kredietinstelling bij voorrang worden gebruikt om het kapitaal en de verschuldigde rente terug te betalen, onverminderd het bepaalde in richtlijn nr. 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PbEG L 125).

  • 2. Indien de uitgevende instelling de definitieve voorwaarden van de aanbieding niet in het basisprospectus en evenmin in een document ter aanvulling van het prospectus vermeldt, stelt zij deze bij elke aanbieding van effecten aan het publiek of toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt algemeen verkrijgbaar en deponeert zij de definitieve voorwaarden zo spoedig mogelijk bij de toezichthoudende autoriteit, voor zover mogelijk vóór de aanvang van de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt. Artikel 1n, eerste lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1m
  • 1. Indien in het prospectus informatie door middel van verwijzing wordt opgenomen, wordt verwezen naar eerder of gelijktijdig met het prospectus algemeen verkrijgbaar gestelde documenten die door de toezichthoudende autoriteit, of, indien van toepassing, door een bevoegde toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, in overeenstemming met de prospectusrichtlijn of de titels IV of V van de richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEG L 184), zijn goedgekeurd of bij de toezichthoudende autoriteit of de instantie van een andere lidstaat zijn gedeponeerd.

  • 2. De informatie waarnaar in het prospectus wordt verwezen, is de meest recente die de uitgevende instelling algemeen verkrijgbaar heeft gesteld.

  • 3. In de samenvatting wordt geen informatie door middel van verwijzing opgenomen.

  • 4. Bij opneming van informatie door middel van verwijzing in het prospectus wordt een lijst met de gebruikte verwijzingen verstrekt opdat degene die in effecten belegt specifieke gegevens gemakkelijk kan terugvinden.

Artikel 1n
  • 1. Indien de uitgevende instelling of de aanbieder de definitieve prijs of ruilverhouding waartegen de effecten aan het publiek zullen worden aangeboden en het definitieve aantal effecten dat zal worden aangeboden niet in het prospectus vermeldt, vermeldt het prospectus de criteria of de voorwaarden aan de hand waarvan deze gegevens zullen worden vastgesteld of, in het geval nog geen definitieve prijs is vermeldt, een maximumprijs.

  • 2. De uitgevende instelling of de aanbieder deponeert bij de toezichthoudende autoriteit de gegevens met betrekking tot de definitieve prijs waartegen de effecten aan het publiek zullen worden aangeboden en het definitieve aantal aan te bieden effecten en stelt deze gegevens algemeen verkrijgbaar overeenkomstig artikel 1q, derde lid.

  • 3. De toezichthoudende autoriteit kan toestaan dat bepaalde informatie waarvan vermelding krachtens dit besluit of de prospectusverordening is voorgeschreven niet in het prospectus behoeft te worden vermeld indien:

    a. openbaarmaking van die informatie in strijd is met het algemeen belang;

    b. openbaarmaking van die informatie de uitgevende instelling ernstig zou schaden, en het achterwege blijven van de vermelding het publiek niet kan misleiden ten aanzien van feiten en omstandigheden die van essentieel belang zijn om tot een verantwoord oordeel te kunnen komen over de uitgevende instelling, de aanbieder, aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, of in voorkomend geval de garant of over de rechten die verbonden zijn aan de effecten waarop het prospectus betrekking heeft; of

    c. dergelijke informatie van minder belang is, uitsluitend voor een specifieke aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt bedoeld is en niet van een zodanige aard is dat zij invloed heeft op de beoordeling van de financiële positie en vooruitzichten van de uitgevende instelling, de aanbieder, aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt of, in voorkomend geval, de garant.

  • 4. In de uitzonderlijke gevallen waarin de ingevolge de artikelen 3 tot en met 22 van de prospectusverordening in het prospectus te vermelden gegevens niet aansluiten bij de activiteiten dan wel de rechtsvorm van de uitgevende instelling of bij de effecten waarop het prospectus betrekking heeft, neemt de uitgevende instelling, indien zij daarover beschikt, gegevens in het prospectus op die gelijkwaardig zijn aan de vereiste gegevens, zonder afbreuk te doen aan de adequate informatievoorziening aan beleggers.

Artikel 1o
  • 1. Een prospectus ten behoeve van het in Nederland aanbieden van effecten aan het publiek of het toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan de toezichthoudende autoriteit tot goedkeuring bevoegd is, wordt, ongeacht of deze effecten ook in andere lidstaten worden aangeboden, opgesteld in de Nederlandse taal of in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is.

  • 2. Een prospectus ten behoeve van het in Nederland aanbieden van effecten aan het publiek of het toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat tot goedkeuring bevoegd is, wordt opgesteld in de Nederlandse taal of in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is. Indien het prospectus in een andere dan de Nederlandse taal is opgesteld, kan de toezichthoudende autoriteit verlangen dat de samenvatting in de Nederlandse taal wordt vertaald.

  • 3. Een prospectus ten behoeve van het in een andere lidstaat aanbieden van effecten aan het publiek of het toelaten van effecten tot de handel op een in een andere lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan de toezichthoudende autoriteit tot goedkeuring bevoegd is, wordt opgesteld in de Nederlandse taal of in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is.

  • 4. Een prospectus ten behoeve van het toelaten van effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 50.000 tot de handel op een in een andere lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan de toezichthoudende autoriteit tot goedkeuring bevoegd is, of ten behoeve van het toelaten van effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 50.000 tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt ten aanzien waarvan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat tot goedkeuring bevoegd is, wordt opgesteld in een taal die door de toezichthoudende autoriteit en de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat worden aanvaard of een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is.

§ 6. Reclame-uitingen, algemeenverkrijgbaarstelling van het prospectus en geldigheidsduur van het prospectus
Artikel 1p
  • 1. Een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt draagt er zorg voor dat een reclame-uiting die betrekking heeft op het aanbieden van effecten aan het publiek of betreffende de toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt:

    a. vermeldt dat er een prospectus algemeen verkrijgbaar is of wordt gesteld en waar het prospectus kan worden verkregen; en

    b. als reclame-uiting herkenbaar is en informatie bevat die niet onjuist of misleidend is en in overeenstemming is met de informatie die in het prospectus is of wordt opgenomen.

  • 2. Een uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt doet geen mondelinge of schriftelijke mededelingen die betrekking hebben op de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt die niet overeenstemmen met de informatie die in het prospectus is vermeld.

  • 3. De uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt neemt de door hem tot professionele marktpartijen en andere personen gerichte essentiële informatie, met inbegrip van in het kader van bijeenkomsten betreffende aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt verstrekte informatie die van belang is voor de beoordeling van het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en de aan de effecten verbonden rechten en plichten, op in het prospectus of, overeenkomstig artikel 3b, eerste lid, van de wet, in een document ter aanvulling van het prospectus.

  • 4. Indien op grond van artikel 4 van de wet, of indien van toepassing, op grond van het recht van een andere lidstaat, ter zake van een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt geen prospectus algemeen verkrijgbaar behoeft te worden gesteld, vindt het in het eerste tot en met het derde lid bepaalde geen toepassing en wordt de in het derde lid bedoelde informatie verstrekt aan diegenen waaraan de aanbieding van effecten aan het publiek is gericht.

Artikel 1q
  • 1. Na goedkeuring door de toezichthoudende autoriteit kan het prospectus door de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, algemeen verkrijgbaar worden gesteld. De algemeenverkrijgbaarstelling vindt plaats binnen een redelijke termijn voorafgaand aan en uiterlijk bij aanvang van de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van de betrokken effecten tot de handel op de gereglementeerde markt.

  • 2. In geval van een eerste aanbieding aan het publiek of toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van effecten als bedoeld in artikel 1a, onderdeel e, onder 1°, die nog niet tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en die voor de eerste keer tot de handel op een gereglementeerde markt zullen worden toegelaten, stelt de aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde het prospectus ten minste zes werkdagen voor het einde van de aanbieding of toelating algemeen verkrijgbaar.

  • 3. De uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt stelt het prospectus algemeen verkrijgbaar door middel van:

    a. publicatie in een landelijk verspreid dagblad in de lidstaat waar de aanbieding van effecten aan het publiek wordt gedaan of waar de toelating van effecten tot de handel op de gereglementeerde markt wordt aangevraagd;

    b. een drukwerk, dat kosteloos kan worden verkregen ten kantore van de houder van de gereglementeerde markt waar de effecten tot de handel worden toegelaten, of ten kantore van de uitgevende instelling en ten kantore van de effecteninstelling die de effecten plaatst of anderszins werkzaam is bij de totstandkoming van transacties in de desbetreffende effecten;

    c. plaatsing op de website van de uitgevende instelling en, in voorkomend geval, op de website van de effecteninstelling die de effecten plaatst of anderszins werkzaam is bij de totstandkoming van transacties in de desbetreffende effecten;

    d. plaatsing op de website van de houder van de gereglementeerde markt waar de toelating van de effecten tot de handel werd aangevraagd; of

    e. plaatsing op de website van de toezichthoudende autoriteit indien deze mogelijkheid wordt geboden.

  • 4. De toezichthoudende autoriteit houdt in het register, bedoeld in artikel 20a van de wet, een overzicht toegankelijk van alle prospectussen die zij in de voorafgaande twaalf maanden heeft goedgekeurd.

  • 5. Indien het prospectus op de wijze, bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel b, is opgesteld, kunnen de verschillende documenten die het prospectus omvat afzonderlijk algemeen verkrijgbaar worden gesteld op de in het derde lid bepaalde wijze. In elk afzonderlijk algemeen verkrijgbaar gesteld document wordt vermeld waar de andere delen van het prospectus kunnen worden verkregen.

  • 6. De vorm en inhoud van het algemeen verkrijgbaar gestelde prospectus of de documenten ter aanvulling daarvan stemmen steeds geheel overeen met de vorm en inhoud van het prospectus dat door de toezichthoudende autoriteit is goedgekeurd.

  • 7. Indien het prospectus uitsluitend elektronisch algemeen verkrijgbaar is gesteld, verstrekt de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt of de effecteninstelling aan een ieder die daarom verzoekt kosteloos een schriftelijk afschrift van het prospectus.

  • 8. Indien in het prospectus informatie door middel van verwijzing als bedoeld in artikel 1m is opgenomen, kunnen de documenten waarnaar wordt verwezen, onverminderd het bepaalde in het eerste tot en met het vijfde lid, afzonderlijk algemeen verkrijgbaar worden gesteld. In elk afzonderlijk algemeen verkrijgbaar gesteld document wordt vermeld waar de andere delen van het prospectus kunnen worden verkregen.

Artikel 1r
  • 1. Een prospectus is gedurende twaalf maanden na algemeenverkrijgbaarstelling geldig voor aanbiedingen van effecten aan het publiek dan wel voor de toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, indien het, voorzover van toepassing, wordt aangevuld met de ingevolge artikel 3b, eerste lid, van de wet vereiste documenten.

  • 2. In geval van een aanbiedingsprogramma is het eerder ingediende basisprospectus geldig gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden na algemeenverkrijgbaarstelling.

  • 3. Het basisprospectus is voor de in artikel 1l, eerste lid, onderdeel b, bedoelde effecten zonder aandelenkarakter geldig vanaf algemeenverkrijgbaarstelling tot het tijdstip waarop de betrokken effecten niet langer doorlopend of periodiek worden uitgegeven.

  • 4. Een eerder gedeponeerd registratiedocument als bedoeld in artikel 1k, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, is geldig voor een periode van ten hoogste twaalf maanden na algemeenverkrijgbaarstelling van het registratiedocument, indien het overeenkomstig artikel 3b, eerste lid, van de wet is geactualiseerd. Het registratiedocument dat vergezeld gaat van de eventueel overeenkomstig artikel 1k, derde lid geactualiseerde verrichtingsnota en de samenvatting, wordt als een geldig prospectus beschouwd.

§ 7. Informatieverplichtingen na goedkeuring van het prospectus
Artikel 1s
  • 1. De samenvatting, bedoeld in artikel 1j, en de eventuele vertaling daarvan worden zo nodig door de uitgevende instelling aangevuld met de nieuwe in het aanvullende document, bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van de wet opgenomen informatie.

  • 2. Het document ter aanvulling van het prospectus, bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van de wet maakt, na goedkeuring door de toezichthoudende autoriteit, deel uit van het prospectus.

  • 3. Het document ter aanvulling van het prospectus, bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van de wet wordt algemeen verkrijgbaar gesteld op de wijze als beschreven in artikel 1q, derde lid.

  • 4. Indien ter zake van een aanbieding van effecten aan het publiek een document ter aanvulling van het prospectus, als bedoeld in het eerste lid, algemeen verkrijgbaar is gesteld, heeft degene die terzake van deze effecten een overeenkomst inzake het kopen of verkrijgen van deze effecten is aangegaan of een aanbod gericht op het aangaan van een overeenkomst inzake het kopen of verkrijgen van deze effecten heeft gedaan, het recht om binnen twee werkdagen na de publicatie van dat document de overeenkomst te ontbinden of het aanbod te herroepen.

  • 5. Indien ter zake van een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt een document ter aanvulling van het prospectus als bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van de wet, algemeen verkrijgbaar is gesteld, komt het in het vierde lid genoemde recht tevens toe aan degene die een overeenkomst inzake het kopen of verkrijgen van deze effecten is aangegaan.

C

Het opschrift van Hoofdstuk II komt te luiden:

HOOFDSTUK II. BEPALINGEN TER UITVOERING VAN ARTIKEL 3, VIERDE LID, VAN DE WET

D

Voor artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1t

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op het in of vanuit Nederland aanbieden van effecten waarop artikel 3, vierde lid, van de wet van toepassing is.

E

Artikel 3 vervalt.

F

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Vóór het tijdstip waarop een aanbieding wordt gedaan, wordt een prospectus aan de toezichthoudende autoriteit overgelegd en uiterlijk op dat tijdstip algemeen verkrijgbaar gesteld.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervallen de woorden: «bij uitgifte».

2. In het tweede lid vervalt de zinsnede: «onderscheidenlijk 3,».

H

Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden:

HOOFDSTUK III. BEPALINGEN TER UITVOERING VAN ARTIKEL 5, EERSTE LID, VAN DE WET

I

In hoofdstuk III worden, voor artikel 7, twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

  • 1. Een uitgevende instelling waarvan effecten als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d, tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan het prospectus op grond van artikel 3 van de wet door de toezichthoudende autoriteit is goedgekeurd of waarvan het prospectus, indien die effecten na inwerkingtreding van dit besluit tot de handel op een gereglementeerde markt zouden zijn toegelaten, op grond van artikel 1b, eerste lid, door de toezichthoudende autoriteit zou moeten worden goedgekeurd, stelt ten minste jaarlijks een document algemeen verkrijgbaar dat voldoet aan het in het tweede lid bepaalde.

  • 2. Het document, bedoeld in het eerste lid, bevat of verwijst naar:

    a. de informatie die met inachtneming van de vierde richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PbEG L 222), de zevende richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g van het verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PbEG L 193) en de richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PbEG L 184) en verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243) is opgesteld en door de uitgevende instelling in de twaalf maanden voorafgaand aan de publicatie van de jaarrekening algemeen verkrijgbaar is gesteld; en

    b. de overige informatie die door de uitgevende instelling ingevolge wettelijke regelingen inzake het toezicht op het effectenverkeer in enige staat in de twaalf maanden voorafgaand aan de publicatie van de jaarrekening algemeen verkrijgbaar is gesteld.

  • 3. Indien de uitgevende instelling informatie door middel van verwijzing in het document, bedoeld in het eerste lid, opneemt, wordt aangegeven waar en op welke wijze die informatie kan worden verkregen.

  • 4. De uitgevende instelling, bedoeld in het eerste lid, deponeert het in het eerste lid bedoelde document bij de toezichthoudende autoriteit nadat de jaarrekening is gepubliceerd.

  • 5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op uitgevende instellingen waarvan uitsluitend effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in artikel 1a, onderdeel f, met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 50.000 zijn aangeboden.

Artikel 6b

De artikelen 7 tot en met 9 zijn uitsluitend van toepassing indien:

a. van een uitgevende instelling in of vanuit Nederland uitsluitend effecten als bedoeld in artikel 1 van de wet zijn aangeboden, die geen effecten als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d, zijn; of

b. van een uitgevende instelling in of vanuit Nederland uitsluitend effecten zijn aangeboden die niet tot de handel op een op grond van artikel 22 van de wet erkende effectenbeurs zijn toegelaten.

ARTIKEL II

Het Besluit toezicht beleggingsinstellingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op het aanbieden van rechten van deelneming door beleggingsinstellingen die voldoen aan het bij of krachtens artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 bepaalde.

2. Het vierde en het vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde lid tot het vierde lid.

3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. De toezichthoudende autoriteit kan verlangen dat het prospectus in een of meer door de toezichthoudende autoriteit te bepalen talen wordt opgesteld, indien dat, gelet op de voorgenomen verspreiding van het prospectus, naar het oordeel van de toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is voor een adequate informatieverschaffing aan het publiek.

B

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt de zinsnede «Artikel 6, tweede tot en met zesde lid» vervangen door: Artikel 6, tweede tot en met vierde lid.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot het tweede tot en met het vierde lid.

3. In het derde lid (nieuw) vervalt de zinsnede «en derde» en wordt de zinsnede «artikel 6, tweede tot en met zesde lid» vervangen door: artikel 6, tweede tot en met vierde lid.

ARTIKEL III

Het Besluit financiële bijsluiter wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling terzake waarvan wordt voldaan aan artikel 3, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

‘s-Gravenhage, 23 juni 2005

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de dertigste juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Bte 1995). In samenhang met de Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 345) en tot uitvoering van verordening nr. 809/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149) (hierna: de Wet implementatie prospectusrichtlijn)1, waarin de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) op enkele onderdelen is aangepast, dient dit wijzigingsbesluit ter implementatie van de prospectusrichtlijn.

Aldus wordt vooruitgelopen op hoofdstuk 3.5 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft2) waarin de prospectusrichtlijn uiteindelijk zal worden geïmplementeerd. In die zin draagt de onderhavige implementatie in het stelsel van de Wte 1995 een tijdelijk karakter. Vooruitlopen is echter noodzakelijk aangezien de prospectusrichtlijn vanaf 1 juli 2005 in alle lidstaten van de Europese Unie dient te zijn geïmplementeerd, en tegelijkertijd de verwachting is dat de Wft na die datum in werking zal treden.

Naast implementatie van de prospectusrichtlijn wordt in het besluit mede uitvoering gegeven aan de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter uitvoering van de prospectusrichtlijn vastgestelde verordening. Het betreft de verordening (EG) nr. 809/2004 van de Europese Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149) (hierna: prospectusverordening). Slechts op enkele punten zijn uitvoeringsmaatregelen nodig. Het belangrijkste element uit de prospectusverordening dat uitvoering in de Nederlandse regelgeving behoeft, is het toezicht op de naleving van de bepalingen in de prospectusverordening. In paragraaf 2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan. Het onderhavige besluit bevat ook een enkele expliciete verwijzing naar toepasselijke bepalingen in de prospectusverordening. Dit is gedaan om de inzichtelijkheid van dit besluit in samenhang met de prospectusverordening te vergroten. Een voorname verwijzing is vervat in het nieuwe artikel 1e, eerste lid, onder b, op grond waarvan de Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) bij het nemen van een besluit op een aanvraag tot goedkeuring het prospectus mede toetst aan de prospectusverordening. In artikel 1e wordt onder andere verwezen naar de artikelen 3 tot en met 20 van de prospectusverordening. De prospectusverordening bevat voor onderscheiden categorieën van aan te bieden effecten schema’s en bouwstenen met betrekking tot de in een prospectus op te nemen minimuminformatie. Gelet hierop en op het belang van de prospectusverordening wordt in deze nota van toelichting ook aandacht besteed aan de inhoud en achtergronden van de prospectusverordening.

De grondslag van dit besluit wordt gevormd door de artikelen 3, 20a, derde lid, en 33, vierde lid, van de Wte 1995. In artikel 3, eerste lid van de Wte 1995 is geregeld dat het verboden is in Nederland effecten aan te bieden, tenzij een goedgekeurd prospectus algemeen verkrijgbaar is.

2. Hoofdlijnen van de wijzigingen

Het besluit is als volgt opgebouwd. Artikel I regelt de wijzigingen in het Bte 1995. Na een aanpassing van artikel 1 van het Bte 1995 met begripsbepalingen volgt een geheel nieuw hoofdstuk IA met bepalingen ter implementatie van de prospectusrichtlijn. Hoofdstuk IA is onderverdeeld in paragrafen en kent een eigen artikel 1a met begripsbepalingen (paragraaf 1). Deze begripsbepalingen gelden specifiek voor de prospectusregelgeving in aanvulling op de algemene begrippen van artikel 1 van het Bte 1995. De tweede paragraaf van hoofdstuk IA bevat voorschriften inzake de goedkeuringsbevoegdheid van prospectussen door de AFM. In overweging 37 van de prospectusrichtlijn is vermeld dat in elke lidstaat één bevoegde autoriteit wordt aangewezen die de prospectussen goedkeurt en die het toezicht op de naleving van deze prospectusrichtlijn uitoefent. In Nederland zal de AFM de bevoegde autoriteit in de zin van de prospectusrichtlijn zijn. Hiervoor is geen aanpassing van het Bte 1995 nodig. Uit artikel 3 van de Wte 1995 gelezen in samenhang met de artikelen 40 van de Wte 1995 en artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van het Bte 1995 en het Overdrachtsbesluit Wte 1995 volgt dat de AFM de bevoegde toezichthoudende autoriteit is voor de goedkeuring van het prospectus. Paragraaf 3 geeft voorschriften ten aanzien van de procedure voor goedkeuring van het prospectus, de samenstelling van het prospectus en de in het prospectus op te nemen gegevens. Paragraaf 4 geeft voorschriften ten aanzien van de geldigheid in Nederland van prospectussen die zijn goedgekeurd door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat. Paragraaf 5 geeft voorschiften ten aanzien van de procedure inzake het opstellen van het prospectus en de in het prospectus op te nemen gegevens. Paragraaf 6 behandelt reclame-uitingen, de algemeenverkrijgbaarstelling van het prospectus en de geldigheid daarvan. In paragraaf 7 zijn voorschriften opgenomen over informatieverplichtingen nadat het prospectus is goedgekeurd.

De onderdelen C tot en met I van artikel I regelen de aanpassing van hoofdstukken II en III aan de prospectusrichtlijn. De artikelen II en III regelen de wijziging van het Besluit toezicht beleggingsinstellingen respectievelijk het Besluit financiële bijsluiter. Artikel IV ten slotte regelt de inwerkingtreding.

Over de handhaving van de in dit besluit opgenomen voorschriften en het bepaalde in de prospectusverordening kan het volgende worden opgemerkt. Op de bepalingen inzake de vorm van het prospectus en de gegevens die moeten worden opgenomen in het prospectus (zoals opgenomen in paragraaf 5 van het besluit en de artikelen 3 tot en met 23, 25, 26 met uitzondering van het vijfde lid, en 28 van de prospectusverordening) wordt toegezien doordat op grond van artikel 1e alleen goedkeuring wordt verleend, indien wordt voldaan aan de in dat artikel opgesomde bepalingen. Artikel 26, vijfde lid, van de prospectusverordening is uitgezonderd, aangezien voor de zogeheten definitieve voorwaarden bij het basisprospectus geen goedkeuring vereist is. Ingeval van overtreding van de bepalingen die handelen over het algemeen verkrijgbaar stellen van prospectussen, reclame-uitingen en informatieverplichtingen kan de AFM ingevolge artikel 48c van de Wte 1995 een bestuurlijke boete opleggen. Het betreft de bepalingen van paragrafen 7 en 8 van hoofdstuk IA van het Bte 1995 alsmede de artikelen 26, vijfde lid, 27, 29 tot en met 31 en 34 van de prospectusverordening.

3. Toepassing van de aanbevelingen van «Committee of European Securities Regulators» (CESR)

De prospectusrichtlijn is opgesteld met inachtneming van de zogeheten Europese Lamfalussy-systematiek. Op niveau 3 van de Lamfalussy-systematiek wordt de samenwerking tussen de verschillende nationale effectentoezichthouders en vergelijkingen tussen toezichtpraktijken geregeld, ten einde consistente toepassing van de regelgeving binnen de Europese Unie te bevorderen. Ten behoeve daarvan zijn door het Comité van Europese Effectentoezichthouders (CESR)3 zogeheten aanbevelingen met betrekking tot de toepassing van de prospectusverordening vastgesteld en gepubliceerd op de website4. Deze aanbevelingen hebben niet tot doel aan uitgevende instellingen en aan aanbieders van effecten verplichtingen op te leggen en hebben niet de status van algemeen verbindende voorschriften. Aanbevelingen hebben namelijk naar hun aard geen bindend karakter (zie artikel 249, laatste volzin, van het EG-Verdrag). Bovendien geldt specifiek voor de onderhavige aanbevelingen dat ze slechts werking hebben tussen de toezichthouders onderling (interne werking). Ook CESR is van mening dat de aanbevelingen niet tot doel hebben aan uitgevende instellingen en aan aanbieders van effecten verplichtingen op te leggen, zo blijkt uit aanbeveling nummer 5 van de CESR-aanbevelingen. Wel kan de AFM, die deel uitmaakt van CESR, ten behoeve van het gebruik van zijn wettelijke bevoegdheden beleidsregels vaststellen in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De CESR-aanbevelingen, of elementen daaruit, kunnen daarvoor een belangrijke bron vormen, naast bijvoorbeeld Nederlandse jurisprudentie. Uiteraard dient het vaststellen van beleidsregels met inachtneming van de wet, dit besluit en de prospectusverordening te geschieden. Bij de door de AFM te maken afweging om aanbevelingen om te zetten in beleidsregels zal een rol kunnen spelen op welke wijze andere bevoegde toezichthouders in de lidstaten met de aanbevelingen omgaan.

4. Administratieve lasten

De implementatie van de prospectusrichtlijn in het Bte 1995 heeft enkele gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Enerzijds is er een verzwaring van de administratieve lasten doordat de regels voor het prospectus voor buitenbeurs instellingen, op grond van de prospectusverordening en het Bte 1995, vergelijkbaar zullen worden met die voor beursinstellingen. Dat leidt tot een verzwaring van de lasten voor deze instellingen met € 4,4 mln. De nieuwe lasten voor deze instellingen, becijferd op basis van de kosten voor het maken van een prospectus voor beursgenoteerde bedrijven in de nulmeting van het Fondsenreglement van Euronext Amsterdam N.V., bedragen in totaal € 16,8 mln. (uitgaande van 15 aandelenemissies à € 750.000 en 75 obligatie-emissies à € 75.000). Dat was € 12,4 mln. in de nulmeting voor buitenbeursinstellingen (60 afkomstig van grote bedrijven à € 184.000 en 30 van kleine bedrijven à € 45.600).

Anderzijds is er een lastenverlichting. Deze vloeit in de eerste plaats voort uit de implementatie van artikel 11 van de prospectusrichtlijn waarin expliciet geregeld wordt dat bij het maken van een prospectus voor bepaalde informatie verwezen kan worden naar reeds gepubliceerde informatie (artikel 1m). Het gaat om verwijzing naar één of meer eerder of gelijktijdig gepubliceerde documenten die overeenkomstig artikel 10 van de prospectusrichtlijn (artikel 6a van het Bte 1995) zijn gedeponeerd. Een uitgevende instelling die veelvuldig effecten aanbiedt kan eenmalig haar prospectus bij de AFM deponeren en kan vervolgens door middel van verwijzing een groot deel van zijn prospectussen bij vervolgemissies opstellen. Aangenomen is dat dit een besparing oplevert op de kosten voor het opstellen van een prospectus voor een vervolgemissie met circa 20%. Deze besparing geldt dus zowel voor beursgenoteerde als voor buitenbeursinstellingen. In totaal levert dat een besparing van € 6,3 mln. (20% van € 750.000 × 28 aandelenemissies + 20% van € 75.000 × 137 obligatie-emissies).

In de tweede plaats is er een verlichting van administratieve lasten doordat aanbieders op grond van artikel 14 van de prospectusrichtlijn voortaan aan hun verplichting tot publicatie kunnen voldoen door plaatsing van hun goedgekeurde prospectus op hun website (artikel 1q van het Bte 1995). De huidige regelgeving vereist een mededeling in de AEX prijscourant (20, derde lid, Fondsenreglement). Dit levert een besparing op van circa € 2.1 mln. (2100 publicaties à € 1000).

In de derde plaats is er een verlichting van de administratieve lasten door invoering van het zogenaamde basisprospectus op grond van artikel 5 lid 4 van de prospectusrichtlijn (artikel 1l van het Bte 1995). Uitgevende instellingen die doorlopend dan wel periodiek effecten uitgeven hoeven niet voor elke uitgifte een geheel nieuw prospectus op te stellen maar kunnen volstaan met een document ter aanvulling van het prospectus (artikel 3b, eerste lid, van de wet ). Op basis van de hierboven beschreven nulmeting van het Fondsenreglement van Euronext Amsterdam N.V. wordt er van uit gegaan dat circa 65 obligatie-emissies a € 75.000 hier gebruik van zullen maken. Dit levert een lastenverlichting op van circa € 4.9 mln.

5. Ingewonnen adviezen

Over het ontwerpbesluit is advies ingewonnen bij de AFM en Euronext Amsterdam N.V. Voorts is het ontwerpbesluit elektronisch en via de website van Financiën aangeboden aan marktpartijen. Er is een achttal reacties op de consultatie binnengekomen. De reacties zijn voorzover mogelijk en waar nodig verwerkt in het besluit. Bovendien is het ontwerp ter toetsing voorgelegd aan de Adviescommissie toetsing administratieve lasten (Actal). Actal heeft positief geadviseerd.

II. ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel A

Artikel 1

De aangepaste definitie van uitgevende instelling in artikel 1, onderdeel b, geldt ter implementatie van artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de prospectusrichtlijn.

Artikel 1, onderdeel c, vervalt.

In artikel 1, onderdeel l, is de definitie van gereglementeerde markt overgenomen uit artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van de prospectusrichtlijn. Daarbij dient te worden opgemerkt dat met het bij de Europese Commissie als «gereglementeerde markt» aangemelde segment «binnenlandse markt voor niet genoteerde effecten» wordt gedoeld op de zogeheten «incourante markt», een segment dat door Euronext Amsterdam N.V. wordt gehouden. Het eveneens door Euronext Amsterdam N.V. gehouden segment «traded but not listed» valt hier niet onder.

De richtlijn beleggingdiensten is omschreven in artikel 1, onderdeel j, van de wet en behoeft daarom in dit besluit geen nadere definiëring.

Onderdeel B

Artikel 1a

In de toelichting op het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wte 1995 in verband met de prospectusrichtlijn is opgemerkt dat het begrip «aanbieden van effecten», bedoeld in artikel 3 van de Wte 1995, zowel het aanbieden van effecten aan het publiek omvat als toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt. In beginsel dient voorafgaand aan iedere aanbieding van effecten aan het publiek en voorafgaand aan iedere toelating van effecten tot de handel een prospectus algemeen verkrijgbaar te zijn.

Het onderscheid tussen aanbieden van effecten aan het publiek en toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt volgt uit dit artikel. In het eerste lid, onderdeel a, van dit artikel is een begripsomschrijving van het begrip «aanbieden van effecten aan het publiek» opgenomen. Deze definitie is gedeeltelijk gebaseerd op de definitie in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van de prospectusrichtlijn. Het moet gaan om het aan één of meerdere personen doen van een voldoende bepaald aanbod tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten. Met aanbod wordt een aanbod bedoeld in de zin van artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Wanneer zich in de praktijk de situatie voordoet dat sprake is van een tot meer dan één persoon gericht voldoende bepaald aanbod tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten is steeds sprake van een aanbieding van effecten aan het publiek. Daarvan is ook sprake indien de (aan het publiek) aangeboden effecten (naar verwachting) op termijn tevens tot de handel op een gereglementeerde markt zullen worden toegelaten of indien de (aan het publiek) aangeboden effecten van een categorie zijn die reeds tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten.

Er zal sprake zijn van de toepassing van de voorschriften omtrent toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt indien niet tegelijkertijd een tot meer dan één persoon gericht voldoende bepaald aanbod tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten wordt gedaan. Deze situatie, technisch gezien het in de handel van een gereglementeerde markt laten opnemen van effecten als activiteit zonder dat daarbij een tot meer dan één persoon gericht voldoende bepaald aanbod tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten wordt gedaan, kan zich onder omstandigheden voordoen.

Het toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt leidt in beginsel, zoals hierboven reeds is opgemerkt, tot de verplichting een prospectus op te stellen. Indien daaraan voorafgaand een aanbieding van effecten aan het publiek heeft plaatsgevonden zal voor de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt in beginsel hetzelfde algemeen verkrijgbaar gestelde (goedgekeurde) prospectus kunnen worden gebruikt. De verplichting om een prospectus op te stellen bij een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt ontstaat op het moment dat degene die om toelating van de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt verzoekt, met de houder van de gereglementeerde markt is overeengekomen dat de effecten tot de handel zullen worden toegelaten, doch uiterlijk wanneer de effecten daadwerkelijk tot de handel worden toegelaten.

Het hierboven beschreven onderscheid tussen aanbieden van effecten aan het publiek en toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt werkt door in de overige artikelen van dit besluit en de Vrijstellingsregeling Wte 1995 (hierna Vr. Wte 1995). Zo zal bij een aanbieding van effecten aan het publiek waarvoor een prospectus is opgesteld en welke effecten vervolgens (of zelfs gelijktijdig) tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten, het goedgekeurde prospectus dat is opgesteld in verband met de aanbieding van effecten aan het publiek tevens kunnen worden gebruikt om tot de handel op een gereglementeerde markt te worden toegelaten. Een goedgekeurd prospectus is immers in beginsel, zo blijkt uit artikel 1r van dit besluit, gedurende twaalf maanden na de verkrijgbaarstelling ervan geldig voor aanbiedingen van effecten aan het publiek en voor toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt. Indien na een aanbieding van effecten aan het publiek deze effecten tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten kan dus aan de prospectusplicht, die in beginsel bij iedere toelating tot de handel op een gereglementeerde markt ontstaat, worden voldaan met het goedgekeurde prospectus dat in het kader van de aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek is opgesteld (indien uiteraard ook overigens wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1r).

Het onderscheid tussen aanbieden van effecten aan het publiek en toelaten van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt werkt ook door bij vervolgemissies van effecten. Indien sprake is van een vervolgemissie die zodanig is vormgegeven dat aan één of meerdere personen een voldoende bepaald aanbod wordt gedaan tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen of anderszins verkrijgen van effecten, hetgeen doorgaans het geval zal zijn, is sprake van een aanbieding van effecten aan het publiek, ook indien de vervolgemissie ziet op aandelen van een categorie die reeds tot de handel is toegelaten. Een dergelijke vervolgemissie zal dus in beginsel gepaard dienen te gaan met het algemeen verkrijgbaar stellen van een goedgekeurd prospectus, tenzij van een vrijstelling gebruik wordt gemaakt voor het opstellen van een prospectus bij een aanbieding van effecten aan het publiek die is opgenomen in de Vr. Wte 1995. Vervolgens ontstaat een prospectusplicht in verband met de toelating van de desbetreffende effecten tot de gereglementeerde markt. Ook in dat geval is het echter mogelijk dat geen prospectus behoeft te worden opgesteld, namelijk indien gebruik kan worden gemaakt van een in de Vr. Wte 1995 opgenomen vrijstelling voor het opstellen van een prospectus in verband met een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt. In de Vr. Wte 1995, en de toelichting daarop, wordt nader aandacht besteed aan deze vrijstellingen, waarbij ook aandacht zal worden besteed aan zogenoemde herplaatsingen van effecten van een categorie die tot de handel op een gereglementeerde markt is toegelaten.

Opgemerkt dient te worden dat in dit ontwerpbesluit en in de Wte 1995, in navolging van de bewoordingen in de prospectusrichtlijn, gesproken wordt over «toelaten tot de handel» op een gereglementeerde markt en niet over toelaten tot de «(officiële) notering». Van toelaten tot de handel zal doorgaans sneller sprake zijn dan van toelaten tot de notering: ook indien geen sprake is van het aangaan van een noteringsovereenkomst, maar wel met de houder van een gereglementeerde markt overeen is gekomen dat effecten tot de handel zullen worden toegelaten, zal de verplichting om een prospectus op te stellen toepassing vinden. Er is in dat geval immers sprake is van een toelating van effecten tot de handel. Bedacht dient daarbij wel te worden dat die prospectusplicht alleen van toepassing is, indien het de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt betreft. Zoals hierboven in de toelichting bij dit ontwerpbesluit is opgemerkt wordt (bijvoorbeeld) het segment «traded but not listed», gehouden door Euronext Amsterdam N.V., niet gezien als een gereglementeerde markt.

Enige aandacht verdient ten slotte het verschil tussen het plaatsen en overnemen van effecten door een effecteninstelling (als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de wet) met betrekking tot de vraag of sprake is van een aanbieding van effecten aan het publiek door de uitgevende instelling. De plaatsing van effecten (de activiteit waarin de eigendom van de effecten gedurende de aanbieding van de effecten bij de uitgevende instelling blijft) door effecteninstellingen wordt gezien als een aanbieding van effecten aan het publiek door de uitgevende instelling. Dit is anders indien de effecteninstelling de aanbieding van effecten overneemt (de activiteit waarbij het juridisch eigendom en economische risico van de effecten, gedurende het aanbiedingsproces, van de uitgevende instelling overgaan op de begeleidende effecteninstellingen). Een dergelijke overname wordt gezien als een afzonderlijke (nieuwe) aanbieding van effecten aan het publiek door de effecteninstelling.

In artikel 1a, onderdeel b, is de definitie van aanbieder opgenomen. Deze definitie sluit aan bij de definitie van aanbieder in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de prospectusrichtlijn.

In artikel 1a, onderdeel c, is een definitie van «aanbiedingsprogramma» opgenomen, hetgeen strekt tot implementatie van artikel 2, eerste lid, onderdeel k, van de prospectusrichtlijn. Een aanbiedingsprogramma is een programma dat de mogelijkheid opent voor het gedurende een gespecificeerde aanbiedingsperiode doorlopend of periodiek aanbieden van effecten zonder aandelenkarakter, van eenzelfde categorie of klasse. Hiermee wordt bedoeld dat een dergelijk programma niet alleen betrekking heeft op identieke effecten, maar ook op effecten die doorgaans tot één categorie behoren. Deze effecten kunnen uiteenlopende vormen aannemen, zoals obligaties en warrants, en kunnen qua karakter verschillen, met name wat betreft rangorde, type van onderliggende waarden of de basis ter bepaling van het bedrag van terugbetaling of couponbetaling.

In artikel 1a, onderdeel d, wordt het begrip «effect» gedefinieerd. Het begrip «effect» wordt in het besluit gedefinieerd aangezien ervoor gekozen is om de wet slechts summierlijk aan te passen. In de Wft zal het begrip «effect» op wetsniveau terugkomen. Er blijft een restcategorie bestaan van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn en daarmee dus ook niet onder hoofdstuk IA van dit besluit vallen. Voor die restcategorie blijft hoofdstuk II van het besluit gelden. De reikwijdte van het begrip «effect» in hoofdstuk IA van dit besluit wijkt af van de definitie van het begrip «effecten» in artikel 1, onderdeel a, van de Wte 1995. Het begrip «effect» in hoofdstuk IA is beperkter dan de definitie in de Wte 1995. Achtergrond hiervan is de noodzaak om aan te sluiten bij het begrip «effecten» zoals omschreven in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de prospectusrichtlijn.

Tot de effecten, bedoeld in artikel 1a, onderdeel e, worden onder meer gerekend verhandelbare aandelen en daarmee gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen of rechten, zoals verhandelbare certificaten van aandelen, verhandelbare rechten van deelneming in een zogenoemde «closed-end» beleggingsinstelling en verhandelbare rechten in een personenvennootschap. Ook vallen onder dit begrip verhandelbare obligaties. Voorts worden tot de categorie «effecten» gerekend de door een rechtspersoon, vennootschap of instelling uitgegeven verhandelbare waardebewijzen of rechten waarmee door omruiling of uitoefening van de daaraan verbonden rechten andere effecten kunnen worden verworven. Gedacht kan daarbij worden aan converteerbare obligaties en de zogeheten warrants (door een uitgevende instelling uitgegeven waardebewijzen die het recht geven om tegen vooraf bepaalde voorwaarden andere effecten te verkrijgen of die worden afgewikkeld in contanten). De in artikel 1, onderdeel a, onder 2°, van de Wte 1995 genoemde opties en futures zijn uitdrukkelijk geen effecten als bedoeld in hoofdstuk IA. Dit kan onder meer worden afgeleid uit de definitie van effecten in de prospectusrichtlijn in combinatie met de definitie van financiële instrumenten in de richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (hierna: MIFID). Onder effecten in de prospectusrichtlijn worden enkel waardebewijzen begrepen die zijn uitgegeven door – kort gezegd – een uitgevende instelling en die geen financiële instrumenten in de vorm van overeenkomsten zijn.

Uit de definitie van het begrip «effect» in hoofdstuk IA volgt dat het element «verhandelbaar» een belangrijke rol speelt. Een voorwaarde voor de verhandelbaarheid van een waardebewijs of recht (aandeel, obligatie, certificaat van aandeel of obligatie, recht van deelgenootschap of ander waardebewijs) is de mogelijkheid van overdraagbaarheid van het waardebewijs of recht aan derden. Daarnaast is van verhandelbaarheid sprake indien een categorie van waardebewijzen of rechten «gewoonlijk» wordt verhandeld op de kapitaalmarkt (vergelijk de overwegingen bij de richtlijn beleggingsdiensten). De opvolger van de richtlijn beleggingsdiensten, de MIFID spreekt in dit kader over verhandelbare waardepapieren (artikel 4, eerste lid, onder 18 van de MIFID). Hieruit kan worden afgeleid dat voor verhandelbaarheid niet doorslaggevend is dat in een concreet geval een markt aanwezig is voor bepaalde waardebewijzen of rechten, maar dat de desbetreffende waardebewijzen of rechten, gelet op hun eigenschappen kunnen worden verhandeld. Een eigenschap van een waardebewijs of effect waarvan een indicatie uitgaat dat het waardebewijs of recht verhandelbaar is, is de mate van standaardisatie. Naarmate die groter is, zal de mate van verhandelbaarheid doorgaans toenemen. Omdat bijvoorbeeld aandelen in een vennootschap, ook indien deze onderworpen zijn aan een blokkeringregeling, overdraagbaar zijn en een bepaalde mate van standaardisatie kennen ligt het op voorhand in de rede om aan te nemen dat dergelijke aandelen tevens verhandelbaar zijn. Voor de toepassing van hoofdstuk IA van dit besluit dienen in ieder geval verhandelbare certificaten van aandelen en verhandelbare rechten van deelgenootschap in een closed-end belegginginstelling en in een personenvennootschap te worden beschouwd als «met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen of rechten».

In artikel 1a, onderdelen e en f, wordt een onderscheid gemaakt tussen effecten met en effecten zonder aandelenkarakter. Dit onderscheid is in belangrijke mate bepalend voor de vraag welke toezichthouder bevoegd is om het prospectus goed te keuren (vergelijk de artikelen 1b en 1c). Een beschrijving van welke effecten als effecten met een aandelenkarakter dienen te worden beschouwd is opgenomen in artikel 1a, onderdeel e. Daarbij dient ten eerste te worden gedacht aan de verhandelbare aandelen, bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, of, indien het rechtspersonen betreft die zijn opgericht naar het recht van een andere staat, met aandelen gelijk te stellen verhandelbare gedeelten waarin het maatschappelijk kapitaal van dergelijke rechtspersonen is verdeeld. Andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen en rechten zijn bijvoorbeeld verhandelbare certificaten van aandelen, verhandelbare rechten in een personenvennootschap en verhandelbare rechten van deelneming in beleggingsinstellingen.

In artikel 1a, onderdeel e, onder 2°, is beschreven dat onder effecten met aandelenkarakter tevens dienen te worden verstaan alle andere door een rechtspersoon, vennootschap of instelling, uitgegeven verhandelbare waardebewijzen waarmee door conversie of omruiling of uitoefening van de daaraan verbonden rechten, andere effecten met een aandelenkarakter (zoals hierboven onder 1° omschreven) kunnen worden verworven. Daarbij geldt als voorwaarde dat de uitgevende instelling van dergelijke converteerbare of om te ruilen waardebewijzen, de uitgevende instelling is die ook de onderliggende, te verwerven effecten met een aandelenkarakter heeft uitgegeven of een in een groep met die instelling verbonden groepsmaatschappij is.

In artikel 1a, onderdeel f, zijn de effecten zonder aandelenkarakter beschreven. Hierbij is getracht om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de definitie van artikel 2, eerste lid, onder c, van de prospectusrichtlijn. Binnen de algemene categorie is toch een onderscheid gemaakt. Dit onderscheid is in belangrijke mate bepalend voor de vraag welke toezichthouder bevoegd is om het prospectus goed te keuren (vergelijk de artikelen 1b en 1c). Uit de onder ten eerste van dit onderdeel opgenomen omschrijving volgt dat effecten die bij conversie of omruiling of uitoefening van de daaraan verbonden rechten, het recht geven op effecten waarvan de uitgevende instelling niet de uitgevende instelling, of een groepsmaatschappij daarvan, is van de converteerbare of om te ruilen effecten, als effecten zonder aandelenkarakter dienen te beschouwd. Uit de onder ten tweede van dit opgenomen omschrijving volgt dat effecten die bij uitoefening van de aan deze effecten verbonden rechten voorzien in een afwikkeling in geld, eveneens onder de effecten zonder aandelenkarakter vallen. Onder 3° is een restcategorie opgenomen. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan (gewone) obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten.

Het begrip «groep», bedoeld in artikel 1a, onderdelen e en f, wordt geacht aan te sluiten bij het algemene groepsbegrip dat is omschreven in artikel 2:24b BW en dat mede ter implementatie geldt van de zogeheten Zevende richtlijn vennootschapsrecht5. Niet aannemelijk is dat in de prospectusrichtlijn beoogd is van dit algemene begrip af te wijken. Zo is in de prospectusrichtlijn geen verwijzing opgenomen naar het begrip «nauwe banden» uit richtlijn 95/26/EG. Ter verduidelijking is in onderdeel g, een definitie van het groepsbegrip opgenomen waarin wordt verwezen naar artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 1b

In dit artikel is geregeld in welke situaties de AFM bevoegd is tot goedkeuring; in de terminologie van de prospectusrichtlijn de «toezichthouder van de lidstaat van herkomst». Of de AFM bevoegd is, hangt van een aantal omstandigheden af. Een eerste omstandigheid die een belangrijke rol speelt is de vestigingsplaats of woonplaats van de uitgevende instelling. Voor rechtspersonen is dat volgens artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de plaats waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft. Ten aanzien van de statutaire zetel is een drietal varianten mogelijk: de statutaire zetel van de uitgevende instelling is gelegen in Nederland, in een andere lidstaat of buiten Europa. Een tweede omstandigheid die van belang is voor het antwoord op de vraag of de AFM de bevoegde toezichthoudende autoriteit is, is de categorie effecten die wordt aangeboden. De prospectusrichtlijn maakt een onderscheid tussen effecten met en zonder een aandelenkarakter. Binnen de categorie effecten zonder aandelenkarakter wordt weer een onderscheid gemaakt tussen de effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per effect die kleiner is dan € 1.000 en anderzijds de overige effecten zonder aandelenkarakter. Ten slotte kan de plaats waar de aanbieding plaatsvindt van belang zijn, bijvoorbeeld bij aanbiedingen van effecten die zijn uitgegeven door een uitgevende instelling die statutair niet in Europa is gevestigd.

Op grond van artikel 1b, tweede lid, heeft de aanbieder van effecten de keuze om zelf een toezichthouder, in dit geval de AFM, te kiezen voor goedkeuring van het prospectus. In dat geval is de AFM ook verplicht om het verzoek tot goedkeuring van het prospectus in behandeling te nemen.

In artikel 1b, derde lid, is vastgelegd dat voor de bepaling van de grens van € 1.000 voor effecten zonder aandelenkarakter als bedoeld in het eerste lid onder c en d en in het tweede lid, die grens ook geldt indien de nominale waarde van de effecten op het moment van het aanbieden van effecten aan het publiek of het toelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, omgerekend in euro’s, nagenoeg gelijk is aan € 1.000. Bij omrekening van een andere valuta naar euro’s is een afwijking van maximaal vijf procent toegestaan.

Artikel 1c

In artikel 1c is geregeld dat in die omstandigheden waarin de AFM niet bevoegd is tot goedkeuring, de AFM toch deze bevoegdheid kan verkrijgen indien een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat (in terminologie van de prospectusrichtlijn de «toezichthouder van de lidstaat van herkomst») de AFM verzoekt om de behandeling over te nemen. Het spreekt voor zich dat alleen kan worden overgedragen indien de AFM instemt met deze overdracht. De spiegelbeeldige situatie – de AFM verzoekt een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat om het prospectus goed te keuren – is geregeld in artikel 1d.

Artikel 1d

In bepaalde gevallen kan bij de AFM de wens bestaan om, ten aanzien van aanbiedingen van effecten waarvoor de AFM ingevolge artikel 1b bevoegd is om het prospectus goedkeuring te verlenen, een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat te verzoeken om het prospectus goed te keuren. Indien deze instantie daarmee instemt, besluit de toezichthoudende autoriteit de aanvraag niet verder te behandelen en doet zij daarvan mededeling aan de aanvrager. Vanaf het tijdstip van de mededeling is de toezichthoudende autoriteit niet langer bevoegd om het prospectus goed te keuren. Het ligt in de rede dat de AFM met terughoudendheid gebruik maakt van haar bevoegdheid tot overdracht; bovendien zou een overdracht slechts moeten plaatsvinden indien dit met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten en de positie van de beleggers op die markten noodzakelijk is. De prospectusrichtlijn voorziet immers in een bepaalde systematiek voor de aanwijzing van de bevoegde toezichthouder – die in beginsel aansluit bij de statutaire zetel van de uitgevende instelling – waarvoor in de Europese regelgeving gekozen is met het oog op de internationale ontwikkelingen op de financiële markten. Deze bevoegdheidsverdeling sluit aan bij de systematiek die is gekozen in andere (toekomstige) effectenrechtelijke Europese richtlijnen, waaronder de transparantierichtlijn6en de overnamerichtlijn.7 In verband met deze nieuwe bevoegdheidsverdeling wordt van de toezichthoudende autoriteiten verwacht dat zij bij de uitoefening van hun taken samenwerken (zo wordt ook in de overwegingen bij de prospectusrichtlijn opgemerkt). Een overdracht van de bevoegdheid tot goedkeuring van het prospectus ligt om deze redenen niet voor de hand bij toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt of bij aanbiedingen van effecten aan het publiek waarvan kenbaar is dat voor deze effecten op een later moment toelating tot de handel op een gereglementeerde markt zal worden aangevraagd. Op afzienbare termijn zal de AFM immers toezicht gaan houden op de naleving van de bepalingen van de transparantierichtlijn, door uitgevende instellingen die statutair in Nederland zijn gevestigd, en in de transparantierichtlijn ontbreekt de mogelijkheid van overdracht van toezicht.

Bij aanbiedingen van effecten aan het publiek die naar verwachting niet (op enig later moment) tot de handel op een gereglementeerde markt zullen worden toegelaten zal sneller sprake kunnen zijn van een overdracht van de bevoegdheid tot goedkeuring. Ook in dat geval ligt overdracht echter pas voor de hand indien er sprake is van overwegende redenen om tot overdracht te besluiten. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien een aanbieding van effecten aan het publiek plaatsvindt door een uitgevende instelling die weliswaar statutair in Nederland is gevestigd, maar die geen enkele economische activiteit in Nederland verricht, doch al zijn activiteiten in één ander land, te weten de lidstaat waaraan om overdracht verzocht is. Bovendien zou die uitgevende instelling dan voornemens moeten zijn een aanbieding van effecten aan het publiek te doen die slechts is gericht tot personen die in dat land woonachtig of gevestigd zijn (waarbij geen beleggers uit andere lidstaten actief worden benaderd).

De AFM draagt haar bevoegdheid tot goedkeuring niet over dan nadat de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat heeft ingestemd met de overdracht. Dit is om te voorkomen dat er geen enkele toezichthoudende instantie is. Indien een prospectus uit meerdere delen bestaat dan wordt de bevoegdheid tot goedkeuring van alle delen gezamenlijk overgedragen. De bevoegde toezichthoudende instantie van een andere lidstaat wordt door de overdracht ook de bevoegde instantie voor de goedkeuring van het aanvullende document als bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van de wet . De spiegelbeeldige situatie – een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verzoekt de AFM het prospectus goed te keuren – is geregeld in artikel 1c.

Mocht de AFM tot overdracht besluiten dan vloeit de termijn die de AFM heeft voor dit besluit voort uit artikel 3a van de wet. Indien de AFM een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verzoekt tot goedkeuring van het prospectus, zo is in het tweede lid bepaald, dan wordt dit onverwijld, doch uiterlijk binnen drie werkdagen nadat het besluit is genomen, aan de aanvrager en aan de Minister van Financiën van het prospectus bekend gemaakt. De aanvrager heeft er immers belang bij om zo snel mogelijk zekerheid te hebben over de vraag welke toezichthouder de bevoegde instantie is voor de goedkeuring van het prospectus en op welk moment de termijnen voor de goedkeuring beginnen te lopen. De Minister van Financiën wordt eveneens geïnformeerd om hem inzicht te geven onder welke omstandigheden en hoe vaak de AFM gebruikt maakt van de bevoegdheid zoals neergelegd in dit artikel. Het gehele proces, dus zowel het besluit als de bekendmaking, dient binnen de in artikel 3a van de wet genoemde termijn – te weten binnen tien werkdagen – te zijn afgerond.

In het derde lid is geregeld dat de AFM de op de aanvraag betrekking hebbende documenten onverwijld aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat toestuurt indien deze instantie heeft ingestemd met het nemen van een besluit omtrent goedkeuring van het prospectus.

Artikel 1e

Artikel 1e, eerste lid, bepaalt waaraan de AFM (indien zij op grond van artikel 1b of 1c, bevoegd is tot goedkeuring), het prospectus toetst. Indien wordt voldaan aan de artikelen 1i tot en met 1o en de artikelen 3 tot en met 23, 25, 26 met uitzondering van het vijfde lid en artikel 28 van de prospectusverordening verleent de AFM goedkeuring. Het vijfde lid van artikel 26 van de prospectusverordening, dat handelt over definitieve voorwaarden bij een basisprospectus, is niet van toepassing, aangezien definitieve voorwaarden niet zelfstandig behoeven te worden goedgekeurd. Als een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat bevoegd is omtrent goedkeuring te beslissen, is uiteraard de in de desbetreffende lidstaat geldende regelgeving van toepassing op de goedkeuring en niet de Wte 1995 of het Bte 1995.

Artikel 1e, tweede lid, bepaalt dat de AFM, indien zij daartoe bevoegd is goedkeuring kan verlenen aan een prospectus van een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is. Een vereiste is dat voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Ten eerste moet het prospectus zijn opgesteld in overeenstemming met de wetgeving van het land waar de uitgevende instelling haar zetel heeft. Ten tweede moet het prospectus zijn opgesteld conform door internationale organisaties van effectentoezichthouders opgestelde internationale standaarden, met inbegrip van de standaarden voor de informatievoorziening die door de International Organization of Securities Commissions («IOSCO») worden bepaald. Ten slotte moeten de informatievereisten omtrent het bedrijf van de uitgevende instelling gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van de prospectusrichtlijn en daarmee van dit besluit. Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan, kan de AFM het desbetreffende prospectus goedkeuren. Hoewel in beginsel per geval wordt bekeken of een prospectus gelijkwaardig is aan een EU-prospectus, kan de AFM beleidsregels stellen ten aanzien van landen die een prospectus opstellen dat gelijkwaardig is aan een EU-prospectus.

Artikel 1f

Dit artikel heeft betrekking op het geval waarin een uitgevende instelling met een door de AFM goedgekeurd prospectus vervolgens in een andere lidstaat dan Nederland effecten aan het publiek wenst aan te bieden of tot de handel toe te laten. Goedkeuring van het prospectus door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat is dan niet vereist. In plaats daarvan verstrekt de AFM, op aanvraag van de uitgevende instelling of van de met het opstellen van het prospectus belaste persoon aan de toezichthoudende instantie van iedere andere lidstaat waar de desbetreffende effecten aan het publiek worden aangeboden of waar toelating van die effecten tot de handel op een gereglementeerde markt wordt aangevraagd, aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat een verklaring dat het prospectus in overeenstemming met de prospectusrichtlijn is opgesteld, alsmede een kopie van het reeds goedgekeurde prospectus.

In het tweede lid is bepaald dat de AFM binnen drie werkdagen nadat zij van de uitgevende instelling een verzoek heeft ontvangen de verklaring als bedoeld in het eerste lid en een kopie van het prospectus verstrekt aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat. Is dit verzoek al gedaan voordat de AFM de goedkeuring heeft verleend, dan wordt de verklaring binnen een werkdag na de goedkeuring aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat verstrekt.

Het derde lid bepaalt dat indien de AFM toestaat dat de uitgevende instelling bepaalde informatie die ingevolge dit besluit is voorgeschreven niet opneemt in het prospectus, dit onder vermelding van redenen in de verklaring moet worden vermeld. Het gaat hierbij onder andere om informatie die in strijd zou zijn met het algemeen belang, de onderneming ernstig zou schaden of niet zou aansluiten bij de activiteiten of rechtsvorm van de uitgevende instelling. Verwezen wordt naar artikel 1p van dit besluit en de toelichting daarop.

Artikel 1g

Onderhavig artikel heeft betrekking op het geval waarin een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat ten behoeve van een prospectus van een uitgevende instelling goedkeuring heeft verleend en de uitgevende instelling in Nederland de desbetreffende effecten aan het publiek wenst te gaan aanbieden of tot de handel op een gereglementeerde markt wenst toe te laten. Goedkeuring van het prospectus door de AFM is dan niet nodig. In plaats daarvan verstrekt de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat aan de AFM een verklaring dat het prospectus in overeenstemming met de prospectusrichtlijn is opgesteld kennisgeving van de goedkeuring en een afschrift van het reeds goedgekeurde prospectus.

Het goedgekeurde prospectus wordt aan het publiek algemeen verkrijgbaar gesteld op de wijze als bedoeld in artikel 1q.

Het tweede lid bepaalt dat indien de goedkeurende toezichthoudende instantie van een andere lidstaat heeft toegestaan dat de uitgevende instelling bepaalde informatie die ingevolge de prospectusrichtlijn is voorgeschreven niet heeft opgenomen in het prospectus, dit onder vermelding van redenen in de verklaring moet worden vermeld.

Artikel 1h

Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van de artikelen 1i tot en met 1q. De artikelen 1i tot en met 1q zijn niet van toepassing op artikel 1o, aangezien in dat artikel zelfstandig wordt geregeld wanneer de AFM dan wel een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat bevoegd is. Uit artikel 1h van het Bte 1995 volgt dat de voorschriften die zien op de samenstelling en de inhoud van het prospectus, de samenvatting, de verwijzingsregels, de taalregeling, de geldigheid van het prospectus, de publicatie van het prospectus, de reclame-uitingen en de informatieverplichtingen van toepassing zijn op aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van tot de handel op een gereglementeerde markt waarbij de AFM bevoegd is het prospectus goed te keuren op grond van artikel 1b of 1c. In de situatie waarin de AFM deze bevoegdheid heeft, zijn daarmee tevens de Nederlandse (inhoudelijke) voorschriften voor het prospectus, de aanbieding van effecten aan het publiek of de toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt en het aanbiedingsproces van toepassing.

Artikel 1i

In het eerste lid, waarin artikel 5, eerste lid, van de prospectusrichtlijn, wordt geïmplementeerd, is de belangrijkste norm voor de inhoud van het prospectus beschreven. Het uitgangspunt van de prospectusrichtlijn is dat de verstrekking van informatie over effecten en de uitgevende instellingen ervan beleggers in staat stelt de risico’s van de belegging te beoordelen en met volledige kennis van zaken beleggingsbeslissingen te nemen. Daarom dient het prospectus in beginsel alle gegevens te bevatten om de beleggers in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over de uitgevende instelling en over de rechten welke aan deze effecten verbonden zijn. Daaronder valt tevens informatie over de eventuele natuurlijke persoon of rechtspersoon die garant staat voor de uitgevende instelling. In elk geval dient in het prospectus te worden opgenomen de zogeheten minimuminformatie die ingevolge de artikelen 3 tot en met 23 van de prospectusverordening is voorgeschreven.

De hoofdlijnen van de in de prospectus op te nemen gegevens zijn de volgende. De artikelen 4 tot en met 20 van de prospectusverordening bevatten voor verschillende categorieën van effecten bouwstenen en schema’s met betrekking tot de informatie die minste dient te worden opgenomen in het prospectus. Artikel 21 van de prospectusverordening en de bijbehorende bijlage XVIII schrijven voor de meest gangbare typen van effecten (o.a. aandelen en obligaties) verplichte combinaties van bouwstenen en schema’s voor. Indien een effect niet is opgenomen in bijlage XVIII kunnen andere combinaties worden gehanteerd. Daarbij geldt een beperking ingeval een dergelijk effect «vergelijkbaar» is met een type effect dat wel in de bijlage is genoemd. Alsdan dienen de voor bedoeld type effect geldende schema’s of daarin opgenomen relevante rubrieken op grond van artikel 23, tweede lid, van de prospectusverordening te worden gevolgd. Voor een «nieuw type» effect dat niet vergelijkbaar is met bestaande typen effecten is artikel 23, derde lid, van de prospectusverordening van belang. Ten aanzien van de minimuminformatie die in een zogeheten basisprospectus als bedoeld in artikel 1l moet worden opgenomen bevat artikel 22, eerste tot en met derde lid, van de prospectusverordening voorschriften. Zoals het woord minimuminformatie al aangeeft, bestaat er voor de AFM de mogelijkheid om in individuele gevallen aanvullende informatie te verlangen. Dit volgt uit artikel 3, derde alinea, en in geval van een basisprospectus artikel 22, eerste lid, derde alinea, van de prospectusverordening. De AFM dient daarbij de procedure van artikel 3a, derde lid, van de wet in acht te nemen. Daaruit volgt dat de aanvullende informatie nodig moet zijn in het licht van het in het eerste lid van artikel 1j van het Bte 1995 genoemde belang. Tegenover de bevoegdheid van de AFM om aanvullende informatie te verlangen, staat de mogelijkheid om informatie als bedoeld in artikel 4 tot en met 20 van de prospectusverordening of gelijkwaardige informatie weg te laten ingeval deze voor de aanbieding van effecten waarop het prospectus betrekking heeft niet relevant is. Dit volgt uit artikel 23, vierde lid, van de prospectusverordening dat aansluit bij het vierde lid van artikel 1m van het Bte 1995. Ten aanzien van de toetsing van het prospectus en de eventuele documenten ter aanvulling daarvan, houdt de door de AFM uit te voeren toets op volledigheid in de vraag of het prospectus voldoet aan de voorschriften ten aanzien van de samenstelling en vorm van het prospectus, zoals deze zijn opgenomen in de artikelen 1d tot en met 1o en de hoofdstukken II tot en met IV van de prospectusverordening. Voorts kan de toets van de AFM op volledigheid leiden tot het oordeel dat in het prospectus met in achtneming van artikel 3a, derde lid, van de wet aanvullende informatie dient te worden opgenomen, omdat het prospectus niet alle gegevens bevat die voor de beleggers noodzakelijk zijn om een verantwoord oordeel over de aangeboden effecten te vormen.

Het tweede lid regelt dat de gegevens bedoeld in het eerste lid, niet met elkaar in strijd of in tegenspraak zijn met andere bij de toezichthoudende autoriteit aanwezige informatie omtrent de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating tot de handel en worden gepresenteerd in een vorm die voor een redelijk geïnformeerde en zorgvuldig handelende persoon begrijpelijk zijn.

Artikel 1j

In aansluiting op het vorige artikel bevat dit artikel materiële regels voor de samenvatting. De samenvatting dient beknopt te zijn en moet worden opgesteld in bewoordingen die voor een redelijk geïnformeerde en zorgvuldig handelende persoon begrijpelijk zijn en bevat de belangrijkste kenmerken van en risico’s verbonden aan de uitgevende instelling, de eventuele garant, bedoeld in artikel 1i, vierde lid, en de effecten, in de taal waarin het prospectus oorspronkelijk is gesteld. Overweging 21 bij de prospectusrichtlijn vermeldt in dit verband dat een samenvatting normaliter niet meer dan 2500 woorden zou moeten bevatten. Ook is bepaald dat de samenvatting dient te zijn opgesteld in dezelfde taal als het prospectus oorspronkelijke is opgesteld. Is deze taal een andere dan de Nederlandse, dan kan de AFM in gevallen als bedoeld in artikel 1o, tweede lid, verlangen dat de samenvatting in het Nederlands wordt vertaald.

De samenvatting dient ook een waarschuwing te bevatten. Daarin moet onder meer staan dat de samenvatting als een inleiding op het prospectus moet worden gelezen en dat iedere beslissing om in de uitgevende instelling te investeren gebaseerd moet zijn op bestudering van het hele prospectus. Ook dient de waarschuwing, kort gezegd, de mededeling te bevatten dat de samenvatting uitsluitend in samenhang met de andere onderdelen van prospectus tot aansprakelijkheid kan leiden. Het eerste lid geldt ter implementatie van artikel 5, tweede lid, onderdelen a tot en met d, en 6, tweede lid, tweede alinea, van de prospectusrichtlijn. Anders dan in de andere onderdelen van het prospectus, mogen er op grond van artikel 1m van het Bte 1995 geen verwijzingen in de samenvatting worden opgenomen.

Artikel 1k

Dit artikel handelt over de wijze waarop het prospectus moet worden opgesteld. Uit het eerste lid volgt dat naar keuze van de uitgevende instelling of aanvrager van goedkeuring een prospectus kan worden opgesteld in de vorm van een enkelvoudig document of drie afzonderlijke documenten. Het eerste lid van dit artikel dient ter implementatie van artikel 5, derde lid van de prospectusrichtlijn. Een uit één document bestaand prospectus bevat ten minste de gegevens die zijn opgenomen in artikel 1i. Ingevolge bijlage I van de prospectusrichtlijn dient er onder meer informatie te worden opgenomen over de bestuurders en aandeelhouders, de (financiële) resultaten en vooruitzichten en de interne organisatiestructuur van de uitgevende instelling en uiteraard de voorgenomen aanbieding van de effecten zelf. De inhoud van de samenvatting moet voldoen aan artikel 1j. Verder bevat artikel 25, eerste lid, van de prospectusverordening, nog enkele aanvullende eisen voor de vormgeving van het enkelvoudige prospectusdocument.

Een uit drie afzonderlijke documenten bestaand prospectus bevat een registratiedocument, een verrichtingsnota en een samenvatting. Het registratiedocument dient gegevens te bevatten over de uitgevende instelling. Het betreft in elk geval de gegevens die zijn opgenomen in bijlage II van de prospectusrichtlijn. De verrichtingsnota dient gegevens te bevatten over de voorgenomen aanbieding van effecten aan het publiek en of de voorgenomen toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt. De in de verrichtingsnota op te nemen gegevens zijn opgenomen in bijlage III van de prospectusrichtlijn. Aangaande de samenvatting, het derde document, geeft artikel 1j en Bijlage IV van de prospectusrichtlijn voorschriften met betrekking tot de informatie die ten minste in samenvatting dient te worden opgenomen. Verder bevat artikel 25, tweede lid, van de prospectusverordening nog enkele voorschriften voor de vormgeving van het prospectus dat uit drie afzonderlijke documenten bestaat.

Het tweede lid ziet op de situatie dat een uitgevende instelling die eenmaal in het bezit is van een goedgekeurd prospectus dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten vervolgens voor verdere aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt kan volstaan met het opstellen van een verrichtingsnota en een samenvatting. Het registratiedocument blijft geldig en kan zodoende vele malen gebruikt worden mits het naar keuze in overeenstemming met artikel 3b, eerste lid, van de wet of het derde lid wordt geactualiseerd. Volstaan kan dan worden met de aanvraag van goedkeuring van een prospectus, bestaande uit een verrichtingsnota en een samenvatting.

Het derde lid bepaalt dat in bepaalde situaties, indien de uitgevende instelling van plan is om effecten aan te bieden aan het publiek of toe te laten tot de handel op een gereglementeerde markt, de verrichtingsnota gegevens dient te bevatten over de uitgevende instelling die normaal gesproken in het registratiedocument worden vermeld. Dit is alleen noodzakelijk indien er zich sinds de meest recente versie van het registratiedocument veranderingen of ontwikkelingen van betekenis hebben voorgedaan die vermelding behoeven in de verrichtingsnota. De aanbieding van effecten aan het publiek of toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde marktaanvulling dient echter wel plaats te vinden binnen een periode van twaalf maanden omdat anders het registratiedocument niet meer geldig is (vergelijk artikel 1r, vierde lid). De verrichtingsnota en de samenvatting worden tezamen met het in het tweede lid bedoelde registratiedocument als een nieuw prospectus beschouwd nadat het door de AFM is goedgekeurd. Het tweede en derde lid gelden ter implementatie van artikel 12, eerste en tweede lid, van de prospectusrichtlijn. Het derde lid van artikel 12 van de prospectusrichtlijn behoeft geen implementatie aangezien het voor zich spreekt dat indien een aanbieder van effecten aan het publiek of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt slechts een niet goedgekeurd registratiedocument bij de AFM heeft gedeponeerd, alle documenten met inbegrip van de geactualiseerde informatie alsnog door de AFM moeten worden goedgekeurd.

Artikel 1l

Dit artikel regelt dat voor aanbiedingen aan het publiek en toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt van een tweetal categorieën van effecten volstaan kan worden met een zogeheten basisprospectus dat alle in de artikelen 1j, 1k, en artikel 3b, eerste lid, van de wet omschreven relevante informatie bevat betreffende de uitgevende instelling, en de effecten die aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten.

De categorieën van effecten betreffen ten eerste, onder a, effecten zonder aandelenkarakter die zijn aangeboden of uitgegeven in het kader van een aanbiedingsprogramma en effecten zonder aandelenkarakter die doorlopend of periodiek door kredietinstellingen worden aangeboden of uitgegeven. Voor de tweede categorie, onder b, gelden wel de twee criteria die worden genoemd onder 1° en 2° van het eerste lid van dit artikel.

Ook een basisprospectus behoeft de goedkeuring van de AFM. Uit overweging 24 bij de prospectusrichtlijn valt af te leiden dat voor aanbiedingen van deze categorieën van effecten in het bijzonder flexibiliteit met betrekking tot het verstrekken van informatie over de voorgenomen aanbieding of toelating gewenst is. De behoefte aan flexibiliteit wordt geacht verband te houden met de aard van de aanbiedingen en toelatingen van beide categorieën van effecten, daar dergelijke aanbiedingen of toelatingen over het algemeen een langere looptijd, dan wel een afwijkende periodiciteit kennen. De mogelijkheid tot het opstellen van een basisprospectus is bedoeld om hieraan tegemoet te komen. De flexibiliteit bestaat eruit dat ingeval van een basisprospectus de vrijheid bestaat ervoor te kiezen bepaalde openbaar te maken informatie niet in het goed te keuren basisprospectus op te nemen, maar in de zogeheten definitieve voorwaarden.

Een definitieve voorwaarde kan slechts een voorwaarde betreffen die in een eerder stadium (namelijk in het basisprospectus) al een voorlopig karakter kende. Het is niet mogelijk om voorwaarden op te nemen die in het geheel niet zijn beschreven in het basisprospectus. Dergelijke voorwaarden kunnen immers niet van voorlopig in definitief worden omgezet. De definitieve voorwaarden kunnen in een afzonderlijk document worden vervat en op een moment dat gelegen is na goedkeuring van het basisprospectus, bijvoorbeeld kort voorafgaand aan het begin van een aanbieding van effecten aan het publiek algemeen verkrijgbaar worden gesteld en bij de AFM worden gedeponeerd. Deponeren van informatie bij de AFM omvat geen inhoudelijke beoordeling van die informatie door de AFM. In de definitieve voorwaarden kan informatie worden opgenomen die (i) op het tijdstip waarop het basisprospectus voor goedkeuring voorligt aan de AFM nog niet bekend is en (ii) alleen kan worden ingevuld op het tijdstip van uitgifte. Dit volgt uit artikel 22, tweede lid, van de prospectusverordening. Uit artikel 22, vierde lid, van de prospectusverordening volgt dat de definitieve voorwaarden alleen informatie kunnen bevatten die vermeld is in een van de rubrieken die behoren bij de schema’s voor het opstellen van de verrichtingsnota. Op grond van artikel 22, vijfde lid, van de prospectusverordening dient in het basisprospectus een indicatie te worden gegeven over de informatie die in de definitieve voorwaarden zal worden opgenomen. Dit kan bijvoorbeeld door in het basisprospectus ruimte open te laten of een lijst op te nemen van onderwerpen waarover in de definitieve voorwaarden informatie zal worden verschaft. In dit verband wordt verwezen naar de overwegingen 25 en 26 bij de prospectusverordening. Voorts zij gewezen op artikel 26, vijfde lid, derde alinea, van de prospectusverordening waarin staat dat in definitieve voorwaarden een waarschuwing moet worden opgenomen dat de volledige informatie over de uitgevende instelling en de aanbieding alleen beschikbaar is als naast de definitieve voorwaarden ook het goedgekeurde basisprospectus wordt ingezien.

Artikel 1m

Artikel 11 van de prospectusrichtlijn en artikel 28 van de prospectusverordening bevatten een regeling die de uitgevende instelling, aanbieder of degene die verzoekt om toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt de mogelijkheid biedt om in het prospectus informatie door middel van een verwijzing op te nemen. Verwezen kan slechts worden naar een eerder of gelijktijdig met het prospectus gepubliceerde documenten die door de AFM, in overeenstemming met de prospectusrichtlijn of de titels IV of V van de Richtlijn nr. 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PBEG L 184) is goedgekeurd of bij de toezichthoudende autoriteit is gedeponeerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verwijzing naar informatie als bedoeld in artikel 6a van dit besluit. Het kan in voorkomende gevallen ook informatie betreffen die bij een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat is gedeponeerd. Het derde lid bepaalt dat het is niet toegestaan om in de samenvatting informatie door middel van verwijzing op te nemen. De lijst met verwijzingen, bedoeld in het vierde lid, van dit artikel, heeft als doel beleggers te informeren of, naast het prospectus, ook naar andere documenten moet worden gekeken om een volledig beeld te krijgen over de aangeboden of toe te laten effecten.

Artikel 1n

Uit het eerste lid van dit artikel blijkt dat het nog niet vaststaan van het definitieve aantal aan te bieden effecten of van de definitieve prijs of ruilverhouding waartegen de effecten aan het publiek worden aangeboden, geen belemmering hoeft te vormen voor het laten goedkeuren en algemeen verkrijgbaar stellen van het prospectus. Het begrip prijs dient ruim te worden uitgelegd. Onder meer dient hieronder te worden verstaan de coupon- en conversiepremie en de conversieprijs bij converteerbare aandelen. In plaats van het noemen van de prijs of het aantal effecten dat wordt aangeboden aan het publiek kan volstaan worden met het opnemen van de criteria of voorwaarden die worden gehanteerd met het vaststellen van de definitieve prijs of het aantal effecten dat wordt aangeboden aan het publiek.

Daarbij geldt op grond van het tweede lid van dit artikel dat zodra de prijs of het aantal aan het publiek aan te bieden effecten wel vaststaat deze informatie ingevolge het tweede lid algemeen verkrijgbaar moet worden gesteld en bij de AFM dient te worden gedeponeerd.

Het derde lid geeft de AFM de mogelijkheid om in een drietal situaties toe te staan dat bepaalde informatie niet in het in het prospectus wordt opgenomen.

Op grond van het vierde lid dient in uitzonderlijke gevallen waarin de rechtsvorm van de uitgevende instelling of de effecten waarop het prospectus ziet niet aansluiten bij de schema’s en bouwstenen in de prospectusverordening, de desbetreffende aanvrager vergelijkbare gegevens, voor zover voorhanden, op te nemen in het prospectus. Het artikel geldt ter implementatie van artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de prospectusrichtlijn.

Artikel 1o

Dit artikel geeft voorschriften voor de taal waarin het prospectus dient te worden opgesteld. Het eerste lid regelt dat een door de AFM goed te keuren prospectus terzake van de aanbieding van effecten aan het publiek in Nederland of het toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt in het Nederlands of een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is, dient te zijn opgesteld. Het behoeft geen betoog dat de Engelse taal een taal is die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is. Het lid dient ter implementatie van artikel 19, eerste lid, van de prospectusrichtlijn, alsmede het derde lid van dat artikel, voor zover er ook in een andere lidstaat wordt aangeboden of toegelaten en Nederland de lidstaat van herkomst is.

Het tweede lid van onderhavig artikel bepaalt dat in geval van een door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat goed te keuren prospectus met betrekking tot de aanbieding van effecten aan het publiek in Nederland of een toelating van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, ongeacht of deze effecten ook in een andere lidstaat worden aangeboden of toegelaten, in het Nederlands of in een taal die internationale kringen gebruikelijk is, dient te worden opgesteld. Voorts is geregeld dat in geval het prospectus in een andere taal dan het Nederlands is opgesteld, bijvoorbeeld de Engelse taal, de AFM kan verlangen dat de samenvatting in het Nederlands wordt vertaald. Het is wenselijk als de AFM op dit punt beleid vaststelt en openbaar maakt. Deze bepaling geldt ter implementatie van artikel 19, tweede lid, eerste alinea, van de prospectusrichtlijn, alsmede van het derde lid van dat artikel voor zover Nederland lidstaat van ontvangst is.

Het derde lid geldt ter implementatie van artikel 19, tweede lid, tweede alinea, van de prospectusrichtlijn, en ziet op de situatie waarin de AFM bevoegd is om een prospectus goed te keuren dat betrekking heeft op de aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat. Ook in dat geval wordt het prospectus in het Nederlands of een taal die in internationale kringen gebruikelijk is opgesteld. Dit neemt niet weg dat ingevolge de nationale wetgeving van de andere lidstaat door de desbetreffende toezichthoudende instantie van de andere lidstaat verlangd kan worden dat de samenvatting in de taal van de andere lidstaat wordt opgesteld, mocht deze taal niet dezelfde zijn als de taal waarin het prospectus wordt opgesteld. Het laatste volgt uit het tweede lid, laatste volzin, van artikel 19 van de prospectusrichtlijn.

Het vierde lid geldt ter implementatie van artikel 19, vierde lid, van de prospectusrichtlijn.

Artikel 5, tweede lid, laatste alinea van de prospectusrichtlijn geeft lidstaten de mogelijkheid om een samenvatting verplicht te stellen bij een toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van effecten zonder aandelenkarakter met een nominale waarde per eenheid van ten minste € 50.000. Nederland heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Artikel 1p

Dit artikel implementeert artikel 15 van de prospectusrichtlijn. Op grond van het eerste en tweede lid van dit artikel moeten alle reclame-uitingen die betrekking hebben op een aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt aan een aantal regels voldoen. De belangrijkste daarbij zijn dat een reclame-uiting in het kader van een aanbieding of toelating van effecten als zodanig herkenbaar dient te zijn en dat de in reclame-uitingen vervatte informatie overeenstemt met de in het prospectus opgenomen informatie. In aanvulling op de manieren van verspreiding van informatie die worden genoemd in artikel 1q, dat hieronder wordt toegelicht, bepaalt artikel 34 van de prospectusverordening dat advertenties ook met behulp van andere communicatietechnieken onder het publiek mogen worden verspreid.

Het derde lid ziet op de informatie die wordt verstrekt in het kader van zogenoemde «roadshows» . Bij dergelijke bijeenkomsten wordt aan veelal een kleine groep, al dan niet professionele, beleggers belangrijke informatie verstrekt. Het derde lid bepaalt dat dergelijke informatie, indien deze van belang is voor de beoordeling van het vermogen, de financiële positie, het resultaat of de vooruitzichten van de uitgevende instelling of de aan de effecten verbonden rechten en plichten, ook aan alle andere beleggers tot wie het aanbod is gericht dient te worden verstrekt. Op deze wijze wordt ongelijke behandeling van beleggers voorkomen. Het algemeen verkrijgbaar stellen van de informatie geschiedt in het prospectus dan wel in een document ter aanvulling daarvan.

In het vierde lid van dit artikel is geregeld dat de regels voor reclame-uitingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, niet van toepassing zijn op aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt waarvoor op grond van het bij of krachtens artikel 4 van de Wte 1995 bepaalde, of op grond van het recht van een lidstaat ter implementatie van de prospectusrichtlijn, geen prospectus algemeen verkrijgbaar behoeft te worden gesteld. Wel dient de in het derde lid van dit artikel bedoelde informatie aan al diegenen te worden verstrekt waarop de aanbieding van effecten aan het publiek is gericht. Dit vloeit voort uit het bepaalde in het zesde lid van artikel 15 van de prospectusrichtlijn. Daarin is beschreven dat de bevoegde toezichthouder van de lidstaat van herkomst de bevoegdheid heeft toe te zien op de gelijke behandeling op het gebied van informatieverstrekking, ook indien het aanbiedingen van effecten aan het publiek of toelatingen van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt betreft die niet prospectusplichtig zijn. Omdat artikel 1h bepaalt dat artikel 1p van toepassing is op aanbiedingen van effecten waarvoor de AFM bevoegd is goedkeuring te verlenen van het prospectus, kan de AFM dit toezicht ook uitoefenen indien geen prospectus is opgesteld maar – als wel een prospectus zou zijn opgesteld – zij bevoegd zou zijn geweest dit prospectus goed te keuren.

Artikel 1q

Dit artikel dient er implementatie van artikel 14 van de prospectusrichtlijn. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het prospectus aan het publiek algemeen verkrijgbaar wordt gesteld nadat het is goedgekeurd. Van algemeen verkrijgbaarheid is sprake indien een prospectus gepubliceerd is en voor potentiële beleggers beschikbaar is. Met «beschikbaar» wordt daarbij gedoeld op de mogelijkheid om van de inhoud van het prospectus kennis te nemen. Daarbij geldt dat een uit verschillende delen bestaand prospectus pas algemeen verkrijgbaar is gesteld zodra alle delen zijn gepubliceerd.

Bij toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt is het uiterste tijdstip van algemeenverkrijgbaarstelling het moment voor toelating van de effecten tot de handel op de gereglementeerde markt. Bij aanbieding van effecten aan het publiek is het uiterste tijdstip het moment dat de aanbieding van effecten aan het publiek aanvangt. De duur van een aanbieding van effecten aan het publiek kan sterk fluctueren, afhankelijk van het soort transactie. Door geen minimum termijn op te nemen wordt aan aanbieders van effecten aan het publiek en degene die verzoekt om toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt overgelaten op welk tijdstip zij hun prospectus algemeen verkrijgbaar willen stellen.

In afwijking van het eerste lid wordt in het tweede lid van dit artikel geregeld dat bij een aanbieding aan het publiek of toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt een categorie van aandelen die nog niet tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en die voor de eerste keer tot de handel worden toegelaten (de zogenaamde IPO, ofwel initial public offering) het prospectus minimaal zes werkdagen voor het einde van de aanbieding of de toelating algemeen verkrijgbaar moet worden gesteld. Het gevolg hiervan is dat indien de inschrijvingstermijn voor een IPO minder dan zes werkdagen is, het prospectus desondanks toch zes werkdagen voor het einde van de aanbieding of toelating algemeen verkrijgbaar moet worden gesteld. Deze bepaling is opgenomen om degene tot wie de aanbieding of toelating is gericht voldoende leestijd te bieden voor een adequate beoordeling van het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en de aan de effecten verbonden rechten en plichten.

Het derde lid geeft de uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt de mogelijkheid om het prospectus algemeen verkrijgbaar te stellen op de traditionele manier: opname in een dagblad (a) of in een apart drukwerk (b)) dan wel te kiezen voor algemeenverkrijgbaarstelling door middel van plaatsing op de website van (c) de uitgevende instelling, (d) de houder van de gereglementeerde markt of (e) de bevoegde autoriteit indien deze die mogelijkheid aanbiedt.

Het derde lid van artikel 14 van de prospectusrichtlijn biedt lidstaten de keuze om al dan niet de eis te stellen dat een bericht wordt gepubliceerd waarin wordt vermeld op welke wijze het prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld. Deze mogelijkheid is niet overgenomen in dit besluit. Oplegging van de verplichting om dergelijke berichten te publiceren levert lasten op, terwijl aan de toegevoegde waarde ervan kan worden getwijfeld. Het is aan de aanbieder of degene die om toelating verzoekt zelf om, met inachtneming van de reclameregels van artikel 1q van het Bte 1995, te bepalen hoe hij ruchtbaarheid geeft aan de aanbieding van de effecten aan het publiek of de toelating van de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt.

Aangezien het voor beleggers een groot voordeel zou opleveren wanneer slechts één bron geraadpleegd hoeft te worden, bepaald het vierde lid van dit artikel dat de AFM het register als bedoeld in artikel 20a van de wet kosteloos toegankelijk is voor een ieder en een overzicht bevat van alle prospectussen die zij in de afgelopen twaalf maanden heeft goedgekeurd. In de praktijk zal een uitgevende instelling met de AFM overleggen over het moment van algemeenverkrijgbaarstelling van het prospectus. Dit zal veelal kort na het moment van goedkeuring plaatsvinden. Met het oog op de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de goedgekeurde prospectussen ligt het voor de hand dat de AFM het register in elektronische vorm bijhoudt op haar website en de website, op dit punt, geen zogenoemde «hyperlinks» naar andere websites bevat.

Het vijfde lid bepaalt dat indien een prospectus uit meerdere delen bestaat, de uitgevende instelling de mogelijkheid heeft om afzonderlijke delen ieder op hun eigen manier te algemeen verkrijgbaar te stellen. Wel dient in elk afzonderlijk document te worden beschreven waar en hoe de andere delen kunnen worden verkregen.

Het zesde lid bepaalt dat indien de AFM het prospectus of het registratiedocument eenmaal heeft goedgekeurd eventuele informatie die naderhand wordt opgenomen in een aanvullend document of een verrichtingsnota die wat betreft de soort van gegevens overeenstemt met de inhoud en vorm van het originele goedgekeurde prospectus.

Het zevende lid zorgt voor een waarborg indien de belegger een schriftelijk afschrift van het prospectus wil, omdat hij bijvoorbeeld niet de middelen heeft om het prospectus elektronisch te raadplegen. In dat geval moet de belegger dit zelf bij de uitgevende instelling, de aanbieder, de aanvrager van toelating van effecten tot de handel of de effecteninstelling bekend maken. Deze zal dan alsnog kosteloos een schriftelijk afschrift van het prospectus aan de belegger sturen.

Het achtste lid bepaalt dat indien in het prospectus informatie door middel van verwijzing is opgenomen, de afzonderlijke documenten die het prospectus omvat ieder op hun eigen manier algemeen verkrijgbaar kunnen worden gesteld. Wel moet in elk document dat algemeen verkrijgbaar wordt gesteld worden aangegeven waar en hoe de andere delen van het prospectus algemeen verkrijgbaar zijn gesteld.

Artikel 1r

Dit artikel dient ter implementatie van artikel 9 van de prospectusrichtlijn. Overweging 26 van de prospectusrichtlijn geeft aan dat het van belang is dat er een duidelijke tijdslimiet voor de geldigheidsduur van een prospectus dient te worden vastgesteld om te vermijden dat achterhaalde informatie algemeen verkrijgbaar wordt gesteld.

Het eerste lid bepaalt daarom dat een prospectus geldig is voor een periode van twaalf maanden na algemeenverkrijgbaarstelling, mits het wordt geactualiseerd overeenkomstig artikel 3b, eerste lid, van de wet. Wanneer sprake is algemeenverkrijgbaarstelling wordt nader uitgelegd in de toelichting van artikel 1q. Bedacht dient hierbij te worden dat onder een belangrijke nieuwe ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3b, eerste lid, van de wet die noopt tot een actualisering van het prospectus, niet de publicatie van halfjaar- en kwartaalcijfers dient te worden verstaan. Publicatie van dergelijke financiële informatie is opzichzelf immers geen nieuwe ontwikkeling, in ieder geval niet indien in het prospectus publicatie van dergelijke financiële informatie reeds was aangekondigd.

Het tweede lid van dit artikel geeft aan dat bij een aanbiedingsprogramma het eerder ingediende basisprospectus geldig is gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden na algemeenverkrijgbaarstelling. Dit betekent dat de eerste aanbieding van effecten onder het aanbiedingsprogramma binnen een periode van twaalf maanden na de eerste algemeenverkrijgbaarstelling van het basisprospectus dient plaats te vinden. Indien na twaalf maanden opnieuw een aanbieding van effecten aan het publiek of toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt onder het aanbiedingsprogramma plaatsvindt, moet een nieuw basisprospectus zijn goedgekeurd door de AFM.

Het derde lid bepaalt dat voor effecten zonder aandelenkarakter die doorlopend of periodiek door kredietinstellingen worden aangeboden of uitgegeven (artikel 1l, eerste lid, onderdeel b,) het basisprospectus geldig is vanaf algemeenverkrijgbaarstelling totdat de betrokken effecten niet langer doorlopend of periodiek worden aangeboden of uitgegeven, hetgeen dus ook langer dan twaalf maanden kan zijn.

Het vierde lid bepaalt dat een eerder gedeponeerd registratiedocument geldig is voor een periode van ten hoogste twaalf maanden na algemeenverkrijgbaarstelling van dat document, mits het overeenkomstig artikel 3b, eerste lid, van de wet is geactualiseerd. Het registratiedocument dat vergezeld gaat van de eventueel overeenkomstig artikel 1i, derde lid, geactualiseerde verrichtingsnota en de samenvatting, wordt als een geldig prospectus beschouwd.

Artikel 1s

Dit artikel implementeert artikel 16 van de prospectusrichtlijn en is een nadere uitwerking van artikel 3b, eerste lid, van de wet.

In het eerste lid van dit artikel is geregeld dat de samenvatting bedoeld in artikel 1j en de eventuele vertaling daarvan indien nodig worden geactualiseerd met informatie die bekend is gemaakt in het document ter aanvulling als bedoeld.

In het tweede lid is geregeld dat documenten ter aanvulling van het prospectus, nadat deze zijn goedgekeurd door de AFM, deel uitmaken van het prospectus.

In het derde lid is geregeld dat documenten ter aanvulling van het prospectus op delfde wijze algemeen verkrijgbaar kan worden gesteld als het prospectus. Dat wil zeggen dat algemeenverkrijgbaarstelling dus mogelijk is op de manieren zoals beschreven in artikel 1q, derde lid, en de toelichting daarop. Het document ter aanvulling behoeft dus niet op dezelfde manier als het prospectus algemeen verkrijgbaar te worden gesteld. In het document moet wel informatie worden opgenomen over hoe en waar het prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld.

Omdat in de praktijk bij een aanbieding van effecten aan het publiek vaak gebruik wordt gemaakt van de zogenoemde «book-building methode» – hetgeen doorgaans wordt gekwalificeerd als een uitnodiging tot het doen van een aanbod – is in het vierde lid geregeld dat degene die terzake van de aangeboden effecten een aanbod gericht op het aangaan van een overeenkomst inzake het kopen of verkrijgen van deze effecten heeft gedaan, het recht heeft om binnen twee werkdagen na de publicatie van het document het aanbod te herroepen. Met deze mogelijkheid voor beleggers is voorzien in de implementatie van de in artikel 16, tweede lid van de prospectusrichtlijn opgenomen bepaling.

Het vijfde lid van dit artikel bepaald dat dit recht ook toekomt aan beleggers indien er sprake is van een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt.

Onderdeel C

Het opschrift van hoofdstuk II van het Bte 1995 is aangepast als gevolg van de wijziging van de wet en het invoeren van een apart hoofdstuk IA ter implementatie van de prospectusrichtlijn. Voor de restcategorie van effecten die niet onder de prospectusrichtlijn en dus onder hoofdstuk IA van het Bte 1995 vallen blijft hoofdstuk II van het Bte 1995 gelden.

Onderdeel D

Artikel 1t

Dit nieuwe artikel beperkt de reikwijdte van het hoofdstuk II tot effecten in de zin van artikel 1 Wte 1995 die niet vallen onder het begrip effecten als bedoeld in hoofdstuk IA en ook geen vrijstelling is verleend krachtens artikel 4 van de wet. Het kan in de praktijk bijvoorbeeld gaan om bepaalde typen van niet verhandelbare effecten met betrekking tot scheepvaart-CV’s.

Onderdeel E

Door dit onderdeel komt artikel 3 van het Bte 1995 te vervallen. In dat artikel is thans een uitzondering op artikel 2 van het Bte 1995 opgenomen die van toepassing is op uitgevende instellingen waarvan het prospectus is goedgekeurd door een toezichthoudende instantie uit een andere lidstaat als bedoeld in op grond van de oude prospectusrichtlijn (richtlijn nr. 89/298/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1989 tot coördinatie van de eisen gestelde aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij een openbare aanbieding van effecten (PbEG L 124)). Omdat deze richtlijn door artikel 28 van de prospectusrichtlijn wordt ingetrokken, is artikel 3 van het Bte 1995 overbodig geworden en kan het om die reden komen te vervallen.

Onderdeel F

Als gevolg van de gewijzigde structuur van artikel 5 van de wet zijn de woorden «bij uitgifte» komen te vervallen op het niveau van de wet. Als gevolg daarvan komen deze woorden ook te vervallen in het eerste lid van artikel 5 van het Bte 1995.

Het huidige tweede en derde lid van artikel 5 van het Bte 1995 verwijzen naar artikel 3 van het Bte 1995. Omdat dat artikel door onderdeel E van dit besluit komt te vervallen, dienen ook het tweede en derde lid van artikel 5 van het Bte 1995 te vervallen.

Onderdeel G

Evenals in artikel 5 van het Bte 1995 dienen in het eerste en tweede lid van artikel 6 van het Bte 1995, als gevolg van de gewijzigde structuur van artikel 3 van de wet, de woorden «bij uitgifte» te vervallen. Dit onderdeel voorziet in deze wijziging. Tevens vervalt de verwijzing, in het tweede lid van artikel 6 van het Bte 1995, naar artikel 3 van het Bte 1995, vanwege het laten vervallen van artikel 3 Bte 1995 in onderdeel E.

Onderdeel H

Als gevolg van de gewijzigde structuur van artikel 5 van de wet zijn de woorden «tweede volzin» komen te vervallen op het niveau van de wet. Door deze wijziging worden deze woorden ook geschrapt in het opschrift van Hoofdstuk III van het Bte 1995.

Onderdeel I

Artikel 6a

In het eerste lid van dit artikel is de uit artikel 5 van de Wte 1995 voortvloeiende verplichting om periodiek financiële informatie te verstrekken uitgewerkt voor uitgevende instellingen waarvan effecten als bedoeld in hoofdstuk IA tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en waarvan het prospectus door de AFM is goedgekeurd. De formulering in het eerste lid brengt met zich dat deze verplichting eveneens van toepassing is op uitgevende instellingen waarvan reeds effecten tot de handel op een gereglementeerde markt waren toegelaten, voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, en de AFM op grond van de in artikel 1b, eerste lid, genoemde omstandigheden de bevoegde toezichthouder zou zijn geweest om het prospectus goed te keuren als dit besluit ten tijde van die toelating reeds van kracht was geweest. Met name kan daarbij worden gedacht aan uitgevende instellingen die statutair in Nederland zijn gevestigd en waarvan effecten met een aandeelkarakter thans reeds tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. Op grond van artikel 10 van de prospectusrichtlijn dienen ook deze uitgevende instellingen, hoewel zij wellicht geruime tijd geen nieuwe toelatingen van effecten tot de handel hebben gedaan waarvoor zij een prospectus algemeen verkrijgbaar dienden te stellen, ten minste jaarlijks een document algemeen verkrijgbaar te stellen, waarin bepaalde informatie dient te worden opgenomen of naar bepaalde informatie dient te worden verwezen. Omdat dit artikel voorziet in implementatie van artikel 10 van de prospectusrichtlijn, is het toepassingbereik van dit artikel beperkt tot uitgevende instellingen waarvan effecten als bedoeld in artikel 1a, onderdeel d van dit besluit tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

Welke informatie dient te worden verstrekt, volgt uit het tweede lid van dit artikel. Bij de in dit lid genoemde relevante richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake het vennootschapsrecht dient met name te worden gedacht aan de zogeheten Vierde en Zevende richtlijn vennootschapsrecht.8

Het document dient aan de AFM te worden verstrekt nadat de jaarrekening is gepubliceerd, zo volgt uit het derde lid van dit artikel. Voor uitgevende instellingen die zijn opgericht naar Nederlands recht wordt daarmee gedoeld op de jaarrekening als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Ook het tijdstip en de wijze waarop de jaarrekening worden gepubliceerd zijn voor dergelijke uitgevende instellingen geregeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Het vierde lid van dit artikel voorziet ten slotte in implementatie van het derde lid van artikel 10 van de prospectusrichtlijn.

Artikel 6b

Dit artikel wordt ingevoerd met het oog op implementatie van artikel 10 van de prospectusrichtlijn.

In onderdeel a is geregeld dat uitgevende instellingen waarvan de effecten die onder de richtlijn vallen en tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten uit hoofde van de wet uitsluitend de verplichting hebben jaarlijks het in artikel 10 van de prospectusrichtlijn bedoelde document algemeen verkrijgbaar te stellen. Wanneer de richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (de transparantierichtlijn) zal worden geïmplementeerd zullen aanvullende verplichtingen gaan gelden.

In onderdeel b wordt geregeld dat voor uitgevende instellingen die uitsluitend effecten hebben uitstaan die niet zijn toegelaten tot de handel op een op grond van artikel 22 van de wet erkende effectenbeurs (ook al betreft het effecten die onder de werking van de prospectusrichtlijn vallen) de verplichtingen zoals neergelegd in de artikelen 7 tot en met 9 van het Bte 1995, ongewijzigd gelden.

Artikel II

A

Indien rechten van deelneming in een closed-end beleggingsinstelling (rechten van deelneming in een beleggingsinstelling die niet op verzoek van de deelnemer ten laste van de activa direct of indirect wordt ingekocht of terugbetaald) aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden aangeboden én deze rechten van deelneming kwalificeren als effecten, als bedoeld in hoofdstuk IA van het besluit (omdat zij verhandelbaar zijn), moet een prospectus worden opgesteld dat voldoet aan hoofdstuk IA van het besluit. Omdat het aanbieden van dergelijke rechten van deelneming in closed-end beleggingsinstellingen ook onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb) valt, zou bij aanbiedingen en toelatingen van dergelijke deelnemingsrechten, net als bij alle andere belegginginstellingen, conform artikel 6, eerste lid, van het Btb, een prospectus moeten worden opgesteld. Op grond van het nieuwe derde lid van artikel 6 van het Btb wordt het aanbieden en toelaten van dergelijke rechten van deelneming in een beleggingsinstelling vrijgesteld van de prospectusplicht van artikel 6, eerste lid, Btb. In dat geval dient immers een prospectus te worden opgesteld dat voldoet aan de inhoudelijke eisen van het Bte 1995.

Het vijfde lid vervalt aangezien dit artikel niet tot nauwelijks werd toegepast. In de praktijk worden namelijk dezelfde eisen gesteld aan beursgenoteerde open-end beleggingsinstellingen als aan niet beursgenoteerde open-end beleggingsinstellingen.

Het (nieuwe) vierde lid ten slotte, bepaalt dat de AFM, voor prospectussen die niet onder de Wte 1995 vallen, kan verlangen dat het prospectus in een of meer door haar te bepalen talen wordt opgesteld, indien dat, gelet op de voorgenomen verspreiding van het prospectus, naar haar oordeel noodzakelijk is voor een adequate informatieverschaffing aan het publiek.

B

De verwijzingen in artikel 18 Btb zijn aangepast aan het gewijzigde artikel 6 Btb. De verwijzing naar closed-end beleggingsinstellingen die onder artikel 18, tweede lid van het Btb vielen is komen te vervallen aangezien de inhoudelijke eisen van het prospectus voor dergelijke beleggingsinstellingen nu in het Bte 1995 worden geregeld. Een prospectus van een (verhandelbare) closed-end beleggingsinstelling moet bijvoorbeeld eerst worden goedgekeurd voordat het algemeen verkrijgbaar mag worden gesteld.

Artikel III

Met betrekking tot het Besluit financiële bijsluiter (Bfb) gold dat voorheen een bijsluiter verplicht was voor alle aanbiedingen van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling. Met de inwerkingtreding van de nieuwe prospectusregelgeving hoeft voor aanbiedingen van rechten van deelneming in een closed-end beleggingsinstelling die onder hoofdstuk IA van het besluit vallen geen bijsluiter meer te worden opgesteld. Voor aanbiedingen van rechten van deelneming in closed-end beleggingsinstellingen die niet onder hoofdstuk IA van het besluit vallen, maar onder hoofdstuk II van het besluit, blijft het dus wel verplicht om een financiële bijsluiter op te stellen.

Artikel IV

Dit besluit zal in werking treden nadat het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter implementatie van richtlijn nr. 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEG L 345) en tot uitvoering van verordening nr. 809/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in het prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming van informatie door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft (PbEU L 149) tot wet is verheven. De inwerkingtreding voor zowel het wetsvoorstel tot wijziging van het Wte 1995 als voor onderhavige wijziging van het Bte 1995 zal in één koninklijk besluit worden geregeld.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Bijlage Behorende bij de Nota van Toelichting

Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2003/71 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34 (PbEU L 345)

Richtlijn artikelen

Artikel Bte 1995 (of Wte 1995)

1, eerste lid

behoeft geen implementatie

1, tweede lid, onderdeel a

3, vijfde lid, Wte 1995

1, tweede lid, onderdelen b t/m j en derde lid

Vrijstellingsregeling ex. art. 4 Wte 1995

2, eerste lid, onderdeel a

1a, eerste lid, onderdeel d

2, eerste lid, onderdeel b

1a, eerste lid, onderdeel e

2, eerste lid, onderdeel c

1a, eerste lid, onderdeel f

2, eerste lid, onderdeel d

1a, eerste lid, onderdeel a

2, eerste lid, onderdeel e

Vrijstellingsregeling ex. art. 4 Wte 1995

2, eerste lid, onderdeel f

Vrijstellingsregeling ex. Art 4 Wte 1995

2, eerste lid, onderdeel g

1l, eerste lid, onderdeel b

2, eerste lid, onderdeel h

1, onderdeel b

2, eerste lid, onderdeel i

1a, eerste lid, onder b

2, eerste lid, onderdeel j

1, onderdeel l

2, eerste lid, onderdeel k

1a, eerste lid, onderdeel c

2, eerste lid, onderdeel l

behoeft geen implementatie, begrip wordt niet gebruikt

2, eerste lid, onderdeel m

artikel 1b

2, eerste lid, onderdeel n

behoeft geen implementatie, begrip wordt niet gebruikt

2, eerste lid, onderdeel o

3, vijfde lid Wte 1995

2, eerste lid, onderdeel p

behoeft geen implementatie, begrip wordt niet gebruikt

2, eerste lid, onderdeel q

3a Wte 1995, 1i, tweede lid

2, eerste lid, onderdeel r

1l

2, tweede lid

Vrijstellingsregeling ex. art. 4 Wte 1995

2, derde lid

Vrijstellingsregeling ex. art. 4 Wte 1995

2, vierde lid

behoeft geen implementatie

3, eerste lid

3 Wte 1995, eerste lid

3, tweede lid

Vrijstellingsregeling ex. art. 4 Wte 1995

3, derde lid

3 Wte 1995, eerste lid

4, eerste en tweede lid

Vrijstellingsregeling ex. art. 4 Wte 1995

4, derde lid

behoeft geen implementatie

5, eerste lid

1i, eerste en tweede lid

5, tweede lid,

1j, eerste en tweede lid

5, tweede lid, laatste alinea

betreft keuzemogelijkheid voor lidstaat: hiervan wordt geen gebruik gemaakt

5, derde lid

1k, eerste lid

5, vierde lid

1l

6, eerste lid

behoeft geen implementatie want wordt al geregeld in Boek 6 BW

6, tweede lid, eerste alinea

Boek 6 BW

6, tweede lid, tweede alinea

1j, tweede lid, onderdeel d

7

behoeft geen implementatie

8, eerste lid

1n, eerste en tweede lid

8, tweede lid

1n, derde lid

8, derde lid

1n, vierde lid

9, eerste lid

1r, eerste lid

9, tweede lid

1r, tweede lid

9, derde lid

1r, derde lid

9, vierde lid

1r, vierde lid

10

6a

11

1m

12, eerste lid

1k, tweede lid

12, tweede lid

1k, derde lid

12, derde lid

behoeft geen implementatie, Nvt bij 1k

13, eerste lid

3 Wte 1995, eerste t/m derde lid

13, tweede lid

3a, eerste lid Wte 1995

13, derde lid

3a, tweede lid Wte 1995

13, vierde lid

3a, derde lid Wte 1995

13, vijfde lid

1c en 1d

13, zesde lid

Burgerlijk Wetboek

13, zevende lid

behoeft geen implementatie

14, eerste lid

1q, eerste en tweede lid

14, tweede lid

1q, derde lid

14, derde lid

betreft keuzemogelijkheid voor lidstaat: hiervan wordt geen gebruik gemaakt

14, vierde lid

1q, vierde lid

14, vijfde lid

1q, vijfde en achtste lid

14, zesde lid

1q, zesde lid

14, zevende lid

1q, zevende lid

15, eerste lid

1p, eerste lid

15, tweede lid

1p, eerste lid, onder a

15, derde lid

1p, eerste lid, onder b

15, vierde lid

1p, tweede lid

15, vijfde lid

1p, derde lid

15, zesde lid

1p, vierde lid

16, eerste lid

3b, eerste en tweede lid, Wte 1995 en 1s, eerste t/m derde lid

16, tweede lid

1s, vierde en vijfde lid

17, eerste lid

1f en 1g

17, tweede lid

1s

18, eerste lid

1f, eerste en tweede lid, en 1g, eerste en tweede lid, onderdeel a

18, tweede lid

1f, derde lid, en 1g, tweede lid, onderdeel b

19, eerste lid

1o, eerste lid

19, tweede lid, eerste alinea

1o tweede lid

19, tweede lid, tweede alinea

1o, derde lid

19, derde lid

1o, eerste en tweede lid; laatste volzin betreft een keuzevrijheid voor de lidstaat, waarvan geen gebruik is gemaakt

19, vierde lid

1o, vierde lid

20, eerste lid

1e, tweede lid

20, tweede lid

1f, 1g en 1o

21, eerste lid

1, onderdeel f

21, tweede lid

betreft een keuzemogelijkheid in richtlijn waarvan geen gebruik is gemaakt

21, derde en vierde lid

artikel 6 Wte 1995 (nieuw)

21, vijfde lid

behoeft geen implementatie

22, eerste lid

31 en 33 Wte 1995

22, tweede lid

35 Wte 1995

22, derde lid

33 Wte 1995

23

behoeft geen implementatie

24, eerste lid

behoeft geen implementatie

24, tweede lid

behoeft geen implementatie

24, derde lid

behoeft geen implementatie

24, vierde lid

behoeft geen implementatie

25, eerste lid

48c Wte 1995

25, tweede lid

48m tot en met 48v Wte 1995

26

43 en 44 Wte 1995

27, eerste lid

behoeft geen implementatie

27, tweede lid

behoeft geen implementatie

27, derde lid

behoeft geen implementatie

27, vierde lid

behoeft geen implementatie

28

behoeft geen implementatie

29

behoeft geen implementatie

30, eerste lid

behoeft geen implementatie

30, tweede lid

behoeft geen implementatie

30, derde lid

behoeft geen implementatie

31

behoeft geen implementatie

32

behoeft geen implementatie

33

behoeft geen implementatie


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juli 2005, nr. 132.

XNoot
1

Stb. 2005, 328.

XNoot
2

Kamerstukken II 2003–2004, 29 708.

XNoot
3

Ingesteld bij Besluit nr. 2001/527/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 juni 2001 tot instelling van het Comité van Europese effectenregelgevers; http://www.cesr-eu.org

XNoot
4

CESR’s recommendations for the consistent implementation of the European Commission’s Regulation on Prospectuses n° 809/2004, Ref: CESR/04-225b, February 2005, www.cser-eu.org

XNoot
5

Zevende Richtlijn van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PbEG L 193).

XNoot
6

Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390/38).

XNoot
7

Richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Pb EU L 142).

XNoot
8

Vierde Richtlijn van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g, van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PbEG L 222), respectievelijk Zevende Richtlijn van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PbEG L 193).

Naar boven