Besluit van 7 juni 2005 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit in verband met aanpassingen van de mijnbouwparagraaf en enkele technische aanpassingen van dat besluit, het Arbeidstijdenbesluit vervoer en het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart alsmede het Besluit van 1 april 2005 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, het Reglement rijbewijzen en het Voertuigenreglement in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 209)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 februari 2005, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/WTZ/2005/9700;

Gelet op de artikelen 2:7, 4:3, tweede lid, en 5:12, eerste en tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, en artikel 5, eerste lid, van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart;

De Raad van State gehoord (advies van 14 maart 2005, nr. W12.05.0036/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, uitgebracht mede namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, van 1 juni 2005, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/IR/2005/19327;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Arbeidstijdenbesluit wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2.1:5, tweede lid, wordt «mijnbouwinstallatie» vervangen door: mijnbouwwerk.

B

Artikel 2.2:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 2.2:1 Mijnbouwwerk.

2. In het artikel wordt «mijnbouwinstallatie» vervangen door: mijnbouwwerk.

C

Artikel 3.1:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 3.1:1 Mijnbouwwerk.

2. In het artikel wordt «op een bemande mijnbouwinstallatie de op die mijnbouwinstallatie» vervangen door: op een bemand mijnbouwwerk de op dat mijnbouwwerk.

D

In artikel 5.14:2, negende lid, komt de tweede volzin te luiden: In een periode van 52 achtereenvolgende weken mag de in de vorige volzin bedoelde onderbreking ten hoogste 20 dagen duren, waarvan ten hoogste 5 dagen aaneengesloten.

E

Artikel 5.14:5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt na «5:3, tweede lid,» ingevoegd: 5:5, tweede lid,.

2. In het derde lid, onderdeel a, wordt «13 achtereenvolgende weken» vervangen door: 26 achtereenvolgende weken.

F

De artikelen 8.2:1 en 8.2:2 alsmede de aanduiding § 8.2. Wijziging regelgeving vervallen, onder vernummering van § 8.3 tot § 8.2.

Artikel II

Het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 4.1:4, aanhef, komt te luiden: Tenzij anders is bepaald, wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:.

B

Artikel 4.5:9a, tweede volzin, komt te luiden: Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder «dag»: een periode van 00.00 uur tot 24.00 uur lokale tijd.

C

Het opschrift van artikel 4.6:4 komt te luiden: Arbeidstijd, rusttijd en reservetijd.

D

In artikel 5.2:2 wordt «beboetbare feiten» vervangen door: beboetbare of strafbare feiten.

E

In artikel 5.5:6, derde lid, wordt «met inachtneming van het derde lid» vervangen door: met inachtneming van het vierde lid.

F

In artikel 8:3A wordt «artikel 5.5:6, tweede lid» vervangen door: artikel 5.5:6, vierde lid.

Artikel III

Artikel 5, eerste lid, van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart komt te luiden:

  • 1. De gezagvoerend schipper en diens werkgever organiseren de arbeid zodanig dat een bemanningslid geen arbeid verricht in strijd met de artikelen 5.5:2, 5.5:3, 5.5:4, 5.5:5 en 5.5:7 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Artikel IV

In artikel I, onderdeel G, onder 1, van het Besluit van 1 april 2005 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, het Reglement rijbewijzen en het Voertuigenreglement in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 209) komt te luiden:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «van de artikelen 2.4:1, 2.4:2, eerste lid, 2.4:3, eerste lid, 2.4:4, 2.4:5, tweede en derde lid, 2.5:1, vierde lid, 2.5:3, 2.5:4, vierde lid, 2.5:5, derde lid, 2.5:6, tweede en derde lid, 2.5:7, vierde lid, 2.6:1, derde lid, 2.7:1, 2.7:2 en 2.7:4, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, alsmede het bepaalde krachtens de artikelen 2.4:2, derde lid, 2.4:3, tweede lid, en 2.4:5, eerste lid,» vervangen door: van de artikelen 2.4:1, eerste en tweede lid, 2.4:2, eerste lid, 2.4:3, eerste lid, 2.4:4, 2.4:8 tot en met 2.4:10, 2.4:11, derde lid, 2.4:13, tweede, derde en vierde lid, 2.5:1, vierde lid, 2.5:3, 2.5:4, vierde lid, 2.5:5, derde lid, 2.5:6, tweede lid, 2.5:7, vierde lid, 2.6:1, derde lid, 2.7:1, 2.7:2 en 2.7:4, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, alsmede het bepaalde krachtens de artikelen 2.4:1, derde lid, 2.4:2, derde lid, 2.4:3, tweede lid, 2.4:12, onderdelen e, f en g, en 2.4:13, eerste lid,.

Artikel V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 juni 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

De onderhavige wijziging van het Arbeidstijdenbesluit betreft allereerst enkele aanpassingen waardoor de bestaande ongelijkheid in de normering tussen mijnbouwwerken op zee en mijnbouwwerken op het land wordt opgeheven. Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdelen A, B en C.

Verder worden in paragraaf 5.14 over de mijnbouw de artikelen 5.14:2 en 5.14:5 aangepast in verband met de mogelijkheid tot het volgen van veiligheidsoefeningen en -trainingen en vindt een aanpassing plaats waar sprake is van het verrichten van arbeid in een niet-bestendig en -regelmatig arbeidstijdpatroon. Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdelen D en E.

In verband met de invoering van de Mijnbouwwet en het daarop gebaseerde Mijnbouwbesluit kunnen een tweetal artikelen alsmede een paragraafaanduiding vervallen. Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel I, onderdeel F.

In artikel II wordt een aantal technische aanpassingen gerealiseerd in het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel II, onderdeel A tot en met F.

Artikel III betreft een vergelijkbare technische aanpassing in het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart. Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel III.

Artikel IV bevat een technische correctie op een foutieve wijzigingsopdracht in het nog niet in werking getreden Besluit van 1 april 2005 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, het Reglement rijbewijzen en het Voertuigenreglement in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 209). Voor de toelichting wordt verwezen naar artikel IV.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, B en C

Op grond van de huidige regelgeving gelden er voor mijnbouwwerken op zee andere eisen dan voor die op het land als het gaat om de toepasselijkheid voor leidinggevend en hoger personeel, de toepasselijkheid voor de zelfstandige en om het al of niet aanwezig zijn van de registratiebescheiden op het mijnbouwerk zelf. Omdat de aard van het werk in beide situaties niet zodanig verschilt dat genoemde verschillen in normering er door gerechtvaardigd worden, zorgen de in deze onderdelen aangebrachte wijzigingen van de artikelen 2.1:5, 2.2:1 en 3.3:1 ervoor dat de bestaande verschillen worden opgeheven. In de drie genoemde artikelen wordt «mijnbouwinstallatie» vervangen door «mijnbouwwerk». Door deze wijzigingen zijn deze artikelen nu ook van toepassing op mijnbouwkundige werkzaamheden op het land. De wijziging in artikel 3.3:1 maakt dat ambtenaren van het Staatstoezicht op de Mijnen de registratie kunnen inzien van zowel mijnbouwwerken op land als op zee, omdat die in beide gevallen op het mijnbouwwerk aanwezig dient te zijn. Het is niet zo dat de mijnbouwwerken op het land door deze wijziging méér of andere gegevens met betrekking tot arbeids- en rusttijden moeten gaan vastleggen dan dat zij voorheen al verplicht waren op grond van artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet. De wijziging leidt derhalve niet tot een verhoging van de administratieve lasten.

Artikel I, onderdeel D

In artikel 5.14:2, achtste lid, onderdeel a, wordt voor arbeid, verricht op of vanaf een mijnbouwinstallatie geregeld dat iedere periode van 24 uur die wordt doorgebracht op de mijnbouwinstallatie gecompenseerd wordt door een minstens even lange periode van rust, die elders moet worden doorgebracht. In de praktijk komt dit veelal neer op een arbeidspatroon waarin 14 dagen arbeid wordt gevolgd door 14 dagen rust.

In het negende lid van artikel 5.14:2 wordt bepaald dat deze periode van rust mag worden onderbroken maar uitsluitend ten behoeve van oefeningen en trainingen die niet op de werkplek kunnen plaatsvinden en noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de arbeid. Volgens de thans nog geldende regeling mag er in een periode van 13 weken maximaal op 3 dagen worden geoefend en getraind. Inmiddels zijn de bedoelde trainingen veranderd. Er zijn nu onder andere scenariotrainingen die 5 aaneengesloten dagen duren. Het offshore-werken brengt met zich dat transport (helikoptervervoer) niet altijd beschikbaar is, onder andere als gevolg van het feit dat dit vervoer afhankelijk is van de weersomstandigheden. Ook is niet altijd gekwalificeerd personeel aanwezig dat als invaller kan fungeren. Dat betekent dat het niet altijd even gemakkelijk is om een werknemer van boord te halen en in werktijd een training te laten volgen.

De wijziging van artikel 5.14:2, negende lid, betreft zowel een verruiming van de norm voor het maximaal aantal trainingsdagen als van de referentieperiode waarbinnen dit maximum moet liggen. In een periode van 52 weken mag men 20 dagen van de elders genoten rust besteden aan oefeningen en trainingen ten behoeve van de veiligheid. Wel is een beperking aangebracht aan het aantal dagen dat achtereen een oefening of training kan worden gevolgd, namelijk 5.

Artikel I, onderdeel E

Artikel 5.14:5 is van toepassing op werknemers op een mijnbouwwerk (op land of op zee) die arbeid verrichten in een niet-bestendig en -regelmatig arbeidstijdpatroon, dat wil zeggen die ten hoogste 6 weken op dezelfde arbeidsplaats werkzaam zijn. In het derde lid, onderdeel a, van dit artikel is geregeld dat werknemers in een periode van 21 dagen 15 dagen arbeid mogen verrichten. Hierbij geldt ook dat in een periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uur per week arbeid mag worden verricht. In de praktijk is echter regelmatige gebleken dat servicebedrijven de ene periode van 13 weken zeer weinig en een volgende 13-weekse periode zeer veel werk hebben. Dit houdt in dat men ondanks de geringe arbeid in de voorafgaande periode van 13 weken in de daaropvolgende drukke periode toch slechts beperkt werk kan aannemen, omdat men het gemiddelde van 40 uur per week heeft bereikt. Het probleem doet zich vooral voor bij kleine servicebedrijven. In artikel 5.14:5 wordt om die reden de referentieperiode van 13 weken verruimd tot 26 weken.

Artikel I, onderdeel F

Met de totstandkoming van de Mijnbouwwet en het daarop gebaseerde Mijnbouwbesluit zijn de Mijnwet 1903 en het daarop gebaseerde Mijnreglement 1964 en de Mijnwet continentaal plat en de daarop gebaseerde Mijnreglement continentaal plat ingetrokken. Om die reden kunnen de wijzigingen van de genoemde reglementen in de artikelen 8.2:1 en 8.2:2 vervallen. Verder is de paragraafaanduiding aangepast.

Artikel II, onderdelen A en B

In artikel 4.1:4, onderdeel c, wordt de definitie gegeven van het begrip dag zoals dat in hoofdstuk 4 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt gebruikt. In artikel 4.5:9a, tweede volzin, wordt echter een ander begrip dag gehanteerd. Een dergelijke afwijking is in afwijking van het begrip in artikel 4.1:4, onderdeel c, en moet mogelijk zijn. Om die reden wordt artikel 4.1:4, aanhef, in onderdeel A van Artikel II van dit besluit aangepast. Een dergelijke constructie is overigens niet nieuw en wordt bijvoorbeeld ook gebruikt in artikel 1:1 van de Wet arbeid en zorg. Artikel 4.5:9a moet dan ook dienovereenkomstig worden aangepast (artikel I, onderdeel B).

Artikel II, onderdeel D

In het Besluit van 10 september 2004 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit en het Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met de invoering van de bestuurlijke boete, Stb. 487, is, met ingang van 1 juni 2005, in artikel 5.2:2 de aanduiding «strafbare feiten» vervangen door «beboetbare feiten». Het niet naleven van de in het bewuste hoofdstuk opgenomen regeling van de rusttijden is strafrechtelijk gesanctioneerd via artikel 5 van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart. Met de wijziging van hoofdstuk 5 bij het Besluit van 15 december 2004 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer in verband met richtlijn nr. 2000/34/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd van mobiele werknemers, Stb. 735, zijn in een nieuw artikel 5.5:6 de arbeidstijden in de binnenvaart geregeld die via artikel 8:3A van het besluit beboetbaar is gesteld. Een en ander betekent dat de in artikel 5.2:2 gebezigde aanduiding van de beboetbaar gestelde feiten voor de uitbreiding van de toepasselijkheid van de Arbeidstijdenwet uitsluitend ziet op de arbeidstijden en niet meer op de rusttijden die via het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart strafbaar zijn gesteld. De wijziging van artikel 5.2:2 in onderdeel D van artikel II corrigeert deze omissie.

Artikel II, onderdeel E

De wijziging van artikel 5.5:6, derde lid, betreft de correctie van een onjuiste verwijzing.

Artikel II, onderdeel F

Bij de wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer bij het hiervoor al genoemde Besluit van 15 december 2004, Stb. 735 is per abuis in artikel 8:3A het niet naleven van 5.5:6, tweede lid, waarin de zogenoemde standaardregeling is neergelegd, beboetbaar gesteld. Dit moet echter het vierde lid van het laatstgenoemde artikel zijn, omdat in dat artikellid de zogenoemde overlegregeling is geregeld die van overheidswege gesanctioneerd behoort te worden. In onderdeel F wordt dit aangepast.

Artikel III

Op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart (WVBB) kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven betreffende de rusttijden van bemanningsleden van binnenschepen. Artikel 5, eerste lid, van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart bepaalt dat de gezagvoerend schipper en diens werkgever de arbeid zodanig organiseren dat een bemanningslid geen arbeid verricht in strijd met paragraaf 5.5 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Dit is de paragraaf waarin de voorschriften voor minimale rusttijden zijn opgenomen. Bij het meergenoemde koninklijk besluit van 15 december 2004, Stb. 735, is echter aan § 5.5 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer ook een bepaling omtrent de maximale wekelijkse arbeidstijd toegevoegd. Omdat de WVBB geen grondslag biedt voor voorschriften omtrent de arbeidstijd, is de verwijzing naar § 5.5 in zijn geheel niet meer mogelijk. De verwijzing is nu vervangen door een verwijzing naar de artikelen van dat hoofdstuk die voorschriften omtrent rusttijden bevatten.

Artikel IV

In dit artikel is een correctie opgenomen van de wijzigingsopdracht van artikel I, onderdeel G, onder 1, van Besluit van 1 april 2005 tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, het Reglement rijbewijzen en het Voertuigenreglement in verband met de invoering van het digitale controleapparaat (Stb. 209). Dit is mogelijk, omdat genoemd besluit nog niet in werking is getreden. Het betreft de wijzigingsopdracht van artikel 2.5:6, tweede lid. Dit moet zijn artikel 2.5:6, tweede en derde lid. Voor de duidelijkheid is de gehele wijzigingsopdracht van artikel I, onderdeel G, onder 1, vervangen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juli 2005, nr. 132.

Naar boven