Besluit van 30 mei 2005, houdende bepalingen omtrent de wijze van bekendmaking van de beëindiging van de aanwijzing van een gedeelte van de krijgsmacht in verband met de mogelijkheid van het maken van een militair noodtestament

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie van 25 februari 2005, nr. C2005002042, directie juridische zaken, afdeling wet- en regelgeving;

Gelet op artikel 100 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 8 april 2005, nr. W07.05.0055/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie van 23 mei 2005, nr. C2005008025;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De bekendmaking, bedoeld in artikel 100 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, wordt door Onze Minister van Defensie gedaan door middel van een mededeling in de Staatscourant.

Artikel 2

Het koninklijk besluit van 10 augustus 1962, houdende uitvoering van artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 325), wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beëindiging mogelijkheid militair noodtestament defensie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 30 mei 2005

Beatrix

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het besluit vervangt het koninklijk besluit van 10 augustus 1962, houdende uitvoering van artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 325); hierna aangeduid als: het Besluit ex artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De aanleiding voor deze vervanging is de invoering van het nieuwe erfrecht (Boek 4 Burgerlijk Wetboek). Op 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht in werking getreden (besluit van 11 november 2002, Stb. 558).

Artikel 4:98 lid 2 BW bepaalt dat door militairen en andere personen, die behoren tot een gedeelte van de krijgsmacht dat is aangewezen voor een van de in artikel 4:98 lid 2 genoemde doeleinden (deelneming aan een militaire expeditie, bestrijding van een vijandelijke macht, handhaving van de onzijdigheid van de Staat, optreden hetzij tot collectieve of individuele zelfverdediging en voldoening aan een vordering van het bevoegde gezag in geval van oproerige beweging, een en ander zonder dat er sprake is van oorlog of burgeroorlog), ten overstaan van een officier van de krijgsmacht een uiterste wil (hierna aangeduid als: militair noodtestament) kan worden opgemaakt. Artikel 4:100 lid 2 BW bepaalt dat die mogelijkheid blijft bestaan totdat op de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze is bekendgemaakt dat de aanwijzing is geëindigd. Met dit besluit wordt daaraan uitvoering gegeven.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bepaalt de wijze waarop bekendgemaakt wordt dat de aanwijzing, bedoeld in artikel 4:98 lid 2 BW, is geëindigd. De bekendmaking dat de aanwijzing is geëindigd geschiedt door de Minister van Defensie door middel van een mededeling in de Staatscourant.

Indien de krijgsmacht optreedt tot handhaving of herstel van de internationale orde en veiligheid zal de bekendmaking geschieden bij het beëindigen van een operatie. De bekendmaking dat de aanwijzing is geëindigd heeft tot gevolg dat de mogelijkheid om een militair noodtestament als bedoeld in artikel 4:98 lid 2 BW te maken niet meer bestaat voor militairen en anderszins tot de krijgsmacht behorende personen.

Artikel 1, tweede lid, van het Besluit ex artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalde dat bij de bekendmaking tevens gewezen wordt op de gevolgen van deze bekendmaking ten aanzien van de mogelijkheid een uiterste wil in buitengewone omstandigheden te maken en ten aanzien van de geldigheid van reeds gemaakte uiterste willen in buitengewone omstandigheden. Artikel 4:100 lid 2 BW biedt evenwel onvoldoende basis om hierover regels te stellen. De desbetreffende bepaling komt in het onderhavige besluit daarom niet meer voor.

Na het eindigen van de aanwijzing geldt ten aanzien van de mogelijkheid om een uiterste wil in buitengewone omstandigheden op te maken het bepaalde in de artikelen 4:98 tot en met 110 BW. Zo is het mogelijk dat een militair aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig een uiterste wil maakt overeenkomstig artikel 4:101 BW. Ten aanzien van de geldigheid van reeds gemaakte uiterste willen geldt het bepaalde in artikel 4:107 BW. De uiterste willen, bedoeld in de artikelen 98 en 100 tot en met 104, zijn vernietigbaar indien de erflater overlijdt meer dan zes maanden nadat voor hem de mogelijkheid is geëindigd een uiterste wil te maken op een van de in die artikelen genoemde wijzen. De termijn wordt telkens met een maand verlengd, indien de erflater redelijkerwijze niet in staat is geweest in de laatst verstreken maand een uiterste wil te maken. Overigens is het de bedoeling dat de militair op deze gevolgen van de bekendmaking gewezen wordt. In de praktijk zullen de betrokken commandanten ervoor zorgdragen dat de onder hen ressorterende personen ter zake geïnformeerd worden. Een en ander zal in interne defensievoorschriften worden vastgelegd.

Ten opzichte van het Besluit ex artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat ingevolge artikel 2 wordt ingetrokken, bevat het voorliggende besluit een aantal vereenvoudigingen die ertoe strekken onnodige lasten te voorkomen. In de eerste plaats wordt overleg met de Minister van Justitie omtrent de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:100 lid 2 BW, niet langer voorgeschreven omdat daaraan in de praktijk geen behoefte bestaat. Om dezelfde reden is de verplichting om een proces-verbaal van de bekendmaking op te maken en de verplichting om het proces-verbaal onverwijld te zenden aan de Minister van Defensie en Justitie, komen te vervallen. Het opmaken van een proces-verbaal van de bekendmaking en het zenden van een exemplaar aan de Minister van Defensie en Justitie was in onbruik geraakt.

Artikel 2

Met de invoering van het nieuwe erfrecht heeft het besluit niet langer het oude artikel 993b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek als grondslag, maar artikel 4:100 lid 2 BW.

In verband met deze gewijzigde grondslag en de wenselijkheid de in het besluit voorkomende verwijzingen naar het Burgerlijk Wetboek aan te passen, is besloten het besluit integraal te vervangen.

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juli 2005, nr. 132.

Naar boven