Besluit van 2 juni 2005, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van subsidie in 2005 en 2006 ten behoeve van uitzonderlijk omvangrijke restauraties van beschermde monumenten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mr. Medy C. van der Laan, van 25 april 2005, nr. WJZ/2005/7030(8166), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 34 van de Monumentenwet 1988;

De Raad van State gehoord (advies van 19 mei 2005, nr. W05.05.0155/111);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mr. Medy C. van der Laan, van 30 mei 2005, nr. WJZ/2005/23559(8166), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. eigenaar: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een beschermd monument,

b. restauratie: werkzaamheden aan een beschermd monument, het normale onderhoud te boven gaand, die voor het herstel van het beschermde monument noodzakelijk zijn, en

c. subsidiabele restauratiekosten: kosten als bedoeld in artikel 16 van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997.

Artikel 2

Onze minister kan aan de eigenaren van de volgende beschermde monumenten subsidie verstrekken in de subsidiabele restauratiekosten:

Objectgegevens

Gemeente

Provincie

1.

Kasteel Amerongen te Amerongen

Amerongen

Utrecht

2.

Kasteel de Haar te Haarzuilens

Utrecht

Utrecht

3.

Grote of St. Laurenskerk te Alkmaar

Alkmaar

Noord-Holland

4.

St. Vituskerk te Hilversum

Hilversum

Noord-Holland

5.

Maria van Jessekerk te Delft

Delft

Zuid-Holland

6.

Hooglandse kerk te Leiden

Leiden

Zuid-Holland

7.

Pieterskerk te Leiden

Leiden

Zuid-Holland

8.

St. Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch

’s-Hertogenbosch

Noord-Brabant

9.

Vestingwerken te ’s-Hertogenbosch

’s-Hertogenbosch

Noord-Brabant

10.

Grote Kerk te Breda

Breda

Noord-Brabant

11.

St. Joriskerk te Eindhoven

Eindhoven

Noord-Brabant

Artikel 3

Het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 is van toepassing met uitzondering van de artikelen 1, 2, 4 tot en met 13, 15, eerste lid, tweede volzin, vierde lid, tweede volzin, en zesde lid, 18, 21 en 38 tot en met 49.

Artikel 4

Onverminderd artikel 3 van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 wordt subsidie in ieder geval niet verstrekt, indien:

a. de financiering van het gedeelte van de kosten van de voorgenomen restauratie, dat niet door subsidie wordt gedekt, naar het oordeel van Onze minister onvoldoende is gewaarborgd,

b. het huidige of het beoogde gebruik van het te restaureren monument naar het oordeel van Onze minister een belemmering vormt voor de instandhouding van het monument, of

c. de voorgenomen restauratie niet kan worden beëindigd vóór 1 oktober 2007.

Artikel 5

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt vóór 15 oktober 2005 ingediend en wordt vóór 15 november 2005 naar Onze minister doorgezonden.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond is € 19.400.000.

  • 2. Vóór 1 januari 2006 voorziet Onze minister in een gelijktijdige beslissing op de ingediende aanvragen.

  • 3. Indien het totaal van de aanvragen het vastgestelde subsidieplafond overschrijdt, wordt de beschikbare subsidie naar rato van de subsidiabele restauratiekosten over de aanvragers verdeeld.

Artikel 7

Onverminderd artikel 19, eerste lid, van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997, vermeldt Onze minister in de beschikking tot subsidieverlening tevens het jaar waarin de verleende subsidie wordt betaald.

Artikel 8

Indien de begrotingswetgever middelen beschikbaar stelt ten behoeve van subsidie voor de restauratie van beschermde monumenten als bedoeld in artikel 2, in aanvulling op de in artikel 6, eerste lid, bedoelde middelen, zijn de artikelen 1 tot en met 7 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat dan:

a. een aanvraag vóór een door Onze minister te bepalen tijdstip wordt ingediend en deze vóór een door Onze minister te bepalen tijdstip naar Onze minister wordt doorgezonden,

b. Onze minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op de ingediende aanvragen vóór een door Onze minister te bepalen tijdstip,

c. in de plaats van de datum, bedoeld in artikel 4, onderdeel c, een door Onze minister te bepalen datum geldt, en

d. in de plaats van het subsidieplafond, bedoeld in artikel 6, eerste lid, een door Onze minister vast te stellen subsidieplafond geldt.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 2 juni 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan

Uitgegeven de veertiende juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Strekking

Het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties 2005 (Brgr 2005) kan worden aangemerkt als een vervolg op het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties (Brgr) en het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties 2002 (Brgr 2002). Aanleiding voor de totstandkoming van het onderhavige besluit is het beschikbaar komen van extra gelden ingevolge de Najaarsnota 2004 (Kamerstukken 2004/05, 29 884, nr. 1).

Het Brgr 2005 moet de basis bieden voor de subsidiëring in de restauratiekosten van een kleine met name genoemde groep van beschermde monumenten, zodat in de jaren 2005 en 2006 de uitvoering van een groot deel van reeds lopende grootschalige restauraties van die monumenten kan worden voortgezet. Het gaat daarbij om een grootschalige restauratie van die monumenten waarvoor op grond van het Brgr en het Brgr 2002 een subsidieaanvraag is ingediend maar welke aanvraag wegens gebrek aan voldoende financiële middelen slechts ten dele kon worden gehonoreerd.

Evenals bij het Brgr en het Brgr 2002 gaat het om een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 34 van de Monumentenwet 1988.

2. Voorgeschiedenis

Het Brgr van medio 2000 was bedoeld voor de subsidiëring van grootschalige restauraties. Het besluit betrof de volgende grootschalige restauraties:

– restauraties waarbij de benodigde subsidie meer dan 3 miljoen gulden (€ 1.361.340) bedroeg, en

– restauraties waarbij de benodigde subsidie minder dan 3 miljoen gulden (€ 1.361.340) maar meer dan 1 miljoen gulden (€ 453.780) bedroeg en bovendien meer bedroeg dan zesmaal het voor de provincie of gemeente gereserveerde budget voor het jaar 2005 voor de desbetreffende categorie monumenten (ten tijde van het Brgr was sprake van drie categorieën van monumenten, namelijk 1. woonhuizen en boerderijen, 2. kerken en 3. overige monumenten).

Daarnaast diende bij de beslissing op een subsidieaanvraag rekening gehouden te worden met:

a. de mate waarin het monument stedenbouwkundige of landschappelijke waarde heeft,

b. de mate waarin het monument een publieksfunctie heeft of toeristen aantrekt, en

c. de mate waarin de restauratie leidt tot investeringen, zowel in het monument zelf als in de omgeving daarvan vanwege de waarde van het monument.

Deze secundaire criteria waren opgenomen in het Brgr in verband met het daarin genoemde subsidieplafond van 140 miljoen gulden. Dit subsidieplafond werd bij regeling van 17 januari 2001, Stcrt. 2001, 14, verhoogd tot 197 miljoen gulden (regeling van 17 januari 2001, Stcrt. 2001, 14).

Op grond van het Brgr werden in totaal 121 subsidieaanvragen ingediend, waarvan uiteindelijk 69 aanvragen als volledige aanvragen in behandeling werden genomen. Tevens voldeden deze aanvragen aan de financiële criteria. Van deze 69 aanvragen werden er 42 volledig en 11 voor een deel gehonoreerd. 16 aanvragen konden uiteindelijk niet worden gehonoreerd omdat rekening gehouden moest worden met de secundaire criteria en vanwege onvoldoende budget.

Op grond van het beschikbaar komen van extra gelden ingevolge de Najaarsnota 2001 (Kamerstukken II 2001/02, 28 118, nr. 1) is in 2002 het Brgr 2002 in het leven geroepen. Doel van het Brgr 2002 was een basis te bieden voor de subsidiëring in de kosten van restauratie van de specifieke groep beschermde monumenten waarvan de aanvraag op grond van het Brgr uit het jaar 2000 slechts voor een deel kon worden gehonoreerd of – hoewel de aanvraag compleet was én aan alle financiële criteria voldeed – moest worden afgewezen vanwege onvoldoende budget.

Ook bij het Brgr 2002 ging het om grootschalige restauraties waarvan de kosten redelijkerwijs niet in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring restauraties monumenten 1997 (Brrm 1997) ten laste van de gemeentelijke en provinciale budgetten konden worden gebracht. De primaire financiële criteria en de secundaire criteria waren dezelfde als in het Brgr, met dien verstande dat het aantal potentiële aanvragers werd beperkt tot de hiervoor bedoelde specifieke groep (de 16 die werden afgewezen, en de 11 die gedeeltelijk werden gehonoreerd). Als aanvullende eis gold tevens dat de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie zou worden verstrekt, moesten zijn uitgevoerd voor 1 januari 2005. Argumenten destijds om de groep van indieners te beperken waren onder andere:

– de plannen voor de restauratie van de beoogde objecten waren bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) bekend en waren in de oorspronkelijke vorm volledig beoordeeld,

– verwacht mocht worden dat de aanvragen nog steeds voldeden aan alle formele vereisten,

– de restauratiewerkzaamheden zouden op grond van het bovenstaande op korte termijn kunnen worden gestart waardoor mogelijke vervolgschade en oplopende kosten beperkt konden blijven, en

– voorzover toen viel te overzien zouden de werkzaamheden voor het overgrote deel van de gevallen voor eind 2004 kunnen worden afgerond.

Van de 27 ingediende aanvragen moesten er 3 worden afgewezen op grond van de secundaire criteria zoals die ook voor het Brgr golden indien de beschikbare middelen (€ 28.870.393) niet toereikend zouden zijn. 2 aanvragen konden slechts voor een gedeelte worden gehonoreerd. 22 aanvragen konden – voorzover de werkzaamheden konden worden uitgevoerd voor 1 januari 2005 – volledig worden gehonoreerd.

Omdat bij het Brgr 2002 sprake was van een beperkt budget (daarom gold als aanvullende eis dat de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie zou worden verstrekt, moesten zijn uitgevoerd vóór 1 januari 2005) en de aanvragers hun aanvragen hierop hadden afgestemd, kon het overgrote deel van de aanvragen geheel of gedeeltelijk worden gehonoreerd. Op dit moment resteren echter nog 11 specifieke objecten waarvan de vraag naar subsidie nog steeds slechts voor een gedeelte gehonoreerd kon worden op grond van het Brgr en/of het Brgr 2002. Dit zijn:

Objectgegevens

Gemeente

Provincie

Kasteel Amerongen te Amerongen

Amerongen

Utrecht

Kasteel de Haar te Haarzuilens

Utrecht

Utrecht

Grote of St. Laurenskerk te Alkmaar

Alkmaar

Noord-Holland

St. Vituskerk te Hilversum

Hilversum

Noord-Holland

Maria van Jessekerk te Delft

Delft

Zuid-Holland

Hooglandse kerk te Leiden

Leiden

Zuid-Holland

Pieterskerk te Leiden

Leiden

Zuid-Holland

St. Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch

’s-Hertogenbosch

Noord-Brabant

Vestingwerken te ’s-Hertogenbosch

’s-Hertogenbosch

Noord-Brabant

Grote Kerk te Breda

Breda

Noord-Brabant

St. Joriskerk te Eindhoven

Eindhoven

Noord-Brabant

De restauraties van die objecten konden vanwege de omvang van de werkzaamheden nog niet volledig worden uitgevoerd. Bij de totstandkoming van en de afwikkeling van de ingediende subsidieaanvragen op grond het Brgr 2002 was dit gegeven overigens al bekend.

Dit is voor de 9 betrokken gemeenten (’s-Hertogenbosch, Amerongen, Alkmaar, Breda, Delft, Eindhoven, Hilversum, Leiden en Utrecht) aanleiding geweest om op 7 juni 2004 een brandbrief te sturen aan de Ministerraad. Aanleiding om die brief op dat moment te sturen, was de onduidelijkheid ten aanzien van een verdere subsidiëring en daadwerkelijke continuering van die restauraties. Gezien de aard en omvang van die restauraties zijn deze objecten volgens de briefschrijvers grotendeels afhankelijk van bijdragen van rijkswege.

De betrokken gemeenten hebben geïnventariseerd wat de gevolgen zouden zijn van stopzetting van de restauratie na 31 december 2004, welke werkzaamheden uitgevoerd konden worden indien 20 miljoen euro ter beschikking gesteld zou worden, en tot welk jaar nog werkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd om van een volledige restauratie te kunnen spreken indien 60 miljoen euro ter beschikking zou kunnen worden gesteld.

Uit deze «quick scan» kwam naar voren dat het stopzetten van de lopende restauraties zou leiden tot het afbreken van steigers en het ontruimen van bouwplaatsen. De totale kosten daarvan werden geschat op 5 miljoen euro. Zou het werk op een later moment weer kunnen worden gestart dan zouden de kosten van de restauratie aanzienlijk hoger uitvallen vanwege hogere aanbestedingen. Door het stopzetten van de restauratie zou tevens hoogwaardige werkgelegenheid en vakmanschap verloren gaan, zou toenemende schade door voortschrijdend verval aan de niet gerestaureerde onderdelen van de monumenten ontstaan, en zou verlies aan vertrouwen optreden bij eigenaren, andere overheden, medefinanciers en andere betrokkenen. Tevens kwam uit dit onderzoek naar voren dat tot en met het jaar 2010 in totaal 60 miljoen euro nodig zou zijn om deze 11 grootschalige restauraties uit te voeren en af te ronden.

Uiteindelijk heeft dit geleid tot het beschikbaar komen van 20 miljoen euro aan extra gelden ingevolge de Najaarsnota 2004. Deze 20 miljoen euro is bestemd voor het afronden van een groot deel van de werkzaamheden in 2005 en 2006. Wanneer daarnaast nog 40 miljoen euro beschikbaar komt, kunnen de werkzaamheden in de periode tot en met 2010 volledig worden afgerond.

3. Financiële gevolgen

Het bedrag dat door de begrotingswetgever beschikbaar is gesteld voor uitzonderlijk omvangrijke restauraties van beschermde monumenten, bedraagt 20 miljoen euro. Een deel van dit bedrag (3%) is bestemd voor uitvoeringskosten van dit besluit, waarmee onder meer de begeleiding van de uitvoering van de restauraties door de RDMZ wordt gefinancierd. Daarom is het subsidieplafond in artikel 6 vastgesteld op € 19.400.000.

Het beschikbaar komen van dit bedrag heeft tevens geleid tot een motie van het Tweede Kamerlid Van Vroonhoven-Kok c.s. ten tijde van de vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 VIII, nr. 117). Op grond van de overweging dat het behoud van «kanjermonumenten» van groot belang is voor het nationaal cultureel erfgoed en dat het van belang is dat nu zekerheid wordt gegeven omtrent de beschikbare subsidiemiddelen, wordt in deze motie de regering opgedragen de resterende middelen (40 miljoen euro) in de loop van 2005 beschikbaar te stellen. Het Brgr 2005 is om die reden zodanig opgesteld, dat bij het beschikbaar komen hiervan geen nieuwe algemene maatregel van bestuur noodzakelijk is (zie artikel 8).

4. Extra middelen

Dit besluit biedt de grondslag voor het verstrekken van 20 miljoen euro subsidie ten behoeve van een groot deel van reeds lopende grootschalige restauraties. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om in de jaren 2005 en 2006 de uitvoering van 11 reeds lopende grootschalige restauraties zoveel mogelijk voort te zetten. Voor de volledige afronding van de geplande werkzaamheden tot en met 2010 zijn meer middelen nodig. Uit de hiervoor genoemde inventarisatie bleek dat daarvoor nog eens 40 miljoen euro nodig is. Met het oog op de in paragraaf 3 genoemde motie is daarom in artikel 8 van dit besluit een voorziening opgenomen voor de situatie waarin de begrotingswetgever meer middelen beschikbaar stelt.

Zo mogelijk kan daarmee nog rekening worden gehouden in de aanvraag die vóór 15 oktober 2005 moet worden ingediend. Wanneer de middelen later beschikbaar komen, zal daarvoor een nieuwe aanvraag ingediend moeten worden. Die aanvraag zal betrekking moeten hebben op werkzaamheden die worden uitgevoerd in de jaren na 2006. Daarin voorziet artikel 8, onderdeel a.

Uiteraard zal dan een nieuw subsidieplafond moeten worden vastgesteld en zal de minister moeten voorzien in een gelijktijdige beslissing op de ingediende aanvragen vóór een door de minister te bepalen tijdstip. Daarin voorziet artikel 8, onderdeel b.

Indien de extra middelen beschikbaar komen, kunnen daarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd die volgens de inventarisatie van de gemeenten in de jaren na 2006 noodzakelijk zijn. Daarom moet ook de datum waarvóór de voorgenomen restauratie moet worden beëindigd, worden aangepast. Daarin voorziet artikel 8, onderdeel c: de aanvragen moeten uitsluitend werkzaamheden betreffen die vóór een door de minister te bepalen datum kunnen zijn afgerond. Wanneer de middelen snel beschikbaar komen , zal dit 1 januari 2011 kunnen zijn. Uit het in paragraaf 2 genoemde onderzoek kwam immers naar voren dat tot en met het jaar 2010 in totaal 60 miljoen euro nodig zou zijn om de 11 grootschalige restauraties uit te voeren en af te ronden: 20 miljoen euro voor werkzaamheden in 2005 en 2006 en 40 miljoen euro voor werkzaamheden in de jaren daarna.

Omdat uiteraard niet 100% zeker is of en zo ja op welk moment de begrotingswetgever de middelen beschikbaar stelt, evenmin als de hoogte van het bedrag, zijn in artikel 8 geen data en geen bedragen opgenomen, maar zijn bevoegdheden voor de minister opgenomen.

5. Uitvoeringsconsequenties

Dit besluit biedt de grondslag aan subsidieverlening voor het afronden van lopende restauraties van 11 objecten waarvoor eerder subsidie is verleend. Het besluit is getoetst aan de richtlijnen inzake vermindering van administratieve lasten voor burgers en bedrijven en ontmoet geen bezwaren uit dien hoofde.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Voorzover in dit besluit begrippen worden gehanteerd die identiek zijn aan begrippen van de Monumentenwet 1988, regelt artikel 1 van de Monumentenwet 1988 de toepasselijkheid daarvan («in deze wet en de daarop berustende bepalingen...»). Daarnaast worden in dit besluit enkele begrippen gehanteerd die identiek zijn aan die van het Brrm 1997. Die begrippen zijn wel expliciet gedefinieerd in dit artikel.

Artikel 2

Het onderhavige besluit betreft uitsluitend de 11 specifieke objecten waarvan de vraag naar subsidie nog steeds slechts voor een gedeelte gehonoreerd kon worden op grond van het Brgr en/of het Brgr 2002. Deze objecten zijn opgesomd in dit artikel.

Artikel 3

In afwijking van het Brrm 1997 wordt bij de vaststelling van de omvang van de benodigde subsidie geen rekening gehouden met het beschikbare gemeentelijke of provinciale budget. Evenmin is van belang of het monument voorkomt in een gemeentelijk restauratie-uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 11 van het Brrm 1997 dan wel in een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 12 van het Brrm 1997.

Een aantal artikelen van het Brrm 1997 is wel van toepassing. Om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van dit besluit is de omvang van de benodigde subsidie bepalend. Die omvang wordt bepaald door de subsidiabele restauratiekosten (de directe en indirecte kosten die gemaakt moeten worden om een monument te restaureren) te vermenigvuldigen met een percentage dat op grond van artikel 17 van het Brrm 1997 van toepassing is.

De artikelen 14 en 15 van het Brrm 1997 regelen de subsidieaanvraag. De artikelen 16 en 17 van het Brrm 1997 regelen de subsidiabele restauratiekosten en de subsidiepercentages. De artikelen 18 tot en met 22 van het Brrm 1997 regelen de beslissing op de aanvraag. Artikel 21 van het Brrm 1997 is niet van toepassing omdat de subsidieverlening op grond van dit besluit geen gevolgen zal hebben voor de hoogte van de provinciale en gemeentelijke budgetten. De artikelen 31 tot en met 34 van het Brrm 1997 regelen de vaststelling van de subsidie. De artikelen 35, 36 en 37 van het Brrm 1997 regelen de bevoegdheid voor de minister om formulieren vast te stellen, een zogeheten hardheidsclausule en een ontheffingsregeling voor gemeenten zonder monumentenverordening ten aanzien van enkele verplichtingen die uit het Brrm 1997 voortvloeien.

Artikel 4

Artikel 3 van het Brrm 1997 is onverminderd van toepassing. Van dat artikel is met name onderdeel a van belang dat dubbele subsidiëring door het Rijk voorkomt.

De voorwaarde onder a van het onderhavige artikel spreekt in zekere zin voor zichzelf. Het heeft geen zin een restauratie te subsidiëren die wegens het ontbreken van andere financiële middelen niet – of niet naar behoren – kan worden uitgevoerd.

De aanvrager dient in verband met onderdeel b aannemelijk te maken dat de (beoogde) gebruiksfunctie van het monument aan het noodzakelijke onderhoud na de restauratie niet in de weg staat. Hoewel de ene gebruiksfunctie uit financieel oogpunt aantrekkelijker is dan de andere, beoogt onderdeel b niet de gebruiksfunctie van monumenten in die zin te beïnvloeden, dat aan een monument altijd de meest rendabele bestemming zou moeten worden gegeven. Met name kerkgebouwen zouden niet aan een dergelijke eis kunnen voldoen.

Onderdeel c biedt de garantie dat de beschikbare gelden daadwerkelijk op korte termijn voor grootschalige restauraties worden gebruikt. De datum van 1 oktober 2007 is opgenomen omdat de subsidie van 20 miljoen euro is bestemd voor werkzaamheden in 2005 en 2006, maar pas voor 1 januari 2006 kan worden beslist op de aanvragen. De aanvragen moeten uitsluitend werkzaamheden betreffen die voor 1 oktober 2007 kunnen zijn afgerond.

Artikel 5

Op de indiening van aanvragen zijn de artikelen 14 en 15 van het Brrm 1997 van toepassing. Dat betekent dat de eigenaar de aanvraag indient bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het desbetreffende beschermde monument is gelegen en dat burgemeester en wethouders de aanvraag doorzenden aan de minister (feitelijk: aan de RDMZ). In de gevallen beschreven in artikel 15, tweede en derde lid, van het Brrm 1997, zenden burgemeester en wethouders de aanvraag weer door aan gedeputeerde staten, die de ontvangen aanvraag doorsturen naar de minister.

De in dit artikel genoemde, uiterste data voor het indienen en doorsturen van aanvragen zijn noodzakelijk in verband met de besluitvorming door de minister vóór 1 januari 2006.

Artikel 6

Het onderhavige besluit strekt ertoe het bedrag van € 20.000.000 te verdelen ten behoeve van een aantal uitzonderlijk omvangrijke restauraties in de jaren 2005 en 2006. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 19.400.000 omdat 3% van de € 20.000.000 is bestemd voor uitvoeringskosten van dit besluit, waarmee onder meer de begeleiding van de uitvoering van de restauraties door de RDMZ wordt gefinancierd.

Het bedrag zal in zijn geheel vóór 1 januari 2006 worden verdeeld. In verband hiermee is een spreiding over een aantal budgetjaren zoals in artikel 6, eerste lid, van het Brgr is opgenomen, niet nodig.

Naar verwachting kunnen alle aanvragen worden gehonoreerd. Het bedrag van 20 miljoen euro is immers gebaseerd op de inventarisatie van de betrokken gemeenten. Bovendien zal de RDMZ altijd met de aanvragers in overleg kunnen treden over de hoogte van de aangevraagde subsidie. Omdat niet uitgesloten is dat de subsidieaanvragen desalniettemin het plafond overschrijden, is in het derde lid een voorziening voor die situatie opgenomen.

Artikel 7

Het bedrag van € 20.000.000 zal in zijn geheel in 2005 beschikbaar komen en derhalve in beginsel in dit jaar beschikbaar worden gesteld aan de subsidieontvangers maar de feitelijke betaling zal in de meeste gevallen geschieden in 2006. Er kan dus enige tijd liggen tussen de beschikking tot subsidieverlening en de feitelijke financiering. Dat kan er tevens toe leiden dat het subsidiebedrag niet kan worden betaald binnen vier weken na de subsidievaststelling zoals artikel 4:52, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft. Daarom is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te bepalen, dat betaling op een ander (later) tijdstip kan plaatsvinden. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het gewenst dat de subsidieontvanger daaromtrent zorgvuldig wordt geïnformeerd. In de subsidiebeschikkingen zal de financiering per aanvrager nader worden vormgegeven.

Artikel 8

Voor de toelichting op artikel 8 zie paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 9

Dat dit besluit niet onmiddellijk in werking treedt, houdt verband met de twee maanden durende voorhangprocedure, geregeld in artikel 34, vijfde lid, van de Monumentenwet 1988.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. C. van der Laan


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven