Besluit van 2 mei 2005, houdende regeling van de verwerking van gegevens voor een samenhangend jeugdzorgbeleid op grond van de Wet op de jeugdzorg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens Onze Minister van Justitie van 29 oktober 2004, kenmerk DJB/JZ-2523725;

Gelet op artikel 43 en 44, tweede en zesde lid, van de Wet op de jeugdzorg;

De Raad van State gehoord (advies van 16 december 2004, nr. W13.04.0524/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 april 2005, kenmerk DJB/JZ-2573474, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de jeugdzorg;

b. indicatiebesluit: een besluit waarbij wordt vastgesteld of een cliënt is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet;

c. advies- en meldpunt kindermishandeling: een advies- en meldpunt kindermishandeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e, van de wet;

d. jeugdreclassering: de stichting bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c en d, van de wet;

e. persoonsgegeven: persoonsgegeven zoals bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens;

f. rechtspersoon: de rechtspersoon die is aanvaard door Onze Minister van Justitie ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 254, tweede lid, of artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

HOOFDSTUK 2. BASISREGISTRATIE BUREAUS JEUGDZORG

Paragraaf 1. Algemene cliëntgegevens

Artikel 2

  • 1. Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting bij de aanvang van de eerste van een van de taken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, of artikel 10, eerste lid, onder e tot en met j, of derde lid, onder b, van de wet de volgende gegevens:

    a. de datum van aanmelding van de cliënt;

    b. het vervolg dat de stichting geeft aan de aanmelding;

    c. in voorkomende gevallen het beroep van de beroepsmatig met de cliënt werkzame persoon of de instantie die de cliënt heeft aangemeld of de cliënt ertoe heeft bewogen zich aan te melden.

  • 2. Onverminderd het eerste lid registreert de stichting per jeugdige bij de aanvang van de eerste van een van de taken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, of artikel 10, eerste lid of derde lid, onder b, van de wet de volgende gegevens:

    a. de geboortedatum;

    b. het geslacht;

    c. het geboorteland of de geboortestreek, alsmede het geboorteland of de geboortestreek van zijn ouders;

    d. de dagbesteding;

    e. de leefsituatie;

    f. de gemeente van inschrijving in het bevolkingsregister;

    g. het adres in de gemeente van inschrijving in het bevolkingsregister;

    h. de verblijfplaats indien deze afwijkt van het adres, bedoeld onder f;

    i. de al dan niet rechtmatigheid van het verblijf in Nederland, indien de jeugdige een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 is.

  • 3. Voor zover taken bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d, van de wet pas aanvangen nadat voor een cliënt toepassing is gegeven aan het eerste of het tweede lid voor een van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e tot en met j, of het derde lid, onder b, van de wet, registreert de stichting voorts op het moment dat die taken aanvangen over de jeugdige:

    a. de dagbesteding;

    b. de leefsituatie;

    c. de gemeente van inschrijving in het bevolkingsregister;

    d. het adres in de gemeente van inschrijving in het bevolkingsregister;

    e. de verblijfplaats indien deze afwijkt van het adres, bedoeld onder d.

Paragraaf 2. Gegevens over indicatiestelling

Artikel 3

  • 1. Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting de volgende gegevens per cliënt over de taak, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet:

    a. de datum van de aanvraag voor een indicatiebesluit;

    b. de datum van het indicatiebesluit;

    c. of de cliënt volgens een indicatiebesluit is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet;

    d. of het indicatiebesluit is genomen in verband met het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de wet;

    e. of het indicatiebesluit is genomen in verband met het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d, van de wet met een aanduiding van de reden waarom de cliënt niet binnen de gestelde termijn de aanspraak tot gelding heeft gebracht;

    f. of het indicatiebesluit is genomen op grond van artikel 6, vierde lid, van de wet met een aanduiding van de reden;

    g. de datum van de beslissing, bedoeld in artikel 3, derde lid, tweede volzin, van de wet met een aanduiding van degene die de beslissing neemt;

    h. de datum dat de huisarts of de behandelaar toepassing geeft aan artikel 5 van het Besluit verwijzing jeugd-ggz met een aanduiding van de hoedanigheid van de verwijzer;

    i. of de stichting een indicatiebesluit heeft genomen in een geval, bedoeld in artikel 3 van het Besluit indicatie jeugdzorg, nadat de zorg is aangevangen;

    j. de datum van het beëindigen van de medewerking van de cliënt aan de taak van de stichting, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet;

    k. de datum van de schriftelijke vastlegging, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet.

  • 2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, onder b, f en g, registreert de stichting per cliënt de aard, inhoud en omvang van zorg waarop de cliënt aanspraak heeft. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen eerst aangewezen zorg en vervangende zorg als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg.

  • 3. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, onder b, registreert de stichting per cliënt de termijnen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c en d, van de wet.

Paragraaf 3. Gegevens over de verlening van zorg waarop aanspraak bestaat

Artikel 4

Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting de volgende gegevens per cliënt over de verlening van de zorg, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet:

a. of de eerst aangewezen zorg of de vervangende zorg als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg wordt verleend;

b. de aard, inhoud en omvang van zorg die is verleend;

c. de datum waarop de verlening van de zorg een aanvang neemt;

d. de datum waarop de verlening van de zorg eindigt en de reden waarom;

e. de mate waarin de doelen gesteld in het indicatiebesluit zijn gehaald;

f. de datum van de schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 12 van de wet, die de stichting doet aan het landelijk bureau inning onderhoudsbijdragen over de aanvang van jeugdzorg waarvoor een ouderbijdrage verschuldigd is.

Paragraaf 4. Gegevens over de verlening van ambulante jeugdzorg

Artikel 5

Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting de volgende gegevens per cliënt over het verlenen van ambulante jeugdzorg, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b, van de wet:

a. de datum waarop de stichting beslist tot het verlenen van de zorg;

b. de datum waarop het verlenen van de zorg aanvangt;

c. de datum waarop het verlenen van de zorg eindigt;

d. de reden van het beëindigen van de zorg.

Paragraaf 5. Gegevens over ondertoezichtstelling en voogdij

Artikel 6

Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per minderjarige de volgende gegevens over hun taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a en b, van de wet:

a. de datum waarop de stichting de op schrift vastgelegde beslissing heeft ontvangen waaruit blijkt dat een taak een aanvang heeft genomen met een aanduiding van de hoedanigheid van degene die de beslissing heeft genomen;

b. de datum waarop de taak, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van de wet aanvangt of wordt verlengd;

c. de datum waarop een taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van de wet eindigt met een aanduiding van de reden daarvan;

d. de datum waarop een taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van de wet aanvangt en eindigt met een aanduiding van de soort voogdij en de reden van beëindiging;

e. de datum waarop de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing heeft gegeven met een aanduiding van de soort machtiging uithuisplaatsing en de duur van de machtiging;

f. de datum waarop de stichting aan de jeugdige, zijn ouders of degene die hem als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden mededeelt dat een taak is aangevangen;

g. de datum waarop een medewerker van de stichting over een taak een eerste contact heeft met de cliënt;

h. de datum waarop de stichting het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet vaststelt.

Paragraaf 6. Gegevens over jeugdreclassering

Artikel 7

Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting per jeugdige de volgende gegevens over de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c en d, van de wet:

a. de datum waarop de stichting de op schrift vastgelegde beslissing heeft ontvangen waaruit blijkt dat een taak een aanvang heeft genomen met een aanduiding van de hoedanigheid van degene die de beslissing heeft genomen;

b. de datum waarop een taak aanvangt met een omschrijving van de aard;

c. de datum waarop een taak eindigt met een aanduiding van de reden daarvan;

d. de datum waarop de stichting aan de jeugdige, zijn ouders of degene die hem als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden mededeelt dat een taak is aangevangen;

e. de datum waarop een medewerker van de stichting over een taak een eerste contact heeft met de jeugdige;

f. de datum waarop de stichting het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet vaststelt.

Paragraaf 7. Gegevens over het advies- en meldpunt kindermishandeling

Artikel 8

Voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet, registreert de stichting de volgende gegevens over de taak, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder e, van de wet:

a. de datum van de melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan;

b. de hoedanigheid van de melder;

c. de datum waarop de stichting het advies, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet afgeeft waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een eenmalig advies en andere adviezen;

d. de datum waarop het onderzoek, bedoeld in artikel artikel 11, eerste lid, onder a, van de wet aanvangt en eindigt;

e. het vervolg dat aan het onderzoek wordt gegeven;

f. of het onderzoek heeft geleid tot de vaststelling van kindermishandeling.

Paragraaf 8. Overige bepalingen

Artikel 9

  • 1. De in de artikelen 2 tot en met 8 bedoelde gegevens worden zodanig geregistreerd dat het mogelijk is kruiselingse verbanden te leggen tussen de gegevens die op grond van dit besluit geregistreerd moeten worden.

  • 2. De gegevens worden ook overigens op zodanige wijze geregistreerd dat zij op eenvoudige wijze in kwantitatieve en kwalitatieve zin zijn te verwerken tot beleidsinformatie voor het beleid, bedoeld in artikel 42 van de wet.

HOOFDSTUK 3. VERSTREKKING GEGEVENS BUREAUS JEUGDZORG

Artikel 10

  • 1. Ten behoeve van de verstrekking van de gegevens, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, verwerkt de stichting de krachtens dit besluit te registeren persoonsgegevens tot niet tot de persoon herleidbare gegevens.

  • 2. De stichting verstrekt geen persoonsgegevens ten behoeve van de verwerking van gegevens, bedoeld in artikel 42 van de wet.

Artikel 11

  • 1. Voor het verstrekken door de stichting van gegevens aan gedeputeerde staten van betrokken provincies en zorgverzekeraars, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, bepalen Onze Ministers met het oog op de registratie, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8, bij ministeriële regeling:

    a. welke gegevens worden verstrekt;

    b. de wijze waarop de gegevens worden geregistreerd en verstrekt;

    c. de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt, betrekking hebben;

    d. de termijnen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.

  • 2. Onze ministers kunnen beleidsregels vaststellen over de uitleg van dit besluit en de daarop berustende regelingen.

  • 3. Bij de regeling en de beleidsregels, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan worden verwezen naar een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol.

HOOFDSTUK 4. BASISREGISTRATIE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING

Paragraaf 1. Civielrechtelijke taken

Artikel 12

Ten behoeve van de verstrekking van gegevens aan Onze Minister van Justitie en de gedeputeerde staten van de betrokken provincies, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet registreert de raad voor de kinderbescherming per minderjarige de volgende gegevens die verband houden met de taken en bevoegdheden van de raad op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek:

a. de datum van meldingen bij de raad op grond waarvan een maatregel met betrekking tot het gezag over een minderjarige overwogen dient te worden met een aanduiding van de instantie of de hoedanigheid van de melder en het vervolg dat aan de melding wordt gegeven;

b. de datum van een verzoek van de raad aan een stichting om aanvullende gegevens naar aanleiding van een inkennisstelling als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet;

c. de datum en aard van een verzoek van de raad waarin de rechter wordt verzocht een maatregel met betrekking tot het gezag te nemen;

d. de datum van aanvang en einde van het onderzoek van de raad om te bepalen of een maatregel met betrekking tot het gezag overwogen dient te worden;

e. de datum waarop de raad voor de kinderbescherming, na onderzoek om te bepalen of een maatregel met betrekking tot het gezag als bedoeld onder a overwogen dient te worden, tot de conclusie komt dat verdere bemoeienis van de raad niet meer noodzakelijk is en de raad de cliënt adviseert zich elders voor hulp te vervoegen.

Paragraaf 2. Strafrechtelijke taken

Artikel 13

Ten behoeve van de verstrekking van gegevens aan Onze Minister van Justitie en de gedeputeerde staten van de betrokken provincies, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet registreert de raad voor de kinderbescherming per jeugdige gegevens over de datum waarop hij de stichting inschakelt voor vrijwillige begeleiding als bedoeld in artikel 77hh, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

HOOFDSTUK 5. BASISREGISTRATIE RECHTSPERSOON VOOR VOOGDIJ OF GEZINSVOOGDIJ VREEMDELINGEN

Artikel 14

  • 1. Ten behoeve van de verstrekking van gegevens aan Onze Minister van Justitie, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet registreert de rechtspersoon per minderjarige de volgende gegevens die verband houden met de taken en bevoegdheden van de rechtspersoon op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek:

    a. de datum van aanmelding;

    b. de geboortedatum;

    c. het geslacht;

    d. het geboorteland of de geboortestreek, alsmede het geboorteland of de geboortestreek van zijn ouders;

    e. de dagbesteding;

    f. de leefsituatie;

    g. de gemeente van inschrijving in het bevolkingsregister;

    h. het adres in de gemeente van inschrijving in het bevolkingsregister;

    i. de verblijfplaats indien deze afwijkt van het adres, bedoeld onder f;

    j. de soort verblijfsvergunning.

  • 2. Onverminderd het eerste lid registreert de rechtspersoon per minderjarige bij de taken, bedoeld artikel 10, eerste lid, onder a of b, van de wet de volgende gegevens:

    a. de datum waarop een taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van de wet aanvangt en eindigt met een aanduiding van de soort voogdij en de reden van beëindiging;

    b. de datum waarop de taak, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van de wet aanvangt of wordt verlengd;

    c. de datum waarop een taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van de wet eindigt met een aanduiding van de reden daarvan;

    d. de datum waarop de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing heeft gegeven met een aanduiding van de soort machtiging uithuisplaatsing en de duur van de machtiging;

    e. de datum waarop de rechtspersoon aan de minderjarige, zijn ouders of degene die hem als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden mededeelt dat een taak is aangevangen;

    f. de datum waarop een medewerker van de rechstpersoon over een taak een eerste contact heeft met de cliënt;

    g. de datum waarop de rechtspersoon het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet vaststelt.

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING GEGEVENS RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING EN RECHTSPERSOON VOOR VOOGDIJ OF GEZINSVOOGDIJ VREEMDELINGEN

Artikel 15

  • 1. De artikelen 10 en 11 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de raad voor de kinderbescherming en de rechtspersoon geen gegevens verstrekken aan zorgverzekeraars.

  • 2. Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing op de rechtspersoon.

Artikel 16

De raad voor de kinderbescherming en de rechtspersoon verstrekken op verzoek van de Minister van Justitie of gedeputeerde staten van de betrokken provincie gegevens met het oog op de registratie, bedoeld in de artikelen 12 en 13, ten behoeve van de verwerking, bedoeld in artikel 42, van de wet.

HOOFDSTUK 7. VERSTREKKING GEGEVENS PROVINCIE AAN RIJK

Artikel 17

  • 1. Voor het door gedeputeerde staten van de betrokken provincies verstrekken van gegevens aan Onze Ministers, bedoeld in artikel 44, derde lid, bepalen Onze Ministers bij ministeriële regeling:

    a. welke gegevens worden verstrekt;

    b. de wijze waarop de gegevens worden verstrekt;

    c. de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt, betrekking hebben;

    d. de termijnen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.

  • 2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden verwezen naar een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beleidsinformatie jeugdzorg.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 2 mei 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de veertiende juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Hoofdstuk VII (artikelen 42 tot en met 46) van de Wet op de jeugdzorg (de wet) bevat een kader voor het regelen van de beleidsinformatie die nodig is om te komen tot een samenhangend jeugdzorgbeleid. Onze Ministers, gedeputeerde staten en zorgverzekeraars verwerken daartoe gegevens. In de wet is voorts geregeld wie gegevens moet verstrekken en wie persoonsgegevens mag verwerken. Een aantal zaken is in de wet echter gedelegeerd naar lagere regelgeving zoals de concrete aanduiding van de gegevens die nodig zijn voor een samenhangend jeugdzorgbeleid. In het onderhavige besluit is geregeld welke gegevens nodig zijn voor een samenhangend jeugdzorgbeleid, wie die gegevens verzamelt en bewerkt en welke gegevens mogen worden verstrekt.

Beleidsinformatie moet niet worden verward met informatie die Onze Ministers, gedeputeerde staten en zorgverzekeraars geacht worden te verkrijgen bij de uitoefening van hun overige taken en bevoegdheden. Zo bevat het Besluit uitkeringen jeugdzorg informatiebepalingen die het Rijk in staat moet stellen de doeluitkeringen per provincie vast te stellen, bevatten de provinciale subsidieverordeningen informatiebepalingen die de provincies in staat moeten stellen de stichtingen en de zorgaanbieders subsidie te verstrekken en bevatten de zorgovereenkomsten informatiebepalingen die onder andere de zorgverzekeraars (zorgkantoren) in staat moeten stellen te controleren of de juiste zorg tegen het juiste tarief is geleverd. Verder kan gewezen worden op de jaarlijks door de stichting en de zorgaanbieders aan de provincies te zenden kwaliteitsverslag (artikelen 14 en 27 van de wet) en de onderzoeken van de inspectie die de nodige informatie kunnen opleveren. Op zichzelf zou een deel van de gewenste beleidsinformatie ook via deze verschillende wegen kunnen worden verkregen. Het is echter voor een samenhangend jeugdzorgbeleid van groot belang dat bepaalde gegevens op uniforme wijze en met hetzelfde doel worden verwerkt. Voor Rijk, provincies en zorgverzekeraars is het van belang dat de informatie die de 15 bureaus jeugdzorg verstrekken onderling vergelijkbaar, en dus ook optelbaar, is. Eenheid van taal is daarvoor een voorwaarde. In het onderhavige besluit wordt onder andere geregeld welke gegevens landelijk uniform moeten worden gedefinieerd en geregistreerd. Op basis van de daaruit voortvloeiende beleidsinformatie kan een verantwoord beleid worden gevoerd en kunnen provinciale beleidskaders en uitvoeringsprogramma’s (artikelen 30–33 van de wet), alsmede landelijke beleidskaders en voortgangsrapportages (artikelen 34–36 van de wet) worden vastgesteld.

De bureaus jeugdzorg spelen een essentiële rol voor de beleidsinformatie die nodig is voor een samenhangend jeugdzorgbeleid. Bureaus jeugdzorg beschikken uit hoofde van hun in artikel 5 tot en met 11 van de wet omschreven taken (hierna: andere taken van de bureaus jeugdzorg) over een schat aan gegevens die de slagader vormen voor de beleidsinformatie die nodig is voor een samenhangend jeugdzorgbeleid. Om die reden zal het besluit een zo gering mogelijke administratieve belasting vormen voor de bureaus jeugdzorg. Het overgrote deel van de gegevens die zij tot beleidsinformatie moeten verwerken zijn immers al beschikbaar uit hoofde van hun andere taken.

Vooralsnog is het niet noodzakelijk naast bureaus jeugdzorg ook zorgaanbieders en bepaalde aanbieders van zorg te belasten met het verwerken van gegevens voor de beleidsinformatie. De gegevens die deze aanbieders zouden moeten verwerken voor de beleidsinformatie is al beschikbaar bij de bureaus jeugdzorg. In dit verband wijzen we op de in artikel 20 van de wet neergelegde verplichting voor zorgaanbieders en aanbieders van zorg om in bepaalde gevallen de stichting informatie te geven over de verleende zorg aan een cliënt. De in dit artikel vastgelegde verplichting veronderstelt dat zorgaanbieders en aanbieders van zorg de informatie zodanig moeten aanleveren dat het bureau jeugdzorg daarmee aan zijn verplichtingen tot het verwerken van gegevens tot beleidsinformatie kan voldoen. Van de in artikel 43 van de wet geboden mogelijkheid om ook zorgaanbieders en bepaalde aanbieders van zorg te verplichten gegevens te verwerken voor de beleidsinformatie is daarom vooralsnog in het onderhavige besluit geen gebruik gemaakt. Het informatiestelsel is hierdoor overzichtelijk en betrekkelijk eenvoudig doordat relatief weinig organisaties betrokken zijn. Toezicht op de naleving van de regels over beleidsinformatie wordt daarmee beter mogelijk dan voorheen.

2. Persoonsgegevens

De wet maakt het mogelijk zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens te verwerken met het doel beleidsinformatie voor een samenhangend jeugdzorgbeleid te verzamelen. In artikel 45 van de wet wordt daaraan een aantal voorwaarden verbonden. Vooralsnog is het niet noodzakelijk gebleken dat het bureau jeugdzorg of de raad voor de kinderbescherming persoonsgegevens verstrekt voor een samenhangend jeugdzorgbeleid. Wel is het noodzakelijk dat de bureaus jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming persoonsgegevens verzamelen en bewerken tot gegevens waaruit geen personen zijn te identificeren. Het zijn deze niet-identificeerbare gegevens die zij vervolgens verstrekken aan de provincies en de zorgverzekeraars, onderscheidenlijk de provincies en de Minister van Justitie. In het onderhavige besluit wordt geregeld dat de bureaus jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming bepaalde persoongegevens mogen bewerken en zonodig verzamelen met het doel beleidsinformatie te verstrekken.

Bij de uitvoering van dit besluit zal ernaar gestreefd worden om de gegevens te groeperen op een wijze die individuele herkenbaarheid voorkomt. De bureaus jeugdzorg, de raad voor de kinderbescherming en andere betrokkenen hebben op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens de verplichting zorgvuldig met persoonsgegevens om te gaan.

3. Basisregistratie bureaus jeugdzorg

In het besluit wordt een basisregistratie van het bureau jeugdzorg geregeld. In de basisregistratie zijn de gegevens op genomen die het Rijk, de provincies en de zorgverzekeraars ten minste nodig hebben om te komen tot een samenhangend jeugdzorgbeleid. Voor het ontwerpen van een basisregistratie zijn de betrokken partijen gevraagd hun informatiebehoefte te formuleren.

Bij het vaststellen van de informatiebehoefte is het uitgangspunt geweest dat de overheid op hoofdlijnen beleid formuleert en toetst. Er is voor gekozen zo min mogelijk gegevens te laten registreren om de primaire werkprocessen te ontlasten. Wanneer daartoe aanleiding is kan via (wetenschappelijk)onderzoek desgewenst dieper ingegaan worden op informatie die nodig is voor specifieke beleidsthema’s. Vervolgens is bekeken wat de meest geëigende weg is om in de informatiebehoefte te voorzien. In het besluit zijn alleen die gegevens opgenomen waarvan de verwerking niet te diep ingrijpt in het proces van bedrijfsvoering van de bureaus jeugdzorg.

Gegevens over de aard en ernst van de problematiek, de hulpvraag, de klantgerichtheid en de effectiviteit van de jeugdzorg zijn niet, of zeer beperkt, opgenomen in de basisregistratie. De redenen daarvoor zijn dat op dit moment geen landelijk uniforme grondslagen voor deze gegevens beschikbaar zijn of dat die gegevens op een andere minder belastende wijze zoals door middel van onderzoek kunnen worden verkregen. Het lijkt zeker wenselijk in de nabije toekomst deze gegevens in ieder geval deels te registreren. Nader beleidsonderzoek en mogelijk wetenschappelijk onderzoek zijn echter noodzakelijk om de mogelijkheden hiertoe te verkennen en uit te werken.

4. Raad voor de kinderbescherming

In het kader van zijn strafrechtelijke en civielrechtelijke taken verwerkt de raad voor de kinderbescherming gegevens die, mede gelet op de jeugdreclasseringstaken en de taken van voogdij en gezinsvoogdij van bureaus jeugdzorg, nodig zijn voor het voeren van een samenhangend jeugdzorgbeleid. De raad verstrekt een beperkte hoeveelheid gegevens direct aan de provincie of de Minister van Justitie. Het onderhavige besluit regelt dit nader.

5. Rechtspersoon voor voogdij of gezinsvoogdij vreemdelingen

De wet bepaalt dat de uitvoering van de voogdij en de gezinsvoogdij (artikel 10, eerste lid, onder a en b) in beginsel met uitsluiting van andere rechtspersonen geschiedt door de stichting die het bureau jeugdzorg in stand houdt. Hierop zijn, indien het bij of krachtens de wet aangewezen vreemdelingen betreft, twee uitzonderingen gemaakt. Ten eerste kan de rechter de voogdij over een minderjarige door of voor wie een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 is ingediend, en in verband daarmee in Nederland verblijft, alsmede over door Onze Minister van Justitie aan te wijzen categorieën andere minderjarige vreemdelingen, uitsluitend opdragen aan een daartoe door Onze Minister aanvaarde rechtspersoon (artikel 1:302 BW). Ten tweede kan een rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een daartoe aanvaarde rechtspersoon, indien de minderjarige deel uitmaakt van een gezin waarvan de leden een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ingediend en die in verband daarmee in een opvangcentrum als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verblijft. Ook kan de rechter de ondertoezichtstelling verlengen indien dit in verband met de continuïteit noodzakelijk is (artikel 1:254 BW).

Ten behoeve van het voeren van een samenhangend jeugdbeleid is het gewenst dat ook de rechtspersoon voor voogdij of gezinsvoogdij vreemdelingen gegevens levert aan de Minister van Justitie of de provincie. De provincie kan de gegevens nodig hebben, omdat de minderjarigen ten aanzien van wie de rechtspersoon de voogij uitoefent of de ondertoezichtstelling uitvoert, ook jeugdzorg kunnen ontvangen. Artikel 38, vijfde lid, van de wet waarin onder meer is bepaald dat het hoofdstuk VII Beleidsinformatie van overeenkomstige toepassing is, maakt dit ook mogelijk. Hoofdstuk 5 van het onderhavige besluit regelt welke gegevens de rechtspersoon hiertoe registreert.

6. Informatieprotocol

Om het besluit op de juiste wijze uit te laten voeren is voorzien in een ministeriële regeling op grond waarvan een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol kan worden vastgesteld waarin ook beleidsregels zijn opgenomen. Het informatieprotocol zal een gedetailleerd boekwerk omvatten met daarin een Gegevenswoordenboek jeugdzorg met definities van termen en een precieze omschrijving van de gegevens die geregistreerd moeten worden. Voorts omvat het informatieprotocol een Rapportageformat beleidsinformatie jeugdzorg met daarin de wijze waarop de provincies de (niet tot de persoon herleidbare) gegevens moet verstrekken, de periode waarop de gegevens betrekking moeten hebben en de termijn waarbinnen de gegevens geleverd moeten worden. De informatiebehoefte is per provincie verschillend. Voor een belangrijk deel kan de provincie die informatie op basis van de basisregistratie verlangen. Per provincie is het mogelijk een rapportageformat op te stellen voor de beleidsinformatie die de bureaus jeugdzorg aan de provincies moeten verstrekken. Ook de goedkeuring hiervan zal bij ministeriële regeling nader worden geregeld. Voor zover provincies in aanvulling op de gegevens uit de basisregistratie een informatiebehoefte heeft, kan de subsidierelatie met de stichting of de zorgaanbieder ook uitkomst bieden. Dit houdt in dat provincies de stichting of zorgaanbieder kan verplichten aanvullende beleidsinformatie te verschaffen. Die informatie moet dan wel samenhangen met de subsidie.Voorts kan een provincie ook om informatie verzoeken die het bureau jeugdzorg op vrijwillige basis kan verstrekken. Het bureau jeugdzorg is daarbij gehouden aan de Wet bescherming persoonsgegevens.

7. Handhaving

De inspectie houdt ingevolge artikel 47 van de wet toezicht op de juiste registratie en verstrekking van gegevens door het bureau jeugdzorg. De inspectie houdt daarbij de aanwijzingen van de betrokken grootstedelijke regio of provincie in acht. De inspectie verricht uit eigen beweging onderzoek of op verzoek van de betrokken grootstedelijke regio of provincie.

8. Administratieve lasten

De administratieve lasten voor de bureaus jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming zijn zo gering mogelijk gehouden. Immers, zoals hierboven ook al aangegeven, sluiten de te verwerken gegevens zo nauw mogelijk aan bij de verwerking van gegevens bij de primaire werkprocessen.

Het besluit brengt geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich mee. Actal heeft daarom besloten geen advies uit te brengen over dit besluit. De gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven door de intrekking van de Wet op de jeugdhulpverlening met onderliggende regelgeving en de invoering van de Wet op de jeugdzorg met onderliggende regelgeving zullen in kaart worden gebracht bij de jaarrapportage van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de ten doel gestelde reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

9. Registratie van geboortelanden

Het beeld bestaat dat bepaalde opgroei- en opvoedingsproblemen meer voorkomen bij cliënten met een andere dan uitsluitend de Nederlandse culturele achtergrond. Er bestaat behoefte aan deze indrukken uit de praktijk ook cijfermatig te onderbouwen opdat verantwoord een gericht beleid kan worden gevoerd en opdat verantwoord over de inzet van middelen kan worden besloten. Stigmatisering moet worden voorkomen, maar voor een gerichte aanpak is een zorgvuldige analyse op basis van correcte gegevens onontbeerlijk. Op basis van de cijfermatige gegevens over de relatie tussen bepaalde opgroei- of opvoedingsproblemen en de culturele achtergrond kan onderzoek worden uitgevoerd gericht op de oorzaken van die relatie. Zo nodig kunnen dan, al dan niet op basis van nader onderzoek, maatregelen worden genomen om in het kader van preventie die oorzaken weg te nemen, dan wel het zorgaanbod, de jeugdbescherming of de jeugdreclassering beter aan te laten sluiten op de behoefte. Ondanks beperkingen van de huidige gegevensbestanden kan nu al gesteld worden dat er een duidelijke oververtegenwoordiging van etnische minderheden in de criminaliteit is (zie nota Jeugd terecht, TK 2002–2003, 28741, nr. 1). Ook wordt al voorzien in specifieke zorgspecialistische crisisopvang voor mishandelde moslim meisjes en ITB-criem, een vorm van jeugdreclassering die zich specifiek richt op allochtone jongeren. Voorts wijzen wij hier op artikel 11 van de wet op grond waarvan de stichting bij de uitoefening van haar taken uit gaat van de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en culturele achtergrond van de cliënt.

Het registreren van geboortelanden kent een aantal voordelen ten opzichte van de registratie van geloofsovertuiging, culturele achtergrond of etniciteit. Het geboorteland is objectief vast te stellen en verandert niet. De andere benaderingen zijn meer subjectief van aard of kunnen in de loop der tijd veranderen. Voorts kunnen bij een registratie van geboortelanden specifieke, actuele, doelgroepen zichtbaar worden gemaakt. Waar het 25 jaar geleden bijvoorbeeld vooral Surinaamse en Molukse jeugdigen betrof is nu de zorg voor bijvoorbeeld Marokkaanse jongeren en kinderen van asielzoekers meer actueel.

10. Reacties op ontwerpbesluit

Het ontwerpbesluit beleidsinformatie jeugdzorg is bekendgemaakt (Stcrt. 2004, 103). Daarbij is een ieder in de gelegenheid gesteld wensen en bedenkingen kenbaar te maken. De MOGroep heeft op 30 juni 2004 een reactie gegeven. Aan de opmerkingen van de MOGroep is aandacht gegeven.

Op 27 juli 2004 heeft het College bescherming persoonsgegevens advies uitgebracht over het ontwerpbesluit. Met dit advies is rekening gehouden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Uit de aanhef van artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg blijkt dat de reeds in die wet gedefinieerde begrippen ook voor de toepassing van dit besluit gelden. Zij behoeven dus in het besluit niet gedefinieerd te worden.

Artikelen 2 tot en met 8

Het Rijk en de provincies hebben gezamenlijk vastgesteld welke beleidsinformatie zij nodig hebben om te kunnen komen tot een samenhangend jeugdzorgbeleid. Deze informatiebehoefte is vertaald in de door het bureau jeugdzorg te registreren gegevens zoals opgesomd in de artikelen 2 tot en met 8. Bij het vaststellen en definiëren van de gegevens vormde de werkprocessen van de bureaus jeugdzorg het uitgangspunt.

Artikel 2

Op grond van de in artikel 2 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in het aantal aanmeldingen bij het bureau jeugdzorg en het vervolg dat op deze aanmeldingen werd gegeven.Voorts kan antwoord worden gegeven op de vraag door welke beroepsbeoefenaren is verwezen naar het bureau jeugdzorg.

Voorts kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de samenstelling van de populatie van jeugdigen die gebruik maken van de jeugdzorg. Door longitudinale vergelijking van deze gegevens kunnen trends zichtbaar worden gemaakt; deze kunnen als input dienen voor de bijstelling van bestaand of de ontwikkeling van nieuw beleid.

Artikel 3

Op grond van de in artikel 3 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in het aantal en de aard van de genomen indicatiebesluiten. De registratie van de aanspraken, die uit deze besluiten voortvloeien, maakt het mogelijk de vraag naar jeugdzorg in beeld te brengen. Daarnaast kan op grond van de gegevens inzichtelijk worden gemaakt wat de doorlooptijd van aanmelding tot het indicatiebesluit is.

Artikel 4

Op grond van de in artikel 4 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de aard en de omvang van het gebruik van jeugdzorg. Tevens kunnen de wachttijden in beeld worden gebracht en kan inzicht worden verkregen in de mate waarin de eerst aangewezen zorg werd verleend of dat (noodgedwongen) werd gekozen voor vervangende zorg. Op grond van deze informatie kan een indruk worden verkregen van de mate waarin vraag en aanbod op elkaar aansluiten. Informatie over de mate waarin de in het indicatiebesluit gestelde doelen werden gerealiseerd geeft een indruk van de effectiviteit van de geboden zorg.

Artikel 5

Op grond van de in artikel 5 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de omvang van de ambulante jeugdzorg die door het bureau jeugdzorg zelf wordt verzorgd, alsmede de redenen van de beëindiging van deze zorg.

Artikel 6

Op grond van de in artikel 6 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de hoeveelheid OTS- en voogdijtaken en de gemiddelde duur ervan. Bovendien kan inzicht worden verkregen in de doorlooptijden bij de aanvang van deze taken.

Artikel 7

Op grond van de in artikel 7 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in de hoeveelheid jeugdreclasseringstaken en de gemiddelde duur ervan. Bovendien kan inzicht worden verkregen in de doorlooptijden bij aanvang van deze taken.

Artikel 8

Op grond van de in artikel 8 opgesomde gegevens kunnen rapportages worden samengesteld die inzicht verschaffen in het gevolg dat is gegeven aan signalen van vermoedens van kindermishandeling.

Artikel 9

Artikel 9, eerste lid, maakt het mogelijk dat het bureau jeugdzorg de te registreren gegevens in onderlinge samenhang verwerkt opdat bijvoorbeeld informatie kan worden verstrekt over de leeftijd van cliënten gekoppeld aan indicatiebesluit of de aard van de verleende zorg.

Het tweede lid stelt in aanvulling op het eerste lid een algemene kwaliteitseis. Hieruit vloeit ook voort dat het bureau jeugdzorg betrouwbare gegevens registreert en procedures hanteert om die betrouwbaarheid zeker te stellen.

Artikel 10

Op grond van artikel 44, eerste lid, van de wet verstrekken de stichtingen beleidsinformatie aan de betrokken provincies en de betrokken zorgverzekeraars. Hoewel de wet in artikel 45 uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt dat stichtingen ook persoonsgegevens verstrekken aan provincies en zorgverzekeraars is het vooralsnog niet nodig gebleken dit te regelen voor beleidsinformatie. Het onderhavige artikel brengt dit tot uitdrukking.

Artikel 11

De wijze waarop de gegevens moeten worden geregistreerd en verstrekt, de tijdvakken waarop de gegevens die worden verstrekt betrekking hebben en de termijnen waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt zijn niet geregeld in het besluit. Dit artikel regelt dat dit bij ministeriële regeling kan worden bepaald. Daarbij kan worden verwezen naar een door Onze Ministers goed te keuren informatieprotocol.

Artikelen 12 en 13

De artikelen 12 en 13 bevatten de gegevens die de raad voor de kinderbescherming moet registreren.

Artikel 14

Dit artikel bevat de gegevens die de aanvaarde rechtspersoon voor voogdij en gezinsvoogdij vreemdelingen moet registreren. Het gaat om dezelfde gegevens die het bureau jeugdzorg registreert over de uitoefening van de voogdij en de uitvoering van de gezinsvoogdij. De datum aanmelding, naast de datum aanvang voogdij of gezinsvoogdij is van belang, omdat de rechtspersoon gedurende een periode dat de rechtspersoon nog niet formeel met de voogdij is belast, reeds de belangen van de minderjarige vreemdeling behartigt. Het is gewenst om inzicht te kunnen krijgen in deze periode (zaakwaarneming). Ook is het van belang om de verblijfplaats en de soort verblijfsvergunning te registereren. Zowel de verblijfplaats (verblijf in een opvangcentrum) als de verblijfsvergunning zijn immers een voorwaarde om de rechtspersoon met de voogdij te belasten of een minderjarige onder toezicht te stellen van deze rechtspersoon in plaats van het bureau jeugdzorg.

Artikel 15

Voor het verstrekken van persoonsgegevens door de raad voor de kinderbescherming en de aanvaarde rechtspersoon geldt hetzelfde als voor de verstrekking van gegevens door het bureau jeugdzorg (zie de toelichting bij de artikelen 10 en 11).

Artikel 9 is slechts van overeenkomstige toepassing op de aanvaarde rechtspersoon, omdat uit de gegevens die de raad voor de kinderbescherming registreert op basis van dit besluit geen kruislingse verbanden kunnen worden gelegd.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven