Besluit van 31 december 2004, houdende vaststelling van een aantal tijdelijke rechtspositionele voorzieningen van sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk die gelden van 1 maart 2004 tot 1 januari 2008

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 oktober 2004, nr. DGMOS 04/77577, directoraat-generaal Management Openbare Sector, directie Personeel, Organisatie en Informatievoorziening Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 2 december 2004, nr. W04.04.0538/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 december 2004, nr. 2004-45218, directoraat-generaal Management Openbare Sector, directie Personeel, Organisatie en Informatievoorziening Rijksdienst, Afdeling Arbeidsvoorwaarden, uitgebracht mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. ARAR: het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

b. ARSG: het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

c. RDBZ: het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

d. BBRA 1984: het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

e. VKB 1989: het Verplaatsingskostenbesluit 1989;

f. ambtenaar: de ambtenaar in de zin van het ARAR, ARSG of RDBZ die werkzaam is bij een dienstonderdeel waarvan het bevoegd gezag het voornemen tot reorganisatie bekend heeft gemaakt aan het betrokken medezeggenschapsorgaan;

g. FPU-reglement: het FPU-reglement basisuitkering en aanvullende uitkering.

Artikel 2. Periode voor bevordering van vrijwillige mobiliteit

Voordat het bevoegd gezag besluit tot de aanwijzing van een herplaatsingskandidaat, neemt het een periode van drie maanden in acht waarin het tracht via bevordering van vrijwillige mobiliteit deze aanwijzing te voorkomen. Deze periode neemt een aanvang op het moment dat het bevoegd gezag het voornemen tot reorganisatie bekend heeft gemaakt aan het betrokken medezeggenschapsorgaan.

Artikel 3. Oorspronkelijk schaalniveau

Bij een herplaatsing in het kader van een reorganisatie op een functie waarvan de salarisschaal lager is dan de salarisschaal die geldt voor de ambtenaar, spant het bevoegd gezag zich in om, zodra een vacature beschikbaar is op het schaalniveau dat voor de ambtenaar geldt, hem in aanmerking te laten komen voor benoeming in deze vacature.

Artikel 4. Beëindiging of vermindering van toelagen

Aan de in het kader van een reorganisatie herplaatste ambtenaar wiens bezoldiging, als gevolg van het beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in de artikelen 14, 17a, 17b en 18a van het BBRA 1984, een blijvende verlaging ondergaat van ten minste 3% van de som van het salaris en een periodieke toeslag, wordt een aflopende toelage die een onderdeel vormt van de bezoldiging toegekend onder de voorwaarde dat eerstgenoemde toelage, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste twee jaren zonder onderbreking van langer dan twaalf maanden is genoten. De aflopende toelage bedraagt gedurende het eerste jaar 75%, het tweede jaar 50% en het derde jaar 25% van de verlaging van de bezoldiging.

Artikel 5. Hogere aflopende onregelmatigheidstoelage

Bij toepassing van artikel 18 van het BBRA 1984 in het kader van een reorganisatie kan het bevoegd gezag een hogere aflopende toelage toekennen dan die berekend overeenkomstig dat artikel.

Artikel 6. Ontheffing terugbetalingsverplichting

Het bevoegd gezag kan de ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend ontheffing verlenen van de terugbetalingsverplichting met betrekking tot de vergoeding voor de kosten van verhuizing.

Artikel 7. Hernieuwde aanwijzing als herplaatsingskandidaat

Indien een functie waarin een herplaatsingskandidaat is geplaatst alsnog binnen een jaar niet passend blijkt te zijn, kan de ambtenaar één keer opnieuw worden aangewezen als herplaatsingskandidaat. In dat geval is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 96, tweede lid, van het ARAR, artikel 126, tweede lid, van het ARSG respectievelijk artikel 99, tweede lid, van het RDBZ, gelijk aan de nog niet verstreken duur van de voor hem oorspronkelijke geldende herplaatsingstermijn van voor de herplaatsing.

Artikel 8. Hernieuwde ambtelijke aanstelling

De herplaatsingskandidaat aan wie op zijn aanvraag ontslag is verleend wegens het aanvaarden van een functie buiten de sector Rijk, en die buiten zijn schuld binnen twee maanden daarna ontslagen wordt, kan met ingang van de datum van dat ontslag opnieuw worden aangesteld in vaste dienst, in welk geval hij herplaatsingskandidaat is voor de nog niet verstreken duur van de voor hem oorspronkelijke geldende herplaatsingstermijn. Indien de ambtenaar niet gedurende die periode kan worden herplaatst in een voor hem passende functie kan hem ontslag worden verleend. Bij een ontslagverlening op grond van dit artikel geldt geen opzegtermijn.

Artikel 9. FPU-arrangement

  • 1. Tot 1 januari 2005 kan een secretaris-generaal een FPU-arrangement als bedoeld in het tweede lid aanbieden aan een FPU-gerechtigde ambtenaar, mits daardoor het gedwongen reorganisatieontslag van een niet FPU-gerechtigde ambtenaar wordt voorkomen. Het FPU-ontslag dient in te gaan uiterlijk 1 december 2005.

  • 2. Het FPU-arrangement bestaat uit één van de of beide volgende onderdelen:

    a. een aanvulling op de FPU-uitkering tot 70% van de FPU-berekeningsgrondslag, genoemd in artikel 1, onderdeel o, van het FPU-reglement;

    b. een 50% voortzetting van de pensioenopbouw gedurende maximaal vier jaar:

    – volgens artikel 16.5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP voor degenen die geboren zijn vóór 2 april 1947;

    – volgens artikel 16.2 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP voor degenen die geboren zijn tussen 1 april 1947 en 1 januari 1948.

  • 3. De aanvulling, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt aangepast overeenkomstig artikel 12.1 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 4. De looptijd van het FPU-arrangement bedraagt maximaal acht jaar.

  • 5. Het FPU-arrangement eindigt met ingang van de dag dat het recht op FPU-uitkering vervalt.

  • 6. Bij ontslag onder toekenning van een FPU-arrangement kan een diensttijdgratificatie worden toegekend conform artikel 79 van het ARAR, artikel 114 van het ARSG respectievelijk artikel 85 van het RDBZ.

  • 7. Voorzover het FPU-arrangement wordt aangeboden aan een ambtenaar werkzaam bij de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet der Koningin, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale ombudsman, de Raad van State dan wel de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dient in het eerste lid voor secretaris-generaal te worden gelezen: de daarmee vergelijkbare functionaris.

Artikel 10. Indexering verhuiskostenvergoeding

In afwijking van artikel 49n, eerste lid, van het ARAR, artikel 84n, eerste lid, van het ARSG respectievelijk artikel 58m van het RDBZ bedraagt het in die artikelen genoemde bedrag € 13 025,31. Dit bedrag wordt aangepast overeenkomstig de algemene salarisontwikkeling van het burgerlijk rijkspersoneel.

Artikel 11. Extra aflopende vergoeding woon-werkverkeer

Aan de ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt verplaatst en daardoor voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling reiskosten heeft die uitgaan boven de vergoeding waarop hij krachtens het VKB 1989 aanspraak heeft, kan een aflopende tegemoetkoming worden toegekend in de niet voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Artikel 12. Vergoeding kosten begeleiding emotionele verwerking

Als de ambtenaar daarom verzoekt, kan hem begeleiding worden aangeboden door een onafhankelijke psycholoog of arbeidskundige ten behoeve van de emotionele verwerking van de reorganisatie. De kosten daarvan komen tot een maximum van € 3 000 (inclusief BTW) voor rekening van het bevoegd gezag.

Artikel 13. Vergoeding kosten kinderopvang

Aan de ambtenaar aan wie op zijn aanvraag eervol ontslag is verleend om een functie buiten de sector Rijk te gaan vervullen, kan gedurende maximaal drie jaar een gehele of gedeeltelijke voortzetting van vergoeding van de kosten van kinderopvang en buitenschoolse opvang worden toegekend indien de nieuwe werkgever of de werkgever van de partner daartoe geen regeling kent.

Artikel 14. Faciliteiten bij aanvang eigen bedrijf

  • 1. Aan de ambtenaar aan wie op zijn aanvraag eervol ontslag is verleend voor het aanvangen van eigen bedrijfsactiviteiten, kan onmiddellijk voorafgaand aan de ingangsdatum van zijn ontslag buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend gedurende maximaal drie maanden.

  • 2. In plaats van het in het eerste lid bedoelde verlof kan op aanvraag van de ambtenaar een premie worden toegekend ter grootte van maximaal drie maandsalarissen.

  • 3. In de plaats van een voorziening als bedoeld in het eerste of het tweede lid kan het bevoegd gezag op aanvraag van de ambtenaar toestaan dat de ambtenaar gedurende maximaal zes maanden na zijn ontslag gebruik maakt van een voor diens eigen bedrijfsactiviteiten bestemde werkruimte inclusief aanvullende faciliteiten.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel gelden als voorwaarden:

    a. de indiening van een degelijk uitgewerkt businessplan,

    b. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 15. Stimuleringspremie

In afwijking van artikel 49o van het ARAR, artikel 84o van het ARSG respectievelijk artikel 58n van het RDBZ kan aan de ambtenaar een premie worden toegekend ter grootte van maximaal negen maandsalarissen indien hem op zijn aanvraag eervol ontslag wordt verleend.

Artikel 16. Regeling bij samenloop

Indien vóór 1 maart 2004 op grond van artikel 113 van het ARAR, artikel 139 van het ARSG respectievelijk artikel 142 van het RDBZ in het overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren een voorziening is overeengekomen die voor een ambtenaar gunstiger is dan een soortgelijke voorziening in dit besluit, dan kan eerstgenoemde voorziening in de plaats treden van die in dit besluit.

Artikel 17. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijk besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk 2004.

Artikel 18. Werkingsduur

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 februari 2005, werkt terug tot en met 1 maart 2004 en vervalt met ingang van 1 januari 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 december 2004

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Uitgegeven de vijfentwintigste januari 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het Hoofdlijnenakkoord 2003 is door het kabinet ingezet op kwaliteitsverhoging van de overheid: prestatieverhoging, kritische doorlichting van taken, vermindering van bureaucratie en regelgeving. Deze inzet zal volgens het kabinet gepaard gaan met het vervallen van arbeidsplaatsen bij de sector Rijk. Ten behoeve van reorganisaties die verband houden met het Hoofdlijnenakkoord is met de centrales van overheidspersoneel een sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk overeengekomen dat een werkingsduur heeft van 1 maart 2004 tot en met 31 december 2007. Dit beleid is vastgelegd in de circulaire van 8 april 2004, nr. POIRijk/AV 04/60620 (Stcrt. 2004, 115). Deze circulaire bevat het volledige toepasselijke sociaal flankerend beleid. In dit besluit zijn de voorzieningen van het beleid opgenomen die nog moeten worden vastgelegd in regelgeving. Naast de in dit besluit opgenomen voorzieningen gelden ook de volgende:

A. Dwingendrechtelijke voorzieningen:

1. Het bevoegd gezag is verplicht om de ambtenaar binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat de ambtenaar is aangewezen als herplaatsingskandidaat, ten minste één passende functie aan te bieden (artikel 49g Algemeen Rijksambtenarenreglement [ARAR]).

2. De herplaatsingskandidaat heeft een voorrangspositie op andere kandidaten bij de vervulling van vacatures binnen de sector Rijk (circulaire Beleidsregels voor Vacaturevervulling Herplaatsingskandidaten in de sector Rijk van 6 februari 2003, nr. PMR/AV 02/100674, Stcrt. 2003, 31).

3. Bij herplaatsing in een lager gewaardeerde functie heeft de ambtenaar aanspraak op behoud van de eigen salarisschaal (artikel 5 Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 [BBRA 1984]).

4. De ambtenaar heeft aanspraak op volledige vergoeding van opleidingskosten en (een deel van) studietijd, indien de inspanningen aantoonbaar bijdragen aan (her)plaatsingsmogelijkheden, zowel binnen de sector Rijk als daarbuiten (artikelen 49h en 49k ARAR).

5. De ambtenaar heeft aanspraak op een verhuiskostenvergoeding (vergoeding van werkelijke transportkosten en van herinrichtingskosten) tot een maximum van € 5.445 indien binnen twee jaar na verplaatsing aan een verhuisplicht wordt voldaan, dan wel zonder verhuisplicht wordt verhuisd van buiten 50 km naar binnen 25 km van de plaats van tewerkstelling (Verplaatsingskostenbesluit 1989 [VKB 1989]).

6. De ambtenaar heeft aanspraak op maximaal twee jaar vergoeding van in redelijkheid te maken pensionkosten als niet dagelijks heen en weer kan worden gereisd tussen woonadres en plaats van tewerkstelling (VKB 1989).

B. Facultatieve voorzieningen:

7. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar ontheffing verlenen van de terugbetalingsverplichting met betrekking tot de genoten bezoldiging tijdens het ouderschapsverlof (artikel 33g, tiende lid, ARAR) en de vergoeding voor de kosten voor scholing (artikel 59, zevende lid, en 60, vijfde lid, ARAR).

8. Indien de reistijd woon-werkverkeer na (her)plaatsing in totaliteit met meer dan een half uur per enkele reis wordt verlengd, kan die extra reistijd gedurende een periode van drie jaar door het bevoegd gezag als diensttijd worden aangemerkt (artikel 21 ARAR).

9. In overleg tussen het bevoegd gezag en de ambtenaar kan een passende werktijdregeling worden overeengekomen (inclusief de mogelijkheid om in deeltijd te werken) (artikelen 21 en 21b ARAR).

10. Indien de reistijd woon-werkverkeer door herplaatsing zodanig lang wordt dat daardoor een normale uitoefening van de functie wordt belemmerd, kan het bevoegd gezag in overleg met de betrokken ambtenaar telewerken toestaan. Daarbij is de Raamregeling Telewerken (Stcrt. 2001, 61)van toepassing.

11. Indien de ambtenaar als gevolg van zijn/haar (her)plaatsing moet verhuizen en de meeverhuizende partner om die reden de eigen baan moet opzeggen, kan het bevoegd gezag toestaan dat die partner gebruik maakt van de ondersteuningsfaciliteiten van het mobiliteitscentrum (of een soortgelijke voorziening) bij het zoeken naar een nieuwe baan (circulaire Sociaal flankerend beleid van 8 april 2004, nr. POIRijk/AV 04/60620, Stcrt. 2004, 115).

12. Het bevoegd gezag kan besluiten tot het aanbieden van interim-functie-vervulling, detachering en stages. Deze moeten wel bijdragen aan een vergroting van de (her)plaatsingsmogelijkheden (artikel 58 ARAR).

13. Aan de ambtenaar kunnen de kosten van outplacement, met inbegrip van de noodzakelijke opleidingskosten, worden vergoed (artikel 69 ARAR).

14. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar andere werkzaamheden, bijvoorbeeld als coach of mentor, laten verrichten. Dit kan in de vorm van een tijdelijke plaatsing, al dan niet bovenformatief (artikel 58 ARAR).

15. Bij ontslag van een herplaatsingkandidaat of remplaçant op eigen verzoek wegens het aanvaarden van een baan buiten de sector Rijk op een lager salarisniveau, kan het bevoegd gezag besluiten om gedurende maximaal vijf jaar een aanvulling op het salaris te verlenen tot maximaal 100% van het oude salarisniveau. Deze aanvulling kan op verzoek van de betrokkene worden afgekocht; de hoogte van de afkoopsom stelt het bevoegd gezag in overleg met de betrokkene vast (artikel 49p ARAR).

16. Het bevoegd gezag kan ambtenaren met een aanstelling voor bepaalde tijd anders dan voor een proeftijd, gebruik laten maken van de ondersteuningsfaciliteiten van het mobiliteitscentrum bij het zoeken naar een nieuwe baan onder de voorwaarde dat dit niet leidt tot verdringing van herplaatsingskandidaten (circulaire Sociaal flankerend beleid van 8 april 2004, nr. POIRijk/AV 04/60620, Stcrt. 2004, 115).

De kosten van dit beleid komen ten laste van de desbetreffende begrotingshoofdstukken.

Het sociaal flankerend beleid bevat onder andere een aantal rechtspositionele voorzieningen die neerkomen op een aanvulling c.q. verruiming van voorzieningen uit de huidige rechtspositie voor rijksambtenaren. Hierbij wordt met name gedoeld op voorzieningen uit het ARAR, het BBRA 1984 en het VKB 1989. In dit besluit worden deze voorzieningen voor de duur van het sociaal flankerend beleid tijdelijk aangevuld c.q. verruimd. Dit besluit bevat dus uitsluitend die voorzieningen uit het sociaal flankerend beleid die neerkomen op een tijdelijke wijziging van de huidige rechtspositie. Deels hebben deze een dwingend rechtelijk en deels een facultatief karakter.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De inspanningen in het kader van het sociaal flankerend beleid zijn er primair op gericht om de noodzaak tot aanwijzing van herplaatsingskandidaten tot een minimum te beperken en onvrijwillig ontslag zoveel mogelijk te vermijden. Daarom wordt, gerekend vanaf het moment dat het bevoegd gezag het voornemen tot reorganisatie bekend heeft gemaakt aan de medezeggenschap, eerst een periode van drie maanden benut om via bevordering van vrijwillige mobiliteit invulling te geven aan het motto «van werk naar werk», zonder dat iemand daarbij als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de voorzieningen uit het overeengekomen sociaal flankerend beleid. Eerst na deze drie maanden kan worden overgegaan tot het aanwijzen van herplaatsingskandidaten.

Artikel 3

Dit artikel bevat een aanvulling op de voorziening die thans wordt geboden in artikel 5, vijfde lid, van het BBRA 1984 dat erin voorziet dat een ambtenaar die wordt geplaatst op een lager gewaardeerde functie de voor hem reeds geldende salarisschaal behoudt. De aanvulling uit het sociaal flankerend beleid bestaat eruit dat voor het bevoegd gezag de inspanningsverplichting is opgenomen om, zodra een vacature beschikbaar is op het oorspronkelijke schaalniveau en gebleken is dat daarvoor geen herplaatsingskandidaat binnen de sector Rijk beschikbaar is, de ambtenaar bij voorrang in aanmerking voor deze vacature wordt gebracht.

Uiteraard moet het gaan om een vacature voor een functie die voor betrokkene als passend is aan te merken dan wel passend is te maken.

Artikel 4

Het huidige artikel 18 van het BBRA 1984 biedt de mogelijkheid om een aflopende toelage toe te kennen bij een blijvende vermindering van de bezoldiging als gevolg van de beëindiging of vermindering van de onregelmatigheidstoelage die zijn grondslag vindt in artikel 17 van het BBRA 1984. In het sociaal flankerend beleid is deze voorziening verruimd tot de toelagen die genoemd staan in de artikelen 14, 17a, 17b en 18a van het BBRA 1984. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een blijvende verlaging van ten minste 3%, is bepalend het tijdstip waarop de beëindiging of vermindering zich voordoet. De desbetreffende toelage die wordt beëindigd of verminderd, dient direct hieraan voorafgaand gedurende ten minste twee jaren zonder wezenlijke onderbreking te zijn genoten.

Artikel 5

Deze voorziening bevat een tweede aanvulling op het hierboven genoemde artikel 18 van het BBRA 1984 maar dan specifiek voor de situatie dat een blijvende vermindering van de bezoldiging optreedt als gevolg van de beëindiging of vermindering van de onregelmatigheidstoelage. De Nadere regeling aflopende toelage artikel 18 BBRA 1984 van 16 april 1992 van de Minister van Binnenlandse Zaken voorziet in dat geval in een aflopende toelage volgens daarin genoemde percentages. In het kader van het sociaal flankerend beleid kan het bevoegd gezag een aflopende toelage toekennen die wat betreft de hoogte uitgaat boven de in deze regeling genoemde percentages.

Artikel 6

Dit artikel biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om de betrokken ambtenaar ontheffing te verlenen van de terugbetalingsverplichting met betrekking tot de vergoeding van de kosten van verhuizing. Het betreft een aanvullende voorziening omdat de geldende regelgeving, die is opgenomen in hoofdstuk III van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, deze mogelijkheid niet kent.

Artikel 7

Dit is een aanvullende voorziening op artikel 96 van het ARAR, artikel 126 van het ARSG respectievelijk artikel 99 van het RDBZ. Die artikelen bepalen dat aan de ambtenaar die in het kader van een reorganisatie is herplaatst, alsnog reorganisatieontslag kan worden verleend indien binnen een periode van uiterlijk een jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de functie is opgedragen, blijkt dat de betreffende functie niet passend is voor die ambtenaar en het niet mogelijk is om de ambtenaar binnen een redelijke termijn op een passende functie te plaatsen. In dat geval geldt geen opzegtermijn. In artikel 7 wordt aangegeven wat onder een redelijke termijn wordt verstaan indien de ambtenaar wederom als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen. Deze termijn wordt gesteld op de nog niet verstreken duur van de voor hem oorspronkelijke geldende herplaatsingstermijn. Het ontslag blijft hiermee gebaseerd op artikel 96 van het ARAR, artikel 126 van het ARSG respectievelijk artikel 99 van het RDBZ.

Artikel 8

Deze voorziening opent de mogelijkheid van een hernieuwde ambtelijke aanstelling aan een gewezen herplaatsingskandidaat aan wie op zijn aanvraag eervol ontslag is verleend in verband met het aanvaarden van een functie buiten de sector Rijk en die buiten zijn schuld binnen twee maanden daaruit ontslagen wordt. Omdat deze gewezen herplaatsingskandidaat dan onmiddellijk opnieuw wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat voor de nog niet verstreken duur van de voor hem oorspronkelijk geldende herplaatsingstermijn, is een aanstelling in vaste dienst noodzakelijk. Dit laatste is ook van toepassing op een gewezen herplaatsingskandidaat die indertijd een aanstelling in tijdelijke dienst had van wege een proeftijd. Indien ook na het verstrijken van die termijn het niet mogelijk is gebleken de ambtenaar te plaatsen in een passende functie, wordt alsnog reorganisatieontslag verleend. Hierbij geldt geen opzegtermijn.

Artikel 9

Met betrekking tot de uitvoering van het FPU-arrangement dient op het volgende gelet te worden.

– Voor de uitvoering van de FPU-arrangementen kunnen de ministeries contracten (voor aanvulling op de FPU-uitkering en voor de pensioenopbouw) afsluiten met het ABP.

– Een FPU-arrangement kan alleen worden aangeboden aan ambtenaren van 55 jaar en ouder met een ononderbroken diensttijd van tenminste tien jaren op het moment van uittreden, die de laatste zes maanden voorafgaand aan de vervroegde uittreding ononderbroken als ambtenaar hebben doorgebracht.

– Zowel voor de hoogte van de reguliere FPU-uitkering als voor de omvang van de aanvulling op de FPU-uitkering is de gemiddelde deeltijdfactor over de laatste tien jaar bepalend.

– Op grond van het FPU-reglement kan een FPU-uitkering (en daardoor dus ook het arrangement) uitsluitend ingaan op de eerste dag van een kalendermaand en dus niet in de loop van een kalendermaand.

– Aan ambtenaren die op of na 1 januari 1948 geboren zijn kan het arrangement eveneens worden aangeboden, echter zonder de component voortzetting van pensioenopbouw op kosten van de werkgever. Indien gewenst kan de ambtenaar, voor eigen rekening, aan het bestuur van het ABP verzoeken met hem een overeenkomst als genoemd in artikel 16.2 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP af te sluiten.

– De looptijd van het FPU-arrangement bedraagt maximaal 8 jaar. Indien het arrangement wordt aangeboden aan een 55- of 56-jarige ambtenaar betekent dit dat de aanvulling op de FPU stopt voor de ambtenaar de pensioengerechtigde leeftijd (65 jaar) heeft bereikt.

– Voor ambtenaren die zelf hebben bijgespaard voor FPU verhoogd, FPU extra of FPU totaal wordt met een FPU-arrangement de reguliere FPU aangevuld tot 70%. De zelf gespaarde FPU verhoogd, FPU extra of FPU totaal komt als uitkering bovenop de 70%.

– Met ingang van 1 juli 2004 zal in geval van neveninkomsten uit arbeid of bedrijf, waardoor de inkomsten uit de FPU-uitkering, de uitkering ingevolge het FPU-arrangement en de neveninkomsten tezamen meer dan 100% van het pensioengevend inkomen bedragen, vermindering plaatsvinden tot het niveau van 100%. Het meerdere wordt in de eerste plaats in mindering gebracht op de reguliere FPU-uitkering en vervolgens op de aanvullende uitkering ingevolge het FPU-arrangement. Deze regeling wordt opgenomen in het FPU-reglement. De individuele spaarproducten, zoals FPU verhoogd, FPU extra en FPU totaal worden niet bij de vermindering betrokken. Deze eigen opgebouwde FPU wordt overgeheveld naar het ouderdomspensioen.

– Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat sprake is van een éénmalige aanvulling per periode tot 70%. In geval van toepassing van de anticumulatiebepaling is de werkgever uiteraard niet gehouden de hoogte van de uitkering nogmaals aan te vullen tot 70% van de FPU-grondslag.

Deze voorziening vervalt per 1 december 2005.

Artikel 10

Dit is een aanpassing van de voorziening in artikel 49n, eerste lid, van het ARAR, artikel 84n, eerste lid, van het ARSG respectievelijk artikel 58m, eerste lid, van het RDBZ. De ambtenaar, die in verband met zijn herplaatsing of plaatsing in een passende functie in opdracht van het bevoegd gezag is verhuisd, maakt aanspraak op het eenmalige bedrag van € 13 025,31. In het kader van het sociaal flankerend beleid wordt dit bedrag aangepast aan de algemene salarisontwikkeling van het personeel in de sector Rijk.

Artikel 11

Deze voorziening biedt de mogelijkheid op verruiming van de aanspraken die de ambtenaar heeft op een tegemoetkoming in de reiskosten van het woon–werkverkeer, op grond van het VKB 1989 en de daarbij behorende Verplaatsingskostenregeling 1989 (VKR 1989). Het toepassen van deze voorziening is denkbaar in de volgende gevallen:

– de plaats van tewerkstelling is niet of niet doelmatig per openbaar vervoer te bereiken, in welk geval de ambtenaar een bepaalde vastgestelde tegemoetkoming ontvangt (artikel 12a VKB 1989 jo. artikel 12 VKR 1989);

– de plaats van tewerkstelling kan met het openbaar vervoer bereikt worden maar de ambtenaar maakt daarvan geen gebruik, in welk geval de ambtenaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming ter grootte van 25% van eerstgenoemde tegemoetkoming (artikel 12b VKB 1989 jo. artikel 13 VKR 1989).

In het kader van sociaal flankerend beleid kan in afwijking van deze regelgeving een hogere aflopende tegemoetkoming worden toegekend. Het bevoegd gezag bepaalt de hoogte en de termijn van de aflopende tegemoetkoming.

Artikel 12

Reorganisaties grijpen soms diep in. De psychische last daarvan kan, ongewild en onbedoeld, hoog oplopen. Voor de ambtenaar is het van belang zo snel mogelijk hiermee geholpen te worden. Dit is ook voor het bevoegd gezag van belang, zeker als een herplaatsingstraject voor de medewerker als gevolg van die psychische belasting belemmerd zou worden.

Als begeleiding vanuit de werkgever niet mogelijk of ontoereikend is, moet professionele hulp niet worden uitgesloten. Deze bepaling opent de mogelijkheid de kosten van dergelijke hulp tot genoemd maximum te vergoeden.

Artikel 13

Om een financiële belemmering weg te nemen als de nieuwe werkgever geen voorziening voor kinder- en buitenschoolse opvang heeft en evenmin de werkgever van de partner van de ambtenaar, is de mogelijkheid om die ondersteuning geheel of gedeeltelijk voort te zetten opgenomen

Artikel 14

Dit artikel bevat voorzieningen die ter ondersteuning kunnen worden aangeboden aan de ambtenaar aan wie op eigen verzoek ontslag wordt verleend vanwege het starten van een eigen bedrijf. De voorziening bestaat in eerste instantie uit betaald verlof dan wel het equivalent daarvan in betaling van maandsalarissen en de mogelijkheid om werkruimte te bieden. Over de invulling daarvan zullen nadere afspraken moeten worden gemaakt.

Om voor een van deze opties in aanmerking te komen moet de start van de bedrijfsactiviteiten genoegzaam vaststaan. Door de in het vierde lid opgenomen voorwaarden wordt dit gegarandeerd.

Artikel 15

Artikel 49o van het ARAR, artikel 84o van het ARSG respectievelijk artikel 58n van het RDBZ bepalen dat de herplaatsingskandidaat een premie kan worden toegekend van maximaal drie maandsalarissen indien aan hem binnen 18 maanden nadat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat op zijn aanvraag eervol ontslag wordt verleend. In het kader van het sociaal flankerend beleid is dit maximum verruimd tot negen maandsalarissen.

Artikel 16

Voor de inwerkingtreding van het sectorale sociaal flankerend beleid, waren op departementaal niveau al afspraken gemaakt over sociaal flankerend beleid. Dit maakt een regeling bij samenloop noodzakelijk. Artikel 16 houdt rekening met deze afspraken en dat gekozen kan worden voor de voor de ambtenaar gunstigste voorziening.

Over de reikwijdte van deze regeling wordt opgemerkt dat dit betrekking heeft op het geheel van voorzieningen van sectoraal flankerend beleid dat is opgenomen in eerdergenoemde circulaire van 8 april 2004, nr. POIRijk/AV 04/60620. Het is dus niet beperkt tot de in dit besluit opgenomen voorzieningen.

Wat betreft de toepassing van artikel 16 wordt voorts opgemerkt dat het wel moet gaan om de betreffende voorziening in zijn geheel. Het is dus niet toegestaan één element van een bepaalde voorziening te betrekken uit het sectorale sociaal flankerend beleid en een ander element van de voorziening over hetzelfde onderwerp uit het departementale sociaal flankerend beleid.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven