Besluit van 19 mei 2005 tot aanwijzing van de gegevens op de verstrekking waarvan een verzoek aan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst betrekking kan hebben

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 oktober 2004, nr. 2243372/01, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie;

Gelet op artikel 28, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;

De Raad van State gehoord (advies van 10 december 2004, nr. W04.04.0537/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 mei 2004, nr. 2340774/01, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. gebruiker: een gebruiker als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;

b. nummer: een nummer als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel bb, van de Telecommunicatiewet.

Artikel 2

De volgende gegevens worden aangewezen als gegevens in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002:

a. de naam, het adres en de woonplaats van de gebruiker;

b. de nummers van de gebruiker;

c. de naam, het adres, de woonplaats en het nummer van de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie de gebruiker verbinding heeft, heeft gehad of heeft getracht tot stand te brengen, of van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die heeft getracht met de gebruiker verbinding tot stand te brengen;

d. de datum en het tijdstip waarop de verbinding met de gebruiker tot stand is gebracht en beëindigd en de duur van de verbinding, dan wel, ingeval er geen verbinding tot stand is gekomen, de datum en het tijdstip waarop is getracht verbinding met de gebruiker tot stand te brengen, alsmede de afwijking van dit tijdstip van de wettelijke tijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 16 juli 1958 tot nadere regeling van de wettelijke tijd (Stb. 352);

e. de locatiegegevens van het netwerkaansluitpunt dan wel gegevens betreffende de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker ingeval van een verbinding of een poging daartoe;

f. de nummers van de randapparatuur waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt;

g. de soort diensten waarvan de gebruiker gebruik maakt of heeft gemaakt evenals de daarbij behorende gegevens;

h. de naam, het adres, de woonplaats van degene die de rekening betaalt voor de openbare telecommunicatiediensten en telecommunicatienetwerken die de gebruiker ter beschikking heeft of heeft gehad en het daartoe gebruikte bankrekeningnummer.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel IV van de wet van 18 maart 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens terzake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie) (Stb. 105) in werking treedt.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit ex artikel 28 WIV 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 mei 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

De Minister van Defensie,

H. G. J. Kamp

Uitgegeven de veertiende juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Artikel IV van de wet van 18 maart 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de aanpassing van de bevoegdheden tot het vorderen van gegevens terzake van telecommunicatie (vorderen gegevens telecommunicatie)(Stb. 105) wijzigt de artikelen 28 en 29 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002). De bevoegdheid van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) om aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in de zin van de Telecommunicatiewet te verzoeken om verkeersgegevens te verstrekken op grond van artikel 28 WIV 2002 wordt door deze wijziging in die zin ingeperkt dat de bevoegdheid daardoor alleen ziet op gegevens die bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Artikel 2 van het onderhavige besluit, dat hier mede namens de minister van Defensie wordt toegelicht, bevat die aanwijzing. Het gaat hier om verkeersgegevens: gegevens over de gebruiker en het telecommunicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker. Het begrip verkeersgegevens dat hier wordt gebruikt is ruimer dan het begrip zoals dat in het verband van de Telecommunicatiewet wordt gehanteerd, omdat het (onder meer) mede de zogenaamde gebruikersgegevens omvat. Dat zijn de gegevens betreffende de naam, adres, woonplaats, nummer en soort dienst. Onder telecommunicatie is niet alleen kabelgebonden telecommunicatie begrepen, maar zijn alle vormen van telecommunicatie die via openbare netwerken of -diensten worden overgedragen, uitgezonden of ontvangen, zoals mobiele telecommunicatie, telecommunicatie via de kabel en satelliet, begrepen. Telecommunicatie omvat zowel conventionele spraaktelefonie als bijvoorbeeld ook datatransmissie door middel van internet.

De omstandigheden en voorwaarden waaronder de bevoegdheid van de AIVD en de MIVD om te verzoeken om verkeersgegevens te verstrekken kan worden toegepast zijn opgenomen in artikel 28 WIV 2002. Deze algemene maatregel van bestuur behelst uitsluitend een opsomming van de categorieën gegevens waarop het verzoek om verstrekking betrekking kan hebben.

Artikel 28 WIV 2002 kent slechts een algemene beschrijving van de gegevens waarom verzocht kan worden. Het besluit heeft betrekking op verschillende soorten openbare telecommunicatienetwerken en -diensten die ieder over verschillende gegevens kunnen beschikken. In artikel 2 van dit besluit zijn de gegevens onderverdeeld in categorieën die limitatief zijn opgesomd en in algemene bewoordingen zijn omschreven. Hierdoor wordt enerzijds voorkomen dat het besluit gezien de snelle technische ontwikkelingen op het terrein van de telecommunicatie snel gedateerd is en derhalve met enige regelmaat dient te worden gewijzigd, anderzijds wordt hierdoor de nodige duidelijkheid gecreëerd voor zowel het bedrijfsleven als voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De limitatieve opsomming is ook in het belang van de burger over wie gegevens kunnen worden opgevraagd en worden verstrekt. De burger weet dan op voorhand wat de reikwijdte van de bevoegdheid van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is.

In de artikelsgewijze toelichting is op enkele plaatsen een aanduiding gegeven van de gegevens die bij de huidige stand van de techniek zijn begrepen onder de bevoegdheid van artikel 28 WIV 2002. Dit is geenszins limitatief bedoeld en per definitie tijdgebonden, omdat de techniek snel verandert, in het bijzonder ten aanzien van internet. Van een nadere inkadering van de omvang van de verplichtingen van de aanbieders op basis van een onderscheid tussen verschillende soorten van dienstverlening (vast / mobiel / internet) is in de onderhavige wettelijke regeling afgezien vanwege het algemene uitgangspunt dat de regeling zoveel mogelijk techniek-onafhankelijk wordt geformuleerd. Bovendien zullen de gegevens, waar de aanbieders in hun normale bedrijfsvoering over kunnen beschikken uitéén kunnen lopen, niet alleen afhankelijk van de vraag of het bijvoorbeeld vaste, mobiele telefonie of internet betreft maar ook binnen de kring van aanbieders van eenzelfde soort telecommunicatiedienst.

Om zowel de aanbieders van de openbare telecommunicatienetwerken en -diensten als de opsporingsdiensten de nodige richtsnoeren te bieden inzake de soort van gegevens die bij de uitoefening van de bevoegdheid van de artikelen 126n, eerste lid, en 126u, eerste lid, van het wetboek van Strafvordering in de praktijk aan de orde zijn zal onder leiding van het openbaar ministerie een handleiding worden opgesteld. Dit is aangekondigd in de nota van toelichting bij het besluit vorderen gegevens telecommunicatie. Het instrument van de handleiding biedt de nodige flexibiliteit voor een soepele en weloverwogen toepassing van de wettelijke bevoegdheden door de opsporingsautoriteiten.Thans vindt periodiek overleg plaats tussen de landelijke interceptie organisatie (LIO), het landelijk overleg tapkamerbeheerders, het platform interceptie-decryptie en signaalanalyse (PIDS) en vertegenwoordigers van de aanbieders van telecommunicatiediensten en internet service providers. In dit overleg, ook bekend als het telecommunicatieaanbieders coördinatie overleg (TACO-overleg), wordt onder voorzitterschap van de landelijk officier van justitie voor telecommunicatie, informatie uitgewisseld tussen de betrokkenen over de toepassing van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet (bevoegd aftappen). Dit overleg zal het openbaar ministerie van advies kunnen dienen bij het opstellen van een handleiding over de toepassing van deze algemene maatregel van bestuur. In dit overleg zullen eveneens vragen, die zich bij de uitoefening van deze bevoegdheden in de dagelijkse praktijk voordoen, aan de orde kunnen komen. Gelet op het feit dat de in dit besluit aangewezen gegevenssoorten nagenoeg overeenkomen met de in het besluit vorderen gegevens telecommunicatie aangewezen gegevenssoorten zullen de AIVD en MIVD zich in beginsel en zoveel mogelijk bij dit TACO-overleg aansluiten. Dit betekent niet dat het TACO-overleg in de plaats treedt van enig mogelijk toekomstig overleg tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en marktpartijen over het onderhavige besluit. Er is geen sprake van een mandaat van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie aan de landelijk officier van justitie voor telecommunicatie.

Zoals reeds opgemerkt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel vorderen gegevens telecommunicatie kan in dat opzicht onderscheid worden gemaakt tussen gegevens die betrekking hebben op het verleden (historische verkeersgegevens) en gegevens die betrekking hebben op de toekomst. Indien het verzoek betrekking heeft op het verleden dan kan het alleen gaan om gegevens die de aanbieder ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering bewaart. Indien het verzoek betrekking heeft op de toekomst dan kan het gaan om gegevens die de aanbieder in het kader van de eigen bedrijfsvoering ter beschikking krijgt. Daar het in het laatste geval niet van belang is in hoeverre de aanbieder die gegevens in het kader van de eigen bedrijfsvoering bewaart kan het verzoek betrekking hebben op meer gegevens dan wanneer het gaat om historische gegevens. Artikel 28 WIV 2002 schept dus geen bevoegdheid om de aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten te verzoeken dat hij gegevens die niet op enig moment in het kader van de eigen normale bedrijfsvoering voor handen zijn door extra handelingen verkrijgt of vergaart en verstrekt. In dat opzicht worden geen nieuwe lasten voor het bedrijfsleven gecreëerd. Indien over het voorhanden zijn van gegevens vragen ontstaan, kunnen de aanbieders en bevoegde autoriteiten dit met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bespreken.

Voor gegevens, bedoeld in artikel 2, onder a en b, is het gewenst dat deze gegevens worden opgevraagd via het systeem en de procedures van het Centraal informatiepunt onderzoek telecommunicatie (CIOT). Dit is nader toegelicht in paragraaf 12 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

Het ontwerp Besluit vorderen gegevens telecommunicatie, de algemene maatregel van bestuur op voordracht van de minister van Justitie, gebaseerd op de artikelen in het Wetboek van Strafvordering die in gelijke zin als artikel 28 WIV 2002 gewijzigd zijn, is gelijktijdig met het ontwerp wetsvoorstel vorderen gegevens telecommunicatie ter advisering voorgelegd aan de diverse instanties. In paragraaf 12 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel vorderen is beschreven wat de resultaten waren van de advisering. Het onderhavige besluit is zoveel mogelijk afgestemd op voornoemd besluit. Op één onderdeel wijkt het besluit af: dat betreft de in artikel 2, onder h, vermelde gegevenssoort. Dit wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Artikel 1, onder a

Onder gebruiker wordt in deze regeling hetzelfde verstaan als in artikel 28 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Daar is bepaald dat onder gebruiker wordt verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke persoon of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst. Daarbij kan het ook gaan om anonieme of gratis diensten. Het eerste is aan de orde bij het gebruik van een zo genaamd pre-paid abonnement. Een voorbeeld van een gratis dienst is de beschikbaarheid van verkeersgegevens van zogenaamde 0800 nummers.

Artikel 1, onder b

Het begrip nummer wordt in dit besluit gebruikt in de betekenis die daaraan in artikel 1.1., onderdeel bb, van de Telecommunicatiewet, is toegekend. Bij artikel 2, onder b, wordt hierop nader ingegaan.

Artikel 2

Dit artikel bevat de kern van het besluit. Hier zijn de categorieën gegevens aangewezen, die van de aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten gevraagd kunnen worden. De gegevens die in artikel 2 van dit besluit zijn opgenomen dienen aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt te worden in een begrijpelijke vorm. Soms wordt bijvoorbeeld informatie over de positie van basisstations, die mobiele telefoongesprekken routeren, weergegeven in de vorm van codes die alleen bij de betreffende aanbieder bekend zijn. In een dergelijk geval dient de aanbieder de dienst die het verzoek tot medewerking gedaan heeft informatie te geven over de betekenis van deze codes.

Artikel 2, onder a

Allereerst kan een inlichtingen- of veiligheidsdienst om de naam, het adres en de woonplaats (de zogenaamde naw-gegevens) van de gebruiker verzoeken. Het gaat hier om het fysieke adres en niet om elektronische adressen zoals het e-mailadres. Elektronische adressen vallen onder categorie b.

Artikel 2, onder b

Onder deze categorie vallen onder meer alle nummers die genoemd worden in de Regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten 2000 van 20 mei 2001, Stcrt. 107. Het begrip nummer wordt in artikel 1.1, onder bb, Telecommunicatiewet omschreven als: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of de identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen. Hiervoor kan in ieder geval worden gedacht aan het telefoonnummer bij vaste telefonie en het MS-ISDN nummer bij mobiele telefonie. Voor internet kan het nummer van een gebruiker betrekking hebben op het e-mailadres, de accountnaam, of het internetprotocoladres (IP-adres). Van de aanbieder kunnen op grond van dit onderdeel dus nummers worden gevraagd ter identificatie van de gebruiker. Nummers van creditcards (pre-paid telefoonkaarten) en debitcards zijn onder deze categorie begrepen voor zover zij toegang verschaffen tot openbare telecommunicatienetwerken en -diensten of bestemd zijn voor identificatie. Voor zover bankrekeningnummergegevens toegang verschaffen tot openbare telecommunicatienetwerken en -diensten of bestemd zijn voor identificatie vallen deze gegevenssoorten ook hieronder. Onder deze categorie zijn begrepen kenmerken van de randapparatuur, als bedoeld in artikel 1.1., onderdeel hh, onder 1, van de Telecommunicatiewet, voor zover deze functies vervullen als bedoeld in artikel 1.1, onder bb, van de Telecommunicatiewet (bestemd voor toegang of identificatie). De apparatuur waarop het verzoek betrekking heeft dient in gebruik te zijn. Om die reden kan het verzoek geen betrekking hebben op de handelsvoorraad van een detaillist. De nummers van apparatuur die niet in gebruik is, zullen bij de aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten ook niet beschikbaar zijn.

Artikel 2, onder c

Niet alleen nummers en gegevens ter zake van naam, adres en woonplaats van de gebruiker zelf kunnen voor onderzoek door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van belang zijn maar ook de gegevens van de natuurlijke persoon of rechtspersoon waarmee de gebruiker verbinding heeft, heeft gehad of heeft getracht te hebben. Indien bij vaste telefonie sprake is van een doorschakeling dan valt het zogenaamde C-nummer, het nummer waarnaar het telefoonnummer is doorgeschakeld, onder dit onderdeel indien er sprake is of is geweest van een verbinding dan wel een poging daartoe. Als de poging om verbinding te krijgen is uitgegaan van een ander dan de gebruiker kan het belangrijk zijn te beschikken over de gegevens van die andere persoon of rechtspersoon. Artikel 2, onder c, maakt het mogelijk om deze gegevens te verzoeken.

Artikel 2, onder d

De basis voor deze gegevenssoort lag reeds in het voormalige artikel 28, vijfde lid, onderdeel c, WIV 2002. Gegevens over de tijdstippen en de data van (en poging tot) verbinding en de duur van de verbinding en – in het geval van internet de duur van de sessie – kunnen belangrijke informatie voor een onderzoek opleveren. Het gaat hierbij om de inkomende alsook de uitgaande telecommunicatie en de pogingen daartoe. Er is sprake van een verbinding indien tussen gebruikers uitwisseling van communicatie over een openbaar telecommunicatienetwerk kan plaatsvinden. In het licht van het begrip telecommunicatie, dat naast conventionele spraaktelefonie ook datatransmissie door middel van internet omvat, betekent dit dat de reikwijdte van de verplichting van de aanbieders tot verstrekking van gegevens, verband houdend met onderdeel d, kan variëren. In het kader van de eigen bedrijfsvoering zullen de aanbieders van internetdiensten niet altijd kunnen beschikken over gegevens betreffende de duur van de verbinding, bijvoorbeeld als het gaat om de overdracht van e-mailberichten of SMS-berichten. Hiermee houdt verband dat, afhankelijk van de betreffende telecommunicatiedienst, het begrip verbinding van toepassing kan zijn op verschillende situaties en daarmee kan strekken tot verschillende verplichtingen van de aanbieders. Gaat het bijvoorbeeld om e-mail- of SMS-berichten die door servers worden gerouteerd dan kan de verbinding met de gebruiker op verschillende tijdstippen tot stand zijn gebracht, namelijk op het tijdstip van verzending van het bericht door de gebruiker, het tijdstip waarop het bericht door de aanbieder feitelijk is bezorgd bij de persoon met wie de gebruiker verbinding heeft dan wel het tijdstip waarop het bericht door die persoon is geopend. Het is doorgaans niet mogelijk bij de aanbieder van de gebruiker historische verkeersgegevens te vragen over het tijdstip waarop een andere persoon tevergeefs getracht heeft verbinding tot stand te brengen. Dit kan echter anders liggen voor gegevens die betrekking hebben op de toekomst. Deze gegevens kunnen op grond van dit onderdeel bij een aanbieder worden gevraagd, voorzover deze in het kader van de normale bedrijfsvoering reeds aanwezig zijn.

Het is wel van belang te onderkennen dat aanbieders niet altijd gelijke kloktijden hanteren. Omdat bij de diverse vormen van telecommunicatie verschillende kloktijden worden gehanteerd, geldt de verplichting de afwijking van de wettelijke tijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 16 juli 1958 tot nadere regeling van de wettelijke tijd (Stb. 352), te vermelden. Het is hierbij niet vereist dat afwijkingen in seconden worden aangegeven. Op het internet wordt met verschillende tijden gewerkt. De toegangsaanbieder beschikt over het inbeltijdstip.

Artikel 2 onder e

De feitelijke locatie tijdens de verbinding of de poging daartoe kan relevante informatie voor een onderzoek van een inlichtingen- of veiligheidsdienst opleveren. Bij het gebruik van mobiele telecommunicatiemiddelen maakt het verzoek om locatiegegevens te verstrekken het mogelijk vast te stellen waar het telecommunicatiemiddel van de gebruiker zich op het moment van gebruik of poging daartoe bevindt. Bij vaste telefonie moet daarbij gedacht worden aan het adres van het desbetreffende netwerkaansluitpunt. Bij mobiele telecommunicatiediensten zal daarbij naar de huidige stand van de techniek uitgegaan moeten worden van de gegevens betreffende de netwerkcel waarbinnen het randapparaat (het communicatiemiddel) zich bevindt. Verstrekking van locatiegegevens door een telecommunicatieaanbieder kan cruciaal zijn in een onderzoek door een inlichtingen- of veiligheidsdienst naar personen die bijvoorbeeld een terroristische aanslag voorbereiden. Onder locatiegegevens worden onder meer verstaan de Location Area Code, de Cell-Identity en X/Y-coördinaten van de cel waar het communicatiemiddel zich ten tijde van (poging tot) verbinding bevindt. Wanneer de gegevens over de Cell-Identity worden verstrekt is daarbij een conversietabel nodig om deze gegevens te kunnen vertalen naar typografische coördinaten. De aanbieder dient aan de inlichtingen- of veiligheidsdienst, die het verzoek om gegevensverstrekking als hier bedoeld doet, ten behoeve daarvan informatie te geven. Onder een cell wordt verstaan het gebied waarbinnen het basisstation bereik heeft.

Locatiegegevens betreffende de randapparatuur van de gebruiker hebben de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten thans reeds beschikbaar voor fraudebestrijding, kwaliteitscontrole, klachtbehandeling en commerciële doeleinden. Artikel 2, onder e, legitimeert slechts tot het verzoeken om locatiegegevens die betrekking hebben op de momenten waarop er een verbinding of een poging daartoe is of is geweest. Het is in dit kader niet toegestaan permanent de plaats te bepalen van een persoon die een mobiel telecommunicatiemiddel stand-by heeft staan. Slechts naar locatiegegevens die direct samenhangen met het gebruik van het communicatiemiddel kunnen op grond van het besluit gevraagd worden.

Artikel 2, onder f

Het gebruik van pre-paid cards bij mobiele telecommunicatiemiddelen maakt het mogelijk eenvoudig van aansluitnummer te wisselen. Het is voor de inlichtingenvergaring door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van groot belang in dergelijke gevallen te kunnen beschikken over het nummer van het telecommunicatiemiddel, bijvoorbeeld de zogenaamde international mobile equipment identity (IMEI). Het IMEI-nummer beoogt een uniek identificatienummer te bieden, dat kan worden gebruikt voor het aftappen van de telecommunicatie die wordt afgewikkeld via het betreffende telecommunicatiemiddel.

Artikel 2, onder g

De aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten bieden verschillende diensten aan hun afnemers. Kennis omtrent de soort dienst en de daarbij gebruikte nummers is relevant voor de inlichtingenvergaring door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Onder diensten worden verstaan zowel de telecommunicatiediensten in de zin van de Telecommunicatiewet, waarbij sprake is van het overbrengen van signalen via telecommunicatienetwerken, als de daaraan gerelateerde voorzieningen zoals een doorschakelfunctie of een geautomatiseerde telefoonbeantwoorder.

Op grond van dit onderdeel kunnen gegevens gevraagd worden ten behoeve van de identificatie van de gebruikte telecommunicatiedienst of voorziening indien deze gegevens in het kader van de normale bedrijfsvoering voorhanden zijn. Dit kan ook betrekking hebben op de activering van een doorschakelvoorziening, inclusief het nummer waarnaar de verbinding is doorgeschakeld, zonder dat er daadwerkelijk berichten zijn overgebracht.

Naast de nummers vallen onder de categorie bijbehorende gegevens de gegevens over het volume (de hoeveelheid ingaande en uitgaande data in kilobytes) van het verkeer. Deze informatie kan in bepaalde gevallen, zoals bij telecommunicatie via het internet, van belang zijn voor een nadere inschatting van de in te zetten inlichtingenmiddelen, zoals het opnemen van telecommunicatie.

Artikel 2, onder h

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel vorderen gegevens telecommunicatie is aangegeven worden ook de betalingen van rekeningen als gegevens over de voorzieningen waarvan de gebruiker gebruik maakt aangewezen in de algemene maatregel van bestuur. De in artikel 2, onder h, bepaalde informatie, te weten de naw-gegevens en het bankrekeningnummer, kan voor onderzoek in het kader van de taakstelling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van de nationale veiligheid zeer relevant zijn. Dit heeft niet alleen betrekking op de betalingswijze en op degene die betaalt maar meer nog betrekking op het bankrekeningnummer dat voor de vergoeding van het gegenereerde telecommunicatieverkeer is gebruikt.

Het onderhavige besluit wijkt op dit punt af van het Besluit vorderen gegevens telecommunicatie. In dat Besluit is niet het voor de betaling van de rekening gebruikte bankrekeningnummer opgenomen. Bij onderzoek naar terroristische netwerken kan door middel van het opvragen van het bankrekeningnummer zicht komen op de natuurlijke persoon of rechtspersoon die feitelijk partij is bij het contract met de aanbieder en bijvoorbeeld mogelijk als geldschieter fungeert voor de voorbereiding van terroristische aanslagen. Een bijkomend voordeel is dat bij een onderzoek een reeds geïdentificeerd bankrekeningnummer vergeleken kan worden met het bankrekeningnummer dat gebruikt is voor de betaling van het telecommunicatieverkeer van de persoon of organisatie waarnaar onderzoek gedaan wordt. Overigens kan er sowieso een verschil bestaan tussen de feitelijke gebruiker en degene die de rekening betaalt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om dienstverleners die ten behoeve van eindgebruikers telecommunicatiediensten inkopen. Zo kan het voorkomen dat de ene terroristische cel gefaciliteerd wordt door een andere cel die voor de financiële middelen zorg draagt. De bevraging omtrent een bankrekeningnummer is beperkt tot de verstrekking door de aanbieder van het bankrekeningnummer van de gebruiker en daarop betrekking hebbende gegevens, zoals deze in artikel 2, onder h, zijn weergegeven. Het gaat daarbij dus niet om de verstrekking van fysieke bankafschriften waaruit het bankrekeningnummer van bijvoorbeeld de abonnee blijkt.

3. Overleg en advies

Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan het deelorgaan aftappen van het Overlegorgaan post en telecommunicatie (OPT/DAF). Het OPT/DAF heeft in zijn vergadering van 6 april 2004 geen bezwaar gemaakt tegen het ontwerp voor het onderhavige besluit.

Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL). Het ACTAL concludeerde dat het ontwerp van dit besluit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, aangezien de administratieve lasten voor de betrokken bedrijven als gevolg van het ontwerpbesluit voor vergoeding in aanmerking komen. Daarom heeft het ACTAL besloten het ontwerpbesluit niet te selecteren voor een toets.

4. Notificatie

Het ontwerp-besluit is op 19 november 2004 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2004/495/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (Pb EG L 217). De notificatie heeft niet tot een reactie aanleiding gegeven.

5. Bedrijfseffecten en administratieve lasten

De aanbieders kunnen aanspraak maken op vergoeding van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten. Hiervoor kan ook worden verwezen naar hetgeen is opgemerkt in de memorie van toelichting bij artikel 13.6 van de Telecommunicatiewet (Kamerstukken II, 1996/97, 25 533, nr. 3, 125–126). De wettelijke aanspraak, dat per geval een vergoeding aan de aanbieder wordt betaald, wordt bestendigd.

Het besluit brengt naar verwachting geen verandering met zich mee ter zake van de administratieve lasten. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken sedert de inwerkingtreding van de WIV 2002 reeds over de bevoegdheid om gegevens te vorderen van openbare aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten. In de huidige praktijk worden de bedoelde gegevens reeds gevraagd en verstrekt. Zodra het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie in werking is getreden zullen de aanbieders de gebruikersgegevens geautomatiseerd kunnen aanleveren via het centraal informatiepunt onderzoek telecommunicatie (CIOT).

Door de inwerkingtreding van artikel IV van de wet vorderen gegevens telecommunicatie en dit besluit wordt beter voorzienbaar welke gegevenssoorten onder de noemer van de bevoegdheid van artikel 28 WIV 2002 kunnen worden opgevraagd. Voorts wordt de reikwijdte van de hier bedoelde bevoegdheid ten gevolge van de inwerkingtreding van de wet vorderen gegevens telecommunicatie beperkt omdat artikel 28 WIV 2002, zoals deze bepaling komt te luiden, de opvraagbare gegevenssoorten limiteert. De gevolgen voor het bedrijfsleven worden dus gunstig beïnvloed. De limitatieve opsomming in dit besluit van gegevenssoorten schept meer duidelijkheid en zekerheid terwijl de uitvoeringslasten voor het bedrijfsleven gunstig zullen kunnen worden beïnvloed.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juli 2005, nr. 132.

Naar boven