Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, gericht op vermindering en vereenvoudiging van regelgeving en op verdere zelfregulering in het hoger onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te wijzigen als uitvloeisel van enige in het Hoger onderwijs- en onderzoekplan 2000 aangekondigde maatregelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 1.8, tweede lid, wordt «genoemde instellingen» vervangen door: opgenomen instellingen.

B

In artikel 1.9, eerste lid, wordt «genoemde instellingen» telkens vervangen door: opgenomen instellingen.

C

Artikel 1.10 komt te luiden:

Artikel 1.10. Aard bepalingen

  • 1. De volgende bepalingen regelen het openbaar hoger onderwijs:

    a. artikel 1.18,

    b. artikel 2.2 en de bepalingen van de titels 2, 3 en 4 van hoofdstuk 2,

    c. de bepalingen van hoofdstuk 4,

    d. artikel 6.2,

    e. de bepalingen van hoofdstuk 7, met uitzondering van artikel 7.3b en paragraaf 4 van titel 1,

    f. artikel 8.1,

    g. de bepalingen van de titels 1 en 2 van hoofdstuk 9, met uitzondering van artikel 9.46,

    h. de bepalingen van hoofdstuk 10, met uitzondering van de artikelen 10.8 en 10.33,

    i. de bepalingen van hoofdstuk 11,

    j. de artikelen 16.4 tot en met 16.9, 16.15, 16.17 en 16.18, tot het tijdstip waarop deze vervallen, en

    k. de artikelen 17.1 tot en met 17.3, 17.5 tot en met 17.8 en 17.10, tot het tijdstip waarop deze vervallen.

  • 2. De volgende bepalingen zijn voorwaarde voor bekostiging van het bijzonder hoger onderwijs:

    a. artikel 1.18,

    b. artikel 2.2 en de bepalingen van de titels 2, 3 en 4 van hoofdstuk 2,

    c. de bepalingen van hoofdstuk 4,

    d. artikel 6.2,

    e. de bepalingen van hoofdstuk 7, met uitzondering van artikel 7.3b en paragraaf 4 van titel 1,

    f. artikel 8.1,

    g. artikel 9.51, tenzij het betreft onderwijs in opleidingen als bedoeld in artikel 1.9, vierde lid,

    h. de bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 4 van titel 1 van hoofdstuk 10 en de bepalingen van titel 3 van hoofdstuk 10, met uitzondering van artikel 10.33,

    i. de artikelen 16.4 tot en met 16.9, 16.15, 16.17 en 16.18, tot het tijdstip waarop deze vervallen, en

    j. de artikelen 17.1 tot en met 17.3, 17.5 tot en met 17.8 en 17.10, tot het tijdstip waarop deze vervallen.

  • 3. Voor het onderwijs in opleidingen, bedoeld in artikel 1.9, vierde lid, gelden in plaats van de bepalingen van de titels 1 en 2 van hoofdstuk 7 de bepalingen van artikel 1.9, vierde tot en met zesde lid, als zodanige voorwaarden.

D

Artikel 1.11 komt te luiden:

Artikel 1.11. Aangewezen instellingen voor hoger onderwijs

Andere dan de in de bijlage van deze wet opgenomen instellingen voor hoger onderwijs kunnen worden aangewezen.

E

Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het tweede lid wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

3. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In aanvulling op het tweede lid geldt voor de lerarenopleidingen als voorwaarde dat de desbetreffende hogeschool in acht neemt hetgeen bij artikel 16.3 is bepaald.

4. In het vierde lid wordt «hetgeen is bepaald in het vierde lid» vervangen door: hetgeen is bepaald in het vijfde lid.

F

In artikel 1.13, tweede lid, wordt «genoemd» vervangen door: opgenomen.

G

Artikel 1.15 komt te luiden:

Artikel 1.15. Aard bepalingen

  • 1. De volgende bepalingen regelen de academische ziekenhuizen bij de openbare universiteiten:

    a. de artikelen 2.10, 2.12 en 2.13 en de bepalingen van titel 5 van hoofdstuk 2,

    b. de bepalingen van hoofdstuk 4, met uitzondering van artikel 4.7, en

    c. de bepalingen van hoofdstuk 12, met uitzondering van artikel 12.18.

  • 2. De volgende bepalingen zijn met betrekking tot de academische ziekenhuizen bij de bijzondere universiteiten voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs:

    a. de artikelen 2.10, 2.12 en 2.13 en de bepalingen van titel 5 van hoofdstuk 2,

    b. de bepalingen van hoofdstuk 4, en

    c. de artikelen 12.2 en 12.18.

H

Artikel 2.1 komt te luiden:

Artikel 2.1. Reikwijdte

  • 1. Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 2.13 en titel 5, heeft betrekking op de bekostigde universiteiten en hogescholen, de Open Universiteit, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Koninklijke Bibliotheek, met dien verstande dat artikel 2.15 uitsluitend van toepassing is op de hogescholen.

  • 2. Op de academische ziekenhuizen zijn uitsluitend de artikelen 2.10, 2.12 en 2.13 en titel 5 van toepassing.

I

Artikel 2.9, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin komt te luiden: Het instellingsbestuur doet het verslag vergezeld gaan van een verklaring van een door hem aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. In de derde volzin wordt «de registeraccountant» telkens vervangen door: de accountant.

J

Het opschrift van titel 3 van hoofdstuk 2 komt te luiden:

Inrichting begroting en verslag.

K

Artikel 2.14 komt te luiden:

Artikel 2.14. Inrichting begroting en verslag

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld voor de inrichting van de begroting en het verslag.

L

Artikel 2.16, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De eindafrekening wordt aan Onze minister gezonden en gaat vergezeld van een verklaring van een door hem aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

M

Artikel 4.1 komt te luiden:

Artikel 4.1. Reikwijdte

  • 1. Dit hoofdstuk heeft betrekking op de bekostigde universiteiten en hogescholen en de Open Universiteit.

  • 2. Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, heeft tevens betrekking op de academische ziekenhuizen, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Koninklijke Bibliotheek.

N

Artikel 4.3 vervalt.

O

Artikel 7.15 komt te luiden:

Artikel 7.15. Openbaarheid onderwijsaanbod

Het instellingsbestuur draagt er zorg voor dat het onderwijsaanbod en andere relevante informatie tijdig openbaar worden gemaakt, zodanig dat de aanstaande student zich een goed oordeel kan vormen over de inhoud en de inrichting van het onderwijs en de examens.

P

In artikel 7.48, derde en vierde lid, wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel XIII van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1975, 729)» telkens vervangen door: als bedoeld in artikel 16.21.

Q

Artikel 7.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder c, wordt «een instelling als bedoeld in de bijlage van deze wet onder a tot en met g» vervangen door: een in de bijlage van deze wet onder a tot en met g opgenomen instelling.

2. In het zesde lid wordt «een andere instelling als bedoeld in de bijlage van deze wet onder a tot en met g» vervangen door: een andere, in de bijlage van deze wet onder a tot en met g opgenomen instelling.

R

Artikel 7.53 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor een opleiding die na deze datum voor de eerste maal is opgenomen in het register, bedoeld in artikel 6.13, en waarvan het onderwijs zal aanvangen met ingang van het daaropvolgende studiejaar, geldt 1 april als uiterste datum voor de mededeling aan de Informatie Beheer Groep van de onderwijscapaciteit van die opleiding.

2. Aan het slot van het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Dit lid is niet van toepassing op opleidingen als bedoeld in de laatste volzin van het eerste lid.

S

In artikel 7.57, eerste lid, wordt de zinsnede «7.57d, 7.57f, derde lid, en 16.9a, vierde lid» telkens vervangen door: 7.57d en 7.57f, vierde en vijfde lid.

T

Artikel 7.57f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid en het derde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

2. Ingevoegd wordt een nieuw tweede lid, luidende:

  • 2. Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat bij een of meer instellingen die toepassing hebben gegeven aan artikel 7.25, vierde lid, tweede volzin, nog plaatsen beschikbaar zijn, vindt, in afwijking van het eerste lid, alsnog selectie plaats van degenen die zich overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 7.37, vierde lid, hebben aangemeld, doch niet voldoen aan de krachtens artikel 7.25 gestelde nadere vooropleidingseisen. Deze selectie geschiedt met toepassing van artikel 7.57c, eerste lid, en met overeenkomstige toepassing van de lotingsprocedure. In de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 7.57a, vierde lid, kunnen voor de toepassing van dit lid nadere regels worden gesteld.

3. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

  • 4. Bij de toepassing van het tweede lid telt deelname aan de lotingsprocedure voor het studiejaar 1998–1999 of eerdere studiejaren niet mee. Bovendien telt deelname aan de lotingsprocedure voor het studiejaar 1999–2000 niet mee voor degene die voor dat studiejaar voor de eerste maal aan de lotingsprocedure voor dezelfde opleiding heeft deelgenomen.

U

Artikel 7.61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, wordt «de artikelen 7.9a, 7.9b, 7.9ba en 7.9bb» vervangen door: artikel 7.9a.

2. In het zevende lid wordt «verzoekschrift» vervangen door: beroepschrift.

V

In artikel 7.62, eerste lid, wordt «Het college van beroep» vervangen door: Het college van beroep voor de examens.

W

In artikel 7.63 wordt «het college van beroep» vervangen door: het college van beroep voor de examens.

X

In artikel 7.65, eerste lid, wordt «het college van beroep» vervangen door: het college van beroep voor het hoger onderwijs.

Y

Artikel 7.66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «Het college van beroep» vervangen door: Het college van beroep voor het hoger onderwijs.

2. In onderdeel c van het eerste lid wordt «artikel 7.57h» vervangen door: artikel 17.12.

3. In het zesde lid wordt «het College van beroep voor het hoger onderwijs» vervangen door: het college van beroep.

Z

In artikel 8.1, eerste lid, wordt de zinsnede «twee of meer instellingen voor hoger onderwijs, genoemd in de bijlage van deze wet,» vervangen door: twee of meer, in de bijlage van deze wet onder a tot en met h opgenomen instellingen.

AA

In artikel 9.3, zevende lid, onderdeel a, wordt na «toezicht»ingevoegd: van de desbetreffende universiteit.

BB

In artikel 9.7, achtste lid, vervallen de woorden «toelagen en».

CC

In artikel 9.51, eerste lid, wordt «genoemde universiteiten» vervangen door: opgenomen universiteiten.

DD

In artikel 10.1 wordt «genoemde hogescholen» vervangen door: opgenomen hogescholen.

EE

In artikel 10.8a wordt «statuten van een bijzondere hogeschool» vervangen door: statuten van de rechtspersoon waarvan een bijzondere hogeschool uitgaat,.

FF

In artikel 10.10, eerste lid, komt de vierde volzin te luiden: De benoeming geschiedt voor een door Onze minister te bepalen termijn.

GG

In de artikelen 10.30, tweede lid, tweede volzin, en 10.31 wordt «commissie» telkens vervangen door: commissie voor geschillen.

HH

Artikel 11.2, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Een lid van het college van bestuur kan niet tevens lid zijn van een ander bestuursorgaan van de Open Universiteit.

II

In artikel 11.5, achtste lid, vervallen de woorden «toelagen en».

JJ

Artikel 12.5 komt te luiden:

Artikel 12.5. Rechtspositie leden raad van bestuur

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de rechtspositie van de voorzitter en de andere leden van de raad van bestuur.

KK

Artikel 12.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent tegemoetkomingen aan de leden van de raad van toezicht.

LL

In de artikelen 15.2 tot en met 15.5 wordt «genoemde instelling» telkens vervangen door: opgenomen instelling.

MM

Hoofdstuk 16 wordt vervangen door een nieuw hoofdstuk 16, luidende:

HOOFDSTUK 16. OVERGANGSVOORZIENINGEN BIJ INVOERING VAN DE WET EN ENKELE ANDERE OVERGANGSVOORZIENINGEN

Artikel 16.1. Tijdelijk karakter bepalingen van hoofdstuk 16

De artikelen 16.2 tot en met 16.6, 16.8, 16.9 en 16.15 tot en met 16.19 vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden gesteld.

Paragraaf 1. Onderwijsbevoegdheden en rechtspositie
Artikel 16.2. Handhaving onderwijsbevoegdheid voormalig ingenieursexamen technische hogeschool Delft

Degene die voor 4 september 1956 aan de voormalige technische hogeschool te Delft met goed gevolg het ingenieursexamen heeft afgelegd, behoudt tot 1 augustus 2005 de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de vakken waarin hij blijkens het hem verleende getuigschrift de bevoegdheid had onderwijs te geven.

Artikel 16.3. Handhaving bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding

Naast de bewijzen van voldoende didactische voorbereiding die voor 1 augustus 1993 aan een hogeschool of voor 1 september 1993 aan een universiteit zijn verkregen, alsmede de verklaringen van voldoende didactische voorbereiding die op grond van artikel 54, vierde lid, of artikel 110a, vierde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs zijn verkregen, gelden als zodanig de op 31 juli 1986 bestaande bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding.

Artikel 16.4. Handhaving rechtspositieregelingen leden bestuursorganen

Tot het tijdstip van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de artikelen 13.1 en 13.3, onderscheidenlijk het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 10.11, blijven de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende regels ten aanzien van de desbetreffende leden van bestuursorganen van toepassing.

Paragraaf 2. Onderwijs en vooropleidingseisen
Artikel 16.5. Aanvullende en afwijkende vooropleidingseisen initiële lerarenopleidingen

In afwijking van artikel 7.24, tweede lid, gelden voor de inschrijving voor bij ministeriële regeling aan te wijzen masteropleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad de bij die regeling vast te stellen aanvullende en afwijkende vooropleidingseisen.

Artikel 16.6. Afwijkende vooropleidingseisen hogere kaderopleiding pedagogiek

Toelating tot de hogere kaderopleiding pedagogiek staat tevens open voor degene die in het bezit is van de akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in pedagogiek A.

Artikel 16.7. Mts-verklaring
  • 1. Tot het studiejaar 2005–2006 geldt in aanvulling op artikel 7.24, tweede lid, het bezit van een verklaring van het bevoegd gezag van een middelbare technische school dat met goed gevolg eindexamen is afgelegd zonder dat het praktijkjaar is doorlopen, als vooropleidingseis voor bij ministeriële regeling aan te wijzen opleidingen. Onder een verklaring van een middelbare technische school wordt tevens verstaan een verklaring van het bevoegd gezag van een school of instelling die een opleiding middelbaar beroepsonderwijs of een opleiding deeltijds middelbaar beroepsonderwijs in de sector techniek in stand houdt, voorzover deze opleidingen uitsluitend of mede gericht zijn op doorstroming naar het hoger beroepsonderwijs.

  • 2. Voor de inschrijving voor een opleiding op grond van het eerste lid geldt als eis het bezit van een door het instellingsbestuur afgegeven bewijs van toelating.

Artikel 16.8. Eindtermen voor de opleiding tot leraar basisonderwijs

Op de opleidingen tot leraar basisonderwijs blijft het bij of krachtens de artikelen 9 en 10 van het Besluit opleiding leraren basisonderwijs bepaalde van toepassing. Deze voorschriften kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

Artikel 16.9. Verticale onderwijsgemeenschap beroepsonderwijs-hbo

Op de beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 12.3.9, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die door de bijzondere hogeschool te Haarlem of door de rechtspersoon aan wie de instandhouding van die hogeschool is overgedragen, worden verzorgd, blijft artikel E.65, tweede lid, van de Invoeringswet W.H.B.O. van toepassing.

Artikel 16.10. Overgangsrecht aangewezen onderwijs

Een aanwijzing krachtens artikel 2.18 van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs dan wel artikel 171 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs geldt als aanwijzing ingevolge artikel 6.9.

Paragraaf 3. Getuigschriften en titulatuur
Artikel 16.11. Getuigschriften
  • 1. Degenen die een getuigschrift hebben verkregen van een met goed gevolg afgelegd doctoraal examen of propedeutisch examen als bedoeld in de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, afsluitend examen of propedeutisch examen als bedoeld in de Wet op het hoger beroepsonderwijs of examen van een diplomaprogramma als bedoeld in de Wet op de Open Universiteit, worden geacht dat getuigschrift te hebben verkregen op grond van deze wet.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op opleidingen op het gebied van het hoger onderwijs die in het tijdvak 1970 tot en met 1998 zijn bekostigd op grond van de Experimentenwet onderwijs, alsmede op de getuigschriften en examens, bedoeld in artikel D.10 van de Invoeringswet W.H.B.O.

Artikel 16.12. Titel doctor
  • 1. Degenen die op grond van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs of de Wet op de Open Universiteit gerechtigd zijn de titel doctor te voeren, worden geacht dat recht te hebben verkregen op grond van artikel 7.22, eerste lid, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde.

  • 2. Het doctoraat in de godgeleerdheid of in de wijsbegeerte, verkregen aan een Nederlandse kerkelijke instelling van wetenschappelijk onderwijs, welke reeds op 1 januari 1960 dit doctoraat verleende, geeft het recht tot het voeren van de titel doctor. Artikel 7.22, derde lid, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde, is van toepassing.

Artikel 16.13. Overige titulatuur
  • 1. Degenen die op grond van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, de Wet op het hoger beroepsonderwijs, de Invoeringswet W.H.B.O. of de Wet op de Open Universiteit gerechtigd zijn een of meer van de in die wetten geregelde titels te voeren, worden geacht dat recht te hebben verkregen op grond van artikel 7.20, eerste lid, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de opleidingen, bedoeld in artikel 16.11, tweede lid, doch uitsluitend voorzover krachtens de Experimentenwet onderwijs het recht tot het voeren van de titel ingenieur, afgekort tot ing., of de titel baccalaureus is verleend.

  • 3. Artikel 7.20, eerste lid, aanhef en onder a, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde, is van overeenkomstige toepassing op degene die in het tijdvak 5 mei 1945 tot en met 31 december 1948 het diploma van vliegtuigbouwkundig ingenieur heeft verkregen aan de Technische Hogeschool te Delft.

  • 4. In afwijking van artikel 7.20, eerste lid, aanhef en onder c, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde, is degene die in het studiejaar 1992–1993 was ingeschreven voor de in het Academisch Statuut bedoelde internationaal-juridische, juridisch bestuurswetenschappelijke of juridisch politiekwetenschappelijke studierichting en die in het studiejaar 1993–1994 of het studiejaar 1994–1995 die opleiding heeft afgerond door met goed gevolg het afsluitend examen af te leggen, gerechtigd tot het voeren van de in artikel 7.20, eerste lid, onder d, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde, bedoelde titel, mits de examencommissie op zijn verzoek op het desbetreffende getuigschrift een aantekening heeft geplaatst.

Paragraaf 4. Doctoraten Internationaal Instituut voor Sociale Studiën
Artikel 16.14. Doctoraten Internationaal Instituut voor Sociale Studiën
  • 1. Aan het Internationaal Instituut voor Sociale Studiën te ’s-Gravenhage kan het doctoraat worden verkregen op grond van de promotie. Tot de promotie heeft toegang ieder die met goed gevolg het afsluitend examen verbonden aan een opleiding in het derde lid, heeft afgelegd, dan wel aan wie op grond van artikel 7.10a, eerste, tweede of derde lid, de graad Master is verleend, onverminderd het tweede lid.

  • 2. De artikelen 1.12, vijfde lid, 1.18, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, 7.18, tweede lid, aanhef en onder b en c, derde, vierde en vijfde lid, 7.19 en 7.22 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van het college voor promoties een of meer hoogleraren van een in de bijlage van deze wet onder a of b opgenomen universiteit deel uitmaken.

  • 3. Onze minister besluit op grond van welke opleidingen, verzorgd door het Internationaal Instituut voor Sociale Studiën, toegang tot de promotie kan worden verkregen. Het besluit wordt niet genomen dan nadat ten genoegen van Onze minister door het instellingsbestuur het bewijs is geleverd van voldoende kwaliteit van de desbetreffende onderwijsactiviteiten alsmede het bewijs dat wordt voldaan aan het tweede lid.

  • 4. Onze minister kan een besluit als bedoeld in het derde lid intrekken, indien gebleken is dat de kwaliteit van de desbetreffende onderwijsactiviteiten gedurende een reeks van jaren onvoldoende is geweest dan wel niet of niet meer is voldaan wordt aan het tweede lid.

  • 5. Indien Onze minister voornemens is toepassing te geven aan het vierde lid, geeft hij een waarschuwing aan het instellingsbestuur, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met hem dienaangaande kan plaatsvinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven, bedraagt ten minste drie maanden. Bij zijn besluit tot intrekking bepaalt Onze minister het tijdstip waarop de intrekking van kracht wordt, zodanig dat degenen die de voorbereiding van de promotie reeds ter hand hebben genomen, binnen redelijke termijn het doctoraat kunnen verkrijgen.

  • 6. De werking van het besluit van Onze minister, bedoeld in het vierde lid, wordt opgeschort, totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Paragraaf 5. Omzetting, splitsing, verplaatsing en bestuursoverdracht hogescholen
Artikel 16.15. Bestuursoverdracht openbare hogeschool
  • 1. De bestuursraad van een openbare hogeschool dan wel het lichaam dat of de rechtspersoon die een openbare hogeschool in stand houdt, kan de instandhouding daarvan overdragen aan een ander lichaam dat of een andere rechtspersoon die daartoe bevoegd is.

  • 2. De overdracht geschiedt bij notariële akte. Bij die akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van de gebouwen, terreinen en roerende zaken over te dragen. Die akte geldt tevens als akte van levering als bedoeld in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In de akte wordt tevens bepaald dat het lichaam waaraan of de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen aan de instelling aanstelt met ingang van de datum van overdracht.

  • 3. Door overdracht met inachtneming van het eerste en tweede lid treedt het verkrijgende lichaam of de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.

Artikel 16.16. Bestuursoverdracht bijzondere hogeschool
  • 1. De rechtspersoon die een bijzondere hogeschool in stand houdt, kan de instandhouding daarvan over dragen aan een andere rechtspersoon die voldoet aan artikel 10.8, eerste lid.

  • 2. Artikel 16.15, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16.17. Omzetting, splitsing en verplaatsing hogeschool
  • 1. Onze minister kan, al dan niet onder door hem te stellen voorwaarden, goedkeuren dat een openbare hogeschool of een uit ’s Rijks kas bekostigde bijzondere hogeschool wordt omgezet in een uit ’s Rijks kas bekostigde bijzondere hogeschool onderscheidenlijk een openbare hogeschool.

  • 2. Onze minister kan goedkeuren dat een bekostigde hogeschool wordt gesplitst of een andere plaats van vestiging krijgt. Onze minister kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.

Artikel 16.18. Splitsing rechtspersoon waarvan een bijzondere hogeschool uitgaat

Bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een rechtspersoon die een bijzondere hogeschool in stand houdt, wordt in de splitsingsakte bepaald dat de voortbestaande, splitsende rechtspersoon de hogeschool in stand zal houden of op welke verkrijgende rechtspersoon de instandhouding van de hogeschool overgaat. In het laatste geval is artikel 16.15, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16.19. Wijziging bijlage van de wet van rechtswege
  • 1. In geval van een bestuursoverdracht als bedoeld in de artikelen 16.15 en 16.16 worden het lichaam dat of de rechtspersoon die de desbetreffende hogeschool na de bestuursoverdracht in stand houdt, geacht met onmiddellijke ingang te zijn opgenomen in de bijlage van deze wet en wordt het lichaam of de rechtspersoon waardoor de bestuursoverdracht is verricht, geacht vanaf dat tijdstip niet langer in de bijlage van de wet te zijn opgenomen.

  • 2. In geval van omzetting, splitsing of verplaatsing van een hogeschool, in overeenstemming met artikel 16.17, dan wel in geval van samenvoeging van twee of meer hogescholen worden de daaruit voortkomende hogescholen geacht met onmiddellijke ingang te zijn opgenomen in de bijlage van deze wet en worden de hogescholen waaruit zij voortkomen, geacht vanaf dat tijdstip niet langer in de bijlage te zijn opgenomen.

  • 3. In geval van splitsing van een rechtspersoon en overgang van de instandhouding van een hogeschool als bedoeld in artikel 16.18 wordt de rechtspersoon die de hogeschool na de splitsing in stand houdt, geacht met onmiddellijke ingang te zijn opgenomen in de bijlage van deze wet en wordt de rechtspersoon die de hogeschool voor de splitsing in stand hield, geacht vanaf dat tijdstip niet langer in die bijlage te zijn opgenomen.

  • 4. In geval van opheffing van een openbare hogeschool of verlies van de aanspraak op bekostiging van een bijzondere hogeschool wordt deze hogeschool geacht met onmiddellijke ingang niet langer in de bijlage van deze wet te zijn opgenomen.

Paragraaf 6. Rechtsbescherming
Artikel 16.20. Toepasselijk recht bij oude beslissingen examencommissies

Beroepen die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet zijn ingesteld bij het college van beroep voor de examens, bedoeld in artikel 122 van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs of in artikel 38 van de Wet op de Open Universiteit, en bij de commissie van beroep studenten en extraneï, bedoeld in artikel 48 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs, worden met ingang van dat tijdstip geacht te zijn ingesteld bij het desbetreffende, in artikel 7.60 bedoelde college van beroep voor de examens. Op de geschillen die aan deze beroepen ten grondslag liggen, blijven de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende voorschriften van toepassing.

Paragraaf 7. Bijdragen uit ’s Rijks kas voor theologisch en levensbeschouwelijk onderwijs
Artikel 16.21. Bijdrage uit ’s Rijks kas ten behoeve van aangewezen theologische universiteiten en kerkelijke kweekscholen en seminaria
  • 1. Uit ’s Rijks kas wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend aan:

    a. het Rooms-katholiek kerkgenootschap in Nederland ten behoeve van de faculteit der godgeleerdheid van de bijzondere universiteit te Nijmegen, alsmede ten behoeve van de volgende krachtens artikel 6.9 aangewezen universiteiten:

    1°. de instelling van wetenschappelijk theologisch onderwijs, uitgaande van de Stichting Theologische Faculteit Tilburg te Tilburg, en

    2°. de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht,

    b. de Gereformeerde Kerken in Nederland ten behoeve van de krachtens artikel 6.9 aangewezen Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen, en

    c. de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland ten behoeve van de krachtens artikel 6.9 aangewezen Theologische Universiteit der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland te Apeldoorn.

  • 2. Uit ’s Rijks kas wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend aan de Stichting Humanistisch Instituut voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek te Utrecht ten behoeve van de krachtens artikel 6.9 aangewezen Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.

  • 3. Uit ’s Rijks kas wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend ten behoeve van de kerkelijke kweekscholen en seminaria tot opleiding van leraren van een kerkgenootschap of tot een ambtsopleiding, uitgaande van:

    a. het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap,

    b. de Evangelisch-Lutherse Kerk,

    c. de Remonstrantse Broederschap,

    d. de Algemeen Doopsgezinde Sociëteit,

    e. de Oud-Katholieke Kerk,

    f. de Unie van Baptisten Gemeenten in Nederland, en

    h. de Nederlands Hervormde Kerk.

  • 4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de omvang van de rijksbijdrage, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, uitgedrukt in een percentage van de netto-exploitatielasten, vastgesteld.

  • 5. Op de inschrijving van studenten aan een universiteit, voorzover het een opleiding betreft ten behoeve waarvan krachtens het eerste dan wel tweede lid een rijksbijdrage wordt verleend, zijn de artikelen 7.37, tweede lid, 7.43, 7.48 en 7.49 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16.22. Bijdrage uit ’s Rijks kas ten behoeve van leerstoelen vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan openbare universiteiten

Uit ’s Rijks kas wordt jaarlijks door Onze minister een bijdrage verleend ten behoeve van de leerstoelen die na de inwerkingtreding van de hoger-onderwijswet 1876 vanwege de Nederlands Hervormde Kerk tot het opleiden van leraren of ambtsdragers voor dat kerkgenootschap bij een openbare universiteit zijn gevestigd.

NN

Na hoofdstuk 16 wordt een hoofdstuk 17 toegevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 17. OVERGANGS- EN INVOERINGSBEPALINGEN WIJZIGINGSWETTEN TOT 2002

TITEL 1. WET VAN 25 JANUARI 1996 (STB. 172)
Artikel 17.1. Van toepassingverklaring artikel 7.4 «oude stijl»

Van degene die in enig studiejaar als student wordt ingeschreven voor een opleiding aan de hogeschool te Wageningen, uitgaande van de Stichting «STOAS», voor welke opleiding hij voor 1 augustus 1995 ook als student was ingeschreven, worden de voor dat tijdstip met goed gevolg afgelegde examenonderdelen alsmede de examenonderdelen waarvoor geheel of gedeeltelijk vrijstelling is verleend door de desbetreffende examencommissie van die hogeschool uitgedrukt in studiepunten als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde.

TITEL 2. WET VAN 28 MAART 1996 (STB. 226)
Artikel 17.2. Afwijking artikel 7.43

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip is artikel 7.43, tweede lid, niet van toepassing op de student die valt onder artikel V van de wet van 29 mei 1991 (Stb. 281), en is deze student aan collegegeld verschuldigd het in artikel 7.43, eerste lid, bedoelde, krachtens het vierde lid van dat artikel vastgestelde bedrag.

TITEL 3. WET VAN 4 JULI 1996 (STB. 434)
Artikel 17.3. Afwijking artikel 7.51

Voor de toepassing van artikel 7.51 wordt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met een student als bedoeld in het eerste lid, onder c, van dat artikel, gelijkgesteld een student als bedoeld in artikel VI van de wet van 28 maart 1996 (Stb. 226), zoals dit artikel is gewijzigd bij de wet van 28 maart 1996 (Stb. 227).

TITEL 4. WET VAN 10 APRIL 1997 (STB. 162)
Artikel 17.4. Overgangsbepaling Wet privatisering Abp

Personeel van niet bekostigde ingevolge deze wet aangewezen hogescholen dat op grond van artikel B2, eerste lid, onder b, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze bepaling luidde bij inwerkingtreding van deze wet, de ambtenarenstatus verworven heeft, is onder dezelfde voorwaarden met ingang van 1 januari 1996 overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP en behoudt voor zolang dat dienstverband voortduurt die status.

TITEL 5. WET VAN 2 JULI 1997 (STB. 322)
Artikel 17.5. Afwijking vooropleidingseisen universiteit of hogeschool
  • 1. Tot en met het studiejaar 2004–2005 blijven wat de vooropleidingseisen voor de inschrijving aan een universiteit of hogeschool betreft ten aanzien van de bezitters van het diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en van het diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs, behaald volgens de tot en met 31 juli 1998 geldende of ingevolge artikel VI, onderdeel D, van de wet van 2 juli 1997 (Stb. 322) ook na die datum van toepassing blijvende voorschriften, van toepassing de in artikel II van die wet genoemde artikelen zoals luidend zonder de in dat artikel genoemde wijzigingen.

  • 2. Artikel 7.57f, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

TITEL 6. WET VAN 2 APRIL 1998 (STB. 216)
Artikel 17.6. Afwijkingen artikel 7.3 «oude stijl»
  • 1. Studenten die zijn ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs en in het studiejaar 1997–1998 of in een eerder studiejaar gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 7.3, vierde lid, zoals deze bepaling op 31 augustus 1998 luidde, zijn gerechtigd het desbetreffende programma aan de hogeschool waar zij dat programma hebben samengesteld, te voltooien met dien verstande dat het daaraan verbonden examen tot en met uiterlijk 31 augustus 2004 kan worden afgelegd. Op deze programma’s en de daaraan verbonden examens blijven de voorschriften van toepassing zoals deze luidden op 31 augustus 1998.

  • 2. Artikel 7.3, vierde lid, zoals dit artikellid luidde op 31 augustus 1998, blijft van kracht ten aanzien van degenen die in het studiejaar 1998–1999 voor de eerste keer zijn ingeschreven aan een van de volgende opleidingen:

    a. de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Nederlands, de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in tekenen of de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in handvaardigheid aan de Fontys Hogeschool Sittard, uitgaande van de Stichting Fontys,

    b. de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in tekenen, de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in handvaardigheid of de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in textiele werkvormen aan de Fontys Hogeschool Tilburg, uitgaande van de Stichting Fontys, of

    c. de opleiding beeldende kunst en vormgeving, de opleiding muziek, de opleiding theater, de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in tekenen, de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in handvaardigheid, de opleiding voor het getuigschrift muziekonderwijs B schoolmuziek, of de opleiding voor het docentschap drama aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht.

    De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het examen dat aan deze opleidingen is verbonden, tot en met uiterlijk 31 augustus 2005 kan worden afgelegd.

  • 3. Artikel 7.3, vierde lid, zoals dit artikellid luidde op 31 augustus 1998 blijft van kracht ten aanzien van degenen die in het studiejaar 1998–1999 of het studiejaar 1999–2000 voor de eerste keer zijn ingeschreven aan de opleiding voeding en diëtetiek aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het examen dat aan deze opleiding is verbonden, tot en met uiterlijk 31 augustus 2006 kan worden afgelegd.

Artikel 17.7. Afwijking artikel 7.4 «oude stijl»

In afwijking van artikel 7.4, tweede lid, zoals dat artikellid luidde op 31 augustus 1998, kunnen tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip aan een bekostigde of aangewezen instelling voor hoger onderwijs opleidingen met een studielast van minder dan 168 studiepunten worden verzorgd, voorzover deze op 31 augustus 1998 aan die instelling zijn verbonden. Op deze opleidingen en de daarvoor ingeschreven studenten en extraneï blijven de voorschriften van deze wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen van toepassing. Artikel 6.5, tweede lid, zoals dat artikellid luidde op 31 augustus 1998, is van overeenkomstige toepassing met ingang van het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin.

TITEL 7. WET VAN 10 DECEMBER 1998 (STB. 733)
Artikel 17.8. Overgangsbepaling personeel ziekenhuisscholen

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum blijven voor het personeel, bedoeld in artikel 2.18, derde lid, in de nieuwe functie de regelingen met betrekking tot de rechtspositie zoals die op 31 juli 1999 voor dat personeel golden van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de bepalingen die zien op de inhoud van de functie die zij op die datum bekleedden, met dien verstande dat die overeenkomstige toepassing in elk geval eindigt op de datum waarop door de educatieve voorziening en de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties anders is overeengekomen. In de nieuwe functie geldt een carrièrepatroon en een maximumsalaris dat ten minste gelijk is aan het carrièrepatroon en het maximumsalaris dat behoorde bij de functie die het personeelslid op 31 juli 1999 bekleedde aan de in artikel 2.18, derde lid, bedoelde school.

TITEL 8. WET VAN 3 APRIL 1999 (STB. 170)
Artikel 17.9. Evaluatie nieuwe selectiebepalingen en vervallen hardheidsclausule
  • 1. Onze minister zendt binnen drie jaren nadat artikel 7.57e van toepassing is geworden aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de wet van 3 april 1999 (Stb. 170).

  • 2. Artikel 7.57c, vierde lid, vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit tijdstip kan niet zijn gelegen vóór het tijdstip waarop twee maanden zijn verstreken sedert de datum waarop het verslag, bedoeld in het eerste lid, aan de Staten-Generaal is aangeboden.

TITEL 9. WET VAN 29 JUNI 2000 (STB. 286)
Artikel 17.10. Aanvullende afstudeersteun voor tempobeursstudenten
  • 1. Onverminderd artikel 7.51 treft het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool een financiële voorziening ten aanzien van een student die op grond van een van de artikelen 10.7 of 10.8 van de Wet studiefinanciering 2000 geen aanspraak kan maken op studiefinanciering op de voet van hoofdstuk 3 van die wet, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur door bijzondere omstandigheden het bij of krachtens de artikelen 10.6 tot en met 10.8 van de Wet studiefinanciering 2000 bepaalde resultaat niet heeft behaald. Deze financiële voorziening is zodanig dat de betrokkene niet in een slechtere financiële situatie wordt gebracht dan wanneer hij studiefinanciering zou hebben genoten zonder toepassing van artikel 10.6 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 2. De bijzondere omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, zijn de bijzondere omstandigheden, genoemd in artikel 7.51, tweede lid. Bij de toepassing van het eerste lid betrekt het instellingsbestuur als bijzondere omstandigheid tevens de omstandigheid dat de opleiding zodanig is ingericht dat de student redelijkerwijs niet in staat is geweest het in dat lid bedoelde resultaat te behalen.

OO

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 2.6 komt te luiden: Berekeningswijze rijksbijdrage.

2. In het opschrift van artikel 2.11 wordt «bepalingen» vervangen door: bepaling.

3. Na het opschrift van artikel 2.13 komt het opschrift van titel 3 te luiden: Inrichting begroting en verslag.

4. Het opschrift van artikel 2.14 komt te luiden: Inrichting begroting en verslag.

5. Het opschrift van artikel 4.3 komt te luiden: [vervallen].

6. De opschriften van hoofdstuk 16 worden vervangen door de volgende opschriften:

Hoofdstuk 16. Overgangsvoorzieningen bij invoering van de wet en enkele andere overgangsvoorzieningen

Artikel 16.1. Tijdelijk karakter bepalingen van hoofdstuk 16

Paragraaf 1. Onderwijsbevoegdheden en rechtspositie

Artikel 16.2. Handhaving onderwijsbevoegdheid voormalig ingenieursexamen technische hogeschool Delft

Artikel 16.3. Handhaving bewijzen van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding

Artikel 16.4. Handhaving rechtspositieregelingen leden bestuursorganen

Paragraaf 2. Onderwijs en vooropleidingseisen

Artikel 16.5. Aanvullende en afwijkende vooropleidingseisen initiële lerarenopleidingen

Artikel 16.6. Afwijkende vooropleidingseisen hogere kaderopleiding pedagogiek

Artikel 16.7. Mts-verklaring

Artikel 16.8. Eindtermen voor de opleiding tot leraar basisonderwijs

Artikel 16.9. Verticale onderwijsgemeenschap beroepsonderwijs-hbo

Artikel 16.10. Overgangsrecht aangewezen onderwijs

Paragraaf 3. Getuigschriften en titulatuur

Artikel 16.11. Getuigschriften

Artikel 16.12. Titel doctor

Artikel 16.13. Overige titulatuur

Paragraaf 4. Doctoraten Internationaal Instituut voor Sociale Studiën

Artikel 16.14. Doctoraten Internationaal Instituut voor Sociale Studiën

Paragraaf 5. Omzetting, splitsing, verplaatsing en bestuursoverdracht hogescholen

Artikel 16.15. Bestuursoverdracht openbare hogeschool

Artikel 16.16. Bestuursoverdracht bijzondere hogeschool

Artikel 16.17. Omzetting, splitsing en verplaatsing hogeschool

Artikel 16.18. Splitsing rechtspersoon waarvan een bijzondere hogeschool uitgaat

Artikel 16.19. Wijziging bijlage van de wet van rechtswege

Paragraaf 6. Rechtsbescherming

Artikel 16.20. Toepasselijk recht bij oude beslissingen examencommissies

Paragraaf 7. Bijdragen uit ’s Rijks kas voor theologisch en levensbeschouwelijk onderwijs

Artikel 16.21. Bijdrage uit ’s Rijks kas ten behoeve van aangewezen theologische universiteiten en kerkelijke kweekscholen en seminaria

Artikel 16.22. Bijdrage uit ’s Rijks kas ten behoeve van leerstoelen vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan openbare universiteiten.

Hoofdstuk 17. Overgangs- en invoeringsbepalingen van de wijzigingswetten tot 2002

Titel 1. Wet van 25 januari 1996 (Stb. 172)

Artikel 17.1. Van toepassingsverklaring artikel 7.4 «oude stijl»

Titel 2. Wet van 28 maart 1996 (Stb. 226)

Artikel 17.2. Afwijking artikel 7.43

Titel 3. Wet van 4 juli 1996 (Stb. 434)

Artikel 17.3. Afwijking artikel 7.51

Titel 4. Wet van 10 april 1997 (Stb. 162)

Artikel 17.4. Overgangsbepaling Wet privatisering Abp

Titel 5. Wet van 2 juli 1997 (Stb. 322)

Artikel 17.5. Afwijking vooropleidingseisen universiteit of hogeschool

Titel 6. Wet van 2 april 1998 (Stb. 216)

Artikel 17.6. Afwijkingen artikel 7.3 «oude stijl»

Artikel 17.7. Afwijking artikel 7.4 «oude stijl»

Titel 7. Wet van 10 december 1998 (Stb. 733)

Artikel 17.8. Overgangsbepaling personeel ziekenhuisscholen

Titel 8. Wet van 3 april 1999 (Stb. 170)

Artikel 17.9. Evaluatie nieuwe selectiebepalingen en vervallen hardheidsclausule

Titel 9. Wet van 29 juni 2000 (Stb. 286)

Artikel 17.10. Aanvullende afstudeersteun voor tempobeursstudenten

ARTIKEL II

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

De artikelen 16.7 en 16.20 alsmede de titels 1 en 5 van hoofdstuk 17 vervallen.

B

Artikel 17.6 vervalt.

C

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. De opschriften van de artikelen 16.7 en 16.20 alsmede van de titels 1 en 5 van hoofdstuk 17 worden telkens vervangen door: [vervallen].

2. Het opschrift van artikel 17.6 wordt vervangen door: [vervallen].

ARTIKEL III

De Wet studiefinanciering 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2.8, eerste lid, wordt «genoemd in de bijlage» vervangen door: opgenomen in de bijlage.

B

In artikel 2.9, eerste lid, wordt «de artikelen 6.9 of 16.14» vervangen door: de artikelen 6.9 of 16.10.

ARTIKEL IV

In de artikelen 3.104, onderdeel e, en 6.14, eerste lid, onder c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt «16.9b» telkens vervangen door: 17.12.

ARTIKEL V

Artikel C.2, onder a, van de Invoeringswet W.W.O. (Stb. 1986, 426) vervalt.

ARTIKEL VI

De artikelen II en III van de wet van 11 november 1993 (Stb. 628) vervallen.

ARTIKEL VII

Artikel II van de wet van 21 december 1994 (Stb. 942) vervalt.

ARTIKEL VIII

Artikel II van de wet van 4 mei 1995 (Stb. 263) vervalt.

ARTIKEL IX

De wet van 18 mei 1995 (Stb. 306) wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen III en V vervallen.

B

Artikel IV vervalt.

ARTIKEL X

De artikelen II tot en met VII van de wet van 25 januari 1996 (Stb. 172) vervallen.

ARTIKEL XI

De artikelen II tot en met V van de wet van 26 januari 1996 (Stb. 125) vervallen.

ARTIKEL XII

De wet van 28 maart 1996 (Stb. 226) wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen IV, V en VIa vervallen.

B

Artikel VI vervalt.

ARTIKEL XIII

De artikelen III, VI, VII, XII, XIII en XIV, vierde, zesde en zevende lid, van de wet van 28 maart 1996 (Stb. 227) vervallen.

ARTIKEL XIV

Artikel III van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 434) vervalt.

ARTIKEL XV

De artikelen VII tot en met XI van de wet van 27 februari 1997 (Stb. 117) vervallen.

ARTIKEL XVI

Artikel II van de wet van 25 juni 1997 (Stb. 284) vervalt.

ARTIKEL XVII

De onderdelen G en H van artikel VI van de wet van 2 juli 1997 (Stb. 322) vervallen.

ARTIKEL XVIII

De artikelen IV tot en met VIIId van de wet van 2 april 1998 (Stb. 216) vervallen.

ARTIKEL XIX

Onderdeel G van artikel CLXI van de wet van 28 januari 1999 (Stb. 30) vervalt.

ARTIKEL XX

De artikelen III, IV en V, tweede lid, van de wet van 3 april 1999 (Stb. 170) vervallen.

ARTIKEL XXI

De tekst van de hoofdstukken 16 en 17 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL XXII

  • 1. Deze wet treedt met uitzondering van artikel II, onderdelen B en C, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat artikel I, onderdeel MM, wat betreft de artikelen 16.12 en 16.13, terugwerkt tot en met 1 september 2002.

  • 2. Artikel II, onderdelen A en C, eerste lid, treedt in werking met ingang van 1 september 2005.

  • 3. Artikel II, onderdelen B en C, tweede lid, treedt in werking met ingang van 1 september 2006.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 12 mei 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de tweede juni 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 27 848

Naar boven