Besluit van 10 mei 2005 tot het vernietigen van onderdelen van het besluit van 17 juni 2004 van de gemeenteraad van Lelystad tot het vaststellen van de Verordening op de rekenkamerfunctie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 2 mei 2005, 2005-0000034184, directoraat-generaal Koninkrijksrelaties en Bestuur, directie Bestuurlijke en Financiële Organisatie, afdeling Bestuurlijke Organisatie;

Overwegingen

Bij koninklijk besluit van 9 juli 2004 (Stb. 2004, 376) is het besluit van de gemeenteraad van Lelystad van 17 juni 2004 tot het vaststellen van de verordening op de rekenkamerfunctie geschorst. Bij koninklijk besluit van 23 december 2004 (Stb. 2005, 13) is de schorsing verlengd tot 1 juli 2005.

In de door de gemeenteraad van Lelystad vastgestelde verordening is onder meer het volgende bepaald.

Artikel 8

1. In het kader van de gemeentelijke begroting legt de Rekenkamercommissie jaarlijks aan de raad het conceptonderzoekprogramma ter vaststelling voor.

Artikel 9

1-3 (…)

4. Van het onderzoeksprogramma kan tussentijds worden afgeweken, mits de raad hiermee heeft ingestemd.

5. (…)

6. De Rekenkamercommissie kan de raad voorstellen een verkennend onderzoek uit te voeren, alvorens definitief wordt besloten een onderzoek in te stellen.

7.(…)

8. De Rekenkamercommissie kan op grond van het verkennend onderzoek de raad voorstellen te besluiten van verder onderzoek af te zien. Alsdan wordt het volgende onderzoek van het onderzoeksprogramma in uitvoering genomen.

De burgemeester van Lelystad heeft met verwijzing naar artikel 273 van de Gemeentewet bij brief van 21 juni 2004, kenmerk BRBO-AD0492515-jsp, te kennen gegeven dat het besluit naar zijn oordeel in aanmerking komt voor vernietiging door de Kroon.

De burgemeester is van oordeel dat de verordening op de aangehaalde onderdelen in strijd is met artikel 182, tweede lid, van de Gemeentewet. Daarin is bepaald dat de rekenkamer op verzoek van de gemeenteraad een onderzoek kan instellen. Ingevolge artikel 81o van de Gemeentewet geldt dit ook voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie. De aangehaalde bepalingen uit de gemeentelijke verordening impliceren evenwel dat de eindbeslissing over het onderzoeksprogramma niet bij de rekenkamercommissie ligt, maar bij de gemeenteraad van Lelystad komt te liggen.

Bij brief van 25 juni 2004, kenmerk BACO/04.010701/B, onderschrijven gedeputeerde staten van Flevoland het standpunt van de burgemeester dat het raadsbesluit voor vernietiging in aanmerking komt.

Gezien het bovenstaande bestond aanleiding te onderzoeken of het genoemde besluit van de raad op grond van strijd met het recht, dan wel met het algemeen belang, vernietigd dient te worden. Om die reden is het genoemde besluit uiteindelijk geschorst.

Mede gelet op artikel 10:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft op 3 november 2004 overleg plaatsgevonden met de burgemeester en de gemeenteraad van Lelystad. De burgemeester en de raad hebben daarbij hun standpunten en opvattingen toegelicht.

Van de zijde van de raad is uiteengezet dat, naar de mening van de raad, de Lelystadse variant past binnen de grenzen van de Gemeentewet. Daarbij stelde de raad dat de rekenkamerfunctie een controlemiddel van de gemeenteraad is en niet een nieuwe vorm van financieel toezicht waaraan de gemeenteraad is onderworpen. Het doen vaststellen van het onderzoeksprogramma door de raad tast de onafhankelijkheid van de rekenkamer niet aan: de uitvoering van het onderzoek waartoe is besloten kan altijd nog in onafhankelijkheid plaatsvinden. Op grond van de staatsrechtelijke positie van de gemeenteraad is het naar het oordeel van de raad ondenkbaar dat de leden van de rekenkamercommissie zich niets hoeven aan te trekken van een raadsbesluit waarin een onderzoeksprogramma van de rekenkamercommissie wordt vastgesteld.

Met betrekking tot de thans voorliggende beslissing al dan niet over te gaan tot vernietiging overwegen Wij het volgende.

Artikel 182, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de rekenkamer op verzoek van de raad een onderzoek kan instellen. Ingevolge artikel 81o van de Gemeentewet zijn de artikelen 182 en 185 voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie (door een rekenkamercommissie) van overeenkomstige toepassing.

Op grond van artikel IX van de Wet van 6 februari 2003, houdende aanpassing van enkele wetten in verband met de inwerkingtreding van de Wet dualisering (Stb. 2003, 56) stellen gemeentebesturen voor 1 januari 2006 de rekenkamer of rekenkamerfunctie in.

Indien gemeentebesturen voor 1 januari 2006 overgaan tot het instellen van de rekenkamer of rekenkamerfunctie, dan vormen de dienaangaande gemeentewettelijke bepalingen niet alleen de juridische basis, maar verschaffen deze ook de juridische kaders.

De wettelijke introductie van de gemeentelijke rekenkamer(functie) vloeit voort uit de dualisering van het gemeentebestuur. De bedoeling van de dualisering is gelegen in het verbeteren van de verdeling van bevoegdheden en de controle-instrumenten binnen het gemeentebestuur.

Uit dat oogpunt heeft de wetgever onder meer de verplichting geïntroduceerd tot het instellen van een gemeentelijke rekenkamer(functie) en het daarbij van belang geacht dat een zekere mate van onafhankelijkheid van de rekenkamer(commissie) ten opzichte van de gemeenteraad is gewaarborgd. Het kan immers voorkomen dat een rekenkamer(commissie) bepaalde beslissingen van de gemeenteraad, dan wel het ontbreken daarvan, tot voorwerp van onderzoek zou willen maken. In dat licht bezien is het van belang dat de rekenkamercommissie zelf kan beslissen welke onderzoeken het entameert. Het is om die reden onwenselijk indien de gemeenteraad kan voorschrijven welke onderzoeken de rekenkamer(commissie) moet uitvoeren.

Het is tegen deze achtergrond dat artikel 182, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de gemeenteraad de rekenkamer kan verzoeken een specifiek onderzoek in te stellen. Dit impliceert dat de rekenkamer(commissie) zelf bevoegd is om te bepalen of een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd en derhalve zelf bevoegd is het eigen onderzoeksprogramma vast te stellen.

Voor zover de gemeenteraad stelt dat de staatsrechtelijke positie van een rekenkamercommissie ten opzichte van de gemeenteraad weliswaar de onafhankelijke uitvoering van onderzoeken onverlet laat, maar niet met zich kan brengen dat een raadscommissie zich niets zou hoeven aan te trekken van een raadsbesluit ter vaststelling van een onderzoeksprogramma, merken Wij het volgende op.

De wetgever heeft het wenselijk geoordeeld de gemeenten de keuze te laten tussen het instellen van een rekenkamer, dan wel op een andere wijze vorm te geven aan de rekenkamerfunctie. De wet bepaalt tezelfdertijd op ondubbelzinnige wijze dat artikel 182, tweede lid, van de Gemeentewet van toepassing is zowel in de verhouding tussen gemeentelijke rekenkamer en gemeenteraad, als in de verhouding tussen een rekenkamercommissie en gemeenteraad. Wat dat laatste betreft bepaalt de wet derhalve uitdrukkelijk de verhouding tussen gemeenteraad en rekenkamercommissie op nadere wijze.

Wij constateren dat de gemeenteraad van Lelystad bereid is reeds voor de datum van 1 januari 2006 over te gaan tot het instellen van een rekenkamercommissie. Tegelijkertijd stellen Wij met de burgemeester van Lelystad vast dat de aangehaalde bepalingen in de gemeentelijke verordening in strijd zijn met artikel 182, tweede lid, van de Gemeentewet en met de bedoelingen van deze bepaling.

Besluit

Gelet op artikel 268 van de Gemeentewet, juncto afdeling 10.2.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

Hebben goedgevonden en verstaan:

het besluit van de gemeenteraad van Lelystad van 17 juni 2004, voor zover dit betreft de vaststelling van de artikelen 8 en 9 van de verordening op de rekenkamerfunctie, te vernietigen wegens strijd met het recht en het algemeen belang.

Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 mei 2005

Beatrix

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold

Uitgegeven de eenendertigste mei 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven