Besluit van 2 mei 2005, houdende wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 in verband met invoering prestatiebeurs in een deel van de beroepsopleidende leerweg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte, van 7 maart 2005, nr. WJZ/2005/9582 (1736), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 8.2, tweede lid, en 11.1 van de Wet studiefinanciering 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 29 maart 2005, nr. W05.05.0068/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte, van 25 april 2005, nr. WJZ/2005/15780 (1736), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT

Het Besluit studiefinanciering 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen 14 en 15 vervallen.

B

In artikel 17, tweede lid, wordt na «maximale aanvullende beurs,» ingevoegd: 4.7, 4.17,.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 2 mei 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Uitgegeven de eenendertigste mei 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met dit besluit wordt het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000) aangepast in verband met de invoering van de prestatiebeurs in de niveaus 3 en 4 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) van het middelbaar beroepsonderwijs. (Zie hiertoe wetsvoorstel «Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met invoering prestatiebeurs in een deel van de beroepsopleidende leerweg en meeneembaarheid studiefinanciering voor deze leerweg in het buitenland», Kamerstukken 29 719).

Het besluit wordt op twee punten aangepast:

a. afschaffing van het voorschot op het lesgeld (VOR) dat een deel van de deelnemers in de BOL ontving;

b. indexering van bedragen die bij bovenbedoeld wetsvoorstel prestatiebeurs BOL zijn ingevoerd. Zie voor dit laatste onderdeel de artikelsgewijze toelichting.

2. Voorschot lesgeld

2.1 Algemeen

In dit besluit wordt het lesgeldvoorschot voor deelnemers in de BOL van het beroepsonderwijs afgeschaft. Deelnemers met een hoge aanvullende beurs (groter dan het bedrag van de maximale aanvullende beurs verminderd met € 90; dit betreft 30% van de deelnemers die studiefinanciering ontvangen) ontvingen tot nog toe een voorschot op de studiefinanciering ter hoogte van het lesgeld. De IB-Groep «schoot het lesgeld voor», waarna gedurende twaalf maanden een bedrag op de studiefinanciering werd ingehouden.

2.2 Achtergrond

Invoering van de prestatiebeurs in de niveaus 3 en 4 van de BOL betekent dat de basisbeurs en de aanvullende beurs voortaan worden verstrekt in de vorm van een voorwaardelijke lening. Het voorschot lesgeld zou hiermee een voorschot op een lening worden. De uitvoeringstoets door de IB-Groep op het wetsvoorstel «Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met invoering prestatiebeurs in een deel van de beroepsopleidende leerweg en meeneembaarheid studiefinanciering voor deze leerweg in het buitenland» heeft duidelijk gemaakt dat dit een aantal – voor de aanpassing van de systemen – zeer complicerende gevolgen heeft, die het feitelijk onmogelijk maken om het voorschot lesgeld te handhaven na invoering van de prestatiebeurs in de niveaus 3 en 4 van de BOL. (Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel «Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met invoering prestatiebeurs in een deel van de beroepsopleidende leerweg en meeneembaarheid studiefinanciering voor deze leerweg in het buitenland» (kamerstukken II 2003–2004, 29 719, nr. 3 en de brief van de staatssecretaris van OCW van 22 oktober 2004 aan de voorzitter van de Tweede Kamer, kamerstukken II, 24 724, nr. 67.)).

Bovendien zou bij handhaving van het verstrekken van een voorschot op een lening de rente eerder gaan lopen. Dit zou resulteren in een ongelijke behandeling van deelnemers waarvoor het lesgeld wordt verrekend en deelnemers waarvoor dit niet gebeurt. Het is dan ook niet wenselijk het voorschot lesgeld te continueren bij invoering van de prestatiebeurs in de niveaus 3 en 4 van de BOL. Uit uitvoeringstechnische redenen en om de deelnemers op het punt van het lesgeld op gelijke wijze te behandelen, wordt het voorschot voor alle deelnemers, dus ook die op de niveaus 1 en 2, afgeschaft.

2.3 Lesgeld betaalbaar in zes termijnen

Voor de deelnemers in de BOL levert afschaffing van de voorschotsystematiek geen onoverkomelijke bezwaren op. Met ingang van het schooljaar 2004–2005 is het immers mogelijk om het lesgeld in zes termijnen te betalen, wat voor de 70% van de deelnemers die geen aanspraak maakten op een voorschot ook al gold. Ook in het hoger onderwijs is na de introductie van de gespreide betaling van het collegegeld het voorschot op het collegegeld afgeschaft.

2.4 Vereenvoudiging regelgeving

Het afschaffen van het voorschot maakt de regelgeving eenvoudiger. Niet alleen doordat alle deelnemers voortaan gelijk worden behandeld voor wat betreft de betaling van het lesgeld, maar ook bij de betaling van het collegegeld bij overstap in de loop van het schooljaar naar het hoger beroepsonderwijs (HBO). Deze studenten (ex-BOL) krijgen bij overstap in de loop van het schooljaar korting op het collegegeld naar rato van hetgeen zij betaald hebben aan lesgeld. HBO-instellingen moesten dus onderscheid maken naar deelnemers die een voorschot hadden gekregen en deelnemers die dat niet hadden gekregen. Dit betekent een bijdrage in de vermindering van administratieve lasten voor deze instellingen.

2.5 Conclusie voor afschaffen voorschot lesgeld

Het afschaffen van het voorschot, brengt met zich dat alle deelnemers – voor wat betreft het lesgeld – op gelijke wijze worden behandeld, het zorgt voor een vereenvoudiging van de toepasselijke regelgeving en het vergemakkelijkt de toepassing van deze regels voor alle betrokkenen.

3. Uitvoeringsgevolgen

Zoals hierboven is aangegeven is het afschaffen van de VOR nodig om te voorkomen dat de uitvoering van de prestatiebeurs in de BOL te gecompliceerd wordt. De afschaffing van de VOR maakt de uitvoering eenvoudiger.

4. Financiële gevolgen

Afschaffing VOR
 

2005

2006

2007

2008

2009

Uitgaven

     

Minder uitgaven studiefinanciering

–72

–74

–75

–77

–81

      

Totaal uitgaven

–72

–74

–75

–77

–81

      

Ontvangsten

     

Minder ontvangsten studiefinanciering

–30

–72

–74

–76

–79

Minder ontvangsten lesgeld

–36

–2

–2

–3

–3

      

Totaal ontvangsten

–66

–75

–76

–79

–82

      

Saldo uitgaven en ontvangsten

–6

1

1

1

1

Bij het afschaffen van de VOR is een aantal financiële effecten zichtbaar. Ten eerste het daadwerkelijke afschaffen van de VOR. Dit leidt tot minder uitgaven voor studiefinanciering. Omdat er geen lesgeldvoorschotten worden betaald, worden deze ook niet meer ingehouden op de aanvullende beurs. Deze inhouding stopt met ingang van augustus 2005. Daardoor nemen de ontvangsten voor studiefinanciering af. Verder zullen de leerlingen die gebruik maken van de VOR het lesgeld rechtstreeks gaan betalen. Daarbij is rekening gehouden met het gegeven dat deze leerlingen gebruik zullen maken van de mogelijkheid van gespreid betalen. Daardoor zullen de lesgeldontvangsten in 2005 éénmalig lager uitvallen. Het saldo van uitgaven en ontvangsten is over de periode als geheel in evenwicht.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

In de artikelen 14 en 15 worden het voorschot lesgeld en de verrekening voorschot lesgeld geregeld. Door het afschaffen van het lesgeldvoorschot kunnen deze artikelen vervallen.

Onderdeel B

Om het te lenen bedrag te kunnen indexeren zijn de artikelen 4.7 en 4.17 opgenomen in artikel 17.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven