Besluit van 3 mei 2005 tot vaststelling van tijdelijke rechtspositionele voorzieningen van sociaal flankerend beleid voor rechterlijke ambtenaren bij reorganisaties

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 24 februari 2005, nr. 5335326/05/6;

Gelet op artikel 54, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 30 maart 2005, nr. W03.05.0053/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 27 april 2005, nr. 5345952/05/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. Brra: het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

    b. functie: functie als bedoeld in artikel 36c, eerste lid, onderdeel a, van het Brra;

    c. herplaatsen: herplaatsen als bedoeld in artikel 36c, eerste lid, onderdeel b, van het Brra;

    d. herplaatsingskandidaat: herplaatsingskandidaat als bedoeld in artikel 36c, eerste lid, onderdeel c, van het Brra;

    e. passende functie: passende functie als bedoeld in artikel 36c, eerste lid, onderdeel d, van het Brra;

    f. rechterlijk ambtenaar: de rechterlijk ambtenaar die is aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak en die werkzaam is bij een parket of gerecht of een onderdeel daarvan waarvan Onze Minister of het gerechtsbestuur het voornemen tot reorganisatie bekend heeft gemaakt aan het betrokken medezeggenschapsorgaan;

    g. reorganisatie: reorganisatie als bedoeld in artikel 36c, eerste lid, onderdeel 9, van het Brra;

    h. verplaatsen: verplaatsen als bedoeld in artikel 36c, eerste lid, onderdeel h;

    i. VKB 1989: Verplaatsingskostenbesluit 1989.

  • 2. Dit besluit is niet van toepassing op de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij de Hoge Raad of het parket bij de Hoge Raad.

Artikel 2

  • 1. Ten aanzien van de bij een gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren worden de bevoegdheden op grond van dit besluit uitgeoefend door het gerechtsbestuur, tenzij anders is bepaald.

  • 2. Ten aanzien van de bij een parket werkzame rechterlijke ambtenaren worden de bevoegdheden op grond van dit besluit uitgeoefend door Onze Minister, tenzij anders is bepaald.

  • 3. De bevoegdheden, bedoeld in het tweede lid, worden niet uitgeoefend dan nadat advies is ingewonnen bij de functionele autoriteit.

Artikel 3

  • 1. Voordat wordt besloten tot de aanwijzing van een herplaatsingskandidaat, wordt een periode van drie maanden in acht genomen waarin wordt getracht om via bevordering van vrijwillige mobiliteit deze aanwijzing te voorkomen.

  • 2. De periode, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op het moment waarop het voornemen tot reorganisatie bekend wordt gemaakt aan het betrokken medezeggenschapsorgaan.

Artikel 4

De rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat is geworden, heeft een voorrangspositie op andere rechterlijke ambtenaren bij de vervulling van vacatures bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister.

Artikel 5

Bij een herplaatsing van een rechterlijk ambtenaar in een functie waaraan een lagere bezoldiging is verbonden dan aan zijn oorspronkelijke rang, spant Onze Minister of het gerechtsbestuur zich in om, zodra een functie beschikbaar is op het oorspronkelijke bezoldigingsniveau, de rechterlijk ambtenaar in aanmerking te laten komen voor benoeming in deze functie.

Artikel 6

Onze Minister of het gerechtsbestuur kan de rechterlijk ambtenaar tijdelijk andere werkzaamheden laten verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.

Artikel 7

Aan de rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt herplaatst en daardoor voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling reiskosten heeft die uitgaan boven de vergoeding waarop hij krachtens het VKB 1989 aanspraak heeft, kan een aflopende tegemoetkoming worden toegekend in de niet voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Artikel 8

  • 1. Aan een rechterlijk ambtenaar die in verband met zijn herplaatsing in opdracht van Onze Minister of het gerechtsbestuur is verhuisd, wordt, in afwijking van artikel 36r, eerste lid, van het Brra, eenmalig een bedrag toegekend van € 13.025,31 bruto.

  • 2. Het is het eerste lid bedoelde bedrag wordt aangepast aan de algemene salarisontwikkeling in de sector Rijk.

Artikel 9

  • 1. Indien de rechterlijk ambtenaar daarom verzoekt, kan hem begeleiding worden aangeboden door een onafhankelijke psycholoog of arbeidskundige ten behoeve van de emotionele verwerking van de reorganisatie.

  • 2. De kosten van de begeleiding, bedoeld in het eerste lid, komen tot een maximum van € 3000 (inclusief BTW) voor rekening van Onze Minister of het gerechtsbestuur.

Artikel 10

  • 1. Indien de rechterlijk ambtenaar als gevolg van zijn herplaatsing moet verhuizen en de meeverhuizende partner om die reden de eigen baan moet opzeggen, kunnen aan die partner faciliteiten worden aangeboden bij het zoeken naar een nieuwe baan.

  • 2. Onder partner wordt in dit artikel verstaan: echtgenoot alsmede geregistreerde partner of levenspartner met wie de niet gehuwde rechterlijk ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding.

Artikel 11

  • 1. Indien een functie waarin een herplaatsingskandidaat is benoemd bij koninklijk besluit of waarnaar deze is verplaatst alsnog binnen een jaar niet passend blijkt te zijn, kan de rechterlijk ambtenaar één keer opnieuw worden aangewezen als herplaatsingskandidaat.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 36aa, tweede lid, van het Brra, gelijk aan de nog niet verstreken duur van de oorspronkelijk geldende herplaatsingstermijn van voor de herplaatsing.

Artikel 12

  • 1. De herplaatsingskandidaat aan wie op zijn aanvraag bij koninklijk besluit ontslag is verleend wegens het aanvaarden van een functie elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister, en die buiten zijn schuld binnen twee maanden daarna ontslagen wordt, kan met ingang van de datum van dat ontslag opnieuw worden benoemd bij koninklijk besluit in vaste dienst, in welk geval hij herplaatsingskandidaat is voor de nog niet verstreken duur van de voor hem oorspronkelijke geldende herplaatsingstermijn.

  • 2. Indien een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar niet gedurende de in het eerste lid bedoelde periode kan worden herplaatst in een voor hem passende functie kan hem ontslag worden verleend.

  • 3. Bij een ontslagverlening op grond van het tweede lid geldt geen opzegtermijn.

Artikel 13

  • 1. Aan de rechterlijk ambtenaar aan wie op zijn aanvraag bij koninklijk besluit eervol ontslag is verleend om een functie elders dan bij een parket of gerecht, of anderszins buiten het gezagsbereik van Onze Minister te gaan vervullen, kan gedurende maximaal drie jaar een bijdrage in de kosten voor kinderopvang en gastouderopvang worden toegekend gelijk aan de bijdrage die zou zijn ontvangen als de rechterlijk ambtenaar geen eervol ontslag zou zijn verleend, indien de nieuwe werkgever of de werkgever van de partner daartoe geen regeling kent.

  • 2. Onder kinderopvang, gastouderopvang respectievelijk partner wordt in dit artikel verstaan hetgeen hieronder in de Wet kinderopvang wordt verstaan.

Artikel 14

In afwijking van artikel 36s van het Brra kan aan de rechterlijk ambtenaar een premie worden toegekend ter grootte van maximaal negen maandsalarissen, indien hem op zijn aanvraag bij koninklijk besluit eervol ontslag wordt verleend.

Artikel 15

In afwijking van artikel 3, vijfde lid, van het VKB 1989, kan aan de rechterlijk ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend, ontheffing worden verleend van de terugbetalingsverplichting met betrekking tot de vergoeding voor de kosten van verhuizing.

Artikel 16

  • 1. Aan de rechterlijk ambtenaar die op zijn aanvraag bij koninklijk besluit eervol ontslag is verleend voor het aanvangen van eigen bedrijfsactiviteiten, kan onmiddellijk voorafgaand aan de ingangsdatum van zijn ontslag buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend gedurende maximaal drie maanden.

  • 2. In plaats van het in het eerste lid bedoelde verlof kan op aanvraag van de rechterlijk ambtenaar een premie worden toegekend ter grootte van maximaal drie maandsalarissen.

  • 3. In de plaats van een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid kan op aanvraag van de rechterlijk ambtenaar worden toegestaan dat de rechterlijk ambtenaar gedurende maximaal zes maanden na zijn ontslag gebruik maakt van een voor diens eigen bedrijfsactiviteiten bestemde werkruimte inclusief aanvullende faciliteiten.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel gelden als voorwaarden:

    a. de indiening van een degelijk uitgewerkt businessplan; en

    b. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 17

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 mei 2005

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zeventiende mei 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt tot regeling van een aantal aanvullende rechtspositionele voorzieningen voor rechterlijke ambtenaren bij reorganisaties. Met de inwerkingtreding van het Besluit van 9 december 2004 tot wijziging van onder meer het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met het regelen van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren bij reorganisaties (Stb. 650) is een algemeen geldende en structurele regeling getroffen die rechtstreeks van toepassing is op alle reorganisaties binnen de rechterlijke organisatie. Voornoemde regeling is neergelegd in het nieuwe hoofdstuk 4A van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra). Onderhavig besluit voorziet in een tijdelijke aanvulling van (onder meer) deze regeling met een werkingsduur van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007.

Directe aanleiding voor de totstandkoming van sociaal flankerend beleid voor de sector Rechterlijke Macht was het verzoek van het College van procureurs-generaal bij brief van 1 juli 2004, om evenals in de sector Rijk, sociaal flankerend beleid, overeen te komen voor de rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij het openbaar ministerie (OM), zodat binnen het OM een eenduidige regeling voor rijks- en rechterlijke ambtenaren van toepassing kan zijn.

In de sector Rijk is sociaal flankerend beleid overeengekomen met een werkingsduur van 1 maart 2004 tot en met 31 december 2007. Dit beleid is vastgelegd in een circulaire van 8 april 2004, nr. POIRijk/AV 04/60620 (Stcrt. 2004, 115) en bevat een aantal aanvullende en verruimende rechtspositionele voorzieningen bij reorganisaties. In het Tijdelijk besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk 2004 zijn deze voorzieningen, waar nodig, geformaliseerd.

Op 26 augustus 2004 is in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht (SORM), bedoeld in artikel 50 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra), tussen de Minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) overeenstemming bereikt over de toepassing van sociaal flankerend beleid bij reorganisaties in de sector Rechterlijke Macht voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007. Doel hiervan is om te bevorderen dat bij reorganisaties betrokken rechterlijke ambtenaren van werk naar werk worden geleid. Het sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk geldt hiervoor als uitgangspunt, met uitzondering van de afspraak inzake het Fpu-arrangement. Reden hiervoor is dat deze afspraak in de sector Rijk gemaakt is met het oog op een personeelskrimp binnen de sector Rijk. Binnen de sector Rechterlijke Macht is een dergelijke krimp niet aan de orde. Het sociaal flankerend beleid is vastgelegd in een circulaire van 24 december 2004 (kenmerk: 5327636/804). Deze circulaire bevat het volledige toepasselijke sociaal flankerend beleid voor de sector Rechterlijke Macht. Met dit besluit worden de afspraken inzake sociaal flankerend beleid, waar nodig, geformaliseerd.

Het besluit is ter consultatie aangeboden aan de NVvR, de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. De NVvR en het College van procureurs-generaal hadden geen opmerkingen naar aanleiding van het besluit. Op de opmerking van de Raad voor de rechtspraak zal op de daartoe geëigende plaats worden ingegaan. Over de inhoud van dit besluit is in het SORM van 16 november 2004 de in artikel 51 van de Wrra bedoelde overeenstemming bereikt.

Bij elke reorganisatie zullen de kosten van het sociaal flankerend beleid in beeld dienen te worden gebracht. De kosten hiervan dienen opgevangen te worden binnen de budgettaire kaders van het OM respectievelijk het gerecht.

Voorzieningen in het kader van sociaal flankerend beleid

Het sociaal flankerend beleid bevat onder andere een aantal rechtspositionele voorzieningen die neerkomen op een aanvulling respectievelijk een verruiming van voorzieningen uit de huidige rechtspositieregeling voor rechterlijke ambtenaren. Hierbij wordt gedoeld op voorzieningen in de Wrra, het Brra en het via artikel 16 van de Wrra van overeenkomstige toepassing zijnde Verplaatsingskostenbesluit 1989 (VKB 1989). Met dit besluit worden de afspraken inzake sociaal flankerend beleid, waar nodig, geformaliseerd, waarbij de volgende (facultatieve) voorzieningen geregeld worden.

1. Gerekend vanaf het moment dat de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur het voornemen tot reorganisatie bekend heeft gemaakt aan de medezeggenschap, wordt eerst een periode van drie maanden benut om via bevordering van vrijwillige mobiliteit invulling te geven aan het motto «van werk naar werk» zonder dat iemand daarbij als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen.

2. Bij herplaatsing in een lager gewaardeerde functie dient de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur zich in te spannen om, zodra een vacature beschikbaar is op het niveau van de oorspronkelijke rang en gebleken is dat daarvoor geen herplaatsingskandidaat beschikbaar is binnen de sector Rechterlijke Macht, betrokkene bij voorrang in aanmerking te laten komen voor deze vacature.

3. De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur kan besluiten tot het aanbieden van detachering en stages. Deze moeten wel bijdragen aan een vergroting van de herplaatsingsmogelijkheden.

4. De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur kan de rechterlijk ambtenaar andere werkzaamheden, bijvoorbeeld als coach of mentor, laten verrichten. Dit kan in de vorm van een tijdelijke plaatsing, al dan niet bovenformatief.

5. De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur kan een af te bouwen tegemoetkoming in de verhoogde kosten van het woon–werkverkeer toekennen, die uitgaat boven het VKB 1989.

6. De rechterlijk ambtenaar kan op diens verzoek aanvullende kortdurende begeleiding door een onafhankelijk psycholoog of arbeidsdeskundige ten behoeve van de emotionele verwerking van de reorganisatie worden aangeboden. De maximum vergoeding bedraagt € 3000 (inclusief BTW).

7. Indien de rechterlijk ambtenaar als gevolg van zijn herplaatsing moet verhuizen en de meeverhuizende partner om die reden de eigen baan moet opzeggen, kan de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur aan die partner faciliteiten aanbieden bij het zoeken naar een nieuwe baan.

8. Bij tijdig voldoen aan de verhuisplicht heeft de rechterlijk ambtenaar aanspraak op een eenmalig bedrag van € 13 025,31. Dit bedrag zal worden aangepast overeenkomstig de algemene salarisverhoging voor burgerlijke rijksambtenaren.

9. Indien binnen een jaar na herplaatsing blijkt dat de nieuwe functie toch niet passend is kan de rechterlijk ambtenaar één keer opnieuw door de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur worden aangewezen als herplaatsingskandidaat. De periode die de rechterlijk ambtenaar voor herplaatsing al herplaatsingskandidaat is geweest, wordt dan in mindering gebracht op de nieuwe 18-maanden herplaatsingstermijn.

10. Indien een rechterlijk ambtenaar buiten zijn schuld tijdens de proeftijd van twee maanden (conform het Burgerlijk Wetboek) wordt ontslagen, dan kan deze rechterlijk ambtenaar terugkeren naar het parket of het gerecht waaruit hij is vertrokken en verkrijgt hij opnieuw de status van herplaatsingskandidaat. De periode die de rechterlijk ambtenaar voor herplaatsing al herplaatsingskandidaat is geweest, wordt dan in mindering gebracht op de nieuwe 18-maanden herplaatsingstermijn.

11. De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur kan de rechterlijk ambtenaar die op eigen verzoek ontslag neemt wegens de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht of anderszins buiten het gezagsbereik van de Minister van Justitie gedurende maximaal drie jaar gehele of gedeeltelijke voortzetting van vergoeding van de kosten van kinderopvang en buitenschoolse opvang toekennen, indien de nieuwe werkgever of de werkgever van de partner daartoe geen regeling kent.

12. De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur kan bij ontslag op eigen verzoek binnen de herplaatsingstermijn van 18 maanden een stimuleringspremie toekennen aan de rechterlijk ambtenaar van maximaal negen maandssalarissen.

13. De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur kan de rechterlijk ambtenaar ontheffing verlenen van de terugbetalingsverplichting met betrekking tot de verhuiskostenvergoeding.

14. Bij ontslag op eigen verzoek voor het aanvangen van eigen bedrijfsactiviteiten kan de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur op verzoek van de rechterlijk ambtenaar besluiten het dienstverband maximaal drie maanden langer in stand te laten, gedurende welke periode betrokkene de werktijd geheel of gedeeltelijk aan de feitelijke start van bedrijfsactiviteiten mag besteden. Deze periode van drie maanden kan op verzoek van de rechterlijk ambtenaar worden gekapitaliseerd. Voorwaarde is indiening van een degelijk uitgewerkt businessplan en een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. In plaats van deze voorziening kan de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur op verzoek van de rechterlijk ambtenaar toestaan dat deze voor een periode van maximaal zes maanden gebruik mag maken van een speciaal daartoe bestemde werkruimte, inclusief nader te bepalen faciliteiten.

Naast de in dit besluit opgenomen voorzieningen gelden de overige voorzieningen, zoals deze zijn opgenomen in voornoemde circulaire sociaal flankerend beleid. Het betreft de volgende voorzieningen, waarvoor reeds een grondslag bestaat in de bestaande rechtspositionele wet- en regelgeving voor rechterlijke ambtenaren.

1. De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur is verplicht om de rechterlijk ambtenaar binnen een periode van 18 maanden, te rekenen vanaf het moment dat de rechterlijk ambtenaar is aangewezen als herplaatsingskandidaat ten minste een passende functie aan te bieden (artikelen 36k en 36l van het Brra).

2. Bij herplaatsing in een functie waaraan een lagere bezoldiging is verbonden behoudt de rechterlijk ambtenaar zijn oorspronkelijke bezoldiging (artikel 36n van het Brra).

3. De rechterlijk ambtenaar heeft aanspraak op volledige vergoeding van de opleidingskosten en (een deel van) studietijd, indien de inspanningen aantoonbaar bijdragen aan herplaatsingsmogelijkheden zowel binnen een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van de Minister van Justitie als daarbuiten (artikel 36q van het Brra).

4. De rechterlijk ambtenaar heeft aanspraak op een verhuiskostenvergoeding (vergoeding van werkelijke transportkosten en van herinrichtingskosten) tot een maximum van € 5.445, indien binnen twee jaar na verplaatsing aan een verhuisplicht wordt voldaan, dan wel zonder verhuisplicht wordt verhuisd van buiten 50 km naar binnen 25 km van de plaats van tewerkstelling (VKB 1989).

5. De rechterlijk ambtenaar heeft aanspraak op maximaal twee jaar vergoeding van in redelijkheid te maken pensionkosten als niet dagelijks heen en weer kan worden gereisd tussen woonadres en plaats van tewerkstelling (VKB 1989).

6. Indien de reistijd woon–werkverkeer na (her)plaatsing in totaliteit met meer dan een half uur per enkele reis wordt verlengd, kan die extra reistijd gedurende een periode van drie jaar als werktijd worden aangemerkt (artikel 21 van de Wrra).

7. Indien de reistijd woon–werkverkeer door herplaatsing zodanig lang wordt dat daardoor een normale uitoefening van de functie wordt belemmerd, kan in overleg met de betrokken rechterlijk ambtenaar telewerken worden toegestaan (artikel 38h van het Brra).

8. In overleg met de rechterlijk ambtenaar kan een passende werktijdregeling worden overeengekomen (inclusief de mogelijkheid om in deeltijd te werken) (artikel 21 van de Wrra).

9. Aan de rechterlijk ambtenaar kunnen de kosten van outplacement, met inbegrip van de noodzakelijke opleidingskosten, worden vergoed (artikel 46 van de Wrra).

10. Bij ontslag van een herplaatsingskandidaat op eigen verzoek wegens de aanvaarding van een functie elders dan bij een parket of gerecht of anderszins buiten het gezagsbereik van de Minister van Justitie kan – indien het in de nieuwe functie genoten salaris lager is dan het salaris in de oorspronkelijke functie – worden besloten tot het verlenen van een aanvulling op het salaris tot maximaal 100% van het salaris in de oorspronkelijke functie gedurende maximaal vijf jaar. Deze aanvulling kan op verzoek van de rechterlijk ambtenaar worden afgekocht. De hoogte van de afkoopsom wordt in overleg met de rechterlijk ambtenaar vastgesteld (artikel 36t van het Brra).

11. Aan de rechterlijk ambtenaar kan ontheffing worden verleend van de terugbetalingsverplichting met betrekking tot het ouderschapsverlof en de studiekostenvergoeding (artikelen 37, tiende lid, van de Wrra en 36q, vijfde lid, van het Brra).

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1, eerste lid, bevat een definitiebepaling waarin enkele veel voorkomende begrippen in dit besluit worden gedefinieerd. Qua terminologie wordt grotendeels verwezen naar hoofdstuk 4a (Rechten en verplichtingen bij reorganisaties) van het Brra. In artikel 1, eerste lid, onderdeel f, wordt het begrip rechterlijk ambtenaar gedefinieerd, waarmee tevens het toepassingsbereik van dit besluit wordt vastgesteld. Rechterlijk ambtenaar in de zin van dit besluit is de rechterlijk ambtenaar die is aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak, die werkzaam is bij een parket of gerecht of een onderdeel daarvan (waarvan de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur het voornemen tot reorganisatie bekend heeft gemaakt aan het betrokken medezeggenschapsorgaan). Hiermee is aangesloten bij hoofdstuk 4a van het Brra, waarvan het toepassingsbereik eveneens is beperkt tot de hiervoor genoemde rechterlijke ambtenaren. Het besluit is dan ook niet van toepassing op de plaatsvervangers, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wrra, die niet zijn aangewezen om tijdelijk een volledige of gedeeltelijke taak te vervullen en de rechterlijke ambtenaren in opleiding. Net als in hoofdstuk 4A van het Brra zijn in artikel 1, tweede lid, van dit besluit, de rechterlijke ambtenaren, werkzaam bij de Hoge Raad en het parket bij de Hoge Raad van de werkingssfeer van het besluit uitgezonderd.

Artikel 2

Uitgangspunt bij de toedeling van bevoegdheden is dat degene die verantwoordelijk is voor het budget bevoegd is tot het nemen van rechtspositionele beslissingen die voor dat budget consequenties hebben («wie betaalt, bepaalt»). In het licht hiervan zijn de bevoegdheden in het kader van sociaal flankerend beleid in dit besluit, evenals in hoofdstuk 4a van het Brra, ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij een parket aan de Minister van Justitie en ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij een gerecht aan het gerechtsbestuur toegekend. Op grond van artikel 2, derde lid, worden de in het tweede lid toegekende bevoegdheden ten aanzien van de bij een parket werkzame rechterlijke ambtenaren niet uitgeoefend, dan nadat advies is ingewonnen bij de functionele autoriteit. Anders dan voor de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij een gerecht (waar het gerechtsbestuur tevens de functionele autoriteit is) liggen de bevoegdheden binnen het OM niet in een hand, aangezien de Minister van Justitie daar niet tevens de functionele autoriteit is. Om de functionele autoriteit in verband met de dienstbelangtoets toch een rol te geven in de besluitvorming is een adviesrol opgenomen voor de functionele autoriteit in artikel 2, derde lid.

Artikel 3

De inspanningen in het kader van het sociaal flankerend beleid zijn er primair op gericht om de noodzaak tot aanwijzing van herplaatsingskandidaten tot een minimum te beperken en onvrijwillig ontslag zoveel mogelijk te vermijden. Daarom wordt, gerekend vanaf het moment dat de Minister van Justitie (indien het een reorganisatie bij het openbaar ministerie betreft) of het gerechtsbestuur (indien het een reorganisatie bij een gerecht betreft) het voornemen tot reorganisatie bekend heeft gemaakt aan de medezeggenschap eerst een periode van drie maanden benut om via bevordering van vrijwillige mobiliteit invulling te geven aan het motto «van werk naar werk», zonder dat iemand daarbij als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de voorzieningen uit het overeengekomen sociaal flankerend beleid. Eerst na deze drie maanden kan worden overgegaan tot het aanwijzen van herplaatsingskandidaten.

Artikel 4

In artikel 4 is geregeld dat de rechterlijk ambtenaar, die herplaatsingskandidaat is geworden, een voorrangspositie heeft op andere rechterlijke ambtenaren bij de vervulling van vacatures bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van de Minister van Justitie.

Artikel 5

Dit artikel bevat een aanvulling op de voorziening die thans wordt geboden in artikel 36n van het Brra, op grond waarvan een rechterlijk ambtenaar die wordt herplaatst in een functie waaraan een lager bezoldigingsniveau is verbonden, het bij de oorspronkelijke functie behorende bezoldigingsniveau behoudt. De aanvulling uit het sociaal flankerend beleid bestaat erin dat voor de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur de inspanningsverplichting is opgenomen om, zodra een vacature beschikbaar is op het bezoldigingsniveau dat voor de rechterlijk ambtenaar geldt en gebleken is dat daarvoor geen herplaatsingskandidaat aanwezig is, de rechterlijk ambtenaar bij voorrang in aanmerking voor deze vacature wordt gebracht. Uiteraard moet het gaan om een vacature voor een functie die voor betrokkene als passend is aan te merken dan wel passend is te maken.

Artikel 6

De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur kan de rechterlijk ambtenaar tijdelijk andere werkzaamheden laten verrichten, bijvoorbeeld als coach of mentor. Dit kan in de vorm van een tijdelijke plaatsing, al dan niet bovenformatief. Voorts kan aan de rechterlijke ambtenaar interim functievervulling, detachering of een stage worden aangeboden. Deze tijdelijke werkzaamheden moeten wel bijdragen aan de vergroting van de (her)plaatsingsmogelijkheden.

Artikel 7

Deze voorziening biedt de mogelijkheid van verruiming van de aanspraken die de rechterlijk ambtenaar heeft op een tegemoetkoming in de reiskosten van het woon–werkverkeer op grond van het VKB 1989 en de daarbij behorende Verplaatsingskostenregeling 1989. Het toepassen van deze voorziening is denkbaar in de volgende gevallen:

– de plaats van tewerkstelling is niet of niet doelmatig per openbaar vervoer te bereiken, in welk geval de rechterlijk ambtenaar een bepaalde vastgestelde tegemoetkoming ontvangt (artikel 12a VKB 1989);

– de plaats van tewerkstelling kan met het openbaar vervoer bereikt worden maar de rechterlijk ambtenaar maakt daarvan geen gebruik, in welk geval de rechterlijk ambtenaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming ter grootte van 25% van eerstgenoemde tegemoetkoming (artikel 12b VKB 1989).

In het kader van sociaal flankerend beleid kan in afwijking van deze regelgeving een hogere aflopende tegemoetkoming worden toegekend. De Minister van Justitie of het gerechtsbestuur bepaalt de hoogte en de termijn van de aflopende tegemoetkoming.

Artikel 8

Dit is een aanpassing van de voorziening in artikel 36r, eerste lid, van het Brra. De rechterlijk ambtenaar, die in verband met zijn herplaatsing in opdracht van het bevoegd gezag is verhuisd, maakt aanspraak op het eenmalige bedrag van € 13 025,31. In het kader van het sociaal flankerend beleid wordt dit bedrag aangepast aan de algemene salarisontwikkeling van het personeel in de sector Rijk.

Artikel 9

Reorganisaties grijpen soms diep in. De psychische last daarvan kan, ongewild en onbedoeld, hoog oplopen. Voor de rechterlijk ambtenaar is het van belang zo snel mogelijk hiermee geholpen te worden. Dit is ook voor de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur van belang, zeker als een herplaatsingstraject voor de medewerker als gevolg van die psychische belasting belemmerd zou worden. Als begeleiding vanuit de werkgever niet mogelijk of ontoereikend is, moet professionele hulp niet worden uitgesloten. Op grond van artikel 9 bestaat de mogelijkheid om de kosten van dergelijke hulp tot genoemd maximum van € 3000 te vergoeden.

Artikel 10

Artikel 10 biedt een voorziening voor de meeverhuizende partner van de rechterlijke ambtenaar, die de eigen baan heeft moeten opzeggen in verband met de verhuizing van de rechterlijk ambtenaar als gevolg van de herplaatsing. Deze voorziening wijkt enigszins van de voorziening voor meeverhuizende partners in de sector Rijk, die in het kader van sociaal flankerend beleid gebruik kunnen maken van de ondersteuningsfaciliteiten van het mobiliteitscentrum (of een soortgelijke voorziening) bij het zoeken naar een nieuwe baan (circulaire Sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk, onderdeel 6 van de facultatieve voorzieningen). De sector Rechterlijke Macht kent een dergelijk mobiliteitscentrum echter niet. Om aan meeverhuizende partners van rechterlijke ambtenaren toch een soortgelijke voorziening te bieden is in het kader van sociaal flankerend beleid voor de sector Rechterlijke Macht bepaald dat aan de meeverhuizende partner van een te herplaatsen rechterlijk ambtenaar kan worden toegestaan gebruik te maken van faciliteiten bij het zoeken naar een nieuwe baan (circulaire sociaal flankerend beleid sector Rechterlijke Macht, onderdeel 5 van de facultatieve voorzieningen). Daarbij kan gedacht worden aan loopbaanbegeleiding door een loopbaanadviesbureau. In artikel 10 wordt deze voorziening geformaliseerd.

Artikel 11

Ingevolge artikel 11 kan een rechterlijk ambtenaar één keer opnieuw worden aangewezen als herplaatsingskandidaat, indien een functie waarin hij is benoemd bij koninklijk besluit of waarnaar hij is verplaatst alsnog binnen een jaar niet passend blijkt te zijn.

Het tweede lid betreft hier een aanvullende voorziening ten opzichte van artikel 36aa van het Brra. Voornoemd artikel bepaalt dat aan de niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar die in het kader van een reorganisatie is herplaatst, alsnog reorganisatieontslag kan worden verleend indien binnen een periode van uiterlijk een jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de functie is opgedragen, blijkt dat de betreffende functie niet passend is voor die rechterlijk ambtenaar en het niet mogelijk is om de rechterlijk ambtenaar binnen een redelijke termijn op een passende functie te plaatsen. In artikel 11 wordt aangegeven wat onder een redelijke termijn wordt verstaan indien de rechterlijk ambtenaar wederom als herplaatsingskandidaat wordt aangewezen. Deze termijn wordt gesteld op de nog niet verstreken duur van de voor hem oorspronkelijke geldende herplaatsingstermijn. Het ontslag blijft hiermee gebaseerd op artikel 36aa van het Brra.

Artikel 12

Deze voorziening opent de mogelijkheid van een hernieuwde benoeming bij koninklijk besluit van een gewezen herplaatsingskandidaat aan wie op zijn aanvraag eervol ontslag is verleend in verband met het aanvaarden van een functie elders dan bij een parket of gerecht of anderszins buiten het gezagsbereik van de Minister van Justitie en die buiten zijn schuld binnen twee maanden daaruit ontslagen wordt. Omdat deze gewezen herplaatsingskandidaat dan onmiddellijk opnieuw wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat voor de nog niet verstreken duur van de voor hem oorspronkelijke geldende herplaatsingstermijn, is een benoeming bij koninklijk besluit noodzakelijk. Indien ook na het verstrijken van die termijn het niet mogelijk is gebleken de rechterlijk ambtenaar te plaatsen in een passende functie, wordt ingevolge het tweede lid aan een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar alsnog het reorganisatieontslag verleend. Hierbij geldt geen opzeggingstermijn.

Artikel 13

In artikel 13 is de mogelijkheid om de bijdrage voor kinderopvang en gastouderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang geheel of gedeeltelijk voort te zetten, indien de nieuwe werkgever of de werkgever van de partner deze bijdrage niet toekent, geregeld. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad voor de rechtspraak is in de formulering van artikel 13 aangesloten bij de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel, nu in het SORM van 16 november 2004 is geconcludeerd dat hetgeen geldt voor het rijkspersoneel ook in de sector Rechterlijke Macht toepassing zal vinden met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 14

Artikel 36s van het Brra bepaalt dat aan de herplaatsingskandidaat een premie kan worden toegekend van maximaal drie maandsalarissen indien aan hem binnen 18 maanden nadat hij is aangewezen als herplaatsingskandidaat op zijn aanvraag eervol ontslag wordt verleend. In het kader van het sociaal flankerend beleid is dit maximum verruimd tot negen maandsalarissen.

Artikel 15

Dit artikel biedt de Minister van Justitie of het gerechtsbestuur de mogelijkheid om de betrokken rechterlijk ambtenaar ontheffing te verlenen van de terugbetalingsverplichting met betrekking tot de vergoeding van de kosten van verhuizing. Het betreft een aanvullende voorziening omdat de geldende regelgeving, die is opgenomen in het geldende artikel 3 van het VKB 1989, deze mogelijkheid niet kent.

Artikel 16

Dit artikel bevat voorzieningen die ter ondersteuning kunnen worden aangeboden aan de rechterlijk ambtenaar aan wie op eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslag wordt verleend vanwege het starten van een eigen bedrijf. De voorziening bestaat in eerste instantie uit betaald verlof dan wel het equivalent daarvan in betaling van maandsalarissen en de mogelijkheid om werkruimte te bieden. Over de invulling daarvan zullen nadere afspraken moeten worden gemaakt. Om voor een van deze opties in aanmerking te komen moet de start van de bedrijfsactiviteiten genoegzaam vaststaan. Door de in het vierde lid opgenomen voorwaarden wordt dit gegarandeerd.

Artikel 17

In het SORM van 26 augustus 2004 is afgesproken dat het sociaal flankerend beleid een werkingsduur zal hebben van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007. Met het oog hierop is in artikel 17, eerste lid, terugwerkende kracht verleend aan dit besluit tot en met 1 januari 2005 en is in het tweede lid een vervaldatum opgenomen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 juni 2005, nr. 112.

Naar boven