Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Invorderingswet 1990 en van de Wet inkomstenbelasting 2001

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is door de ontvanger van de rijksbelastingdienst uit te betalen bedragen voortaan uitsluitend giraal te laten geschieden, alsmede dat het wenselijk is dat in de Wet inkomstenbelasting 2001 een omissie wordt hersteld die is ontstaan door het Belastingplan 2005;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. De ontvanger betaalt een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen dan wel andere belastingen of heffingen voorzover de invordering daarvan aan hem is opgedragen uitsluitend uit door bijschrijving op een rekening, bestemd voor girale betaling, die op naam staat van de belastingschuldige dan wel ingeval de belastingschuldige dat voorafgaande aan de uitbetaling aan de inspecteur of de ontvanger te kennen heeft gegeven of daarmee heeft ingestemd, door bijschrijving op een door de belastingschuldige aangewezen rekening, bestemd voor girale betaling, die op naam staat van hem of een andere persoon.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op andere door de ontvanger uit te betalen bedragen.

ARTIKEL II

Artikel 9.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt: die uitsluitend met het oog op de heffingskorting zijn vastgesteld.

2. Onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot vijfde, zesde en zevende lid wordt na het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen als bedoeld in artikel 9.3, eerste lid, dan wel waarbij geheel of gedeeltelijk ten onrechte of tot een hoger bedrag dan in artikel 8.9, tweede lid, is aangeduid, een verhoging van de gecombineerde heffingskorting volgens artikel 8.9 in aanmerking is genomen. In het laatste geval hoeft de belastingplichtige geen aangifte te doen indien de onjuiste verhoging blijkt bij de aangifte van de partner.

3. In het nieuwe vijfde lid vervalt: die uitsluitend met het oog op een of meer heffingskortingen zijn vastgesteld,.

ARTIKEL III

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel II werkt terug tot en met 1 januari 2005.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 28 april 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. G. Wijn

Uitgegeven de tiende mei 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 944

Naar boven