Wet van 28 april 2005, houdende tijdelijke regels betreffende experimenten in het hoger onderwijs op het gebied van vooropleidingseisen aan en selectie van aanstaande studenten en op het gebied van heffing van collegegeld

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ervaring op te doen met selectie van aanstaande studenten en extraneï en met differentiatie van collegegeld bij opleidingen in het hoger onderwijs met erkende evidente meerwaarde, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs;

dat het voorts wenselijk is ervaring op te doen met het stellen van vervangende vooropleidingseisen aan aanstaande studenten en extraneï bij opleidingen in het hoger onderwijs met het oog op het vergroten van de instroom in het hoger onderwijs, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het niveau van die instroom;

dat in verband hiermee een tijdelijke regeling wordt getroffen om experimenten op bovenvermelde terreinen mogelijk te maken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

b. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

c. instelling: een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de wet;

d. instellingsbestuur: het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de wet;

e. opleiding: een bachelor- of masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3 van de wet;

f. voltijdse, duale of deeltijdse opleiding: een opleiding die onderscheidenlijk voltijds, duaal of deeltijds is ingericht;

g. experimenteel programma: een programma binnen een bacheloropleiding als bedoeld in artikel 5;

h. studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar;

i. onderwijs- en examenregeling: de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13 van de wet.

Artikel 2. Aard bepalingen

De bepalingen van deze wet regelen het openbaar onderwijs en zijn voorwaarden voor bekostiging voor het bijzonder onderwijs.

Artikel 3. Doelstelling experimenten

Met het oog op het verkrijgen van een duidelijker inzicht in de effecten van selectie van aanstaande studenten en extraneï, van differentiatie van collegegeld en van het stellen van vervangende vooropleidingseisen aan aanstaande studenten kunnen binnen de instellingen voor hoger onderwijs die op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden bekostigd dan wel op grond van die wet zijn aangewezen, experimenten plaatsvinden met betrekking tot die terreinen, waarbij kan worden afgeweken van voorschriften gesteld bij die wet.

Artikel 4. Werkingsduur en reikwijdte van de wet

  • 1. Deze wet heeft betrekking op de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007.

  • 2. Deze wet heeft geen betrekking op:

    a. opleidingen die niet zijn opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13 van de wet,

    b. opleidingen die wat betreft de doelstelling en de inhoud van de opleiding de enige in den lande zijn, voor zover het betreft experimenten op het terrein van de selectie van studenten, en

    c. masteropleidingen als bedoeld in artikel 7.30a van de wet, voor zover het betreft experimenten op het terrein van de selectie van studenten.

Artikel 5. Experimenteel onderwijsprogramma

  • 1. Ten behoeve van experimenten op het gebied van selectie van studenten en collegegelddifferentiatie kan het instellingsbestuur binnen een bacheloropleiding een experimenteel programma instellen.

  • 2. De studielast van een experimenteel programma binnen een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs bedraagt 180 studiepunten. De studielast van een experimenteel programma binnen een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs bedraagt 240 studiepunten. Artikel 7.3, tweede lid, eerste volzin, van de wet is van overeenkomstige toepassing. De kwaliteiten, bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onder a, van de wet, van een experimenteel programma komen overeen met die van de bacheloropleiding waarbinnen het programma is ingesteld.

  • 3. Het afsluitend examen van een experimenteel programma wordt aangemerkt als het afsluitend examen van de bacheloropleiding waarbinnen het programma is ingesteld. Op het getuigschrift, bedoeld in artikel 7.11 van de wet, wordt vermeld welk experimenteel programma het betreft.

  • 4. De bepalingen van hoofdstuk 7, voorzover die betrekking hebben op bacheloropleidingen, zijn van overeenkomstige toepassing op een experimenteel programma, tenzij het tegendeel blijkt.

Paragraaf 2. Aanwijzing van opleidingen

Artikel 6. Experimenten met vervangende vooropleidingseisen voor de bacheloropleidingen

  • 1. Onze Minister kan op aanvraag van het instellingsbestuur in afwijking van artikel 7.24, eerste en tweede lid, van de wet besluiten dat ten aanzien van een door hem aangewezen bacheloropleiding aanstaande studenten en extraneï kunnen voldoen aan eisen die in de plaats komen van de vooropleidingseisen, gesteld in artikel 7.24, eerste onderscheidenlijk tweede lid, van de wet.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vindt uitsluitend plaats, indien het instellingsbestuur heeft aangetoond dat de vervangende vooropleidingseisen ten minste gelijkwaardig zijn aan de vooropleidingseisen, gesteld in artikel 7.24, eerste onderscheidenlijk tweede lid, van de wet.

  • 3. Het instellingsbestuur stelt de vervangende vooropleidingseisen vast.

  • 4. Het instellingsbestuur voert het onderzoek of de betrokkene voldoet aan de vervangende vooropleidingseisen uit. Dat onderzoek vindt plaats voorafgaand aan de aanvang van het studiejaar. Het instellingsbestuur beslist of de betrokkene voldoet aan de vervangende vooropleidingseisen.

  • 5. De vervangende vooropleidingseisen worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling.

Artikel 7. Experimenten met selectie en aanvullende selectie in bacheloropleidingen

  • 1. Onverminderd artikel 7.37, eerste lid, van de wet kan Onze Minister op aanvraag van het instellingsbestuur besluiten dat ten aanzien van een door hem aangewezen bacheloropleiding of een door hem aangewezen experimenteel programma binnen die opleiding selectie of aanvullende selectie plaatsvindt van de gegadigden voor die opleiding.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vindt uitsluitend plaats, indien het instellingsbestuur heeft aangetoond dat het een opleiding met evidente meerwaarde betreft of het experiment kan bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de evidente meerwaarde van die opleiding.

  • 3. Het instellingsbestuur stelt de selectiecriteria vast.

  • 4. Het instellingsbestuur voert de selectie uit. De selectie vindt plaats voorafgaand aan de aanvang van het studiejaar. Het instellingsbestuur beslist over de selectie.

  • 5. De selectiecriteria en de selectieprocedure worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling.

Artikel 8. Experimenten met aanvullende toelatingseisen in de overige masteropleidingen

  • 1. Onze Minister kan op aanvraag van het instellingsbestuur in afwijking van artikel 7.30b, eerste lid, vierde volzin, van de wet besluiten dat ten aanzien van een door hem aangewezen masteropleiding, bedoeld in artikel 7.30b, eerste lid, van de wet de toelatingseisen voor die masteropleiding tevens betrekking kunnen hebben op andere aspecten.

  • 2. Artikel 7, tweede lid, is van toepassing.

  • 3. Het instellingsbestuur stelt de aanvullende toelatingseisen vast.

  • 4. Artikel 6, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De aanvullende toelatingseisen worden opgenomen in de onderwijs- en examenregeling.

Artikel 9. Experimenten met collegegeldverhoging

  • 1. Onze Minister kan op aanvraag van het instellingsbestuur in afwijking van artikel 7.43, eerste lid, van de wet besluiten dat ten aanzien van een door hem aangewezen voltijdse opleiding of een door hem aangewezen experimenteel programma binnen die opleiding het instellingsbestuur een collegegeld vaststelt van ten hoogste vijf keer het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid, van de wet.

  • 2. Artikel 7, tweede lid, is van toepassing.

Artikel 10. Lening aan studenten i.v.m. collegegeldverhoging

  • 1. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld over de beschikbaarstelling van een lening van rijkswege aan studenten in de kosten van het collegegeld, verschuldigd voor de inschrijving voor een opleiding als bedoeld in artikel 9, in voorkomende gevallen in verband met het deelnemen aan een experimenteel programma. In de lening is het bedrag van het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid, van de wet, niet begrepen.

  • 2. De lening is rentedragend. Met betrekking tot het rentepercentage is artikel 6.3, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 van toepassing.

  • 3. In de regeling kan worden bepaald dat een instellingsbestuur wordt belast met de uitvoering daarvan.

  • 4. De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, hebben in elk geval betrekking op:

    a. het bedrag van de lening dat ten hoogste kan worden toegekend,

    b. de voorwaarden waaronder de lening kan worden toegekend,

    c. de aanvraagprocedure en de toekenning van de lening, en

    d. de wijze van terugbetaling van de lening.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op opleidingen, verbonden aan instellingen, bedoeld in artikel 6.9 van de wet.

Paragraaf 3. Procedure aanwijzing van opleidingen

Artikel 11. Aanvraag door het instellingsbestuur

  • 1. Het instellingsbestuur dient een aanvraag voor een experiment als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 9 bij Onze Minister in voor een bij ministeriële regeling vast te stellen tijdstip. Een aanvraag kan op de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007 betrekking hebben.

  • 2. Voor zover het betreft een experiment als bedoeld in artikel 6, toont het instellingsbestuur in de aanvraag aan dat de vervangende vooropleidingseisen ten minste gelijkwaardig zijn aan de vooropleidingseisen, gesteld in artikel 7.24, eerste en tweede lid, van de wet.

  • 3. Voor zover het betreft een experiment als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9, toont het instellingsbestuur in de aanvraag aan dat het een opleiding of een experimenteel programma met evidente meerwaarde betreft of het experiment kan bijdragen aan de verdere ontwikkeling van evidente meerwaarde binnen die opleiding of een experimenteel programma.

Artikel 12. Besluitvorming opleidingen op het gebied van landbouw; tijdstip besluitvorming studiejaar 2005–2006

  • 1. Voorzover het betreft opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, neemt Onze Minister een besluit als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 9 in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

  • 2. Onze Minister neemt een besluit als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 9 ten behoeve van het studiejaar 2005–2006 voor een bij ministeriële regeling vast te stellen tijdstip.

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 13. Rechtsgevolg besluit op grond van artikel 7

Indien een besluit als bedoeld in artikel 7 betrekking heeft op een bacheloropleiding waarvoor een toelatingsbeperking als bedoeld in de artikelen 7.53, 7.55 en 7.56 van de wet van kracht is, blijft paragraaf 4a van titel 3 van hoofdstuk 7 van de wet buiten toepassing.

Artikel 14. Uitbreiding rechtsmacht colleges van beroep voor de examens

  • 1. Een college van beroep voor de examens als bedoeld in artikel 7.60 van de wet oordeelt tevens over het beroep tegen beslissingen van het instellingsbestuur als bedoeld in de artikelen 6, vierde lid, 7, vierde lid, en 8, vierde lid.

  • 2. De artikelen 7.61, tweede tot en met zevende lid, en 7.63 van de wet zijn van toepassing op het beroep, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15. Medezeggenschap

  • 1. De artikelen 9.34, derde lid, onderdeel b, en 10.22, onderdeel b, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op het onderdeel van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in de artikelen 6, vijfde lid, 7, vijfde lid, en 8, vijfde lid.

  • 2. De artikelen 9.43 en 10.30 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5. Wijzigingen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Artikel 16. Tijdelijke wijziging van de WHW

In de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Na artikel 7.37 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.37a. Afwijkende voorwaarde voor inschrijving in de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007

In afwijking van artikel 7.37, eerste lid, staat de inschrijving voor een opleiding die is aangewezen op grond van artikel 6 of artikel 8 van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing, eveneens open voor degene die voldoet aan de in die artikelen bedoelde eisen.

Artikel 7.37b. Aanvullende voorwaarde voor inschrijving in de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007

In afwijking van artikel 7.37, eerste lid, staat de inschrijving voor een opleiding die is aangewezen op grond van artikel 7 van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing, in voorkomende gevallen in verband met het deelnemen aan een experimenteel programma, slechts open voor degene die tevens voldoet aan de in dat artikel bedoelde eisen.

B

Na artikel 7.43 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.43a. Collegegeld voor bepaalde voltijdse opleidingen in de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007
  • 1. Het instellingsbestuur stelt in afwijking van artikel 7.43 voor een opleiding die of voor een experimenteel programma dat is aangewezen op grond van artikel 9 van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing, een collegegeld vast. Het collegegeld bedraagt ten hoogste vijf keer het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid.

  • 2. Het instellingsbestuur draagt tijdig voor de aanvang van het studiejaar zorg voor openbaarmaking van het op grond van het eerste lid vastgestelde bedrag.

  • 3. Indien het eerste lid voor een opleiding toepassing heeft gevonden, komt het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde collegegeld in de plaats van het collegegeld, genoemd in artikel 7.43, eerste lid.

  • 4. Artikel 7.43, vierde lid met uitzondering van de vijfde volzin, is van overeenkomstige toepassing.

C

Na artikel 7.49 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.49a. Terugbetaling collegegeld voor bepaalde voltijdse opleidingen
  • 1. Terugbetaling van het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43a, vindt plaats in het geval en op de wijze als omschreven in het tweede tot en met vijfde lid.

  • 2. Indien een student of extraneus aannemelijk kan maken dat een opleiding als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing waarvoor hij is ingeschreven, in voorkomende gevallen in verband met het deelnemen aan een experimenteel programma, niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, dan wel niet of niet volledig beantwoordt aan de eisen die aan die opleiding in verband met het hogere collegegeldbedrag redelijkerwijs kunnen worden gesteld, heeft hij naar rato van het vastgestelde collegegeldbedrag aanspraak op terugbetaling van ten hoogste vier keer het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43.

  • 3. De aanvraag om terugbetaling van collegegeld wordt schriftelijk en voorzien van een motivering bij het instellingsbestuur ingediend.

  • 4. Het instellingsbestuur zendt de student binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing daarop.

  • 5. Artikel 7.49, vijfde lid, is van toepassing.

D

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het opschrift van artikel 7.37 wordt ingevoegd:

Artikel 7.37a. Afwijkende voorwaarde voor inschrijving in de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007.

Artikel 7.37b. Aanvullende voorwaarde voor inschrijving in de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007.

2. Na het opschrift van artikel 7.43 wordt ingevoegd:

Artikel 7.43a. Collegegeld voor bepaalde voltijdse opleidingen in de studiejaren 2005–2006 en 2006–2007.

3. Na het opschrift van artikel 7.49 wordt ingevoegd:

Artikel 7.49a. Terugbetaling collegegeld voor bepaalde voltijdse opleidingen.

Artikel 17. Wijziging van de WHW

In de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

De artikelen 7.37a, 7.37b, 7.43a en 7.49a vervallen.

B

In de inhoudsopgave vervallen de opschriften van de artikelen 7.37a, 7.37b, 7.43a en 7.49a.

Paragraaf 6. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 18. Overgangsbepaling afronding opleiding

  • 1. Studenten die op 31 augustus 2005 of op 31 augustus 2006 zijn ingeschreven voor een bacheloropleiding ten aanzien waarvan met ingang van 1 september 2005 onderscheidenlijk met ingang van 1 september 2006 een experiment op het terrein van selectie aanvangt, kunnen die opleiding binnen een redelijke termijn aan dezelfde instelling voltooien volgens de voorschriften die op het tijdstip van hun eerste inschrijving van toepassing waren.

  • 2. Studenten die op 31 augustus 2005 of op 31 augustus 2006 zijn ingeschreven voor een voltijdse opleiding ten aanzien waarvan met ingang van 1 september 2005 onderscheidenlijk met ingang van 1 september 2006 een experiment op het terrein van collegegeldverhoging aanvangt, zijn het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43 van de wet, verschuldigd.

Artikel 19. Overgangsbepaling terugbetaling collegegeld

Op aanvragen als bedoeld in artikel 7.49a van de wet, zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van intrekking van deze wet, en de afhandeling daarvan, alsmede op beroepen tegen een beslissing op een zodanige aanvraag, blijven de op de dag voor het tijdstip van intrekking van deze wet geldende voorschriften van deze wet en van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van toepassing.

Artikel 20. Evaluatie

Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor 1 juni 2007 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1. Deze wet treedt met uitzondering van artikel 17 in werking met ingang van 1 mei 2005.

  • 2. Artikel 17 treedt in werking met ingang van 1 september 2007.

Artikel 22. Expiratie

Deze wet wordt met uitzondering van de artikelen 18 en 19 ingetrokken met ingang van 2 september 2007.

Artikel 23. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

's-Gravenhage, 28 april 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

De Minister van Landbouw, Natuur, en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de negenentwintigste april 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Kamerstuk 29 819

Naar boven