Besluit van 13 april 2005 tot wijziging van het Besluit handel in emissierechten (invoering van een systeem van handel in emissierechten met het oog op het beperken van de emissies van stikstofoxiden in de lucht bij grote industriële inrichtingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 oktober 2004, nr. MJZ2004107496, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 16.1, derde lid, 16.6, eerste lid, 16.14, derde lid, 16.21, 16.49, tweede en vierde lid, 16.50 en 16.53, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 17 december 2004, nr. W08.04.0507/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 april 2005, nr. MJZ2005025293, Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit handel in emissierechten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. Het onderdeel houdende de begripsomschrijving van vergunning komt te vervallen.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

NOx-verbrandingsinstallatie: NOx-installatie, niet zijnde een NOx-procesinstallatie, met een vermogen van één megawatt thermisch of meer, die een emissie van stikstofoxiden in de lucht veroorzaakt als gevolg van het verstoken van brandstof, met inbegrip van de bij de installatie behorende voorzieningen voor de reiniging van het rookgas;

NOx-procesinstallatie: NOx-installatie die wordt gebruikt voor de vervaardiging van een product, waarbij een emissie van ten minste 1.000 kilogram stikstofoxiden per kalenderjaar in de lucht wordt veroorzaakt.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Voor de toepassing van hoofdstuk 2 en de daarop berustende bepalingen wordt onder vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet mede verstaan: vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, van de wet.

  • 3. Voor de toepassing van hoofdstuk 3 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder product: ijzer, staal, elektrostaal, zink, anode, caprolactam, carbon black, siliciumcarbide, aluminium, vlakglas, verpakkingsglas, speciaal glas, steenwol, emailleerfritten, glasfritten, fosfor, fosforzuur, natriumtripolyphosphaat, cement, salpeterzuur, nitriet, actieve kool of magnesiumoxide.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt «de bij dit besluit behorende bijlage» vervangen door: de bij dit besluit behorende bijlage I.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een vergunning» vervangen door: een vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet.

2. In het tweede lid wordt «in viervoud» vervangen door: in tweevoud.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «de vergunning» vervangen door: de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet.

2. In het eerste lid, onder b, wordt «het adres» vervangen door: de naam en het adres.

3. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de houder van een vergunning krachtens artikel 16.49, eerste lid, onder a, van de wet een vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, van de wet, aanvraagt, bevat het monitoringsprotocol dat bij de aanvraag om laatstbedoelde vergunning moet worden ingediend, tevens de gegevens, bedoeld in artikel 16.

4. In het vierde lid, onder a (nieuw), wordt «de vergunning» vervangen door: de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, onder a, van de wet.

E

Artikel 5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a en b wordt «de bij dit besluit behorende bijlage» vervangen door: de bij dit besluit behorende bijlage I.

2. In onderdeel d wordt «de vergunning» vervangen door: de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet.

F

In artikel 7, aanhef, wordt «de vergunning» vervangen door: de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet.

G

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. Het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder c, van de wet geschiedt door een verificateur die werkzaam is bij een verificatie-instelling die is geaccrediteerd door:

    a. de Raad van Accreditatie, of

    b. een vergelijkbare buitenlandse instelling die erkend is door een staat, aangesloten bij de Multilateral Agreement on European Accreditation of Certification.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een verificatie-instelling in 2006 tevens als geaccrediteerd beschouwd indien die instelling een verzoek om accreditatie heeft ingediend bij de Raad van Accreditatie en dat verzoek door de Raad van Accreditatie ontvankelijk is verklaard.

H

Onder vernummering van hoofdstuk 3 tot hoofdstuk 4 en onder vernummering van de artikelen 13 en 14 tot de artikelen 21 en 22 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 3. Emissies van stikstofoxiden en NOx-emissierechten

Artikel 13
  • 1. Als categorieën van NOx-installaties als bedoeld in artikel 16.1, derde lid, van de wet worden aangewezen:

    a. NOx-verbrandingsinstallaties, voorzover het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de betrokken inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties 20 of meer bedraagt;

    b. NOx-procesinstallaties;

    c. indien zich in de betrokken inrichting NOx-procesinstallaties bevinden: NOx-verbrandingsinstallaties.

  • 2. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a en c, heeft geen betrekking op NOx-verbrandingsinstallaties voor de vervaardiging van keramiek.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, heeft tot en met 31 december 2007 geen betrekking op NOx-verbrandingsinstallaties die zich bevinden in een inrichting:

    a. waarin het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van die installaties minder dan 30 bedraagt,

    b. waarin zich geen NOx-procesinstallaties bevinden, en

    c. ten aanzien waarvan Onze Minister een verzoek als bedoeld in artikel 14, eerste lid, om tijdelijk buiten bedoelde aanwijzing te blijven, op grond van artikel 14, tweede lid, heeft toegewezen.

  • 4. De toepassing van het derde lid vervalt zodra de betrokken inrichting niet langer voldoet aan een van beide of beide in het derde lid, aanhef en onder a en b, bedoelde voorwaarden.

  • 5. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is op NOx-procesinstallaties die betrekking hebben op de productie van vlakglas, speciaal glas of verpakkingsglas eerst van toepassing vijftien weken na de datum waarop de betrokken oven na een grote ovenrevisie wordt opgestart. Als datum waarop een oven na een ovenrevisie wordt opgestart, wordt aangemerkt de datum die degene die de betrokken inrichting drijft, ter zake overeenkomstig artikel 15, eerste lid, heeft gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing op NOx-procesinstallaties waarbij na 1 januari 1994 in het kader van een grote ovenrevisie maatregelen zijn genomen om overeenkomstig de stand der techniek de emissie van NOx voor de betrokken installatie te verminderen.

Artikel 14
  • 1. Degene die een inrichting drijft, waarin zich NOx-verbrandingsinstallaties bevinden, kan Onze Minister verzoeken om tot en met 31 december 2007 buiten de aanwijzing, bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, te blijven.

  • 2. Onze Minister wijst het verzoek toe indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, derde lid, aanhef en onder a en b, is voldaan.

  • 3. In het verzoek vermeldt de verzoeker de naam en het adres van de inrichting waarvoor het verzoek wordt ingediend.

  • 4. De verzoeker verstrekt bij zijn verzoek voor de inrichting waarop het verzoek betrekking heeft:

    a. een afschrift van het gedeelte van de vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet waaruit blijkt dat aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, derde lid, aanhef en onder a en b, wordt voldaan, of

    b. een ondertekende verklaring van het bevoegd gezag krachtens 8.1 van de wet waarin het bevoegd gezag verklaart dat de inrichting voldoet aan de onder a bedoelde voorwaarden.

  • 5. Indien de verzoeker niet kan voldoen aan het vierde lid, verstrekt hij andere gegevens waaruit ten genoegen van Onze Minister blijkt dat de inrichting voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, derde lid, aanhef en onder a en b.

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing op inrichtingen waarvoor een vergunning is verleend krachtens artikel 16.49, eerste lid, of artikel 16.5, eerste lid, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, van de wet.

Artikel 15
  • 1. Degene die een inrichting drijft, waarin zich NOx-procesinstallaties bevinden die betrekking hebben op de productie van vlakglas, speciaal glas of verpakkingsglas, meldt het voornemen tot het uitvoeren van een grote ovenrevisie als bedoeld in artikel 13, vijfde lid, schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit. Bij de melding wordt tevens aangegeven op welke datum de oven naar verwachting na de ovenrevisie wordt opgestart.

  • 2. De melding geschiedt uiterlijk vier weken voor de datum van de voorgenomen ovenrevisie.

Artikel 16
  • 1. Met betrekking tot een vergunning krachtens artikel 16.49, eerste lid, onder a, of artikel 16.5, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, van de wet, zijn de artikelen 3 tot en met 12, met uitzondering van de artikelen 4, eerste lid, onder d, tweede lid, onder d, en 5, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Onverminderd het eerste lid vermeldt de aanvrager tevens in het monitoringsprotocol voor de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft:

    a. het vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van elke zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallatie;

    b. het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties;

    c. de verwachte NOx-jaarvracht van elke zich in de inrichting bevindende NOx-procesinstallatie;

    d. de productiecapaciteit, uitgedrukt in tonnen vervaardigd product per kalenderjaar, van de zich in de inrichting bevindende NOx-procesinstallaties.

  • 3. Indien de houder van een vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, onder a, van de wet een vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, van de wet, aanvraagt, bevat het monitoringsprotocol dat bij de aanvraag om laatstbedoelde vergunning moet worden ingediend, tevens de gegevens, bedoeld in artikel 4.

Artikel 17
  • 1. De concentratie van stikstofoxiden in de afgassen van:

    a. NOx-verbrandingsinstallaties met een vermogen van 100 megawatt thermisch of meer,

    b. NOx-procesinstallaties, waarbij een emissie van 150 ton stikstofoxiden of meer per kalenderjaar in de lucht wordt veroorzaakt, of

    c. afvalverbrandingsinstallaties of meeverbrandingsinstallaties als bedoeld in het Besluit verbranden afvalstoffen,

    wordt bepaald door continue meting.

  • 2. Indien sprake is van een afvalverbrandingsinstallatie of een meeverbrandingsinstallatie als bedoeld in het eerste lid, onder c, voldoet de continue meting, bedoeld in dat lid, aan de daaraan in het Besluit verbranden afvalstoffen gestelde eisen, met dien verstande dat

    in afwijking van het bepaalde onder 2.9 in de bij dat besluit behorende bijlage, voorzover dat onderdeel betrekking heeft op stikstofoxiden, het vierde lid geldt.

  • 3. In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid voldoet de continue meting, bedoeld in het eerste lid, aan de daaraan in het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A gestelde eisen, met dien verstande dat in afwijking van artikel 30c van dat besluit, voorzover dat artikel betrekking heeft op stikstofoxiden, het vierde lid geldt.

  • 4. De waarde van de 95%-betrouwbaarheidsintervallen van individuele waarnemingen op grond waarvan het halfuursgemiddelde of het uurgemiddelde van de concentratie van stikstofoxiden wordt bepaald, is kleiner dan 20% van de jaargemiddelde concentratie.

Artikel 18

Het aantal NOx-emissierechten dat degene die een inrichting drijft, in een kalenderjaar opbouwt als bedoeld in artikel 16.50 van de wet, komt overeen met:

a. voor NOx-verbrandingsinstallaties: het in de bij dit besluit behorende bijlage II voor het betrokken kalenderjaar aangegeven getal, vermenigvuldigd met de in dat kalenderjaar verbruikte gigajoule brandstof;

b. voor NOx-procesinstallaties, met uitzondering van de NOx-procesinstallaties, bedoeld onder c: het in de bij dit besluit behorende bijlage III voor het betrokken product voor het betrokken kalenderjaar per ton product aangegeven getal, vermenigvuldigd met het aantal in dat kalenderjaar vervaardigde tonnen van dat product;

c. voor NOx-procesinstallaties als bedoeld in artikel 13, vijfde lid: het in de bij dit besluit behorende bijlage IV voor het betrokken product voor het betrokken kalenderjaar per ton product aangegeven getal, vermenigvuldigd met het aantal in dat kalenderjaar vervaardigde tonnen van dat product.

Artikel 19
  • 1. Het verkoopplafond voor een inrichting wordt bepaald door bij elkaar op te tellen:

    a. het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder b, vermenigvuldigd met 8.000, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 in de bij dit besluit behorende bijlage II opgenomen getal;

    b. de productiecapaciteit, uitgedrukt in tonnen vervaardigd product per kalenderjaar, van de zich in de inrichting bevindende NOx-procesinstallaties, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder d, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 voor dat product in de bij dit besluit behorende bijlage III opgenomen getal.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder a, wordt het verkoopplafond voor een inrichting die niet meer dan 3.000 uren per kalenderjaar in bedrijf is, bepaald door het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder b, vermenigvuldigd met 3.000, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 in de bij dit besluit behorende bijlage II opgenomen getal.

Artikel 20
  • 1. Het percentage, bedoeld in artikel 16.53, tweede lid, van de wet, van het voor een inrichting geldende verkoopplafond is vijf.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt voor het kalenderjaar 2005 een percentage van zeven.

I

Het opschrift van de bij het besluit behorende bijlage komt te luiden:

Bijlage I behorende bij het Besluit handel in emissierechten

J

Na bijlage I (nieuw) worden drie bijlagen toegevoegd, luidende:

Bijlage II behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder a, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-verbrandingsinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per gigajoule verbruikte brandstof

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

NOx-verbrandingsinstallaties (uitgedrukt in grammen NOx per gigajoule)

68

63

58

52

46

40

Bijlage III behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder b, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-procesinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per ton vervaardigd product

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Product

      

IJzer en staal (kg NOx / ton ruw staal)

0,69

0,66

0,62

0,58

0,53

0,49

Elektrostaal (kg NOx / ton vloeibaar staal)

0,13

0,12

0,12

0,11

0,10

0,09

Aluminium (kg NOx / ton aluminium)

2,18

2,07

1,95

1,81

1,67

1,53

Zink (kg NOx / ton zink)

0,08

0,07

0,07

0,06

0,06

0,05

Anode (kg NOx / ton anode)

0,52

0,50

0,47

0,44

0,40

0,37

Cement (kg NOx / ton klinker)

1,69

1,61

1,52

1,41

1,30

1,19

Salpeterzuur (kg NOx / ton salpeterzuur 100%)

1,00

0,95

0,90

0,83

0,77

0,70

Caprolactam (kg NOx / ton caprolactam)

0,63

0,60

0,57

0,52

0,48

0,44

Nitriet (kg NOx / ton nitriet)

10,2

9,6

9,1

8,4

7,8

7,1

Magnesiumoxide (kg NOx / ton magnesiumoxide)

5,16

4,89

4,62

4,29

3,95

3,62

Carbon black (kg NOx / ton carbon black)

7,32

6,94

6,56

6,08

5,61

5,13

Siliciumcarbide (kg NOx / ton siliciumcarbide)

1,37

1,30

1,23

1,14

1,05

0,96

Actieve kool (kg NOx / ton actieve kool)

4,90

4,65

4,40

4,08

3,76

3,44

Steenwol (kg NOx / ton steenwol)

0,69

0,65

0,61

0,57

0,53

0,48

Fosfaatproductie

      

Fosfor (kg NOx / ton fosfor)

2,46

2,34

2,21

2,05

1,89

1,73

Fosforzuur (kg NOx / ton fosforzuur)

0,45

0,42

0,40

0,37

0,34

0,31

Natriumtripolyphosphaat (kg NOx / ton natriumtripolyphosphaat)

0,58

0,55

0,52

0,48

0,44

0,41

Emailleerfritten en glasfritten, vervaardigd in:

      

Continuovens (kg NOx / ton fritten)

1,66

1,57

1,48

1,38

1,27

1,16

Trommelovens (kg NOx / ton fritten)

7,49

7,10

6,71

6,23

5,74

5,25

Glasproductie

      

Vlakglas (kg NOx / ton glas)

4,77

4,53

4,28

3,97

3,66

3,35

Verpakkingsglas (kg NOx / ton glas)

2,31

2,19

2,07

1,92

1,77

1,62

Speciaal glas (kg NOx / ton glas)

3,62

3,43

3,24

3,01

2,77

2,54

Bijlage IV behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder c, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-procesinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per ton vervaardigd product

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Product

      

Glasproductie

      

Vlakglas (kg NOx / ton glas)

3,35

3,35

3,35

3,35

3,35

3,35

Verpakkingsglas (kg NOx / ton glas)

1,62

1,62

1,62

1,62

1,62

1,62

Speciaal glas (kg NOx / ton glas)

2,54

2,54

2,54

2,54

2,54

2,54

ARTIKEL II

Voorzover de voorbereiding van de beslissing op een verzoek om buiten de aanwijzing, bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit handel in emissierechten, zoals dat artikel komt te luiden na de inwerkingtreding van dit besluit, te blijven, al heeft plaatsgevonden vóór dat tijdstip, wordt deze voorbereiding aangemerkt als te hebben plaatsgevonden overeenkomstig de vanaf de inwerkingtreding van dit besluit voor de voorbereiding van die beslissing geldende procedure.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 september 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de invoering van een systeem van handel in emissierechten met het oog op het beperken van de emissies van stikstofoxiden (handel in NOx-emissierechten) (29 766) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 13 april 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de eenentwintigste april 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

De Implementatiewet EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten heeft in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) een basis gelegd voor het systeem van handel in broeikasgasemissierechten (titel 16.2).1 Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ten behoeve van de invoering van een systeem van handel in emissierechten met het oog op het beperken van de emissies van stikstofoxiden (handel in NOx-emissierechten) (hierna: wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten) strekt ertoe in hoofdstuk 16 Wm de basis te leggen voor een systeem van handel in NOx-emissierechten (titel 16.3).2 Het onderhavige besluit tot wijziging van het Besluit handel in emissierechten (hierna: besluit) strekt tot uitvoering van titel 16.3 Wm.

De uitvoeringsregels van deze twee titels zijn in één algemene maatregel van bestuur (het Besluit handel in emissierechten) neergelegd. Daarnaast zal in een ministeriële regeling de monitoring van de NOx- en CO2-emissies worden geregeld. Voor de handel in broeikasgasemissierechten is de regeling reeds in werking getreden (Regeling monitoring handel in emissierechten).3 Deze regeling is voorgepubliceerd om aan inrichtingen de mogelijkheid te bieden zich tijdig voor te bereiden op de eisen die worden gesteld aan de emissievergunning en de monitoring in het kader van de handel in broeikasgas- en NOx-emissierechten.4

Het besluit is een wijziging van het Besluit handel in emissierechten, waarin als gezegd in hoofdstuk 2 reeds regels met betrekking tot de handel in broeikasgasemissierechten zijn neergelegd. Het besluit dient in samenhang te worden gelezen met het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten en het Besluit handel in emissierechten voorzover dat betrekking heeft op broeikasgassen, mede omdat een groot aantal bepalingen van het Besluit handel in emissierechten die betrekking hebben op broeikasgassen, van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op het systeem van handel in NOx-emissierechten.

Het besluit voegt in het Besluit handel in emissierechten een nieuw hoofdstuk in, te weten hoofdstuk 3 (de artikelen 13 tot en met 20), en bevat onder meer de volgende elementen. Door middel van dit besluit worden de NOx-installaties aangewezen die onder het systeem van handel in NOx-emissierechten vallen. NOx-installaties zijn vaste technische eenheden binnen een inrichting, die emissies van NOx in de lucht veroorzaken. Hierdoor wordt duidelijk welke inrichtingen onder de werkingssfeer van het systeem van handel in NOx-emissierechten vallen. Uit de artikelen 16.1, derde lid, en 16.47 Wm volgt namelijk dat titel 16.3 Wm van toepassing is op inrichtingen waarin NOx-installaties staan opgesteld, welke installaties behoren tot een categorie die bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen. Daarnaast worden op basis van artikel 16.50 Wm in het Besluit handel in emissierechten prestatienormen voor de kalenderjaren 2005–2010 neergelegd. De prestatienorm is een norm die wordt gebruikt bij het berekenen van het aantal NOx-emissierechten dat een inrichting per kalenderjaar (hierna: emissiejaar) opbouwt. Een inrichting bouwt een aantal emissierechten op per eenheid verbruikte brandstof of – in het geval van procesemissies – per eenheid vervaardigd product. Voorts is aangegeven op welke wijze het zogenoemde verkoopplafond, bedoeld in artikel 16.49, vierde lid, Wm, wordt vastgesteld. Het verkoopplafond is het aantal NOx-emissierechten dat maximaal kan worden overgedragen per overdracht. Daarnaast wordt in het Besluit handel in emissierechten het spaar- en leenpercentage neergelegd. Hiermee wordt het aantal NOx-emissierechten dat per emissiejaar kan worden gespaard en geleend, beperkt. Waar mogelijk is aangesloten bij de bepalingen die in hoofdstuk 2 van het Besluit handel in emissierechten voor de handel in broeikasgasemissierechten zijn opgenomen. Het betreft onder meer de bepalingen met betrekking tot de aanvraag om een emissievergunning. Paragraaf 5 bevat een uitgebreide omschrijving van de inhoud van het besluit.

2. Korte beschrijving van het systeem van handel in NOx-emissierechten

In het systeem van handel in NOx-emissierechten zijn twee elementen van wezenlijke betekenis: de emissies en de emissierechten. Een emissie is de feitelijke uitworp van een bepaalde stof. Een emissierecht is een van overheidswege verstrekt recht om een bepaalde hoeveelheid van een emissie te veroorzaken. Een inrichting bouwt elk jaar een aantal NOx-emissierechten op aan de hand van de hoeveelheid verbruikte brandstof of – bij procesemissies – de hoeveelheid vervaardigd product. De inrichting kan deze NOx-emissierechten gebruiken om te voldoen aan de centrale wettelijke verplichting dat ieder jaar bij de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: emissieautoriteit) ten minste een aantal emissierechten moet worden ingeleverd, dat gelijk is aan de NOx-emissie die de inrichting gedurende het daaraan voorafgaande emissiejaar heeft veroorzaakt (artikel 16.51, eerste lid, Wm). Om aan deze verplichting te voldoen, kan degene die de inrichting drijft (hierna: de emittent), ook NOx-emissierechten gebruiken die hij van andere inrichtingen heeft verkregen. Doordat de emissierechten verhandelbaar zijn, zullen emissiebeperkende maatregelen daar genomen worden waar ze het goedkoopst zijn. De verhandelbaarheid maakt het ook mogelijk dat een inrichting «overtollige» emissierechten te gelde kan maken door ze te verkopen aan andere inrichtingen. Het systeem bevat aldus prikkels om verdergaande reductiemaatregelen binnen de inrichting te nemen.

Een emittent is verplicht een emissievergunning aan te vragen indien hij installaties exploiteert met bepaalde activiteiten die NOx-emissies veroorzaken. Hij mag zonder emissievergunning geen inrichting met dergelijke installaties in werking hebben. Bij de vergunningaanvraag moet een monitoringsprotocol worden overgelegd, met een beschrijving van de wijze waarop de monitoring en de rapportage van de emissies worden uitgevoerd. Adequate monitoring van de emissies is essentieel om het systeem goed te kunnen laten functioneren.

Jaarlijks moet een inrichting een emissieverslag overleggen waarin is aangegeven hoe groot de emissies zijn die zij heeft veroorzaakt in het daaraan voorafgaande emissiejaar. De inrichting dient het emissieverslag te laten verifiëren door een onafhankelijke deskundige (hierna: verificateur) voordat het bij de emissieautoriteit wordt ingediend. Indien een inrichting tekortschiet, bijvoorbeeld doordat onvoldoende NOx-emissierechten worden overgelegd ter voldoening aan de emissienorm van artikel 16.51, eerste lid, Wm, overtreedt de betreffende emittent de Wm en volgen er sancties.

De registratie van NOx-emissierechten vervult in het systeem een centrale rol. Er is een register voor handel in NOx-emissierechten, waarin per individuele inrichting wordt geregistreerd welke NOx-emissierechten zijn opgebouwd en welke NOx-emissierechten zij van andere inrichtingen heeft verworven dan wel aan andere inrichtingen heeft overgedragen. De overdracht van een NOx-emissierecht is pas voltooid nadat de betreffende mutaties in het register zijn doorgevoerd. De werking, de organisatie, de beschikbaarheid en de beveiliging van het register zullen nader worden uitgewerkt in de ministeriële regeling inzake het register voor handel in NOx-emissierechten (artikel 16.58, vierde lid, Wm).

De werking van het systeem van handel in NOx-emissierechten is verder uitvoerig beschreven in paragraaf 4.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten.5

3. De emissievergunning en de monitoring van NOx-emissies

Degene die een inrichting drijft, waarin zich een of meer NOx-installaties bevinden die behoren tot een categorie die is aangewezen in artikel 13, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten, is verplicht een vergunning als bedoeld in artikel 16.49, eerste lid, of artikel 16.5, eerste lid, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, Wm (hierna: emissievergunning) aan te vragen. In het laatste geval is sprake van een gecombineerde emissievergunning, die moet worden aangevraagd indien de inrichting ook onder hoofdstuk 2 van het Besluit handel in emissierechten valt. NOx-installaties worden onderscheiden in NOx-verbrandingsinstallaties en NOx-procesinstallaties. Zonder een emissievergunning mag een emittent de inrichting waarin zich deze NOx-installaties bevinden, niet in werking hebben. De aanvraag om een emissievergunning moet worden ingediend bij het bestuur van de emissieautoriteit. Bij de aanvraag moet een zogenoemd monitoringsprotocol worden overgelegd met daarin opgenomen een beschrijving van de wijze waarop de monitoring en de rapportage van NOx-emissies worden uitgevoerd (artikel 16.6, tweede lid, in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, Wm, artikelen 3, derde lid, 4 en 5 in verbinding met artikel 16, eerste lid, en artikel 16, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten).

De emissies moeten na afloop van het jaar waarin ze zijn veroorzaakt, precies bekend zijn. Daartoe moet de emittent gedurende het emissiejaar de NOx-emissies nauwkeurig en nauwgezet meten overeenkomstig het monitoringsprotocol. Als onlosmakelijk onderdeel van de monitoring moet hij ook bijhouden hoeveel brandstof de NOx-verbrandingsinstallaties verbruiken en hoeveel producten de NOx-procesinstallaties vervaardigen (artikel 4, tweede lid, in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Deze gegevens zijn cruciaal voor de vraag hoeveel NOx-emissierechten de inrichting opbouwt. Deze eisen worden nader ingevuld in de ministeriële regeling inzake de monitoring. Aan de hand hiervan zullen inrichtingen hun bedrijfsspecifieke monitoringsprotocol moeten opstellen.

4. Structuur van de regelgeving met betrekking tot handel in NOx-emissierechten

Uitgangspunt voor de structuur van de regelgeving inzake de handel in NOx-emissierechten is dat de regels die met betrekking tot een bepaald onderwerp zijn gesteld, zoveel mogelijk in één regeling of document zijn terug te vinden. Daarom is sprake van één algemene maatregel van bestuur, één ministeriële regeling inzake de monitoring en één geïntegreerd monitoringsprotocol. Indien voor een inrichting al een emissievergunning is verleend krachtens artikel 16.5, eerste lid, Wm in verband met haar broeikasgasemissies en die inrichting vervolgens een wijziging van de emissievergunning aanvraagt op grond van artikel 16.5, eerste lid, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, Wm, om de vergunning te laten aanvullen met voorschriften over NOx-emissies, dient een geïntegreerd monitoringsprotocol te worden ingediend. Dit houdt in dat in het monitoringsprotocol de gegevens voor het bepalen van de jaarvracht van de emissie van zowel NOx als CO2 worden opgenomen. Dit bepaalt artikel 16, derde lid, van het Besluit handel in emissierechten.

De eisen met betrekking tot de inhoud van het monitoringsprotocol worden zoveel mogelijk bij ministeriële regeling gesteld. De reden om voor dit niveau van regelgeving te kiezen, is dat de regeling betreffende de eisen waaraan het monitoringsprotocol moet voldoen, een gedetailleerd en technisch karakter heeft. Alleen de hoofdlijnen die bij het opstellen van het monitoringsprotocol in acht moeten worden genomen, zijn in het Besluit handel in emissierechten neergelegd. De details worden uitgewerkt in de ministeriële regeling inzake de monitoring (artikel 5, eerste lid, in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). De verplichting om bij de aanvraag om een emissievergunning een monitoringsprotocol over te leggen, is vanwege het cruciale karakter van die verplichting in de wet zelf opgenomen (artikel 16.6, tweede lid, in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, Wm).

5. De inhoud van het besluit

5.1. De reikwijdte van het systeem van handel in NOx-emissierechten

Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste wijzigingen die het besluit aanbrengt in het Besluit handel in emissierechten. Allereerst worden de categorieën van NOx-installaties aangewezen, die vallen onder het systeem van handel in NOx-emissierechten (artikel 13, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen NOx-verbrandingsinstallaties, waarvoor één uniforme prestatienorm van toepassing is, en NOx-procesinstallaties, waarbij de prestatienorm is gekoppeld aan het te vervaardigen product. Het gaat in dit laatste geval om de productie van ijzer, staal, elektrostaal, aluminium, zink, anode, cement, salpeterzuur, caprolactam, nitriet, magnesiumoxide, carbon black, siliciumcarbide, actieve kool, fosfor, fosforzuur, natriumtripolyphosphaat, emaileerfritten, glasfritten, vlakglas, verpakkingsglas, speciaal glas en steenwol.

De «prestatienorm» is geen norm in de strikte zin van het woord, maar een verhoudingsgetal dat het aantal NOx-emissierechten aangeeft dat de inrichting per eenheid brandstof of product in een emissiejaar opbouwt. Artikel 16.50 Wm geeft aan dat per eenheid verbruikte brandstof of eenheid vervaardigd product een aantal NOx-emissierechten wordt opgebouwd. Een inrichting mag grotere NOx-emissies dan deze prestatienorm veroorzaken, mits daar voldoende NOx-emissierechten tegenover staan. Dit kan een inrichting realiseren door NOx-emissierechten bij te kopen. Veroorzaakt een inrichting in een emissiejaar minder NOx-emissies dan de inrichting aan NOx-emissierechten opbouwt, dan kan de inrichting dit verschil in de vorm van NOx-emissierechten verkopen. De prestatienorm wordt van 2005 tot en met 2010 jaarlijks scherper.

Voor de verbrandingsemissies, die ca. 85% van alle emissies vertegenwoordigen, zal tot en met 2010 per jaar een prestatienorm worden vastgelegd. Gestart wordt met een prestatienorm van 68 g/GJ in 2005.6 Deze daalt de eerste twee jaar met 5 g/GJ per jaar en de volgende drie jaar met jaarlijks 6 g/GJ. Zo wordt in 2010 de prestatienorm op 40 g/GJ gesteld. Daarnaast zijn er in totaal 22 productieprocessen onderscheiden waarvoor een aparte prestatienorm is vastgesteld, die ook jaarlijks lager wordt. Het criterium daarvoor was dat:

– bij het proces geen feitelijke verbranding plaatsvindt en er dus geen prestatienorm op basis van de verbruikte brandstof kon worden gedefinieerd, of

– de proces- c.q. verbrandingscondities vanwege de hoge luchtovermaat of de hoge temperatuur dermate afwijkend waren van de condities bij de «normale» verbrandingsemissies dat het opleggen van de verbrandings-prestatienorm in die gevallen niet redelijk werd geacht.

Indien zich in een inrichting één van de aangemerkte processen bevindt, en er verder geen verbrandingsemissies plaatsvinden, dan is voor die inrichting de betrokken proces-prestatienorm de enige basis voor het ontstaan van NOx-emissierechten. Indien zich naast de procesemissies in de inrichting ook NOx-verbrandingsinstallaties bevinden, dan is het totaal aan NOx-emissierechten de som van het brandstofverbruik van de NOx-verbrandingsinstallaties maal de verbrandings-prestatienorm plus de hoeveelheid vervaardigd product maal de proces-prestatienorm.

In artikel 18 in verbinding met de bijlagen II, III en IV bij het Besluit handel in emissierechten zijn de prestatienormen opgenomen. Artikel 18 geeft concreet aan hoe een emittent zijn opgebouwde rechten kan berekenen aan de hand van dat artikel en die bijlagen.

Telkens wanneer van NOx-installaties gesproken wordt, wordt een installatie bedoeld die NOx emitteert (artikel 16.1, derde lid, Wm). Het gaat in het geval van NOx-verbrandingsinstallaties om alle installaties met een vermogen van ten minste 1 MWth.7 In het geval van NOx-procesinstallaties geldt een ondergrens van een emissie van NOx van één ton per jaar. Deze 1.000 kilogram is het equivalent van een minimaal vermogen van 1 MWth, de ondergrens die bij NOx-verbrandingsinstallaties wordt gehanteerd. Het is om inhoudelijke redenen niet mogelijk bij procesinstallaties de ondergrens uit te drukken in een bepaald vermogen van de installatie. Aansluiten bij de productiecapaciteit van de procesinstallatie is geen werkbaar alternatief, omdat er meer dan 20 verschillende soorten processen zijn en de ondergrens in dat geval per proces zou moeten worden gespecificeerd. Indien in een inrichting NOx-procesinstallaties staan opgesteld, vallen ook alle zich in de betrokken inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties onder het systeem van handel in NOx-emissierechten, ook indien het gezamenlijk opgestelde vermogen van die installaties minder is dan 20 MWth.

De keramische industrie blijft buiten het systeem van handel in NOx-emissierechten (artikel 13, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten). De reden is dat de bedrijfskarakteristieken van de inrichtingen in de keramische industrie zodanig afwijken van die van de overige sectoren dat op deze bedrijfstak de reguliere criteria niet van toepassing kunnen zijn. Het criterium van 20 MWth is geen goed hanteerbaar criterium voor de keramische industrie. Het totale geïnstalleerde vermogen kan namelijk weliswaar in enkele gevallen meer dan 20 MWth bedragen, maar het is niet mogelijk het totale geïnstalleerde vermogen op enig moment in zijn geheel te benutten. Het op elk moment in de inrichting werkelijk te gebruiken thermisch vermogen is een factor 0,2-0,4 van het totaal geïnstalleerde vermogen. Dit betekent in de praktijk dat zelfs de grootste inrichting in deze sector beduidend onder de grens van 20 MWth blijft.

In het Besluit handel in emissierechten is een mogelijkheid opgenomen voor kleinere inrichtingen om op verzoek buiten het systeem van handel in NOx-emissierechten te blijven (artikelen 13, derde lid, en 14 van het Besluit handel in emissierechten). Deze mogelijkheid voor kleinere inrichtingen is tijdens de behandeling van het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten toegezegd aan de Tweede Kamer.8

De criteria om voor een opt-out in aanmerking te komen, zijn de volgende:

– het gezamenlijk vermogen van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties is minder is dan 30 MWth, en

– in de inrichting bevinden zich geen NOx-procesinstallaties.

De opt-out werkt niet automatisch voor deze inrichtingen, maar geschiedt op basis van vrijwilligheid. Inrichtingen die hiervoor in aanmerkingen willen komen, kunnen een verzoek daartoe indienen bij de Minister van VROM. Een verzoek wordt ingewilligd indien de inrichting voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. Een verleende opt-out geldt tot en met 31 december 2007.

Voor bepaalde NOx-procesinstallaties (glasovens) in de glasindustrie is een tijdelijke overgangsvoorziening getroffen (artikel 13, vijfde lid, van het Besluit handel in emissierechten). De reden dat voor deze betrokken ovens een tijdelijke overgangssituatie is gecreëerd, is gelegen in de aard van de ovens binnen deze sector. Deze worden in bedrijf genomen en vervolgens gedurende de levensduur bij voortduring op hoge temperaturen in bedrijf gehouden omdat bij tijdelijke stillegging grote schade zou ontstaan aan de betrokken ovens. Voor sommige inrichtingen geldt dat ze in deze beginfase voor de betrokken ovens nog niet goed hebben kunnen anticiperen op het systeem van handel in NOx-emissierechten. Daarom vallen de betreffende ovens in beginsel pas onder de reikwijdte van het systeem van handel in NOx-emissierechten vanaf het moment dat ze na een grote ovenrevisie weer worden opgestart.

De hiervoor beschreven uitgestelde werking geldt niet voor NOx-procesinstallaties waarbij na 1 januari 1994 in het kader van een grote ovenrevisie maatregelen zijn genomen om overeenkomstig de stand der techniek de emissie van NOx voor de betrokken installatie te verminderen. In het kader van het destijds geldende tweesporenbeleid heeft een deel van de glasovens NOx-reductiemaatregelen genomen, terwijl een ander deel ervoor heeft gekozen de emissies van andere stoffen te verminderen. Voor de eerste categorie is er geen reden waarom ze niet direct onder het systeem van handel in NOx-emissierechten zouden kunnen vallen. Deze uitzondering op de overgangsvoorziening is neergelegd in artikel 13, zesde lid, van het Besluit handel in emissierechten.

5.2. Emissievergunning

Het besluit bevat de eisen waaraan de aanvraag om een emissievergunning voor NOx moet voldoen en regelt welke gegevens bij de aanvraag moeten worden verstrekt (artikel 4 in verbinding met artikel 16 van het Besluit handel in emissierechten). Het aanvragen van een emissievergunning geschiedt door het indienen van een monitoringsprotocol (artikel 3, derde lid, in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Artikel 4 in verbinding met artikel 16, eerste lid, en artikel 16, tweede en derde lid, van het Besluit handel in emissierechten bevatten nadere eisen waaraan het monitoringsprotocol moet voldoen. In de ministeriële regeling inzake de monitoring worden nadere regels gesteld voor de vergunningaanvraag met inbegrip van het monitoringsprotocol (artikel 5, eerste lid, in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten).

Ook is aangegeven welke voorschriften ten minste aan de emissievergunning moeten worden verbonden (artikel 7 in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten).

5.3. Monitoring en overige bepalingen inzake emissies

Voorts bevat het Besluit handel in emissierechten een bepaling voor meetinstanties. Meetinstanties ondersteunen inrichtingen bij het uitvoeren van de periodieke metingen bij het kalibreren van de meetvoorzieningen (artikel 16.12, derde lid, in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, Wm). In bepaalde gevallen is de inrichting verplicht een meetinstantie in te schakelen bij bepaalde metingen. Het gaat hierbij om zowel periodieke metingen als parallelle metingen. In welke gevallen een meetinstantie moet worden ingeschakeld, wordt geregeld in de ministeriële regeling inzake de monitoring. Er gelden specifieke eisen waaraan deze meetinstanties moeten voldoen (artikel 9, derde lid, en artikel 10 in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Meetinstanties verlenen genoemde diensten ten behoeve van, en onder verantwoordelijkheid van de inrichtingen, en vervullen derhalve hun functie in relatie tot de opdrachtgever, te weten de emittent. De meetinstanties moeten zijn geaccrediteerd voor bepaalde werkzaamheden, zoals opgenomen in de ministeriële regeling inzake de monitoring.

Naast de eisen voor de meetinstanties bevat het Besluit handel in emissierechten ook een bepaling met betrekking tot verificateurs als bedoeld in artikel 16.1, eerste lid, Wm, die belast zijn met het verifiëren van het emissieverslag (artikel 16.12, eerste lid, onder c, in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, Wm). Voorwaarde voor het mogen verrichten van de verificatie van de emissieverslagen die in het kader van de handel in NOx-emissierechten bij de emissieautoriteit moeten worden ingediend, is dat de verificateur geaccrediteerd is. Op het moment dat het Besluit handel in emissierechten in werking trad (1 januari 2005), waren de onderhandelingen met de Raad van Accreditatie nog gaande. Om deze reden waren de eisen waaraan de verificateur moet voldoen, opgenomen in het Besluit handel in emissierechten en in de Regeling monitoring handel in emissierechten. Deze eisen zullen nu door de Raad van Accreditatie gesteld gaan worden aan verificateurs. In artikel 12, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten wordt slechts de eis gesteld dat de verklaring over het emissieverslag omtrent de juistheid van de gegevens in het emissieverslag alleen kan worden afgegeven door een verificateur die werkzaam is bij een geaccrediteerde verificatie-instelling.

Het besluit bevat voorts eisen ten aanzien van het emissieverslag (artikelen 4 en 7 in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Bovendien zal de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: Minister van VROM) in de ministeriële regeling inzake de monitoring nadere regels over de inhoud van het emissieverslag stellen (artikel 7 in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten).

Artikel 4 in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten stelt dat het monitoringsprotocol een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop de NOx-emissie wordt bepaald en de wijze waarop in het emissieverslag daarvan verslag wordt gedaan. Om NOx-emissies te kunnen bepalen en daarover na afloop van het emissiejaar te kunnen rapporteren, is de emittent verplicht de NOx-emissies nauwkeurig en nauwgezet te meten overeenkomstig de eisen die zijn neergelegd in de ministeriële regeling inzake de monitoring. Deze regeling voorziet in een aantal minimumeisen waaraan het monitoringssysteem per klasse NOx-verbrandingsinstallatie en NOx-procesinstallatie moet voldoen. De klasse waarin een NOx-verbrandingsinstallatie of een NOx-procesinstallatie wordt ingedeeld, is gerelateerd aan het thermisch vermogen van een NOx-verbrandingsinstallatie of de vracht (in tonnen per jaar) in het geval van een NOx-procesinstallatie. Hoe groter het vermogen van de NOx-verbrandingsinstallatie respectievelijk de vracht van de NOx-procesinstallatie is, hoe hoger de klasse is waarin de NOx-installatie valt.

Het besluit voegt bepalingen in over het meten van NOx in de afgassen van NOx-installaties. Voor NOx-verbrandingsinstallaties van 100 MWth of meer en voor NOx-procesinstallaties met een NOx-emissie van ten minste 150 ton per jaar geldt dat de concentratie van stikstofoxiden in de afgassen wordt bepaald door continue meting (artikel 17, eerste lid, onder a en b, van het Besluit handel in emissierechten). De continue meting moet voldoen aan hetgeen daarover is bepaald in het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A (hierna: BEES A) (artikel 17, derde lid, in verbinding met het vierde lid, van het Besluit handel in emissierechten). Hierbij wordt echter op één onderdeel afgeweken van het bepaalde in het BEES A (artikel 17, derde lid, van het Besluit handel in emissierechten), reden waarom op dit niveau van regelgeving de meeteisen zijn opgenomen. Het is immers niet mogelijk om bij ministeriële regeling af te wijken van een algemene maatregel van bestuur. Afvalverbrandingsinstallaties en meeverbrandingsinstallaties in de zin van het Besluit verbranden afvalstoffen (hierna: BVA) zijn aan te merken als NOx-verbrandingsinstallaties in de zin van het Besluit handel in emissierechten. Voor deze installaties moet de concentratie van NOx continu worden gemeten (artikel 17, eerste lid, onder c, van het Besluit handel in emissierechten) volgens de eisen die het BVA stelt (artikel 17, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten). Hierbij geldt echter een uitzondering die is opgenomen in artikel 17, vierde lid, van het Besluit handel in emissierechten. Verwezen wordt naar de toelichting bij dat artikel.

5.4. Verkoopplafond en sparen en lenen

Voorts is in het Besluit handel in emissierechten concreet vastgelegd hoe hoog het zogenoemde verkoopplafond voor iedere emittent is. Het verkoopplafond geeft het aantal NOx-emissierechten aan, aan de hand waarvan overeenkomstig artikel 16.56, tweede lid, onder c, Wm het aantal NOx-emissierechten wordt bepaald dat ten hoogste mag worden overgedragen per overdracht, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal gekochte en verkochte NOx-emissierechten. Per emittent wordt in de emissievergunning aan de hand van bepaalde criteria een verkoopplafond vastgesteld (artikel 16.49, derde lid, Wm). Dat betekent dat het verkoopplafond in beginsel een eenmalig vastgesteld, specifiek getal zal zijn. Het verkoopplafond is geregeld in artikel 16.56, tweede lid, Wm. De wijze waarop het verkoopplafond wordt berekend, staat in artikel 19 van het Besluit handel in emissierechten. Het verkoopplafond heeft ten doel te voorkomen dat een emittent een onverantwoord groot aantal NOx-emissierechten kan overdragen waardoor het risico zou bestaan dat hij niet meer in staat is om in het desbetreffende emissiejaar aan de emissienorm te voldoen. Een overmatig aanbod van nog niet gerealiseerde NOx-emissierechten is niet wenselijk. Een overmatig aanbod beperkt de mogelijkheid om de markt voor de handel in NOx-emissierechten goed te kunnen laten functioneren, en moet daarnaast vanwege het beperken van de mogelijkheid tot misbruik, worden tegengegaan. De verkoop van NOx-emissierechten dient derhalve te worden beperkt. Het ligt in de rede hierbij een correctie in te bouwen voor het aantal reeds gekochte emissierechten die betrekking hebben op (geldig zijn in) hetzelfde jaar. Om dit doel te kunnen bereiken, zal per overdracht – rekening houdend met eventuele gekochte rechten – moeten worden bekeken of door de overdracht het verkoopplafond niet wordt overschreden. Indien het verkoopplafond door de beoogde overdracht wel zou worden overschreden, kan de overdracht geen doorgang vinden en kan de registratie van de overdracht dus niet plaatsvinden (artikel 16.59 Wm).

Verder bevat het Besluit handel in emissierechten een bepaling met betrekking tot het sparen en lenen van NOx-emissierechten. In de wet is bepaald dat een emittent ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur vastgelegd percentage mag sparen en lenen (artikel 16.53, tweede lid, Wm). In het Besluit handel in emissierechten is hiervoor een bepaling opgenomen in artikel 20.

6. Bevoegd gezag

Het bestuur van de emissieautoriteit is verantwoordelijk voor het verlenen van de emissievergunning inclusief de beoordeling (validatie) van het monitoringsprotocol. Het bestuur van de emissieautoriteit is belast met het toezicht op, en de handhaving van de wet- en regelgeving inzake de handel in NOx-emissierechten. De emissieautoriteit is tevens de beheerder van het register voor de handel in NOx-emissierechten (artikel 16.58 Wm).

Paragraaf 7 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten en paragraaf 9 van deze nota van toelichting gaan in op de verhouding tussen het bevoegd gezag op grond van hoofdstuk 8 Wm en het bestuur van de emissieautoriteit.

7. Handhaving

Het is verboden NOx te emitteren zonder te beschikken over een emissievergunning (artikel 16.49, eerste lid, Wm). In de emissievergunning zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het emitteren van NOx. Het is verboden in strijd met de vergunningvoorschriften te handelen (artikel 18.18 Wm). Indien wordt geëmitteerd zonder dat de inrichting beschikt over de emissievergunning, kan dat uiteindelijk zelfs leiden tot (tijdelijke) sluiting van de inrichting (artikel 1a, onder 1°, Wet economische delicten (hierna: Wed) in verbinding met 16.49, eerste lid, Wm en artikel 7, onder c, Wed). Het belangrijkste onderdeel van de emissievergunning is het monitoringsprotocol. De eisen met betrekking tot het monitoringsprotocol staan in de artikelen 3, 4 en 5 in verbinding met artikel 16, eerste lid, en artikel 16, tweede en derde lid, van het Besluit handel in emissierechten. Het is van groot belang voor een goede werking van het systeem dat iedere inrichting op tijd een vergunningaanvraag indient met een volledig en juist monitoringsprotocol. In het geval een inrichting niet meewerkt, moet er een sanctie kunnen worden opgelegd die het snelst tot indiening van dit monitoringsprotocol leidt. Gelet hierop is de keuze wat betreft het niet indienen van een volledig monitoringsprotocol op de sanctie dwangsom gevallen. Met deze sanctie wordt beoogd dat er zo snel mogelijk alsnog een monitoringsprotocol wordt opgesteld dat door de emissieautoriteit kan worden gevalideerd. Dit geldt ook voor een wijziging van een monitoringsprotocol die door de emissieautoriteit eventueel noodzakelijk wordt geacht (artikel 16.6 in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, Wm).

In het geval van het niet indienen van een emissieverslag of indien het emissieverslag niet voldoet aan titel 16.3 Wm, geldt in eerste instantie hetzelfde als voor het monitoringsprotocol. Er kan dan een dwangsom worden opgelegd om af te dwingen dat alsnog een geverifieerd emissieverslag wordt ingediend respectievelijk het emissieverslag alsnog in overeenstemming wordt gebracht met titel 16.3 Wm. Bij het uitblijven van het geverifieerd emissieverslag of indien het bestuur van de emissieautoriteit heeft verklaard dat het emissieverslag niet voldoet aan de eisen die daaraan bij of krachtens titel 16.3 Wm zijn gesteld (artikel 16.16 in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, Wm), kan het bestuur van de emissieautoriteit de betrokken gegevens ambtshalve vaststellen (artikel 16.17 in verbinding met artikel 16.49, tweede lid, Wm). Deze schatting zal onder meer plaatsvinden aan de hand van gegevens die in het monitoringsprotocol zijn opgenomen voor de emissie per NOx-installatie. Voorschiften inzake de inhoud van het emissieverslag worden als vergunningvoorschrift opgenomen in de emissievergunning (artikel 7, onder a, in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Overtreding van een vergunningvoorschrift kan gesanctioneerd worden met een bestuurlijke boete (artikel 18.16a Wm) en is tevens een economisch delict (artikel 1a, onder 1°, Wed).

Ook aan de meetapparatuur zullen stringente eisen worden gesteld. Zo dient de juiste werking van meetapparatuur te zijn geborgd onder andere door de verzegeling van meters en door kalibratie van elektronische bewerkings- en vergaringsstappen in de apparatuur. Dit geschiedt om te voorkomen dat kan worden gemanipuleerd met de emissiemetingen en de vervolgstappen om tot een juiste rapportage te komen.

Voor het niet voldoen aan de meetverplichtingen en de andere verplichtingen die voortvloeien uit hoofdstuk 16 Wm, is het mogelijk dat het bestuur van de emissieautoriteit een bestuurlijke boete of een dwangsom oplegt. Indien wijzigingen die gevolgen hebben voor het meten van de emissie van NOx bijvoorbeeld worden verzwegen, is sprake van een ernstige overtreding, vooral als daardoor van een te lage emissie wordt uitgegaan. De inrichting zou dan voordeel van de overtreding hebben. Hiertegen moet kunnen worden opgetreden met een voldoende zware sanctie. Opzettelijk begane delicten worden in beginsel strafrechtelijk afgedaan.

Indien een inrichting de metingen laat verrichten door een meetinstantie, kan niet alleen de inrichting maar ook de meetinstantie bij onregelmatigheden een boete of zelfs een strafrechtelijke sanctie worden opgelegd. In de artikelen 9 en 10 in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten zijn eisen opgenomen met betrekking tot de kwaliteit en integriteit waaraan meetinstanties moeten voldoen.

8. Lasten en voordelen voor het bedrijfsleven

De lasten en voordelen voor het bedrijfsleven zijn al besproken in paragraaf 10 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten en in paragraaf 9 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Besluit handel in emissierechten. De daadwerkelijke administratieve lasten van de handel in NOx-emissierechten vloeien hoofdzakelijk voort uit de ministeriële regeling inzake de monitoring. In de toelichting bij deze ministeriële regeling worden deze administratieve lasten verder geconcretiseerd en toegelicht. Daarom staan hieronder slechts de belangrijkste conclusies voor de lasten voor het bedrijfsleven. De bevindingen die in de bovengenoemde paragrafen zijn neergelegd, zijn nog steeds actueel.

Administratieve lasten

De administratieve lasten van het systeem van handel in NOx-emissierechten bestaan uit algemene informatieverplichtingen, het aanmelden bij de emissieautoriteit, het opstellen van een monitoringsprotocol, het meten en monitoren van de emissies, het intern organiseren van de gegevensverwerking en -opslag, het opstellen en het extern laten verifiëren van het emissieverslag en het deelnemen aan de handel in NOx-emissierechten. Bij NOx gaat het om circa 240 inrichtingen. Het gaat om NOx-installaties met een vermogen van ten minste 1 MWth in het geval van NOx-verbrandingsinstallaties of procesinstallaties met een ondergrens van een emissie van één ton NOx per jaar. Van deze 240 inrichtingen hebben circa 95 inrichtingen een verzoek ingediend om tot 1 januari 2008 buiten het systeem van handel in NOx-emissierechten te blijven. Dit is de zogenoemde opt-out voor kleine inrichtingen. Inrichtingen waarin zich NOx-verbrandingsinstallaties bevinden waarvan het vermogen minder is dan 30 MWth en waarin zich geen NOx-procesinstallaties bevinden, komen in aanmerking voor de opt-out. Voor deze inrichtingen geldt dan ook tot 1 januari 2008 een sterke verlichting van de administratieve lasten.

De meeste inrichtingen die aan het systeem van handel in NOx-emissierechten meedoen, zullen ook aan het systeem van handel in broeikasgasemissierechten meedoen.

Er is in drie stappen onderzoek gedaan naar de administratieve lasten van inrichtingen in een systeem van handel in NOx-emissierechten. In juni 2003 is een onderzoek afgerond. Geconcludeerd werd dat de administratieve lasten voor de monitoring van NOx-emissies als gevolg van de invoering van handel in NOx-emissierechten zouden stijgen met € 4,2 miljoen per jaar, ten opzichte van € 5,6 miljoen per jaar voor de huidige regelgeving voor NOx.9 De feitelijke toename van de lasten per bedrijf werd onder meer bepaald door de grootte en complexiteit van de betrokken NOx-installaties. In 2004 is een vierde onderzoek afgerond. Dat was weliswaar specifiek gericht op het vaststellen van de administratieve lasten van de monitoring van de CO2-emissies, maar hierbij is ook bezien of de aannames die in de studie voor NOx zijn gedaan, nog steeds valide waren.10 Uit dat onderzoek komt naar voren dat bij de onderzochte inrichtingen de administratieve lasten nu hoger worden ingeschat dan bij het eerdere onderzoek. Daardoor zullen de administratieve lasten voor de handel in NOx-emissierechten beperkt toenemen. Dit komt met name doordat voor wat betreft de initiële kosten, de investeringen in het eerste jaar in meetapparatuur en voorzieningen in kwaliteitsborging, bij een aantal inrichtingen hoger zullen komen te liggen dan aanvankelijk aangenomen. Anderzijds wordt nog onderzoek gedaan naar het beperken van de lasten voor de kleinere inrichtingen doordat voor die inrichtingen een vereenvoudigd schema en een vereenvoudigde structuur voor het monitoringsprotocol worden ontwikkeld. Het monitoringsprotocol en het emissieverslag voor NOx en CO2 zullen elkaar in belangrijke mate overlappen en op elkaar worden afgestemd en geïntegreerd. Dit geldt eveneens voor de verificatie van het emissieverslag. Zodoende treden er zowel bij het opstellen van de monitoringsprotocollen, het feitelijk monitoren als de interne controle belangrijke synergie-effecten op. Ook wordt gekeken naar andere rapportageverplichtingen van inrichtingen en wordt bezien of er mogelijkheden zijn tot integratie van die monitorings- en rapportageverplichtingen.

Het ontwerpbesluit is met het oog op de administratieve lasten voor toetsing toegezonden aan het Adviescollege voor Toetsing van de Administratieve Lasten (Actal). Actal heeft in reactie daarop te kennen gegeven geen advies te zullen uitbrengen.

9. Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en milieutoets

Voor de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en de milieutoets wordt verwezen naar de paragrafen 11 en 12 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten. De belangrijkste conclusies uit de hiervoor genoemde paragrafen zijn hieronder opgenomen.

Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets

De emissieautoriteit zal toezicht houden op de wet- en regelgeving inzake de handel in NOx-emissierechten. In de wet- en regelgeving worden eenduidige regels opgesteld over monitoring, datamanagement en rapportages. De inrichtingen moeten hun emissies meten volgens het monitoringsprotocol. Het jaarlijks door de inrichtingen bij de emissieautoriteit in te leveren emissieverslag dienen de inrichtingen door verificateurs te laten verifiëren. Vanuit de overheid zullen voor de borging van een juiste jaarvracht controles worden uitgevoerd door de emissieautoriteit en voor wat betreft de concentratiewaarden door het bevoegd gezag op grond van hoofdstuk 8 Wm. Tussen de emissieautoriteit en het bevoegd gezag op grond van hoofdstuk 8 Wm worden afspraken gemaakt hoe in de praktijk invulling zal worden gegeven aan een zo eenduidig mogelijke controle van inrichtingen. Meer concreet betekent dit dat de emissieautoriteit zich richt op de jaarvrachten, het brandstofgebruik en het datamanagementsysteem en het bevoegd gezag op grond van hoofdstuk 8 Wm op de concentraties van NOx. De toezichtcapaciteit bij de emissieautoriteit zal in de eerste fase ongeveer 11 fte bedragen.

Milieutoets

De handel in NOx-emissierechten heeft tot doel de NOx-emissies terug te brengen. De NOx-emissies veroorzaken verzuring, eutrofiëring en de vorming van smog, doordat onder invloed van zonlicht stikstofoxiden en koolwaterstoffen met elkaar reageren. Ozon is op leefniveau zeer schadelijk voor de gezondheid van mensen, dieren en planten. Het terugbrengen van de emissies gebeurt door het nakomen van internationale milieuverplichtingen die beogen de emissies van verzurende stoffen en stoffen die klimaatverandering veroorzaken, terug te brengen. Het systeem is nodig met het oog op het beperken van de stikstofoxiden in de lucht door de sector industrie. Deze verplichting vloeit voort uit richtlijn nr. 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (hierna: NEC-richtlijn).11 De NEC-richtlijn dwingt Nederland de NOx-emissies in 2010 tot 260 kton terug te brengen.

10. Notificatie

Een ontwerp van het onderhavige besluit is op 20 oktober 2004 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2004/0416/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

In artikel 17 van dit besluit zijn technische voorschriften opgenomen.

Er is naar aanleiding van de hiervoor bedoelde melding aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen één reactie binnengekomen. Het betreft een reactie van Italië van 6 december 2004. In deze reactie gaf Italië aan dat zij van mening was dat het besluit in strijd is met richtlijn nr. 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (hierna: IPPC-richtlijn).12 De IPPC-richtlijn schrijft voor dat inrichtingen dienen te beschikken over een geïntegreerde vergunning waarin emissiegrenswaarden zijn opgenomen. Nederland heeft hierop in haar reactie aangegeven dat het systeem van handel in NOx-emissierechten niets afdoet aan de eisen die voortvloeien uit de IPPC-richtlijn. Ook in het systeem van handel in NOx-emissierechten dienen inrichtingen te beschikken over een geïntegreerde vergunning waarin emissiegrenswaarden voor NOx zijn opgenomen.

Er heeft geen melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ingevolge artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech totstandgekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Het onderhavige besluit heeft namelijk geen significante gevolgen voor de handel.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdelen A, C, onder 1, D, onder 1 en 4, E, onder 2, en F

In artikel 1 is de definitie van vergunning vervallen. In het Besluit handel in emissierechten kan sprake zijn van drie verschillende emissievergunningen. De eerste mogelijkheid is een emissievergunning die alleen betrekking heeft op de emissie van CO2, de tweede mogelijkheid is een emissievergunning die alleen betrekking heeft op de emissie van NOx en de derde mogelijkheid is dat de vergunning zowel op de emissie van CO2 als NOx betrekking heeft. Hoofdstuk 2 heeft alleen betrekking op de emissievergunning voor de emissie van CO2 en de gecombineerde CO2- en NOx-emissievergunning. In artikel 1, tweede lid, is bepaald dat indien in hoofdstuk 2 gesproken wordt over de CO2-emissievergunning, hieronder mede wordt verstaan de gecombineerde CO2- en NOx-emissievergunning. Hoofdstuk 3 heeft alleen betrekking op de NOx-emissievergunning en de gecombineerde CO2- en NOx-emissievergunning. Omdat het Besluit handel in emissierechten is uitgebreid met de handel in NOx-emissierechten, is op verschillende plaatsen waar de term vergunning voorkwam, aangegeven welke vergunning bedoeld is.

Verder wordt in artikel 1, eerste lid, aangegeven dat er twee soorten NOx-installaties zijn: NOx-verbrandingsinstallaties en NOx-procesinstallaties. Dit onderscheid is nodig in verband met het opbouwen van NOx-emissierechten met toepassing van de prestatienorm. Voor NOx-verbrandingsinstallatie is er één uniforme prestatienorm, opgenomen in bijlage II, waarmee het aantal NOx-emissierechten wordt berekend. Voor NOx-procesinstallaties zijn voor de verschillende producten verschillende prestatienormen opgenomen (bijlagen III en IV). De prestatienormen voor de procesemissies zijn afgeleid van die van de verbrandingsemissies. De uniforme prestatienorm voor de verbrandingsemissies wordt uitgedrukt in grammen NOx per gigajoule verbruikte brandstof. De prestatienorm voor de processen wordt uitgedrukt in grammen NOx per ton vervaardigd product.

In artikel 1, derde lid, wordt aangegeven wat onder product wordt verstaan. De gebruikte termen zijn nationaal of internationaal geaccepteerd. Onder speciaal glas worden onder meer beeldschermen voor televisies verstaan. Deze term voor de aanduiding van het type glas wordt ook internationaal gehanteerd en komt ook voor in het zogenaamde BAT referentie-document voor de glasproducerende industrie.13 Dit is een document dat door het Europese IPPC-bureau namens de Commissie van de Europese Gemeenschappen is opgesteld en dat de beste technieken beschrijft die beschikbaar zijn om de milieueffecten van de NOx-installaties in de glasproducerende industrie te voorkomen dan wel te beperken.

Voor «carbon black» is geen goede Nederlandse vertaling. De Nederlandse vertaling «roet» dekt niet volledig de inhoud van het begrip carbon black. Aangezien carbon black een internationaal erkend begrip is en de term in Nederland is ingeburgerd, is de Engelse term aangehouden.

Onderdelen B en E, onder 1

Het Besluit handel in emissierechten bevatte slechts één bijlage. Met deze wijziging van het Besluit handel in emissierechten worden drie bijlagen toegevoegd. De huidige bijlage bij het Besluit handel in emissierechten wordt hiermee aangeduid als bijlage I. Het gaat dus slechts om een wijziging van de aanduiding van de bijlage en niet om een inhoudelijke wijziging.

Onderdeel C, onder 2

In het tweede lid van artikel 3 van het Besluit handel in emissierechten was opgenomen dat de aanvraag die op papier werd ingediend, in viervoud bij de emissieautoriteit moest worden aangeleverd. Het bestuur van de emissieautoriteit heeft namelijk niet alleen zelf een exemplaar van de aanvraag nodig, maar dient ook een exemplaar toe te zenden aan het bevoegd gezag op grond van hoofdstuk 8 Wm of in voorkomende gevallen de Minister van Economische Zaken. Dit is bepaald in artikel 16.8, eerste lid, Wm. Voorts is een exemplaar van het monitoringsprotocol nodig voor de terinzagelegging en wordt een exemplaar van het monitoringsprotocol geretourneerd aan de inrichting als onderdeel van de emissievergunning. Uit een oogpunt van vermindering van de administratieve lasten is besloten dat de inrichting slechts twee exemplaren hoeft in te dienen indien de aanvraag op papier wordt ingediend (indien een elektronische aanvraag wordt ingediend, behoeft dit natuurlijk slechts eenmaal). Hierbij is dan één exemplaar voor de emissieautoriteit en wordt één exemplaar geretourneerd naar de inrichting. De overige exemplaren die noodzakelijk zijn, worden gekopieerd.

Onderdeel D

In het eerste lid, onder b, is een omissie ongedaan gemaakt.

Artikel 4, derde lid (nieuw), regelt dat indien voor een inrichting al een NOx-emissievergunning is verleend en die inrichting vervolgens een CO2-emissievergunning aanvraagt, de inrichting een geïntegreerd monitoringsprotocol moet indienen. Dit houdt in dat in het monitoringsprotocol de gegevens voor het bepalen van de jaarvracht van de emissie van zowel NOx als CO2 worden opgenomen.

Onderdeel G

De Raad van Accreditatie zal pas tot het accrediteren van een verificatie-instelling overgaan, indien de verificatie-instelling heeft aangetoond dat zij in staat is aan de eisen die in internationaal en nationaal verband zijn gesteld, te voldoen. De eisen die aan de verificatie-instelling worden gesteld, hebben onder meer betrekking op deskundigheid, onafhankelijkheid, kennis van het monitoringsprotocol en opleidingseisen die aan de verificateur gesteld moeten worden.

In het tweede lid is een overgangsbepaling opgenomen voor het eerste jaar waarin de verificatie van de emissieverslagen zal plaatsvinden. De eerste verificaties zullen pas in 2006 over het emissiejaar 2005 plaatsvinden. De reden hiervoor is dat het daadwerkelijk verkrijgen van een accreditatie pas mogelijk is als er ook daadwerkelijk in de praktijk verificaties hebben plaatsgevonden. Dit kunnen overigens ook zogenaamde «systeemverificaties» of proefverificaties zijn. Om te voorkomen dat er in 2006 geen of niet voldoende geaccrediteerde verificatie-instellingen zijn om de emissieverslagen te verifiëren, is in het tweede lid een voorziening opgenomen. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet er aan twee vereisten zijn voldaan. Er moet een aanvraag om geaccrediteerd te worden, zijn ingediend bij de Raad van Accreditatie en deze moet de aanvraag ontvankelijk hebben verklaard. De Raad van Accreditatie zal slechts aanvragen ontvankelijk verklaren waarvan met enige zekerheid te verwachten is dat de aanvraag gehonoreerd zal gaan worden.

Onderdeel H

Artikel 13

In het eerste lid wordt de reikwijdte van het systeem van handel in NOx-emissierechten aangegeven. In het eerste lid, onder a, worden NOx-verbrandingsinstallaties aangewezen voorzover het totale vermogen van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties meer is dan 20 MWth. In het eerste lid, onder b, worden de categorieën NOx-procesinstallaties aangewezen die onder titel 16.3 Wm vallen. Indien zich in een inrichting dus één NOx-procesinstallatie bevindt, valt de inrichting, gelet op artikel 16.47, eerste lid, Wm, reeds om die reden onder het systeem van handel in NOx-emissierechten. In het eerste lid, onder c, is aangegeven dat indien een inrichting onder het systeem van handel in NOx-emissierechten valt op grond van het eerste lid, onder b, ook alle NOx-verbrandingsinstallaties die zich in die inrichting bevinden, onder het systeem vallen. De grens van een totaal vermogen van 20 MWth als bedoeld in het eerste lid, onder a, vervalt dus in dit geval.

Gelet op het voorgaande kunnen zich de volgende situaties voordoen. In een inrichting bevinden zich alleen NOx-verbrandingsinstallaties en daarvan is het gezamenlijk vermogen minder dan 20 MWth. De inrichting valt niet onder het systeem van handel in NOx-emissierechten. De tweede situatie die zich kan voordoen, is dat zich in de inrichting alleen NOx-verbrandingsinstallaties bevinden waarbij het gezamenlijk vermogen meer is dan 20 MWth; de inrichting valt dan onder het systeem van handel in NOx-emissierechten. De derde mogelijkheid is dat zich in de inrichting NOx-procesinstallaties bevinden: de inrichting valt onder het systeem van handel in NOx-emissierechten en dat geldt ook voor de eventuele zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties, ongeacht het gezamenlijke vermogen van die betreffende verbrandingsinstallaties. De emissies die door deze verbrandingsinstallaties worden veroorzaakt, moeten dus worden gedekt door voldoende NOx-emissierechten.

Het tweede lid bepaalt dat de keramische industrie is uitgezonderd. De reden hiervoor is toegelicht in het algemeen deel van deze nota van toelichting (paragraaf 5).

In het derde lid is de regeling voor de opt-out opgenomen. In dat lid zijn de criteria opgenomen om in aanmerking te komen voor de opt-out. In het vierde lid is bepaald dat indien niet langer aan de criteria wordt voldaan, de opt-out niet langer van toepassing is voor de betreffende inrichting. Vanaf dat moment dient de inrichting dus over een emissievergunning te beschikken. Indien een inrichting gaat uitbreiden, is het dus zaak voor de inrichting om te onderzoeken of na de uitbreiding nog wordt voldaan aan de criteria voor de opt-out en zo niet, om dan op tijd een aanvraag om een emissievergunning in te dienen bij de emissieautoriteit.

In het vijfde lid is de overgangsvoorziening voor de glasindustrie opgenomen. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder b, is voor een glasoven eerst van toepassing vijftien weken nadat de oven na een grote ovenrevisie is opgestart. Deze datum is bekend voordat met de revisie wordt begonnen. Voordat met de daadwerkelijke revisie wordt begonnen, dient degene die de inrichting drijft, aan de emissieautoriteit de voorgenomen revisie alsmede de datum waarop de oven naar verwachting weer zal worden opgestart, door te geven (artikel 15). Indien de oven op een andere dan de gemelde datum wordt opgestart, heeft dat overigens geen gevolgen voor het tijdstip waarop de betrokken oven onder het systeem komt te vallen. Hiervoor is gekozen vanwege de rechtszekerheid en de uitvoerbaarheid. De reden voor dit overgangsregime is toegelicht in paragraaf 5 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. In het zesde lid is het vijfde lid uitgezonderd voor ovens waarbij – kort gezegd – al NOx-emissiereducerende maatregelen zijn genomen. Voor deze ovens is er geen noodzaak om een overgangsvoorziening te treffen.

Artikel 14

Dit artikel regelt de procedure voor het verzoek om een opt-out als bedoeld in artikel 13, derde lid, van het Besluit handel in emissierechten. In het eerste lid wordt geregeld dat het verzoek om een opt-out moet worden ingediend bij de Minister van VROM en dat dit moet gebeuren door de drijver van de inrichting. In het tweede lid wordt aangegeven dat de Minister van VROM het verzoek moet inwilligen indien aan de in het Besluit handel in emissierechten genoemde criteria wordt voldaan. Het derde lid geeft aan dat aangegeven moet worden voor welke inrichting de opt-out wordt verzocht. In het vierde lid wordt aangegeven welke bewijsstukken bij het verzoek overgelegd dienen te worden. Deze zijn noodzakelijk om het verzoek te kunnen beoordelen. Indien het bewijs niet onomstotelijk uit de milieuvergunning te verkrijgen is, kan ook worden volstaan met een ondertekende verklaring van het bevoegd gezag krachtens artikel 8.1 Wm. Indien de gevraagde gegevens niet kunnen worden overgelegd, kan de inrichting op andere wijze ten genoegen van Onze Minister aantonen dat wordt voldaan aan de criteria voor een opt-out (vijfde lid). Het zesde lid is opgenomen om te voorkomen dat inrichtingen telkens weer de keus kunnen maken voor de opt-out, afhankelijk van bijvoorbeeld de prijsvorming van NOx-emissierechten. Indien een inrichting eenmaal gekozen heeft om onder het systeem van handel in NOx-emissierechten te vallen, dan kan op deze keuze niet meer worden teruggekomen. Hetzelfde geldt voor een inrichting die heeft gekozen voor een opt-out. Nadat door de Minister van VROM positief is beslist op het verzoek en zolang aan de criteria van de opt-out wordt voldaan, valt de inrichting buiten het systeem van handel in NOx-emissierechten en is er geen verplichting om een emissievergunning krachtens artikel 16.49, eerste lid, of artikel 16.5, eerste lid, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, Wm aan te vragen.

Artikel 15

In dit artikel wordt de procedure voor de melding van de opstartdatum van de oven na een grote ovenrevisie geregeld. Deze datum is noodzakelijk om precies te weten vanaf welk tijdstip de vergunningplicht op grond van artikel 16.49, eerste lid, of artikel 16.5, eerste lid, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, Wm gaat gelden.

Artikel 16

Het eerste lid verklaart een groot aantal artikelen van het Besluit handel in emissierechten die gelden voor de handel in broeikasgasemissierechten van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een emissievergunning krachtens artikel 16.49, eerste lid, onder a, of artikel 16.5, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 16.5, tweede lid, Wm. Hieronder worden de artikelen toegelicht die van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 3

Ingevolge artikel 16.6 Wm worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een emissievergunning moet worden ingediend. Daarbij wordt ook aangegeven welke gegevens moeten worden verstrekt en op welke wijze deze gegevens moeten zijn verkregen. De aanvraag moet worden ingediend door of namens degene die de inrichting drijft, waarop de aanvraag betrekking heeft (artikel 3, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Deze bepaling houdt verband met de eis dat de emissievergunning de identiteit van de vergunninghouder vermeldt (artikel 16.11, eerste lid, Wm). Een verandering van de naam of het adres van de vergunninghouder dient bovendien bij het bestuur van de emissieautoriteit te worden gemeld (artikel 16.12, tweede lid, onder d, Wm).

Voorts wordt de emissievergunning geweigerd indien het bestuur van de emissieautoriteit van oordeel is dat onvoldoende gewaarborgd is dat de vergunninghouder in staat is de emissies op een juiste wijze te monitoren (artikel 16.10 Wm). Op grond van vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het van belang is dat de emissievergunning aan de juiste natuurlijke persoon of rechtspersoon wordt verleend en ook door of namens hem wordt aangevraagd. In dit verband wordt tevens opgemerkt dat de emissievergunning ingevolge artikel 16.19 Wm geldt voor een ieder die de inrichting drijft, en dat deze persoon er zorg voor draagt dat de aan de emissievergunning verbonden voorschriften worden nageleefd. Hoewel in de emissievergunning steeds de naam van de vergunninghouder moet worden vermeld, is de emissievergunning dus op zichzelf niet persoonsgebonden.

In het tweede lid van artikel 3 is wat betreft de wijze waarop de aanvraag moet worden ingediend, aangesloten bij de gangbare regelingen voor dit onderwerp. De aanvraag kan zowel op papier als elektronisch worden ingediend. Een papieren aanvraag dient in tweevoud bij de emissieautoriteit te worden ingediend. Eén exemplaar is voor de emissieautoriteit, het andere wordt na de terinzagelegging geretourneerd aan de inrichting. De overige exemplaren die noodzakelijk zijn voor onder andere het bevoegd gezag krachtens artikel 8.1 Wm worden uit een oogpunt van de administratieve lasten gekopieerd en op deze manier vermenigvuldigd. Het is niet nodig de aanvraag in tweevoud in te dienen als dit elektronisch gebeurt. Op de elektronische aanvraag is de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer van toepassing.

Het derde lid is heel essentieel: de aanvraag vindt plaats door het indienen van het monitoringsprotocol. Indien er dus geen monitoringsprotocol wordt ingediend, is er geen sprake van een ontvankelijke aanvraag om een emissievergunning.

Artikel 4 (met uitzondering van het eerste lid, onder d, en het tweede lid, onder d)

Dit artikel geeft aan welke gegevens de aanvrager om een emissievergunning bij de aanvraag dient te verstrekken. Het gaat om informatie die nodig is om een beeld te krijgen van de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft, voorzover relevant voor de bepaling van de emissie van NOx. De eisen komen deels overeen met de eisen die worden gesteld in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Nadere eisen worden opgenomen in de ministeriële regeling inzake de monitoring (artikel 5, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten).

De aanvraag, feitelijk dus het monitoringsprotocol, moet alle informatie bevatten die relevant is voor de beslissing op de aanvraag om een emissievergunning. De regeling in artikel 4, eerste lid, onder a tot en met c, en onder e tot en met i, is vooral bedoeld om de inhoud en het doel van het monitoringsprotocol aan te geven. De ministeriële regeling inzake de monitoring zal een meer uitgewerkte regeling hiervan bevatten.

De emissies van NOx worden voornamelijk bepaald door middel van meting (tweede lid, onder f). De emissies van CO2 worden daarentegen voornamelijk bepaald door berekeningen. In welke situaties de emissie van NOx kan worden berekend en in welke gevallen aanvullende berekeningen moeten worden uitgevoerd, wordt in de ministeriële regeling inzake de monitoring nader uiteengezet.

Artikel 4, eerste lid, onder d, van het Besluit handel in emissierechten is specifiek gericht op CO2. Om deze reden is dit artikelonderdeel niet van overeenkomstige toepassing verklaard voor NOx.

Artikel 5 (met uitzondering van artikel 5, tweede lid)

In de ministeriële regeling inzake de monitoring worden nadere regels gesteld aan het monitoringsprotocol. Dit artikel biedt daarvoor de basis. In de ministeriële regeling inzake de monitoring zal onder meer worden bepaald dat het monitoringsprotocol de volgende informatie dient te bevatten (artikel 5, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten):

• de monitoringsmethodiek;

• de operationele procedures binnen de inrichting;

• de werkomschrijvingen van de activiteiten die in het kader van de uitvoering van de monitoringsmethodiek plaatsvinden.

Het model, bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Besluit handel in emissierechten, moet worden gebruikt bij het opstellen van een monitoringsprotocol. Hiervan mag alleen worden afgeweken indien de reden daarvoor ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit wordt gemotiveerd (artikel 5, vierde lid, van het Besluit handel in emissierechten). Het zal voornamelijk gaan om kleine afwijkingen van de vorm van het monitoringsprotocol.

De emittent is verplicht te zorgen voor een functiescheiding tussen degenen die met de uitvoering van het monitoringsprotocol zijn belast en degenen die met de controle hiervan zijn belast, tenzij het inrichtingen van zeer beperkte omvang betreft. Dit wordt neergelegd in de ministeriële regeling inzake de monitoring. Artikel 5, vijfde lid, van het Besluit handel in emissierechten biedt de basis voor het stellen van deze regels.

Artikel 6

Dit artikel maakt het mogelijk dat op verzoek van de aanvrager bepaalde gegevens of bescheiden niet hoeven te worden verstrekt, onder meer in het geval deze reeds in het bezit zijn van het bestuur van de emissieautoriteit en deze nog steeds actueel zijn. Indien deze gegevens of bescheiden aan een andere instantie dan de emissieautoriteit zijn verstrekt, dient wel een afschrift van de eerder toegezonden gegevens en bescheiden aan de emissieautoriteit te worden verstrekt. Een beslissing van het bestuur van de emissieautoriteit op een dergelijk verzoek is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7

Dit artikel is een voorbeeld van een instructiebepaling. In de ministeriële regeling inzake de monitoring wordt het bestuur van de emissieautoriteit opgedragen bepaalde voorschriften aan de emissievergunning te verbinden. De bedoeling van deze constructie is dat de voorschriften waar de emittent zich bij de exploitatie van zijn inrichting aan moet houden, zoveel mogelijk samenhangend in de ministeriële regeling en de emissievergunning zijn te vinden. De inhoud van het emissieverslag wordt op grond van artikel 7, onder a, van het Besluit handel in emissierechten (via de ministeriële regeling inzake de monitoring) in de vergunningvoorschriften geregeld. Ook wordt in de ministeriële regeling inzake de monitoring het aantal emissieverslagen geregeld, dat moet worden ingediend. Tevens wordt het mogelijk gemaakt dat het emissieverslag elektronisch wordt ingediend.

Veranderingen van de inrichting of veranderingen van de werkwijze, die geen significante gevolgen hebben voor de emissie of het monitoringsprotocol, dienen vooraf te worden gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit. Artikel 7, onder b, van het Besluit handel in emissierechten biedt de basis voor het stellen van deze instructievoorschriften. Een en ander zal ook in de inrichtingsspecifieke emissievergunning worden opgenomen, zodat de vergunninghouder precies weet in welke gevallen hij een melding bij het bestuur van de emissieautoriteit moet doen. Bij uitbreidingen en veranderingen die wel significante gevolgen hebben voor de emissie of het monitoringsprotocol, is wijziging van de emissievergunning noodzakelijk (artikel 16.5, eerste lid, onder b en c, Wm).

Op grond van artikel 16.12, eerste lid, onder e, onder 1°, Wm dient binnen een in de emissievergunning aangegeven termijn het voornemen te worden gemeld de inrichting te veranderen of de werking daarvan te veranderen. Het is wenselijk in deze gevallen een standaardtermijn in de vergunningvoorschriften op te nemen waarbinnen de melding dient plaats te vinden. Bij de ministeriële regeling inzake de monitoring wordt de termijn vastgesteld waarbinnen de melding dient plaats te vinden. Artikel 7, onder b, van het Besluit handel in emissierechten biedt hiervoor tevens de basis. De emittent moet actief bijhouden of zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, die aanpassing van het monitoringsprotocol noodzakelijk maken, dan wel of sprake is van tekortkomingen in het monitoringsprotocol die verbetering behoeven (artikel 16.13 Wm). De Minister van VROM zal in de ministeriële regeling inzake de monitoring nadere regels stellen inzake de in de emissievergunning op te nemen voorschriften bij een verandering van het monitoringsprotocol. Artikel 7, onder c, van het Besluit handel in emissierechten dient als basis om te verhelderen wanneer een verandering van het monitoringsprotocol gemeld of goedgekeurd moet worden. Op grond van artikel 16.12, eerste lid, onder e, onder 2°, Wm dient het voornemen tot verandering van het monitoringsprotocol altijd gemeld te worden in gevallen waarin voor die verandering geen wijziging van de emissievergunning is vereist. Ingevolge artikel 16.12, tweede lid, Wm kan in de vergunningvoorschriften worden bepaald dat de verandering voordat zij ten uitvoer mag worden gebracht, de goedkeuring behoeft van het bestuur van de emissieautoriteit. Artikel 7, onder c, van het Besluit handel in emissierechten biedt de basis om in de ministeriële regeling inzake de monitoring te bepalen welke veranderingen uitsluitend behoeven te worden gemeld en welke veranderingen ook goedgekeurd dienen te worden. Dit onderdeel heeft uitsluitend betrekking op veranderingen in het monitoringsprotocol die niet ingrijpend van aard zijn. Ingrijpende veranderingen van het monitoringsprotocol leiden tot een nieuwe vergunningaanvraag (artikel 16.5, eerste lid, onder d, Wm). Omwille van de beperking van de administratieve lasten moet in ieder geval worden voorkomen dat iedere kleine wijziging van het monitoringsprotocol de voorafgaande goedkeuring behoeft van het bestuur van de emissieautoriteit. De goedkeuring van het bestuur van de emissieautoriteit kan worden onthouden (artikel 16.12, tweede lid, onder a en b, Wm):

a. in het belang van de goede werking van het systeem van handel in emissierechten;

b. indien de verandering naar het oordeel van het bestuur van de emissieautoriteit noopt tot wijziging van de emissievergunning die krachtens artikel 16.5 Wm voor de inrichting is verleend.

Artikel 7, onder d, van het Besluit handel in emissierechten, biedt de basis voor het stellen van instructievoorschriften in de ministeriële regeling voor (tijdelijke) afwijkingen van het monitoringsprotocol. Er zal concreet worden aangegeven binnen hoeveel dagen de melding van de afwijking dient plaats te vinden. Dit zal in de ministeriële regeling inzake de monitoring worden neergelegd op basis van artikel 7, onder d, van het Besluit handel in emissierechten.

Artikel 8

Dit artikel dient als basis voor het opnemen van meetvoorschriften in de ministeriële regeling inzake de monitoring. De artikel is gebaseerd op artikel 16.12, derde lid, onder b, Wm.

Artikel 9

De emittent is verplicht bepaalde werkzaamheden door een meetinstantie uit te laten voeren (artikel 9, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Deze meetinstantie moet voldoen aan artikel 10 van het Besluit handel in emissierechten. In de ministeriële regeling inzake de monitoring worden de concrete werkzaamheden aangewezen, die door een meetinstantie moeten worden uitgevoerd. Het betreft onder andere de uitvoering van periodieke en parallelle metingen.

Op grond van artikel 9, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten zal de ministeriële regeling inzake de monitoring ook regels bevatten over de kwaliteitsborging, indien een emittent werkzaamheden aan een meetinstantie uitbesteedt. Dit kunnen overigens ook werkzaamheden zijn die de emittent op vrijwillige basis, dus niet verplicht op grond van artikel 9, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten, laat uitvoeren.

Als gezegd dient een aantal werkzaamheden op grond van artikel 9, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten en de ministeriële regeling inzake de monitoring verplicht door meetinstanties te worden verricht. Artikel 9, derde tot en met vijfde lid, van het Besluit handel in emissierechten stelt eisen aan de meetinstanties die deze werkzaamheden uitvoeren. Deze meetinstanties moeten zijn geaccrediteerd of dienen te voldoen aan de CEN-normen. Een voorbeeld van een aanvaarde nationale accreditatie-instelling als bedoeld in artikel 9, derde lid, onder a, van het Besluit handel in emissierechten is de Raad voor Accreditatie, gevestigd te Utrecht.

Door CEN is de norm NEN-EN 14 181 uitgegeven. In deze norm is onder meer aangegeven op welke wijze kalibraties moeten worden uitgevoerd. De emissieautoriteit kan informatie verschaffen over de meest recente meetnormen. Teneinde de kenbaarheid van de CEN-normen te vergroten, voorziet artikel 9, vijfde lid, van het Besluit handel in emissierechten erin dat van de uitgifte van CEN-normen alsmede van aanvullingen en correctiebladen met betrekking tot die normen mededeling wordt gedaan door kennisgeving daarvan in de Staatscourant. Daarnaast zullen de van toepassing zijnde CEN-normen, aanvullingen en correctiebladen ter inzage worden gelegd bij de bibliotheek van het Ministerie van VROM. CEN-normen alsmede aanvullingen en correctiebladen met betrekking tot die normen worden op grond van artikel 9, vierde lid, van het Besluit handel in emissierechten een jaar na de datum van de uitgifte daarvan van toepassing. Meetinstanties die vooruitlopend op de inwerkingtreding van de CEN-normen binnen het jaar na de uitgifte hiervan al aan de betreffende CEN-normen voldoen, zijn echter uiteraard niet in overtreding.

Artikel 10

Indien de emittent een meetinstantie inschakelt, mag dit alleen een meetinstantie zijn, die is geaccrediteerd of die voldoet aan de CEN-normen. Bovendien mag de meetinstantie niet in strijd handelen met het monitoringsprotocol. De emittent blijft in alle gevallen verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van het monitoringsprotocol, ook indien hij een meetinstantie heeft ingeschakeld. Meetinstanties die in opdracht van de emittent werkzaamheden uitvoeren, zijn zelfstandig verplicht hun taken uit te voeren overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wm. De meetinstantie die niet is geaccrediteerd of niet aan de CEN-normen voldoet, kan net als de emittent een sanctie opgelegd krijgen. Het gaat met name om de uitvoering van controle- en referentiemetingen alsmede controle van de meetapparatuur. Het monitoringsprotocol moet in dergelijke controles en metingen voorzien.

Het verbod om in strijd met het monitoringsprotocol te handelen, is opgenomen in artikel 10, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten; het verbod voor de meetinstantie om in strijd met de vergunningvoorschriften te handelen, volgt reeds uit artikel 18.18 Wm. Verwezen wordt verder naar paragraaf 7 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel 11

Het emissieverslag moet voldoen aan de voorschriften die aan de emissievergunning zijn verbonden (artikel 11, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten). Geverifieerd wordt of voldaan is aan het monitoringsprotocol. Het Besluit handel in emissierechten (artikel 7, onder a) dient als basis om deze voorschriften in de emissievergunning op te nemen. Indien het emissieverslag niet aan deze eisen voldoet, keurt de verificateur het emissieverslag af (artikel 16.14, eerste lid, Wm). Ook wordt in de emissievergunning het aantal emissieverslagen geregeld dat moet worden ingediend. In de ministeriële regeling inzake de monitoring wordt het model hiervoor vastgesteld (artikel 11, tweede lid, van het Besluit handel in emissierechten).

Artikel 16, tweede lid, onder b en d, van het Besluit handel in emissierechten is van belang voor het berekenen van het verkoopplafond, bedoeld in artikel 19 van het Besluit handel in emissierechten. Hiervoor moet onder meer de productiecapaciteit van de NOx-procesinstallaties aangegeven worden. In artikel 16, tweede lid, onder c, wordt gevraagd naar de verwachte jaarvracht van de NOx-procesinstallatie. Dit is nodig om te bepalen in welke klasse de NOx-procesinstallatie valt.

Artikel 16, derde lid, is opgenomen om te zorgen dat de emittenten een geïntegreerd monitoringsprotocol indienen wanneer de inrichting zowel CO2 als NOx emitteert. Dit protocol bevat een beschrijving van de wijze waarop de CO2- en de NOx-vracht worden bepaald. Indien het monitoringsprotocol voor de monitoring van CO2-emissies reeds door een inrichting is ingediend, dient de inrichting bij de monitoring van NOx-emissies alsnog een geïntegreerd monitoringsprotocol op te stellen en in te dienen bij het bestuur van de emissieautoriteit. Er kan niet worden volstaan met een beschrijving van de wijze waarop de NOx-vracht wordt bepaald. Het geïntegreerd indienen van het monitoringsprotocol behoort tot de verantwoordelijkheid van de inrichting zelf. Met het oog op transparantie en uniformiteit is integratie uitermate belangrijk om tot een nauwkeurige monitoring van CO2- en NOx-emissies te komen.

Voor de aanvraag om een wijziging van een reeds verleende emissievergunning gelden dezelfde bepalingen als voor de aanvraag om een emissievergunning en daarnaast moeten nog aanvullende gegevens worden verstrekt (artikel 4, derde lid, in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten).

Artikel 17

In de ministeriële regeling inzake de monitoring zullen regels worden opgenomen die bepalen op welke wijze de jaarvracht van NOx moet worden vastgesteld. De regeling zal voorzien in een aantal minimumeisen waaraan het monitoringssysteem per klasse NOx-verbrandingsinstallatie en NOx-procesinstallatie moet voldoen. In het eerste lid van artikel 17 zijn echter ook meeteisen opgenomen. De reden hiervoor is dat de continue meting die het eerste lid voorschrijft voor grote NOx-installaties en afval- en meeverbrandingsinstallaties, gedeeltelijk afwijkt van de eisen die het BVA, respectievelijk het BEES A, stelt (artikel 17, twee en derde lid, in verbinding met het vierde lid).

Bij continue metingen worden eisen aan het betrouwbaarheidsinterval van individuele waarnemingen gesteld. Het voldoen aan deze eisen dient door berekeningen te worden aangetoond. Doordat de individuele waarnemingen waaruit de gemiddelde concentratie NOx worden berekend, geen statistisch onafhankelijke meetresultaten opleveren, wordt aangenomen dat het betrouwbaarheidsinterval van het gemiddelde gelijk is aan dat van de individuele waarneming. Het betrouwbaarheidsinterval waaraan deze eis wordt gesteld, heeft betrekking op de toelaatbare onzekerheid rondom de gemeten waarde. Deze toelaatbare onzekerheid is uitgedrukt als het 95%-betrouwbaarheidsinterval. Op grond van het bepaalde in artikel 30c van het BEES A geldt als eis 20% van de emissiegrenswaarde. Voor de handel inNOx-emissierechten biedt dit echter te weinig zekerheid in situaties waar tengevolge van maatregelen de emissies ver onder de concentratiewaarden blijven. Daarom is in dit artikel gesteld dat het 20%-betrouwbaarheidsinterval betrekking heeft op de jaargemiddelde concentratie (vierde lid). Voor de duidelijkheid jegens de inrichtingen is voor de meeteisen naar het BEES A verwezen. Deze zijn van toepassing verklaard.

Voor afvalverbrandingsinstallaties en meeverbrandingsinstallaties geldt hetzelfde als hiervoor is opgemerkt over de installaties die vallen onder het BEES A. Op grond van het bepaalde onder 2.9 in de bijlage bij het BVA geldt als eis een 20%-betrouwbaarheidsinterval van de emissiegrenswaarde. Voor de handel in NOx-emissierechten biedt dit echter ook hier te weinig zekerheid in situaties dat tengevolge van maatregelen de emissies ver onder de concentratiewaarden blijven. Daarom is bepaald dat het 20%-betrouwbaarheidsinterval betrekking heeft op de jaargemiddelde concentratie (vierde lid). Voor de duidelijkheid is voor de meeteisen naar het BVA verwezen.

Artikel 18

De emittent bouwt een aantal NOx-emissierechten op per gigajoule verbruikte brandstof dan wel per ton vervaardigd product. Deze zogenoemde prestatienorm ligt vast in bijlage II voor de NOx-verbrandingsinstallaties en in bijlage III voor de NOx-procesinstallaties. De hoeveelheid verbruikte gigajoule brandstof of ton vervaardigd product wordt vermenigvuldigd met het bij dat emissiejaar behorende getal uit de betreffende bijlage bij het Besluit handel in emissierechten. Voor het jaar 2005 geldt bijvoorbeeld voor een NOx-verbrandingsinstallatie een prestatienorm van 68 g/GJ. Indien precies aan de prestatienorm wordt voldaan (dus indien de inrichting over het hele jaar gerekend een emissie van precies 68 gram NOx heeft veroorzaakt per gigajoule brandstof), is het aantal NOx-emissierechten gelijk aan de emissienorm, bedoeld in artikel 16.51, eerste lid, Wm. Indien er beter gepresteerd wordt dan de prestatienorm, heeft de emittent aan het eind van het emissiejaar meer NOx-emissierechten tot zijn beschikking dan hij nodig heeft om te voldoen aan de emissienorm. In dat geval kan de emittent de rechten die hij niet nodig heeft bijvoorbeeld verkopen of sparen. Indien een emittent meer NOx heeft geëmitteerd, dan heeft hij NOx-emissierechten tekort en moet hij dus rechten bijkopen. Het meten en registreren van de hoeveelheid verbruikte brandstoffen en het aantal vervaardigde tonnen product moet gebeuren op grond van artikel 4, tweede lid, onder f tot en met h, in verbinding met artikel 16, eerste lid, van het Besluit handel in emissierechten.

Onderdeel c vult de overgangsbepaling voor de glasindustrie nader in (artikel 13, vijfde lid). Voor de glasovens geldt dat vanaf het tijdstip waarop artikel 13, eerste lid, van toepassing is, de prestatienormen in bijlage IV op de betrokken ovens van toepassing zijn. Voor de glasovens die later instromen in het systeem van handel in NOx-emissierechten geldt dat vanaf het moment van instromen, voor de emissiejaren die resteren in die periode een norm geldt van het niveau van 2010. Vanaf de volgende periode vallen de glasovens onder het gewone regime van de overige NOx-procesinstallaties.

Artikel 19

De formule om het verkoopplafond te berekenen, bestaat uit de volgende bestanddelen:

• de productiecapaciteit en de prestatienorm bij NOx-procesinstallaties, of

• het totaal opgesteld thermisch vermogen en de prestatienorm bij NOx-verbrandingsinstallaties.

Bij het berekenen van het verkoopplafond wordt bij NOx-verbrandingsinstallaties een onderscheid gemaakt tussen inrichtingen die minder dan 3.000 uren per emissiejaar in gebruik zijn en inrichtingen die meer uren in gebruik zijn. In het geval er sprake is van minder dan 3.000 uur, moet het getal in bijlage II, in het geval van NOx-verbrandingsinstallaties, worden vermenigvuldigd met 3.000 en het totaal opgesteld thermisch vermogen (artikel 16, tweede lid, onder b). Bij 3.000 of meer uren wordt het getal in bijlage II vermenigvuldigd met 8.000 en het totaal opgesteld thermisch vermogen (eerste lid, onder a). In het geval van NOx-procesinstallaties wordt het verkoopplafond bepaald door de productiecapaciteit (artikel 16, tweede lid, onder d) te vermenigvuldigen met het in bijlage III opgenomen getal.

Het verkoopplafond van inrichtingen die minder dan 3.000 uur in bedrijf zijn, is dus lager dan dat van de industriële inrichtingen die continu in bedrijf zijn dan wel een groter aantal bedrijfsuren tellen dan 3.000. Dit heeft gevolgen voor het percentage dat gespaard en geleend kan worden, aangezien dat bepaald wordt door een percentage van het verkoopplafond (artikel 16.53 Wm in verbinding met artikel 20 van het Besluit handel in emissierechten). Indien het verkoopplafond hoger is, kan een groter aantal NOx-emissierechten gespaard en geleend worden.

Artikel 20

De emittent heeft in beperkte mate de mogelijkheid om NOx-emissierechten, die hij niet nodig heeft om aan de emissienorm te voldoen, achter de hand te houden («sparen») en in het jaar volgend op het emissiejaar in te leveren (artikel 16.53, eerste lid, onder a, Wm). Indien de emittent daarentegen extra NOx-emissierechten nodig heeft om alsnog aan de emissienorm te voldoen, kan hij eveneens in beperkte mate NOx-emissierechten gebruiken («lenen») die hij pas in het jaar volgend op het emissiejaar opbouwt (artikel 16.53, eerste lid, onder b, Wm). Artikel 16.53, tweede lid, Wm geeft aan dat bij algemene maatregel van bestuur dat deel kan worden bepaald dat kan worden gespaard en geleend middels een percentage van het voor de inrichting geldende verkoopplafond. Artikel 20 is hiervan een uitwerking.

Het percentage is gesteld op vijf, met uitzondering van het eerste emissiejaar, waarin een percentage geldt van zeven. Dit is gedaan om inrichtingen in dat eerste jaar van de handel in NOx-emissierechten extra ruimte beschikbaar te stellen om een overschot aan NOx-emissierechten uit het eerste emissiejaar (2005) over te boeken naar de eigen rekening voor het jaar 2006. Bij de start van de handel in NOx-emissierechten bestaan namelijk bepaalde onzekerheden en de emittenten moeten nog ervaring opdoen met de handel in NOx-emissierechten. Paragraaf 4.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 16.53 Wm bij het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten beschrijven de achtergronden voor het sparen en lenen uitvoeriger.

Onderdelen I en J

Deze onderdelen houden verband met het toevoegen van een drietal bijlagen (II, III en IV) aan het Besluit handel in emissierechten. Voor een toelichting op de inhoud van deze bijlagen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 18.

Artikelen II en III

De inwerkingtreding van het besluit is gekoppeld aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten (artikel III).

De verwachting is dat het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten in werking zal kunnen treden op 1 juni 2005. De voorbereiding op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is al geruime tijd geleden begonnen. Aan inrichtingen is aangegeven dat ze, indien ze voor 1 februari 2005 een aanvraag om een emissievergunning hadden ingediend, zo spoedig mogelijk na 1 juni 2005 over een emissievergunning zouden kunnen beschikken. Zie in dit verband artikel III van het wetsvoorstel handel in NOx-emissierechten. Om deze reden is ook aan inrichtingen de mogelijkheid gegeven een verzoek om een opt-out reeds vóór de inwerkingtreding van dit besluit in te dienen zodat de voorbereiding van de beslissing op het verzoek om de opt-out alvast gestart kan worden (artikel II). Inrichtingen kunnen op basis van deze voorbereiding een inschatting maken of ze de aanvraag om een emissievergunning voortzetten. Indien de verwachting is dat op het verzoek om opt-out positief beslist zal worden en dit uit de voorbereiding ook naar voren komt, kan besloten worden te wachten met het indienen van een aanvraag om een emissievergunning totdat is beslist op het verzoek om een opt-out.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 mei 2005, nr. 88.

XNoot
1

Stb. 2004, 511.

XNoot
2

Kamerstukken I 2004/05, 29 766, A.

XNoot
3

Stcrt. 2004, 250.

XNoot
4

Stcrt. 2004, 133.

XNoot
5

Kamerstukken II 2004/05, 29 766, nr. 3.

XNoot
6

GJ = gigajoule.

XNoot
7

Megawatt thermisch.

XNoot
8

Handelingen II 2004/05, blz. 32-2157, en de brief van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 december 2004 (Kamerstukken II 2004/05, 29 766, nr. 12, blz. 3).

XNoot
9

Onderzoek naar de administratieve lasten van de NOx-regelgeving, de NOx-emissiehandel en een doorkijk naar de verwachte administratieve lasten voor CO2-emissiehandel, Sira Consulting, 3 juli 2003.

XNoot
10

Onderzoek naar de administratieve lasten van CO2- en NOx-emissiehandel, Sira Consulting, juni 2004.

XNoot
11

PbEG L 309.

XNoot
12

PbEG L 257.

XNoot
13

BAT staat voor: best available techniques.

Naar boven