Besluit van 1 april 2005, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB inzake subsidie Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen en huisvesting verticale scholengemeenschap

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 27 december 2004, nr. WJZ/2004/61579 (3785), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 2.6, eerste lid, en artikel 7.4.9d, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 11 februari 2005, nr. W05.04.0643/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 25 maart 2005, nr. WJZ/2005/5417 (3785), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 2.4.1, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De rijksbijdrage voor de huisvestingskosten van een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, tweede volzin, van de wet wordt berekend door het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar aan de school was ingeschreven te vermenigvuldigen met een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

B

Na hoofdstuk 4 wordt een nieuw hoofdstuk 4a ingevoegd, luidend:

HOOFDSTUK 4A. SUBSIDIE KWALITEITSCENTRUM EXAMINERING BEROEPSOPLEIDINGEN

Artikel 4a.1. Subsidie
  • 1. Onze Minister verleent subsidie aan het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen voor de taken, bedoeld in artikel 7.4.9a van de wet, na ontvangst van de begroting, bedoeld in artikel 7.4.9f, eerste lid, van de wet.

  • 2. De subsidie wordt verleend per kalenderjaar. Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

  • 3. De subsidie wordt bij wijze van voorschot voor de helft voor 1 februari en voor het resterende deel voor 1 juli van dat jaar betaalbaar gesteld.

  • 4. Het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen zendt de stukken, bedoeld in artikel 7.4.9f, tweede lid, eerste volzin, van de wet voor 1 juli van het jaar, volgend op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, naar Onze Minister. Onze Minister stelt de subsidie vast na ontvangst van deze stukken.

  • 5. Indien de subsidie wordt vastgesteld op een ander bedrag dan bij wijze van voorschot is betaald, vindt bij de eerstvolgende betaling verrekening plaats.

  • 6. Het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag, volgend op de datum waarop het in het Staatsblad is geplaatst, met dien verstande dat

a. artikel I, onderdeel A, terugwerkt tot en met 23 juni 2004 en

b. artikel I, onderdeel B, voor het eerst betrekking heeft op de subsidie voor het kalenderjaar 2006.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 1 april 2005

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de negentiende april 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit bevat de aanpassingen van het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB) die nodig zijn in verband met twee wetten:

a. de wet van 18 maart 2004 (Stb. 139) tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de huisvesting van verticale scholengemeenschappen alsmede wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs teneinde nevenvestigingen aan categoriale scholen mogelijk te maken en

b. de wet van 11 maart 2004 (Stb. 138), tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht met het oog op verbetering van de kwaliteit van examens van beroepsopleidingen.

De onder a genoemde wet strekt ertoe, voor zover hier van belang, om een nieuwe regeling te treffen ten aanzien van de verantwoordelijkheid voor en de bekostiging van verticale scholengemeenschappen. Een verticale scholengemeenschap bestaat uit een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en één of meer scholen voor voortgezet onderwijs, of uit een agrarisch opleidingencentrum als bedoeld in de WEB en een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.

De onder b genoemde wet legt de basis voor een sluitende examensystematiek voor het beroepsonderwijs. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de examens berust bij de instelling. Een door de minister aan te wijzen externe instantie, het Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE), ziet erop toe dat de door de instellingen verzorgde examens daadwerkelijk aan landelijk te stellen standaarden van kwaliteit voldoen.

Het besluit bevat regelingen voor de huisvestingsvergoeding voor verticale scholengemeenschappen en de subsidie voor het KCE. Van de mogelijkheid in de onder b bedoelde wet om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften te geven omtrent de taak, samenstelling van het bestuur en werkwijze van het KCE is vooralsnog geen gebruik gemaakt. Daarvoor bestaat op dit moment geen aanleiding, omdat het KCE reeds is aangewezen en zijn taak voldoende is geregeld in de wet en de opdrachten die hij van het Rijk en de instellingen krijgt.

2. Financiële consequenties

Aan dit besluit zijn geen financiële consequenties verbonden. De financiële gevolgen van de regeling voor de huisvestingsvergoeding voor verticale scholengemeenschappen zijn reeds verantwoord in de memorie van toelichting bij het voorstel voor de onder a genoemde wet (Kamerstukken 2002/03, 28 997, nr. 3, paragraaf 4). Daarin is het volgende vermeld. Aan deze regeling zijn voor het Rijk geen financiële gevolgen verbonden. Wat wel wijzigt, zijn de geldstromen voor de huisvesting. Tot de inwerkingtreding van de regeling geldt dat de middelen voor voorzieningen in de huisvesting voor het VO (voorzover dat op 31 december 1996 nog niet in een verticale scholengemeenschap was opgenomen) volgens de VO-systematiek gedeeltelijk via het Gemeentefonds naar de gemeenten gaan. Na inwerkingtreding van de regeling zullen deze geldstromen voor scholengemeenschappen ROC/VO of AOC/mavo volgens de WEB-systematiek rechtstreeks naar de instellingen gaan lopen via de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap respectievelijk Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De wijziging van de geldstroom betreft circa EUR 1,5 miljoen. Aanpassing van de regeling houdt tevens in dat voor de desbetreffende gemeenten de huisvestingstaak vermindert en in evenredige mate ook de voeding uit het Gemeentefonds.

Met de financiële gevolgen van de subsidie voor het KCE is rekening gehouden in de memorie van toelichting bij het voorstel voor de onder b genoemde wet (Kamerstukken 2003/04, 29 205, nr. 3, hoofdstuk 7). Daarin is aangegeven dat voor de kwaliteitsverbetering van de examens in het beroepsonderwijs jaarlijks 11,3 miljoen euro is opgenomen in de begroting van het ministerie van OCenW en 0,6 miljoen euro in de begroting van het ministerie van LNV. Voorts is daarin vermeld dat deze middelen worden ingezet voor enerzijds het KCE (voor de vaste kosten van het KCE) en anderzijds aan de instellingen (toevoeging aan de rijksbijdrage) voor de externe kwaliteitsbewaking van de examens mbo.

3. Administratieve lasten

Aan dit besluit zijn geen administratieve lasten verbonden.

4. Uitvoerbaarheid

Het agentschap Centrale Financiën Instellingen heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd.

CFI acht het voorstel uitvoerbaar.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De gewijzigde eerste volzin van artikel 2.4.1, tweede lid, UWEB voorziet in een huisvestingsvergoeding voor scholen voor voortgezet onderwijs in alle verticale scholengemeenschappen. De oorspronkelijke volzin regelde alleen een huisvestingsvergoeding voor scholen voor voortgezet onderwijs in verticale scholengemeenschappen die reeds bestonden vóór 1 januari 1997. Deze wijziging vloeit voort uit de wijziging van artikel 2.6 WEB bij de wet van 18 maart 2004 (Stb. 139).

In de toelichting op voornoemde wijziging (Kamerstukken II, 2002/03, 28 997, nr. 3, pag. 5) is vermeld dat tevens een voorziening zal worden getroffen met het oog op de overgang van de bekostigingssystematiek van de WVO naar de bekostigingssystematiek van de WEB. Bij nader inzien bestaat aan een dergelijke voorziening geen behoefte. Met ingang van 1 januari 2006 zal namelijk ook in het voortgezet onderwijs sprake zijn van bekostiging per kalenderjaar. Dit betekent dat op 1 januari volgend op een fusie (die altijd met ingang van een schooljaar plaatsvindt) de bekostiging op grond van de WVO eindigt en de bekostiging op grond van de WEB begint. De huisvestingsvergoeding op grond van de WEB wordt bepaald op basis van het aantal deelnemers in het jaar t-2. Op grond hiervan zal de vergoeding in het eerste kalenderjaar na de fusie mede worden bepaald op basis van het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan de fusie was ingeschreven bij de gefuseerde school voor voortgezet onderwijs.

Artikel I, onderdeel B

In het nieuwe hoofdstuk 4a van het Uitvoeringsbesluit WEB worden conform artikel 7.4.9d, tweede lid, eerste volzin, van de WEB regels gesteld op grond waarvan de minister subsidie kan verstrekken aan het KCE voor de op grond van de WEB uit te voeren taken.

In het eerste lid van het nieuwe artikel 4a.1 is geregeld, dat de minister de subsidie verleent na ontvangst van de begroting. Deze wordt op grond van artikel 7.4.9f, eerste lid, van de WEB ingediend voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. De subsidieverlening vindt dus in principe ook vóór dat jaar plaats. Als de rijksbegroting voor het desbetreffende jaar dan nog niet is vastgesteld, zal in de beschikking tot subsidieverlening het begrotingsvoorbehoud, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgenomen. De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening wordt bepaald aan de hand van de begroting van het KCE en het eveneens door het KCE ingediende jaarwerkplan (bedoeld in artikel 7.4.9e van de WEB). Dit jaarwerkplan is te vergelijken met het activiteitenplan, bedoeld in artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht.

Omdat het om een subsidie per kalenderjaar (= boekjaar) gaat, is in artikel 4a.1, tweede lid, afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard.

In artikel 4a, derde lid, is bepaald dat de minister voorschotten op de subsidie verstrekt voor 1 februari en voor 1 juli van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. Artikel 4a.1, vierde lid, van het UWEB regelt dat de jaarrekening en de bijbehorende accountantsverklaring naar de minister worden gezonden voor 1 juli van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. Dit is een aanvulling op artikel 7.4.9f van de WEB, waarin is bepaald dat de desbetreffende stukken voor dit tijdstip worden uitgebrácht. Voorts regelt artikel 4a, vierde lid dat de subsidie na de ontvangst door de minister van de jaarrekening en de accountantsverklaring wordt vastgesteld. Indien de subsidie wordt vastgesteld op een ander bedrag dan bij wijze van voorschot is betaald, vindt op grond van artikel 4a.1, vijfde lid, verrekening plaats bij de eerstvolgende (halfjaarlijkse) betaling.

In het zesde lid van artikel 4a.1 is geregeld dat het KCE een egalisatiereserve (zie artikel 4:72 Algemene wet bestuursrecht) aanlegt.

Artikel II

De terugwerkende kracht van artikel I tot en met 23 juni 2004 is nodig, omdat de huisvestingsvergoeding voor scholen voor voortgezet onderwijs in verticale scholengemeenschappen die op of na 1 januari 1997 zijn ontstaan vanaf die datum niet meer kan worden gebaseerd op de WVO, maar wel op de WEB (zie artikel 76v.1, eerste lid, van de WVO en artikel 2.6, eerste lid, WEB, zoals luidend na inwerkingtreding op 23 juni 2004 van de wet van 18 maart 2004, Stb. 139).

Artikel I, onderdeel B, heeft voor het eerst betrekking op de subsidie voor het kalenderjaar 2006. De subsidie voor het kalenderjaar 2005 van het KCE is geregeld in de beschikking van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 juli 2004, kenmerk BGS/UGE-04/60161 U.

De nota van toelichting onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven