Besluit van 22 maart 2005 tot wijziging van het Besluit van 13 maart 2000, houdende aanwijzing van situaties, bedoeld in artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarvoor dit artikel later dan met ingang van 1 mei 2000 in werking zal treden (Stb. 121)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 23 december 2004, Directie Wetgeving, nr. 5326825/04/6, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op artikel V, tweede lid, aanhef en onder a, van de wet van 17 november 1994, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de opneming van bepalingen omtrent de overeenkomst tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst (Stb. 837);

De Raad van State gehoord (advies van 1 februari 2005, nr. W03.04.0635/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 21 maart 2005, Directie Wetgeving, nr. 5340746/05/6, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het enig artikel van het Besluit van 13 maart 2000, houdende aanwijzing van situaties, bedoeld in artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarvoor dit artikel later dan met ingang van 1 mei 2000 in werking zal treden (Stb. 121), wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «met ingang van 1 mei 2005» vervangen door: met ingang van 1 mei 2010.

2. In onderdeel c wordt «met ingang van 1 mei 2005» vervangen door: op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel B, van het bij koninklijke boodschap van 21 maart 2005 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van enige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling en van artikel IV van de wet van 17 november 1994, Stb. 837, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 22 maart 2005

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de vijfde april 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Artikel 464 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek behelst – kort gezegd – dat de bepalingen omtrent de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling (afdeling 7.7.5 BW) van overeenkomstige toepassing zijn op niet-contractuele situaties waarin handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht. Onderkend is dat die bepaling niet zonder meer aanstonds onverkort zou kunnen gaan gelden. Artikel V, tweede lid, aanhef, van de desbetreffende wet van 17 november 1994, Stb. 1994, 837, houdt dan ook in dat artikel 7:464 BW eerst na verloop van vijf jaren na 1 mei 1995 in werking treedt. Het tweede lid, onder a, van artikel V bevat daarnaast een voorziening waardoor voor bepaalde situaties als in artikel 7:464 BW bedoeld, de inwerkingtreding van artikel 7:464 BW verder kan worden uitgesteld.

Met toepassing van artikel V, tweede lid, onder a, is bij Besluit van 13 maart 2000, Stb. 2000, 121, de inwerkingtreding van artikel 7:464 BW vervolgens uitgesteld tot 1 mei 2005. Daartoe is (voor zover in verband met het onderhavige besluit vermeldenswaard: de bepaling onder a van het enig artikel van het Besluit van 13 maart 2000 is uitgewerkt), onder b van het enig artikel overgegaan voor situaties die betrekking hebben op handelingen op het gebied van de geneeskunst die worden verricht in verband met de uitvoering van wettelijke voorschriften op het terrein van de arbeidsomstandigheden, de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen, alsmede pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten. Dit uitstel betreft uitsluitend de overeenkomstige toepassing van de artikelen 7:457 en 464, tweede lid, onder b, BW. Artikel 7:457 BW behelst – kort gezegd – de regel «geen inlichtingen aan anderen dan de patiënt of verstrekking van patiëntgegevens dan met toestemming van de patiënt». Artikel 464, tweede lid, onder b, BW bevat het recht van de keurling om, na kennisgenomen te hebben van de uitslag van de keuring en de gevolgtrekking die daaraan wordt verbonden, de doorgifte daarvan, bijvoorbeeld aan een verzekeraar of uitkeringsinstantie, tegen te houden («blokkeringsrecht»).

Het Besluit van 13 maart 2000 (enig artikel, onder c) voorziet ook in uitstel, eveneens tot 1 mei 2005, van de toepasselijkheid van artikel 7:464, tweede lid, onder b, BW op (keurings-)handelingen omschreven in artikel 7:446, vijfde lid, BW, die worden verricht met het oog op bestaande arbeidsverhoudingen en burgerrechtelijke verzekeringen alsmede op opleidingen waartoe de keurling reeds is toegelaten.

Voor beide gevallen is wederom uitstel van de inwerkingtreding van artikel 7:464 BW noodzakelijk gebleken.

Omtrent de eerstbedoelde wijziging zij nog opgemerkt dat het voornemen bestaat een definitieve regeling op te nemen in het wetsvoorstel dat de invoering van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen betreft (Invoeringswet Wet WIA). Dit wetsvoorstel zal naar verwacht binnenkort aan de Raad van State kunnen worden voorgelegd.

Artikelen

Artikel I

Eerste lid

Met het in het enig artikel, onder b, van het Besluit van 13 maart 2000 vervatte uitstel tot 1 mei 2005 werd beoogd de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de ruimte te geven om in de formele SZW-wetgeving te voorzien in definitieve uitzonderingen op de overeenkomstige toepasselijkheid van de artikelen 7:457 en 7:464, tweede lid, onder b, BW. Deze specifieke wetgeving is evenwel tot op heden niet tot stand gekomen. De reden hiervoor is, dat op de hiervoor onder Algemeen genoemde beleidsterreinen waarvoor de overeenkomstige toepasselijkheid van beide BW-bepalingen is uitgesteld, zich vele en ingrijpende ontwikkelingen hebben voorgedaan. Ook thans worden op deze terreinen nog ingrijpende en omvangrijke wetswijzigingen voorbereid. In dit verband zij gewezen op de wetgeving die de afgelopen jaren op het SZW-terrein tot stand is gekomen dan wel thans nog in ontwikkeling is (onder andere de Wet Suwi, de Wet verbetering poortwachter, de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003, de ontwikkeling van een geheel nieuwe arbeidsongeschiktheidswet, de Wet werk en bijstand en bij voorbeeld aanpassingen op het vlak van arbeidsomstandigheden- en pensioenwetgeving).

Evenzeer moet voorts worden geconstateerd, dat sedert 1 mei 2000 zich geen wezenlijke veranderingen hebben voorgedaan ten aanzien van de situaties waarvoor in het Besluit van 13 maart 2000 een uitzondering met betrekking tot de van overeenkomstige toepasselijkheid van de artikelen 7:457 en 7:464, tweede lid, onder b BW werd gemaakt. Het is daarom nog steeds nodig de overeenkomstige toepassing van die artikelen op de genoemde beleidsterreinen uit te sluiten. Niet minder ook is het nog steeds het voornemen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot formele wetgeving te komen, waarin voor genoemde beleidsterreinen een blijvende uitzondering voor wat betreft de gelding van de artikelen 7:457 en 7:464, tweede lid, onder b, BW wordt gemaakt. In afwachting daarvan, en rekening houdend met de tijdspanne die in de regel met het tot stand brengen van formele wetgeving is gemoeid, bevat artikel I, eerste lid, een verdere verlenging met vijf jaren. Indien een formele wet op een vroeger tijdstip dan 1 mei 2010 tot stand kan zijn gebracht en in werking kan zijn getreden, zal aan het uitstel tot 1 mei 2010 krachtens het Besluit van 13 maart 2000, ook eerder zijn werking ontvallen.

Voor wat betreft de reikwijdte, in de toekomstige wetgeving, van het medisch beroepsgeheim bij hier aan de orde zijnde SZW-beleidsterreinen, een aspect waarop het College bescherming persoonsgegevens (CBP) in zijn advies van 15 februari 2005 omtrent het ontwerp-besluit (met name voor wat betreft het gegevensverkeer bij reïntegratie) heeft gewezen, zij het volgende opgemerkt. Voor de relatie tussen werkgever en reïntegratiebedrijf bestaat niet het voornemen om in de toekomstige, definitieve wetgeving een verplichting tot gegevensverstrekking op te nemen. Bij de gegevensverstrekking op grond van artikel 73 Wet SUWI aan private instanties gaat het om een bevoegdheid. Daarbij zal als het om gezondheidsgegevens gaat altijd eerst gekeken dienen te worden naar in hoeverre de Wet bescherming persoonsgegevens toestaat dat deze gegevens mogen worden verwerkt. Dit kan het geval zijn in het belang van reïntegratie. Belangrijk is, dat die verwerking alleen plaats vindt door personen, die gebonden zijn aan het medisch beroepsgeheim. Indien daarvoor nog nadere regelgeving noodzakelijk is, zal dit blijken uit regeling bij algemene maatregel van bestuur.

Voor het verzuimbeleid is het noodzakelijk, dat de werknemer geen blokkeringsrecht heeft met betrekking tot de verstrekking door de bedrijfsarts of de verzekeringsarts van de gegevens die noodzakelijk zijn voor een goed verzuim-reïntegratiebeleid. Het voornemen bestaat de hierbedoelde uitzondering structureel te regelen in artikel 74 Wet SUWI (voor de verwerking van gegevens door UWV, SVB en CWI) en door aanpassing van artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 voor de taak van de bedrijfsarts. Deze aanpassingen worden opgenomen in de Invoeringswet Wet WIA.

Tweede lid

In de toelichting, onder 4, van het Besluit van 13 maart 2000 is het voornemen aangekondigd om het blokkeringsrecht van de keurling definitief te beperken tot keuringen in verband met nog niet tot stand gekomen arbeidsverhoudingen en burgerrechtelijke verzekeringen en tot keuringen voor opleidingen waarmee nog een aanvang moet worden gemaakt. Het wetsvoorstel dat de daartoe noodzakelijke aanpassing van artikel 7:464, tweede lid, onder b, BW, bevat, is inmiddels ingediend (zie artikel I, onderdeel B, van dat wetsvoorstel). In verband hiermee is de zinsnede «met ingang van 1 mei 2005», in het enig artikel, onder c, van het Besluit van 13 maart 2000, gewijzigd in: «op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel B, van het bij koninklijke boodschap van 21 maart 2005 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van enige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling en van artikel IV van de wet van 17 november 1994, Stb, 837, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt».

Artikel II

Het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit komt overeen met dat genoemd in de onderdelen b en c van het enig artikel van het Besluit van 13 maart 2000.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 mei 2005, nr. 88.

Naar boven