Besluit van 16 maart 2005 tot vaststelling van regels omtrent de verstrekking, berekening en verantwoording van de brede doeluitkering verkeer en vervoer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 december 2004, nr. HDJZ/S&W/2004/3108, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 4, tweede lid, 5, eerste en derde lid, 10, derde lid, en artikel 25 van de Wet BDU verkeer en vervoer, artikel 9, eerste lid, van de Wet Infrastructuurfonds, de artikelen 82 en 117 van de Wet Personenvervoer 2000, artikel 16, vijfde lid, van de Kaderwet bestuur in verandering en artikel 17, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 2005, nr. W09.04.0619);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 maart 2005, nr. HDJZ/S&W/2005-756, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet BDU verkeer en vervoer;

b. uitkeringsontvanger: de provincie die of het openbaar lichaam dat een uitkering ontvangt als bedoeld in de wet.

HOOFDSTUK 2. VERSTREKKING VAN DE UITKERING

Artikel 2. Verstrekking van de uitkering

Onze Minister verstrekt uiterlijk in december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar de uitkering aan de uitkeringsontvanger.

Artikel 3. Betaling van de uitkering

De uitkering wordt betaald in vijf gelijke termijnen, waarvan een betalingstermijn vervalt in de tweede maand van het eerste, derde en vierde kwartaal en twee betalingstermijnen vervallen in de tweede maand van het tweede kwartaal.

HOOFDSTUK 3. BEREKENING VAN DE UITKERING

Artikel 4. Berekening van de uitkering

  • 1. De gebiedsgerichte structuurkenmerken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet, zijn:

    a. het aantal inwoners;

    b. het aantal woningen, bedrijven en winkels per woon-, werk- of winkellocatie;

    c. het aantal te bouwen woningen, bedrijven en winkels per woon-, werk- of winkellocatie;

    d. het aantal gebruikers van een locatie als bedoeld onder b en c;

    e. de centrumfunctie van gemeenten binnen het samenwerkingsgebied of de provincie;

    f. de spreiding van bebouwingskernen;

    g. het aantal hectaren grondoppervlak;

    h. de oppervlakte van de bebouwing binnen en buiten de bebouwde kom van gemeenten binnen het samenwerkingsgebied of de provincie;

    i. de aanwezigheid van omgevingsbarrières.

  • 2. Onze Minister berekent de omvang van de uitkering per uitkeringsontvanger overeenkomstig de formule U = (a% * T) + b, waarbij:

    U = de uitkering per uitkeringsontvanger

    a% = het krachtens het derde lid bepaalde percentuele aandeel, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet;

    T = het totaal van beschikbare middelen voor alle uitkeringsontvangers tezamen minus het totaal aan absolute aandelen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet en de bedragen voor uitgaven, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de wet;

    b = het krachtens het derde lid bepaalde absolute aandeel, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de toepassing en de uitwerking van de structuurkenmerken en over de wijze van berekening en vaststelling van de uitkering.

HOOFDSTUK 4. VERANTWOORDING OVER DE UITKERING

Artikel 5. Verantwoording

  • 1. De uitkeringsontvanger verstrekt Onze Minister een verantwoording als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, over de uitkering overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen model van verantwoording.

  • 2. De verantwoording, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet vermeldt in ieder geval de besteding ter voorbereiding en uitvoering van het verkeer- en vervoerbeleid, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de wet en de reservering ten laste van de uitkering.

  • 3. De accountantsverklaring, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, wordt opgesteld met inachtneming van een bij ministeriële regeling vast te stellen controleprotocol.

HOOFDSTUK 5. WIJZIGING EN INTREKKING ANDERE BESLUITEN

Artikel 6

1. In artikel 6, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, wordt «70 tot en met 77, 79, 81, met uitzondering van onderdeel b, 82» vervangen door: 70 tot en met 74 en vervalt «hoofdstuk 5 met uitzondering van de artikelen 61 en 63,»

2. In artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, wordt «70 tot en met 77, 79, 81, met uitzondering van onderdeel b, 82» vervangen door: 70 tot en met 74 en vervalt de zinsnede :» en hoofdstuk 5 met uitzondering van de artikelen 61 en 63,».

3. In artikel 8, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, wordt « 73 tot en met 77, 79, 81, 82» vervangen door: 73, 74 en vervalt «hoofdstuk 5 met uitzondering van de artikelen 61, 63 en 64,».

4. Hoofdstuk 5 van het Besluit personenvervoer 2000 vervalt.

Artikel 7

1. Artikel 9, vierde lid, onderdeel a, van het Besluit Infrastructuurfonds komt te luiden:

a. de financiële draagkracht van de aanvrager hiertoe aanleiding geeft;

hiervan is ieder geval sprake indien de hoogte van de brede doeluitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dan wel artikel 3, eerste lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer, in het jaar waarin de aanvraag is ingediend, vermenigvuldigd met twee, gelijk is aan of lager is dan EUR 225.000.000,– dan wel gelijk is of lager is dan EUR 112.500.000,–; of

2. Het opschrift van paragraaf 4 van het Besluit Infrastructuurfonds komt te luiden:

§ 4. Subsidies voor kapitaallasten, bediening en onderhoud van het landelijk spoorwegnet

3. In artikel 17 van het Besluit Infrastructuurfonds, wordt de zinsnede «en voor het onderhoud» vervangen door:, voor de bediening en voor het onderhoud.

4. In artikel 18, onderdeel b, van het Besluit Infrastructuurfonds, wordt «de onderhoudskosten» vervangen door: de kosten van bediening en van de onderhoudskosten.

5. In artikel 19, tweede lid, aanhef, van het Besluit Infrastructuurfonds, wordt de zinsnede «van de kosten van onderhoud» vervangen door: van de kosten van bediening en onderhoud.

6. In artikel 21 van het Besluit Infrastructuurfonds wordt de zinsnede «voortvloeiende uit investeringen en onderhoudskosten» vervangen door: voortvloeiende uit investeringen, kosten van bediening en onderhoudskosten.

7. Paragraaf 8 van het Besluit Infrastructuurfonds vervalt.

Artikel 8

Het Interimbesluit Duurzaam Veilig wordt ingetrokken.

Artikel 9

Het Tijdelijk besluit specifieke uitkering vervoersmanagement wordt ingetrokken.

Artikel 10

De Regeling experimenten regionale treindiensten wordt ingetrokken.

Artikel 11

Artikel V van het Wijzigingsbesluit Gebundelde doeluitkering vervalt.

Artikel 12

De meerjarenafspraken op grond van de Regeling experiment meerjarenafspraken openbaar vervoer 2000 vervallen.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGSRECHT

Artikel 13

  • 1. Artikel 2 is niet van toepassing op een verstrekking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 22, eerste lid, van de wet wordt de bijdrage voor de exploitatie van het openbaar vervoer, bedoeld in artikel 76 van de Wet personenvervoer 2000, die is verstrekt in het jaar voorafgaand aan het eerste uitkeringsjaar, bij de verstrekking van de uitkering voor het eerste uitkeringjaar ambtshalve overeenkomstig de verlening wordt vastgesteld.

Artikel 14

  • 1. In afwijking van artikel 3 vervallen de betalingstermijnen van de uitkering, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet, die zijn verstreken op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, binnen acht weken na dat tijdstip.

  • 2. De bijdrage voor de exploitatie van openbaar vervoer, bedoeld in artikel 76 van de Wet personenvervoer 2000, die in het jaar voorafgaand aan het eerste uitkeringsjaar is verstrekt, wordt onder verrekening van de betaalde voorschotten, betaald in vijf gelijke termijnen.

  • 3. De bijdrage voor de exploitatie van regionale treindiensten, bedoeld in artikel 3 van de Regeling experimenten regionale treindiensten, die in het jaar voorafgaand aan het eerste uitkeringsjaar is verstrekt, wordt onder verrekening van de betaalde voorschotten, betaald in vijf gelijke termijnen.

  • 4. De termijnen, bedoeld in het tweede en derde lid, bedragen elk een vijfde van het verschil van de verleende bijdrage en van het bedrag van de betaalde voorschotten.

  • 5. Artikel 3 en het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op het vervallen van de betalingstermijnen, bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 15. Overgangsrecht Besluit Infrastructuurfonds

Paragraaf 8 van het Besluit Infrastructuurfonds, zoals dat gold op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op de doeluitkering die is verstrekt ingevolge artikel 29 of artikel 31 van dat besluit.

Artikel 16. Overgangsrecht Duurzaam Veilig

Het Interimbesluit Duurzaam Veilig, zoals dat gold op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op de uitkering die is verstrekt ingevolge artikel 2, eerste lid, van dat besluit.

Artikel 17. Overgangsrecht Vervoersmanagement

  • 1. Het Tijdelijk besluit specifieke uitkering vervoersmanagement, zoals dat gold op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op de uitkering die is verstrekt ingevolge artikel 2 van dat besluit.

  • 2. In afwijking van artikel 10 van het Tijdelijk besluit specifieke uitkering vervoermanagement, kunnen onverschuldigde betalingen worden verrekend met de uitkeringen op grond van deze wet.

Artikel 18. Overgangsrecht experimenten regionale treindiensten

  • 1. De Regeling experimenten regionale treindiensten, zoals die gold op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op de bijdrage voor de exploitatie van regionale treindiensten, bedoeld in artikel 3 van die regeling, voor zover die betrekking heeft op een jaar dat voorafgaat aan het eerste uitkeringsjaar.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 22, eerste lid, van de wet blijven de regels zoals die golden op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing op de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op het jaar waarin dit besluit in werking treedt, met dien verstande dat:

    a. de bijdrage kan worden besteed aan of gereserveerd voor verkeer- en vervoerbeleid;

    b. op de verantwoording van de bijdrage hoofdstuk 5 van de wet van toepassing is, en

    c. de bijdrage bij de verstrekking van de uitkering voor het eerste uitkeringjaar ambtshalve overeenkomstig de verlening wordt vastgesteld.

  • 3. De uitkering wordt, in het geval toepassing wordt gegeven aan artikel 22, eerste lid, van de wet, verminderd met de bijdrage, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19. Overgangsbepaling Wijzigingsbesluit Gebundelde doeluitkering

  • 1. Artikel V van het Wijzigingsbesluit Gebundelde doeluitkering, zoals dat gold op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit blijft van toepassing op de aanvullende uitkering, bedoeld in dat artikel, voor zover die betrekking heeft op een jaar dat voorafgaat aan het eerste uitkeringsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft de omzetbelasting, die recht geeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds en in de subsidie, die ten hoogste door Onze Minister voor een project is verleend, is begrepen, indien het een project voor regionale of lokale openbaar vervoerinfrastructuur betreft, voor de toepassing van artikel V, tweede lid, onderdeel b, van het Wijzigingsbesluit Gebundelde doeluitkering, buiten aanmerking.

  • 3. De toepassing van artikel 2, tiende lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds, wordt met betrekking tot het tweede lid buiten aanmerking gelaten.

Artikel 20. Overgangsbepaling reserveringen

In afwijking van de artikelen 15 tot en met 18 gelden de bedragen die, met inbegrip van de rente, zijn gereserveerd op grond van:

a. artikel 36, zesde lid, van het Besluit Infrastructuurfonds;

b. artikel 6, derde lid, van het Interimbesluit duurzaam veilig;

c. artikel 7 van het Tijdelijk besluit specifieke uitkering vervoermanagement;

d. artikel 65, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit personenvervoer 2000;

e. artikel 7 van Regeling overdracht personele middelen VERDI 2003,

f. de artikelen 7 en 11 van de Regeling overdracht personele middelen convenant VERDI en ophoging GDU 2004, met ingang van het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, als reservering voor verkeer- en vervoerbeleid op grond van artikel 9 van de wet.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

  • 1. Dit besluit met uitzondering van artikel 7, treedt in werking met ingang van het eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

  • 2. Artikel 7 treedt twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst in werking en werkt terug tot en met het tijdstip, waarop de wet in werking treedt.

Artikel 22

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit BDU verkeer en vervoer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 maart 2005

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de vijfde april 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In dit besluit worden nadere regels gesteld over de verstrekking, berekening, verantwoording en controle van de brede doeluitkering verkeer en vervoer (hierna; BDU verkeer en vervoer) voor verkeer- en vervoersbeleid als bedoeld in de Wet BDU verkeer en vervoer (hierna: de wet). Daarnaast wordt een aantal regelingen opgeheven dan wel aangepast omdat de uitkeringen die worden verstrekt op grond van deze regelingen opgaan in de BDU verkeer en vervoer. Voorts is het overgangsrecht ten aanzien van het beëindigen van het verstrekken van die uitkeringen in dit besluit opgenomen.

Voor het tijdstip van verstrekken van de uitkering is het vroegst mogelijke moment gekozen opdat de ontvangende partijen zo vroeg mogelijk zekerheid hebben over de te ontvangen middelen. Aangezien het bij de BDU verkeer en vervoer om aanzienlijke bedragen gaat is dit voor de betrokken regio's van groot belang. Ook het betaalritme is bij bedragen van deze omvang belangrijk. Er is gekozen voor betaling in vijf gelijke termijnen, waarvan twee termijnen vervallen in de maand mei. Hiermee is een evenwicht gevonden voor wat betreft zowel de mogelijke rentewinsten en -verliezen als de administratieve belasting. De betaalritmes van de diverse regelingen die opgaan in de BDU verkeer en vervoer, varieerden van dertien keer per jaar tot eenmaal per jaar rond de zomer. Ook was er in een enkele regeling sprake van een bijstelling in de loop van het jaar, terwijl in andere het jaarbedrag ongewijzigd bleef. De BDU verkeer en vervoer wordt eenmaal per jaar, op voorhand vastgesteld. Het effect van het vervallen van bijstellingen, al dan niet in verband met indexering, zal zonodig worden verrekend via het ophogen van de beschikbare middelen voor de BDU verkeer en vervoer.

Het effect van de hiervoor beschreven werkwijze is, dat de ontvangende regio's nog voor aanvang van het uitkeringsjaar volledige zekerheid hebben over de van het rijk te ontvangen uitkering. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 2.

In dit besluit zijn de structuurkenmerken, die kunnen worden gehanteerd bij het samenstellen van de verdeelsleutel vastgelegd. Ook is de verdeelsleutel, in de vorm van een rekenformule in het onderhavige besluit opgenomen. De factoren en bedragen waarmee de formule moet worden ingevuld worden vanwege het technisch karakter ervan bij ministeriële regeling vastgelegd. Ook zullen deze factoren en bedragen in de beginfase aan wijziging onderhevig zijn. Bij het uitwerken van de verdeelsleutel is ervan uitgegaan dat:

– deze sleutel in ieder geval voor een periode van 3 tot maximaal 5 jaar ongewijzigd zal blijven;

– de sleutel zoveel mogelijk uit zal gaan van de budgetverdeling zoals bekend voor de inwerkingtreding van dit besluit;

– er geen herverdeling van budgetten wordt beoogd;

– ervoor wordt gezorgd, dat gemaakte afspraken op basis van eerdere regelingen worden gehonoreerd, en

– na 3 tot 5 jaar er een integrale verdeelsleutel zal zijn ontwikkeld, die gebaseerd is op de in het onderhavige besluit opgenomen structuurkenmerken.

De integrale verdeelsleutel sluit aan op de doelstellingen uit de in voorbereiding zijnde Nota Mobiliteit (Kamerstukken II 2004/05, 29644, nr. 6). De aansluiting op de doelstellingen van de Nota Mobiliteit en de daaruit voortvloeiende prioriteiten zal worden bereikt door de instelling van de gewichten in de verdeelsleutel, die aan de op de structuurkenmerken gebaseerde rekeneenheden zullen worden gegeven.

De regio's hebben voor het maken van plannen en het afstemmen van de eigen begrotingen op de te ontvangen BDU verkeer en vervoer al ruim voor december van het voorafgaande jaar behoefte aan inzicht in de te verwachten omvang van het te ontvangen bedrag. Door het hanteren van de hiervoor genoemde uitgangspunten bij het opstellen van de verdeelsleutel en bijbehorende factoren en bedragen wordt hieraan zoveel mogelijk tegemoet gekomen. Wel is onvermijdelijk dat het voor de BDU verkeer en vervoer beschikbare bedrag op de begroting in het komend jaar kan afwijken van de in de begroting van het voorgaande jaar opgenomen meerjarencijfers. Hierover zij opgemerkt, dat ernaar wordt gestreefd de in de begroting van het ministerie van Verkeer & Waterstaat op te nemen voor de BDU verkeer en vervoer beschikbare bedragen zoveel mogelijk te laten aansluiten op de meerjarencijfers.

Het in dit besluit opgenomen overgangsrecht is erop gericht dat de ingetrokken besluiten en regelingen van toepassing blijven op de uitkeringen die op grond van deze besluiten en regelingen verstrekt zijn voor de jaren die vooraf gaan aan het eerste uitkeringsjaar op grond van de wet. De mogelijk opgebouwde reserves op grond van die vervallen voorschriften of ingetrokken regelingen worden vanaf de inwerkingtreding van dit besluit aangemerkt als reserves als genoemd in de wet en vallen onder de daarvoor geldende regels. Daarmee wordt voorkomen, dat nog gedurende enkele jaren de reserves gesplitst naar de oorspronkelijke regelingen en conform deze regelingen zullen moeten worden behandeld en verantwoord.

De rijksbijdragen voor de exploitatie van openbaar vervoer en voor de exploitatie van regionale treindiensten worden voor hetzelfde jaar verstrekt waarin ook de eerste BDU verkeer en vervoer wordt verstrekt indien toepassing wordt gegeven aan artikel 22, eerste lid, van de wet. De eerste verstrekking van BDU verkeer en vervoer kan op basis van het voornoemde artikel ook plaatsvinden in het eerste uitkeringsjaar. De drie bovenbedoelde geldstromen richting overheden worden bij toepassing van artikel 22, eerste lid, van de wet, volledig geïntegreerd. (Kamerstukken II 2003/04, 29 469, nr. 3, blz. 20).

De bestedingsdoeleinden van de eerder verstrekte uitkeringen zijn vanaf het moment van de inwerkingtreding van de wet verruimd tot de bestedingsdoeleinden van de BDU verkeer en vervoer.

De verantwoording van de rijksbijdragen voor de exploitatie van openbaar vervoer en voor de exploitatie van regionale treindiensten over het eerste uitkeringsjaar vindt plaats in het kader van de verantwoording over de BDU verkeer en vervoer. De beide rijksbijdragen voor het eerste uitkeringsjaar worden bij de verstrekking van de BDU verkeer en vervoer voor het eerste uitkeringsjaar ambtshalve vastgesteld overeenkomstig de verlening. Een andere wijze van vaststelling is gezien de verruimde bestedingdoeleinden en de geïntegreerde verantwoording niet meer mogelijk.

De betaling van de bovenbedoelde twee rijksbijdragen wordt bij toepassing van artikel 22, eerste lid, van de wet, ingepast in de betaling van de BDU verkeer en vervoer voor het eerste uitkeringsjaar. De beide rijksbijdragen worden na de inwerkingtreding van de wet, evenals de BDU verkeer en vervoer, onder verrekening van betaalde voorschotten, in vijf gelijke termijnen betaald. De betaaltermijnen vervallen op dezelfde tijdstippen als de betaaltermijnen van de BDU verkeer en vervoer voor het eerste uitkeringsjaar.

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel BDU verkeer en vervoer werd in paragraaf 1.2 aangegeven, dat in de loop der tijd ook andere, specifieke uitkeringen aan de BDU verkeer en vervoer kunnen worden toegevoegd, waarbij waar nodig het Besluit BDU verkeer en vervoer zal worden aangepast. Inmiddels is ten aanzien van de regionale treindiensten en de bijdrage voor de verbetering van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer, deze beslissing gevallen.

Overigens wijzigt door de opname van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer in de BDU verkeer en vervoer niet de prioriteit en extra aandacht die er vanuit het rijk aan dit onderwerp wordt gegeven. De operationele doelstellingen, zoals genoemd in de begroting van V&W voor 2004 bij artikelnummer 05 (Veilig personenvervoer)en het Aanvalsplan SVOV, zijn in overleg met de decentrale overheden, verder gespecificeerd en gekwantificeerd met behulp van prestatie-indicatoren en streefcijfers. Ook zijn nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop de ontwikkelingen worden gemeten en gerapporteerd. De hoofdzaken worden vastgelegd in de Nota Mobiliteit en worden gevolgd via de monitor van de Nota Mobiliteit. De benodigde informatie ten behoeve van het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Tweede Kamer over beleidseffectiviteit wordt daarmee gewaarborgd. Met andere woorden de mate en het tempo waarin de sociale veiligheid verbetert blijven onderdeel uitmaken van het overleg tussen rijk en decentrale overheden, en van de beleidsverantwoording aan de Kamer. Voor dit laatste wordt ook verwezen naar de voortgangsrapportages en de evaluatie in 2005/2006 m.b.t. het Aanvalsplan SVOV.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Dit artikel geeft invulling aan artikel 2 van de wet. De verstrekking vindt plaats in december omdat op dat moment zekerheid kan worden gegeven over de hardheid van de gegevens waarop de berekening van de uitkering is gebaseerd.

Artikel 3

Met het betalingsritme per kwartaal is het midden gekozen van de betalingsritmen van de uitkeringen die zijn opgegaan in de BDU verkeer en vervoer. Het doet enerzijds recht aan een verantwoorde spreiding van grote uitgaven en anderzijds stelt het de uitkeringsontvangers in staat om gedurende het jaar tijdig te beschikken over de benodigde gelden voor het uitvoeren van het verkeer- en vervoerbeleid. Het vervallen van twee betalingstermijnen in het tweede kwartaal heeft te maken met een piek in financiële verplichtingen voor personeelskosten in de exploitatie van openbaar vervoer.

Artikel 4

In het eerste lid zijn limitatief de structuurkenmerken opgenomen die bij de berekening van de uitkering gebruikt kunnen worden. De structuurkenmerken zijn gekozen vanwege hun relevantie voor het te voeren verkeer- en vervoerbeleid in het gebied. Zo zijn bijvoorbeeld het aantal groeikernen in het gebied, het aantal inwoners, bevolkingssamenstelling en -groei, de aard en groei van bedrijvigheid in een gebied, belangrijk voor de te verwachten behoefte aan infrastructuur en vervoer.

De meeste structuurkenmerken spreken voor zich. Een aantal onderdelen vergen een nadere toelichting. Met het in de onderdelen b, c en d gehanteerde begrip «locatie» wordt bedoeld een samenhangend geheel van woningen, bedrijven of winkels zoals woonwijken, bedrijventerreinen en winkelgebieden. Met het in onderdeel i genoemde kenmerk wordt gedoeld op de aanwezigheid van geografische en fysieke barrières die (onderdelen van) het verkeer- en vervoerbeleid kunnen bemoeilijken of extra kostbaar maken. Te denken valt dan onder meer aan bruggen, tunnels en rivieren.

De structuurkenmerken zijn objectief in die zin dat de gegevens ervan op een objectieve manier kunnen worden bepaald dan wel uit objectieve, openbare, gegevens kunnen worden herleid. Het eerste lid geeft een opsomming waaruit een keuze kan worden gemaakt. Niet alle structuurkenmerken behoeven voor de verdeelsleutel te worden toegepast.

Het derde lid geeft de grondslag voor nadere regels inzake structuurkenmerken, waarbij men vooral moet denken aan nadere preciseringen. Een voorbeeld is het aantal inwoners dat bij ministeriële regeling naar bevolkingssamenstelling kan worden uitgesplitst. Een ander voorbeeld is een nadere omschrijving van het begrip «locatie».

In het tweede lid is de verdeelsleutel neergelegd in een rekenformule waarmee het aandeel per uitkeringsontvanger per uitkeringsjaar wordt berekend door een percentage van het totaal beschikbare bedrag te vermeerderen met een absoluut aandeel.

Artikel 5

De verantwoording over de BDU verkeer en vervoer moet in ieder geval laten zien welke gelden over het uitkeringsjaar daadwerkelijk uitgegeven zijn en welke gelden gereserveerd zijn.

Artikel 6

De middelen die gemoeid waren met de rijksbijdrage voor exploitatie van het openbaar vervoer zijn toegevoegd aan de BDU verkeer en vervoer. Hoofdstuk 5 van het Besluit personenvervoer 2000 is in verband hiermee vervallen, hetgeen met zich brengt dat de Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer 2001 van rechtswege is vervallen.

Artikel 7, eerste tot en met zesde lid

De subsidies aan een beheerder van landelijke spoorweginfrastructuur worden ook verleend voor de bediening van die infrastructuur. Artikel 18 van de wet maakt deze uitbreiding mogelijk. De hiervoor noodzakelijke wijzigingen van het Besluit Infrastructuurfonds zijn opgenomen in het eerste tot en met het zesde lid.

Artikel 7, zevende lid en de artikelen 8 tot en met 11

De uitkeringen die op grond van de in de artikelen 8 tot en met 11 genoemde besluiten en regelingen worden verstrekt, maken onderdeel uit van de BDU verkeer en vervoer. Om die reden worden die besluiten en regelingen ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 12

De meerjarenafspraken bevatten een alternatieve berekeningswijze voor de rijksbijdrage voor de exploitatie van openbaar vervoer ten faveure van de desbetreffende ontvanger. Aangezien de middelen van de rijksbijdrage voor de exploitatie van het openbaar vervoer zijn opgegaan in de BDU verkeer en vervoer zijn de meerjarenafspraken komen te vervallen.

Artikel 13

Op basis van artikel 22, eerste lid, van de wet, kan de eerste verstrekking van de uitkering ook gedurende het kalenderjaar worden verstrekt. Indien de minister van Verkeer en Waterstaat gebruik maakt van deze mogelijkheid wordt de uitkering niet uiterlijk in december voorafgaand aan het eerste uitkeringsjaar verstrekt.

De rijksbijdrage voor de exploitatie van openbaar vervoer wordt ingevolge artikel 13, tweede lid bij de eerste verstrekking van de BDU verkeer en vervoer ambtshalve overeenkomstig de verlening vastgesteld.

Artikel 14

In het eerste lid is neergelegd dat in het geval de eerste verstrekking van de BDU verkeer en vervoer plaats heeft gedurende het uitkeringsjaar, de betalingstermijnen die reeds zijn verstreken op het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit, vervallen binnen acht weken na de inwerkingtreding van dit besluit.

Het tweede tot en met vijfde lid ziet eveneens op het geval dat de BDU verkeer en vervoer voor het eerste uitkeringsjaar gedurende het uitkeringsjaar wordt verstrekt. De betaling van de rijksbijdrage voor de exploitatie van openbaar vervoer en voor de exploitatie van regionale treindiensten geschiedt onder verrekening van betaalde voorschotten, evenals de BDU verkeer en vervoer in vijf gelijke termijnen. Ingevolge artikel 14, vijfde lid, vervallen de betaaltermijnen voor de beide rijksbijdragen op dezelfde tijdstippen als de betaaltermijnen van de BDU verkeer en vervoer. Een dergelijke bepaling is opgenomen in de beschikkingen tot verlening van de bovenbedoelde rijksbijdragen voor het eerste uitkeringsjaar.

Artikelen 15 tot en met 19

In de artikelen 15 tot en met 19 is het overgangsrecht neergelegd voor de uitkeringen die zijn opgegaan in de BDU verkeer en vervoer. Voor de uitkeringen die op grond van de daar genoemde besluiten en regelingen zijn verstrekt, blijven de regels gelden zoals die golden voor het moment van inwerkingtreding van dit besluit.

Bijzondere aandacht verdient in de eerste plaats artikel 18, zijnde het overgangsrecht voor de rijksbijdragen krachtens de Regeling experimenten regionale treindiensten. Hier doet zich de situatie voor, net zoals bij de rijksbijdrage voor de exploitatie van het openbaar vervoer het geval is, dat bij toepassing van artikel 22, eerste lid, van de wet, een uitkering wordt verstrekt voor het hetzelfde jaar waarin ook de eerste BDU verkeer en vervoer wordt verstrekt. Voor deze uitkering is in artikel 18, tweede lid, geregeld dat hoewel er juridisch gezien sprake blijft van twee uitkeringen naast elkaar, er met de onderdelen a tot en met c toch een feitelijke integratie ontstaat. De bestedingsdoelen voor de rijksbijdrage worden verruimd, de verantwoording vindt plaats volgens de regels voor de BDU verkeer en vervoer en de rijksbijdrage wordt bij de eerste verstrekking van de BDU verkeer en vervoer ambtshalve overeenkomstig de verlening vastgesteld.

Bijzondere aandacht verdient in de tweede plaats artikel 19, waarin het overgangsrecht voor de aanvullende uitkering voor de gebundelde uitkering uit het Infrastructuurfonds is geregeld. Het vervallen artikel V van het Wijzigingsbesluit gebundelde uitkering blijft van toepassing op de aanvullende uitkering voor het jaar 2004. De middelen die gemoeid zouden zijn met de aanvullende uitkering voor het jaar 2005 en de daaropvolgende kalenderjaren zijn toegevoegd aan de BDU verkeer en vervoer. De aanvullende uitkering voor het jaar 2004 wordt pas na de inwerkingtreding van het onderhavige besluit vastgesteld. Op basis van artikel 19, tweede en derde lid, wordt de eventuele compensabele omzetbelasting voor het BTW-compensatiefonds, die begrepen is in het verleende maximum subsidiebedrag voor een project voor regionale of lokale openbaarvervoer-infrastructuur, buiten aanmerking gelaten bij de vaststelling van de aanvullende uitkering voor 2004. De regeling voor de aanvullende uitkering voor 2004 wordt op deze wijze in overeenstemming gebracht met artikel 5, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit Infrastructuurfonds. Op basis van dat artikel is compensabele omzetbelasting voor het BTW-compensatiefonds voor een project voor regionale of lokale openbaarvervoer infrastructuur niet subsidiabel voor het Infrastructuurfonds.

Artikel 20

In dit artikel is neergelegd dat de gelden die op basis van de diverse ingetrokken bepalingen zijn gereserveerd vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit gelden als reservering als bedoeld in artikel 9 van de wet. Dit betekent dat de gereserveerde gelden een breder bestedingsdoel kennen – te weten verkeer- en vervoerbeleid – dan op grond van de vervallen regeling het geval was. Tevens betekent dit dat de in artikel 9 van de wet genoemde reserveringstermijn geldt vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 21

De inwerkingtreding van dit besluit hangt samen met de inwerkingtreding van de wet. Aangezien de wet op een eerder tijdstip dan het onderhavige besluit in werking is getreden werkt dit besluit terug tot en met dat eerderde tijdstip. De terugwerkende kracht is vanwege zijn korte duur en het feit dat het samenvalt met het tijdstip waarop de wet in werking is getreden niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Artikel 7 bevat de wijzigingen van het Besluit Infrastructuurfonds. Op basis van artikel 15 van de Wet Infrastructuurfonds treden wijzigingen van het Besluit Infrastructuurfonds niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het onderhavige besluit is geplaatst. Artikel 7 werkt terug tot en met het tijdstip waarop de wet in werking is getreden. Aangezien artikel 7 geen bezwarende wijzigingen bevat ontmoet de terugwerkende kracht geen bezwaar.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 mei 2005, nr. 88.

Naar boven