Besluit van 7 februari 2005, houdende intrekking van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht en vaststelling van reken- en procedureregels inzake het recht op waardeoverdracht in verband met vereenvoudiging van de rekenregels en aanpassing van termijnen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 november 2004, Directie Arbeidsverhoudingen nr. AV/PB/04/75282;

Gelet op artikel 32b, derde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 december 2004, nr. W12.04.0550/IV);

Gezien het nader rapport van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 februari 2005, Directie Arbeidsverhoudingen nr. AV/PB/04/87997;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. wet: Pensioen- en spaarfondsenwet;

    b. uitvoeringsorgaan: instelling waarbij de werkgever de uitvoering van de in artikel 2 van de wet bedoelde pensioentoezegging heeft ondergebracht, waarbij het overdragende uitvoeringsorgaan de instelling is die op grond van artikel 32b van de wet de waarde overdraagt en het overnemende uitvoeringsorgaan de instelling waaraan de waarde wordt overgedragen;

    c. afkoopsom: afkoopsom van de aanspraken op pensioen zoals berekend op grond van artikel 10 van dit besluit;

    d. waardeoverdracht: overdracht van de afkoopsom ter verwerving van met de waarde van die afkoopsom overeenkomende aanspraken in de regeling van het overnemende uitvoeringsorgaan;

    e. rechthebbende: degene die in aanmerking komt voor waardeoverdracht op grond van artikel 32b van de wet;

    f. FVP-bijdrage: bijdrage, verstrekt op grond van de Wet privatisering FVP, om te voorzien in aanvullende pensioenvoorzieningen ten behoeve van een werknemer of zijn nagelaten betrekkingen;

    g. reguliere pensioenregeling: pensioenregeling waarbij de pensioenaanspraken in de zin van artikel 8 van de wet of artikel 9 van de Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen- en spaarfondsenwet, worden uitgedrukt in euro pensioen, dan wel in euro pensioenkapitaal;

    h. niet-reguliere pensioenregeling: pensioenregeling waarbij de pensioenaanspraken in de zin van artikel 8 van de wet, of artikel 9 van de Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen- en spaarfondsenwet, worden uitgedrukt in beleggingseenheden;

    i. nabestaandenpensioen: weduwen-, weduwnaars- of partnerpensioen;

    j. overdrachtsdatum: aanvangsdatum van de deelname aan de pensioenregeling van het overnemende uitvoeringsorgaan.

  • 2. Indien een rechthebbende gelijktijdig aan meerdere pensioenregelingen deelneemt en de deelneming aan één van deze regelingen is geëindigd, en vervolgens waardeoverdracht plaatsvindt van de pensioenregeling waaraan de deelneming is geëindigd naar een van de andere regelingen, is de overdrachtsdatum, in afwijking van het eerste lid, onderdeel j, de datum waarop de deelneming aan de pensioenregeling is geëindigd.

§ 2. Procedure

Artikel 2

De werkgever informeert de rechthebbende bij beëindiging en bij aanvang van de deelname aan de pensioenregeling terstond over zijn recht op waardeoverdracht.

Artikel 3

  • 1. De rechthebbende die overweegt gebruik te maken van zijn recht op waardeoverdracht verzoekt het overnemende uitvoeringsorgaan een opgave als bedoeld in artikel 4 te verstrekken:

    a. binnen zes maanden na de aanvangsdatum van de deelname aan een pensioenregeling;

    b. binnen zes maanden na de datum van beëindiging van een van de deelnames in geval van gelijktijdige deelname aan meerdere pensioenregelingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel j.

  • 2. De rechthebbende kan voor het einde van de termijn, genoemd in artikel 7, eerste lid, verzoeken om een aanvullende opgave voor het geval de waarde van het nabestaandenpensioen niet wordt overgedragen. De termijnen genoemd in de artikelen 4 tot en met 7, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

  • 1. Het overnemende uitvoeringsorgaan vraagt binnen één maand na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 3, aan het overdragende uitvoeringsorgaan een opgave per de overdrachtsdatum van de afkoopsom en de daaraan ten grondslag liggende gegevens, waaronder:

    a. de nominale pensioenaanspraken waarop de afkoopsom is gebaseerd;

    b. de wijze waarop deze aanspraken in de pensioenregeling, ondergebracht bij het overdragende uitvoeringsorgaan, worden aangepast;

    c. geslacht, geboortedatum en pensioendatum;

    d. alle overige informatie die van belang is voor de uitvoering van artikel 32b van de wet.

  • 2. Indien het overdragende uitvoeringsorgaan een niet-reguliere pensioenregeling uitvoert, geldt de opgave als een voorlopige opgave en is het eerste lid, onderdelen a en b, niet van toepassing.

Artikel 5

Het overdragende uitvoeringsorgaan verstrekt de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 4, binnen twee maanden na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek aan het overnemende uitvoeringsorgaan.

Artikel 6

Het overnemende uitvoeringsorgaan verstrekt de opgave of de voorlopige opgave, bedoeld in artikel 4, binnen twee maanden na ontvangst aan de rechthebbende onder vermelding van de aanspraken die zullen voortvloeien uit de waardeoverdracht en de wijze waarop de aanspraken in de pensioenregeling, ondergebracht bij het overnemende uitvoeringsorgaan, zullen worden behandeld.

Artikel 7

  • 1. Indien de rechthebbende gebruik wil maken van zijn recht op waardeoverdracht, dient hij binnen twee maanden na ontvangst van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 4, en, indien van toepassing, artikel 3, tweede lid, een verzoek tot waardeoverdracht in bij het overnemende uitvoeringsorgaan.

  • 2. Pensioenaanspraken die door de rechthebbende zijn of worden verkregen op grond van de FVP-bijdrage, worden geacht inbegrepen te zijn in het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de rechthebbende gehuwd is, moet de echtgenoot verklaren in te stemmen met het verzoek tot waardeoverdracht met betrekking tot het nabestaandenpensioen.

  • 4. Indien de echtgenoot niet instemt met het verzoek tot waardeoverdracht met betrekking tot het nabestaandenpensioen, is artikel 8, zesde lid, van de wet hierop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

  • 1. Het overnemende uitvoeringsorgaan stelt het overdragende uitvoeringsorgaan terstond in kennis van de ontvangst van het verzoek tot waardeoverdracht.

  • 2. Het risico dat betrekking heeft op de over te dragen aanspraken komt, met ingang van de datum van het verzoek van de rechthebbende, bedoeld in artikel 7, eerste lid, voor rekening van het overnemende uitvoeringsorgaan.

  • 3. De afkoopsom wordt binnen tien werkdagen na ontvangst van het verzoek tot waardeoverdracht door het overdragende uitvoeringsorgaan aan het overnemende uitvoeringsorgaan betaald.

  • 4. Het overdragende uitvoeringsorgaan is rente verschuldigd aan het overnemende uitvoeringsorgaan over de afkoopsom over de periode tussen de overdrachtsdatum en de datum waarop de afkoopsom wordt betaald, tenzij het waardeoverdracht van een niet-reguliere regeling naar een andere niet-reguliere regeling betreft. Bij overdracht van een niet-reguliere naar een reguliere regeling wordt de rente geacht in de afkoopsom begrepen te zijn. Onze Minister stelt regels over de berekening van de rente.

  • 5. De termijnen, genoemd in deze paragraaf, zijn op waardeoverdracht van pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 7, tweede lid, niet eerder van toepassing dan nadat het overdragende uitvoeringsorgaan de FVP-bijdrage heeft ontvangen.

Artikel 9

Overschrijding van de in deze paragraaf gestelde termijnen door het overdragende of overnemende uitvoeringsorgaan wordt de rechthebbende niet tegengeworpen.

§ 3. Rekenregels

Artikel 10

  • 1. Voor pensioenaanspraken die voortvloeien uit een reguliere pensioenregeling is de afkoopsom gelijk aan de contante waarde van de over te dragen nominale aanspraken op de overdrachtsdatum en wordt deze afkoopsom berekend op basis van het standaardtarief. Onze Minister stelt regels inzake het standaardtarief.

  • 2. Indien de afkoopsom niet op basis van het standaardtarief berekend kan worden, worden de pensioenaanspraken met behoud van actuariële gelijkwaardigheid eerst omgezet in pensioenaanspraken waarop het standaardtarief wel toegepast kan worden.

  • 3. Bij de berekening van de afkoopsom blijven buiten beschouwing:

    a. toekomstige voorwaardelijke aanpassing van de aanspraken;

    b. nabestaandenpensioen dat is verzekerd op risicobasis, wezenpensioen en invaliditeitspensioen;

    c. aanspraken op nabestaandenpensioen die achterblijven bij het overdragende uitvoeringsorgaan.

  • 4. Indien de pensioenaanspraken voortvloeien uit een niet-reguliere pensioenregeling is de afkoopsom gelijk aan de waarde van de beleggingseenheden op de datum waarop de beleggingen contant worden gemaakt.

Artikel 11

Indien de afkoopsom niet gelijk is aan de waarde van het gefinancierde deel van de aanspraken, komt het verschil ten gunste, respectievelijk ten laste, van de oude werkgever of van het pensioenfonds waar deze de pensioenregeling heeft ondergebracht.

Artikel 12

  • 1. De door het overdragende uitvoeringsorgaan opgegeven afkoopsom wordt aangewend voor ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en overige pensioenvormen op basis van de pensioenregeling, ondergebracht bij het overnemende uitvoeringsorgaan.

  • 2. Onze Minister stelt regels inzake de berekening van pensioenaanspraken op grond van de afkoopsom, in de pensioenregeling van het overnemende uitvoeringsorgaan voor de situatie waarin waardeoverdracht naar een reguliere pensioenregeling plaatsvindt.

  • 3. In geval van waardeoverdracht naar een niet-reguliere pensioenregeling wordt de afkoopsom binnen een week aangewend voor beleggingseenheden.

Artikel 13

  • 1. De na waardeoverdracht verkregen aanspraken worden, in de pensioenregeling ondergebracht bij het overnemende uitvoeringsorgaan, behandeld alsof zij in de regeling zelf zijn opgebouwd.

  • 2. Indien in de pensioenregeling, ondergebracht bij het overnemende uitvoeringsorgaan, pensioenopbouw plaatsvindt op basis van dienstjaren, wordt de afkoopsom omgezet in voor de pensioenopbouw meetellende dienstjaren.

  • 3. In een pensioenregeling die voor de pensioenopbouw rekent met een maximaal te bereiken aantal dienstjaren, geldt dat, indien toepassing van het tweede lid leidt tot meer dan dat maximale aantal dienstjaren, het meerdere wordt behandeld als een bij ontslag verkregen pensioenaanspraak in die regeling.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 14

Het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht wordt ingetrokken.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 16

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit reken- en procedureregels waardeoverdracht.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 7 februari 2005

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Uitgegeven de negenentwintigste maart 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het individuele recht op waardeoverdracht van pensioenaanspraken is ingevoerd voor situaties van wisseling van dienstverband na 8 juli 1994, de datum van inwerkingtreding van artikel 32b van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW). In het Besluit reken- en procedureregels recht op waardeoverdracht en in de ministeriële regeling gebaseerd op dat besluit is hieraan praktische uitwerking gegeven. De Werkgroep Pensioenen van de Stichting van de Arbeid (STAR) heeft de reken- en procedureregels voor het individuele recht op waardeoverdracht van pensioenaanspraken geëvalueerd. Dit heeft geleid tot het Rapport van de STAR Evaluatie Waardeoverdracht Pensioenen (mei 2003, Publicatienummer 3/03).

Een aantal onderdelen uit het evaluatierapport zal op wetsniveau worden geregeld – bij het opstellen van het wetsvoorstel Pensioenwet – en een aantal onderdelen leidt tot een aanpassing van de genoemde ministeriële regeling inzake waardeoverdracht. Overige punten leiden tot wijziging van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht. Ter wille van de leesbaarheid is er voor gekozen een nieuw besluit te publiceren, waarin naast de wijzigingen ten gevolge van het rapport van de STAR eveneens enige taalkundige verbeteringen zijn doorgevoerd, ter vervanging van het tegelijkertijd ingetrokken Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht uit 1994.

Het conceptbesluit is aan de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) voorgelegd voor een toezichttoets. Het advies van de PVK ziet deels op de financiële consequenties van waardeoverdracht voor de achterblijvende collectiviteit. De beleidsinhoudelijke overwegingen uit het advies zien niet zozeer op hetgeen in het advies van de STAR is opgemerkt en zullen daarom worden betrokken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel Pensioenwet.

De overige, meer redactionele, vragen en opmerkingen zijn waar nodig en gewenst verwerkt in dit besluit dan wel zullen nog in de genoemde ministeriële regeling worden opgenomen.

De vaststelling van dit besluit heeft als bijkomend gevolg een vereenvoudiging van de uitvoering voor pensioenuitvoerders die thans deelnemen in het zogenoemde «Circuit voor waardeoverdracht». De door pensioenuitvoerders, aangesloten bij het Circuit, gehanteerde eigen rekenregels in geval van waardeoverdracht tussen aangesloten pensioenuitvoerders, bestonden naast de rekenregels vervat in het ingetrokken Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht. De eigen rekenregels van de pensioenuitvoerders zijn door vaststelling van dit nieuwe besluit overbodig geworden.

De wijzigingen ten gevolge van het evaluatierapport van de STAR

In het kader van de genoemde evaluatie heeft de werkgroep bezien op welke onderdelen de rekenregels en procedures kunnen worden vereenvoudigd. De rekenregels in het besluit uit 1994 waren gebaseerd op een grote mate van standaardisatie. De werkgroep constateert dat er de laatste jaren steeds meer sprake is van flexibilisering en variatie in soorten pensioenregelingen.

Het rapport bevat aanbevelingen voor:

– het oplossen van knelpunten in de uitvoeringspraktijk,

– regelgeving ten aanzien van waardeoverdracht van oude pensioenaanspraken, en

– herziening van de technische grondslagen.

De werkgroep heeft ten aanzien van de volgende onderwerpen knelpunten gesignaleerd:

Rekenregels

– de rekenregels en grondslagen voor de vaststelling van de over te dragen waarde van pensioenaanspraken,

– het onderscheid tussen reguliere en niet-reguliere pensioenregelingen en in het verlengde daarvan de hybride- of streefregelingen,

– het verdisconteren van nabestaandenpensioen dat niet wordt betrokken in de waardeoverdracht maar achterblijft bij de oude pensioenuitvoerder (fictief NP),

– nabestaandenpensioen, wel of geen uitruil in het kader van het keuzerecht,

– nabestaandenpensioen op risicobasis en

– FVP-bijdrage voor voortzetting pensioenopbouw bij werkloosheid.

Procedure

– de lange gemiddelde tijd die nodig is voor het proces van waardeoverdracht en tegelijkertijd de problematiek om aan de gestelde termijnen te voldoen.

In de hierna volgende toelichting wordt uiteengezet in hoeverre de gesignaleerde knelpunten tot wijziging van het onderhavige besluit hebben geleid.

Reguliere versus niet-reguliere pensioenregelingen

In het besluit is het uitgangspunt dat voor de berekeningen die nodig zijn om tot waardeoverdracht te komen het standaardtarief wordt toegepast, zoals vastgelegd in dit besluit en de daarop gebaseerde ministeriële regeling. In de rekenregels wordt voor de toepassing van het standaardtarief een onderscheid gemaakt tussen de berekening van de afkoopsom van aanspraken uit een reguliere en een niet-reguliere regeling. Pensioenregelingen waarop het standaardtarief kan worden toegepast worden in dit besluit gedefinieerd als reguliere regelingen. Dit geldt voor alle regelingen met uitzondering van pensioenregelingen die zijn gebaseerd op een beleggingsverzekering, waarvan het beleggingsrisico bij de deelnemer/verzekerde ligt. Deze pensioenregelingen worden voor de toepassing van dit besluit als niet-reguliere regelingen gedefinieerd. (Zie artikel 1 van het besluit.)

FVP-bijdrage

Op grond van de Wet Privatisering FVP heeft de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering het Bijdragereglement 1999 en het Uitvoeringsreglement 1999 vastgesteld. Op grond hiervan kunnen gewezen deelnemers/verzekerden die een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet onder voorwaarden in aanmerking komen voor een bijdrage ten behoeve van voortzetting van de pensioenopbouw in de pensioenregeling van de oude werkgever over de werkloosheidsperiode. Deze bijdrage wordt vastgesteld na afloop van de periode waarover dit recht is opgebouwd. Het kan zijn dat er een waardeoverdrachtsprocedure in gang is gezet voordat de FVP-bijdrage is vastgesteld dan wel betaald. Om onduidelijkheden over de status van deze bijdrage te voorkomen is in dit besluit expliciet bepaald dat de bijdrage betrokken wordt in het verzoek tot waardeoverdracht. Ten aanzien van de termijnen voor waardeoverdracht wordt een uitzondering gemaakt voor de FVP-bijdrage. De termijnen van waardeoverdracht sluiten in dit geval aan op de termijnen die gelden voor de FVP-bijdrage. (Zie voor de bepalingen over de FVP-bijdrage de artikelen 1, 7 en 8 van dit besluit.)

Fictief nabestaandenpensioen

Bij waardeoverdracht komt het voor dat (een deel van) het nabestaandenpensioen niet mee wordt overgedragen, maar achterblijft bij de oude pensioenuitvoerder. Dit geldt voor het nabestaandenpensioen indien de partner niet instemt met waardeoverdracht en dit geldt altijd voor het bijzonder nabestaandenpensioen ten behoeve van een ex-echtgenoot. Daarnaast is dit van toepassing bij overdrachten vanuit een «bepaalde partner»-systeem voor een deelnemer zonder partner. In een «bepaalde partner»-systeem is alleen nabestaandenpensioen verzekerd als er daadwerkelijk een partner is. Dit laatste systeem is overigens vanaf de wijziging van de PSW inzake recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 2000, 625) niet meer aan de orde, omdat met de inwerkingtreding van die wet altijd wordt uitgegaan van een «onbepaalde partnersysteem».

Voor de drie hierboven genoemde situaties is in de rekenregels van 1994 een fictieve overdrachtswaarde vastgesteld. Die fictieve waarde diende ertoe om ervoor te zorgen dat bij waardeoverdrachten tussen eindloonsystemen zowel de overgedragen pensioenrechten als het aantal te verkrijgen dienstjaren zoveel mogelijk gelijk zouden blijven.

De STAR pleit voor een andere benadering van waardeoverdracht, waarbij de nadruk meer komt te liggen op de feitelijke waarde van de pensioenaanspraken en minder op de beoogde pensioenrechten. Door het afschaffen van de berekeningen met een fictieve overdrachtswaarde kan een forse administratieve vereenvoudiging van de uitvoering worden bereikt. Consequentie is wel dat bij een gelijkblijvende totaalwaarde van de pensioenaanspraken er verschuivingen kunnen plaatsvinden tussen de rechten op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. (Bijvoorbeeld: de aanspraak op nabestaandenpensioen kan na overdracht iets hoger worden dan in de oude regeling, ten koste van de aanspraak op ouderdomspensioen). Daarbij wordt opgemerkt dat er nu een keuzerecht bestaat om nabestaandenpensioen uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen, zij het dat uitruil niet kan worden gebruikt om alleen het nadeel recht te trekken door een gedeeltelijke uitruil. Het is een alles of niets keuze. Niettemin is besloten om de aanbeveling van de STAR op te volgen en in dit nieuwe besluit de fictieve overdrachtswaarde niet meer op te nemen, omdat de genoemde mogelijke verschuivingen in pensioenaanspraken niet opwegen tegen de voordelen van vereenvoudiging van de rekenregels.

Procedure

In dit besluit is een aantal termijnen aangepast ten opzichte van het ingetrokken besluit.

Dit betreft de termijn waarbinnen iemand die van baan verandert kan overwegen of waardeoverdracht zinvol zou kunnen zijn. De termijn voor een eerste verzoek om een opgave was in het oude besluit 2 maanden. Deze termijn is te kort gebleken en is in dit besluit verlengd naar 6 maanden (artikel 3 van het besluit).

Voorts is de termijn waarbinnen de afkoopsom na het definitieve verzoek van de rechthebbende door de overdragende pensioenuitvoerder aan de overnemende pensioenuitvoerder moet worden betaald fors ingekort, namelijk van drie maanden naar tien werkdagen. Deze termijnverkorting is vooral ingegeven door het risico van koersschommelingen bij beleggingsverzekeringen. Ook voor andere pensioenvormen is een korte betaaltermijn wenselijk en wordt deze nu uniform voorgeschreven (artikel 8, derde lid van het besluit).

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onder afkoopsom wordt verstaan de afkoopsom, zoals deze met toepassing van de rekenregels op grond van artikel 10 van dit besluit wordt berekend. Deze definitie is opgenomen in dit besluit om de regeling te verduidelijken, zonder dat ten opzichte van het ingetrokken Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht inhoudelijk iets wijzigt. Onderdeel d is vervolgens aangepast ten gevolge van het nieuwe onderdeel c: door de definitie van de afkoopsom kon de desbetreffende passage in onderdeel c worden geschrapt.

In onderdeel f is de zogenoemde FVP-bijdrage gedefinieerd. Zoals in het algemene deel van deze toelichting aangegeven, worden deze bijdragen door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering betaald ten behoeve van de voortzetting van de pensioenopbouw van een bepaalde categorie WW-gerechtigden. De definitie is nodig voor de nieuwe regels ter zake, vervat in de artikelen 7, tweede lid, en 8, vijfde lid.

Ten behoeve van het toepassen van de rekenregels voor waardeoverdracht worden pensioenregelingen onderscheiden in reguliere (onderdeel g) en niet-reguliere regelingen (onderdeel h) afhankelijk van de situatie of al dan niet met het standaardtarief gewerkt kan worden. In de praktijk blijkt dat alleen voor pensioenverzekeringen op basis van beleggingseenheden niet met dit standaardtarief kan worden gewerkt. Deze pensioenverzekeringen worden daarom als niet-reguliere regelingen gedefinieerd, waarvoor het standaardtarief niet hoeft te worden toegepast. De definitie van de niet-reguliere pensioenregeling is in overeenstemming met het voorgaande gewijzigd ten opzichte van het ingetrokken besluit.

Onderdeel j regelt dat onder de overdrachtsdatum de datum waarop de deelname aan de pensioenregeling begint moet worden verstaan. Dit kan zijn de datum van indiensttreding of een latere datum indien er een drempel- of wachttijd in aanmerking wordt genomen. Immers pas vanaf daadwerkelijke opname in de pensioenregeling kan een rechthebbende gaan overwegen of waardeoverdracht wenselijk is. De terugwerkende kracht van opname in de regeling doet hier niets aan af.

In het tweede lid is opgenomen hetgeen voorheen in artikel 1, onderdeel i, tweede volzin, was geregeld. Het betreft de vaststelling van de overdrachtsdatum in de situatie waarin een persoon meerdere deeltijdfuncties heeft en uit dien hoofde in meerdere pensioenregelingen deelneemt. Wanneer één van die deelnames wordt beëindigd en overdracht plaatsvindt naar (een van) de regelingen(en) waaraan reeds wordt deelgenomen, geldt dat als overdrachtsdatum wordt aangemerkt de datum waarop de deelname aan de betreffende pensioenregeling is geëindigd. Met het tweede lid wordt de bestaande praktijk gecontinueerd. Het lid is wel redactioneel gewijzigd omdat de regeling die voorheen was vervat in artikel 1, onderdeel i, ingewikkeld was geredigeerd en op eenvoudige wijze kon worden verhelderd.

Artikel 2

Zowel de oude als de nieuwe werkgever hebben een informatieplicht ten aanzien van het recht op waardeoverdracht tegenover de vertrekkende respectievelijk binnenkomende werknemer.

Artikel 3

De termijn waarbinnen een rechthebbende het verzoek tot waardeoverdracht aan de nieuwe pensioenuitvoerder moet doen, is verlengd van twee naar zes maanden. Deze termijn vangt aan op de datum waarop aan rechthebbende is meegedeeld dat deze wordt opgenomen in de pensioenregeling. Dit laat overigens onverlet dat de opname in de pensioenregeling met terugwerkende kracht kan plaatsvinden als gevolg van het hanteren van drempeltijd of wachttijd. Voor de start van de termijn waarbinnen het verzoek tot waardeoverdracht moet worden gemaakt heeft deze terugwerkende kracht geen gevolgen.

Artikel 4

De redactie van artikel 4, eerste lid, is enigszins gewijzigd. Waar in het ingetrokken besluit een opgave moest worden verstrekt van de zaken genoemd in de onderdelen a tot en met f, wordt nu bepaald dat een opgave van de afkoopsom en de daaraan ten grondslag liggende gegevens moet worden verstrekt, waaronder de gegevens genoemd in de onderdelen a tot en met d.

Ten gevolge van het vervallen van de fictieve overdrachtswaarde is de verplichting gegevens te verstrekken over de fictieve overdrachtswaarde geschrapt in het eerste lid. Waar in het ingetrokken besluit de pensioendatum moest worden verstrekt, is in het huidige besluit bepaald dat tevens het geslacht en de geboortedatum in de opgave verstrekt dienen te worden (onderdeel c). Deze uitbreiding is op verzoek van de Stichting van de Arbeid opgenomen om te komen tot een standaardisatie van de gegevensuitwisseling tussen de bij de waardeoverdracht betrokken pensioenuitvoerders.

Aan artikel 4 is een nieuw tweede lid toegevoegd. In het tweede lid is geregeld dat de opgave van de afkoopsom en bijhorende gegevens aangemerkt moet worden als een voorlopige opgave wanneer de opgave ziet op aanspraken in een niet-reguliere pensioenregeling. De reden voor deze wijziging ten opzichte van het ingetrokken besluit is dat in het ingetrokken besluit niet expliciet rekening is gehouden met pensioenverzekeringen op basis van beleggingseenheden, in dit besluit aangemerkt als niet-reguliere regelingen. Voor deze niet reguliere regelingen geldt dat de waarde van de beleggingseenheden kan wijzigen tussen de overdrachtsdatum en de feitelijke betaaldatum van de afkoopsom; de opgave kan daarom niet meer zijn dan een indicatie van de nog vast te stellen werkelijke waarde. Dit is vastgelegd in het tweede lid van artikel 4.

Artikel 5

De wijziging (het vervallen van het tweede lid) van dit artikel vloeit voort uit de wijziging van artikel 4 van het besluit. Voor het overige is de inhoud van artikel 5 overgenomen van artikel 5, eerste lid, van het ingetrokken besluit.

Artikel 6

Met de introductie van de voorlopige opgave (zie artikel 4) is de verplichting van het verstrekken hiervan aan de rechthebbende geregeld door een aanpassing van artikel 6. Artikel 6 heeft verder inhoudelijk geen wijzigingen ondergaan.

Artikel 7

In de praktijk bleek er onduidelijkheid over te bestaan of het recht op waardeoverdracht zich ook uitstrekt tot de FVP-bijdrage (zie voor de definitie artikel 1, onderdeel f) voor voortzetting pensioenopbouw tijdens werkloosheid, zoals toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting. Dat het recht op waardeoverdracht ook ziet op pensioenaanspraken die zijn of worden verkregen op grond van een FVP-bijdrage wordt nu expliciet benoemd in het (nieuwe) tweede lid.

Voor het overige is artikel 7 gelijkluidend aan artikel 7 van het ingetrokken besluit.

Artikel 8

In het eerste lid is, evenals in artikel 8, eerste lid, van het ingetrokken besluit, bepaald dat de nieuwe pensioenuitvoerder de ontvangst van het definitieve verzoek om waardeoverdracht op de kortst mogelijke termijn meldt aan de oude pensioenuitvoerder. De nieuwe pensioenuitvoerder draagt, op grond van artikel 8, tweede lid, evenals voorheen, het verzekerde risico ten aanzien van de over te dragen aanspraken vanaf de datum van het verzoek van rechthebbende en dus moeten de termijnen zo kort mogelijk worden gehouden.

Bij het vaststellen van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht in 1994 was nog geen rekening gehouden met de specifieke situatie bij een pensioenverzekering, waarvan de financiering plaatsvindt op basis van beleggingseenheden waarvoor het koersrisico bij de werknemer/verzekerde ligt. In dit geval is de afkoopsom niet eerder te berekenen dan op de datum van het contant maken (verkopen) van de beleggingseenheden. Dit gebeurt pas nadat de verzekerde daadwerkelijk een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend bij het overnemende uitvoeringsorgaan (artikel 7, eerste lid). Vanwege mogelijke koersschommelingen is het zaak op zo kort mogelijke termijn daarna tot vaststelling van de afkoopsom over te gaan. Om die reden is bepaald dat de betaling van de afkoopsom niet meer binnen drie maanden, maar binnen tien werkdagen nadat de verzekerde het verzoek tot waardeoverdracht heeft gedaan moet plaatsvinden (zie het derde lid). Aangezien de afkoopsom op de betaaldatum en niet op de overdrachtsdatum wordt berekend, is bepaald dat in die afkoopsom de interestcompensatie is begrepen (zie de nieuwe tweede zin van het vierde lid). In de ministeriële regeling die op grond van het vierde lid is opgesteld, is bepaald dat met de daarvoor geldende rekenregels moet worden teruggerekend over de periode van de overdrachtsdatum tot de betaaldatum wanneer er waardeoverdracht plaatsvindt van een niet-reguliere naar een reguliere regeling.

Het is niet ongebruikelijk dat de FVP-bijdrage nog niet is betaald aan het overdragende uitvoeringsorgaan op het moment dat deze op grond van de in dit besluit vervatte termijnen de waarde over zou moeten dragen aan het overnemende uitvoeringsorgaan. Om deze reden is in het nieuwe vijfde lid bepaald dat de termijnen voor waardeoverdracht voor aanspraken die op grond van een FVP-bijdrage zijn opgebouwd pas beginnen te lopen op het moment dat het overdragende uitvoeringsorgaan de FVP-bijdrage heeft ontvangen.

Artikel 9

Overschrijding van termijnen door een uitvoeringsorgaan mag er niet toe leiden dat de waardeoverdracht om die reden geen doorgang meer zou vinden en daarmee het recht op waardeoverdracht wordt ontzegd aan een rechthebbende. Daarom is artikel 9 toegevoegd aan het besluit.

Artikel 10

Artikel 10 bevat de regels op basis waarvan de afkoopsom wordt bepaald. In dit artikel zijn de bepalingen over de kortingsfactor vervallen, omdat deze vanaf 2004 zijn uitgewerkt. Overdracht vindt nu plaats op basis van 4% rekenrente, zonder kortingsfactor. De bijlage bij de ministeriële regeling waardeoverdracht wordt hiertoe gewijzigd.

Voorts is ook in dit artikel de bepaling over het fictieve nabestaandenpensioen geschrapt.

Voor een nabestaandenpensioen op risicobasis vindt geen kapitaalopbouw plaats. Indien er waardeoverdracht plaatsvindt vanuit een regeling waarin nabestaandenpensioen is opgebouwd naar een regeling waarin nabestaandenpensioen op risicobasis is verzekerd, wordt de afkoopsom in zijn geheel aangewend voor ouderdomspensioen.

In het omgekeerde geval – indien dus geen nabestaandenpensioen is opgebouwd maar dit op risicobasis is verzekerd – ontstaat dezelfde situatie die ook al geldt voor het wezenpensioen en het invaliditeitspensioen en wordt geen waarde overgedragen. Dit is nu expliciet in het besluit opgenomen (derde lid, onderdeel b).

Het derde lid, onderdeel a, is op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer redactioneel gewijzigd. De redactie van de bepaling in het ingetrokken besluit bleek in de praktijk voor onduidelijkheid te zorgen; met het nieuwe onderdeel a wordt deze weggenomen, zonder dat overigens een inhoudelijke wijziging heeft plaatsgevonden.

Het vierde lid is nieuw aan artikel 10 toegevoegd. Voor reguliere regelingen moet de waardeberekening altijd plaatsvinden met behulp van de grondslagen die bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld. Voor regelingen waarvoor deze grondslagen niet toereikend zijn, kunnen, met behoud van de actuariële gelijkwaardigheid, de over te dragen pensioenaanspraken met behulp van de door de pensioenuitvoerder zelf gebruikte grondslagen eerst worden omgezet in pensioenaanspraken waarop het in dit besluit neergelegde standaardtarief wel toegepast kan worden.

Op niet-reguliere regelingen kan het voorgaande niet worden toegepast. Voor de niet-reguliere pensioenregelingen geldt daarom de, in het vijfde lid vervatte, regel dat volstaan wordt met het overdragen van de waarde op de datum waarop de beleggingseenheden worden verkocht.

Artikel 11

Artikel 11 is ten opzichte van het ingetrokken besluit inhoudelijk niet gewijzigd. Wel is de bepaling, op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer, verduidelijkt door de woorden «de waarde van het» toe te voegen.

Artikel 12

In dit artikel is eveneens geen verwijzing meer opgenomen naar de fictieve overdrachtswaarde (eerste lid). Het tweede lid is slechts redactioneel en niet inhoudelijk gewijzigd.

Het derde lid van het ingetrokken besluit schreef voor hoe te handelen in geval van waardeoverdracht naar een niet-reguliere pensioenregeling. In het huidige besluit is bepaald in artikel 1, onderdeel h, dat bij niet-reguliere regelingen de pensioenaanspraken altijd worden uitgedrukt in beleggingseenheden. Dientengevolge is het derde lid aangepast: de afkoopsom wordt aangewend voor inkoop van beleggingseenheden wanneer de nieuwe pensioenregeling een niet-reguliere regeling en dus een beleggingsverzekering is. Deze inkoop moet zo snel mogelijk – binnen een week – geschieden met het oog op mogelijke koersschommelingen.

Artikel 13

Het doel van het individuele recht op waardeoverdracht is het voorkomen of op zijn minst verminderen van de gevolgen van een pensioenbreuk door de waarde van de pensioenaanspraak in de oude regeling te «vertalen» naar aanspraken in de nieuwe regeling (eerste lid). Vervolgens moeten deze aanspraken in de nieuwe regeling behandeld worden alsof ze in die regeling zijn opgebouwd. Hoe deze vertaalslag plaatsvindt, hangt dus af van het pensioensysteem van de nieuwe regeling.

Voorheen werd bepaald (artikel 13, tweede lid, van het ingetrokken besluit) dat de overgedragen pensioenaanspraak kan leiden tot extra pensioenjaren. Dit werd wel eens geïnterpreteerd alsof het de pensioenuitvoerder vrij zou staan om ervoor te kiezen om pensioenjaren toe te kennen dan wel een andere vorm. Deze interpretatie is echter in strijd met het doel van waardeoverdracht, namelijk bestrijden van pensioenbreuk door de overgedragen waarde te behandelen alsof deze in de nieuwe regeling is opgebouwd. Dit betekent dat als er sprake is van een dienstjarenregeling de overgedragen waarde ook in dienstjaren wordt vertaald waarna deze ook worden betrokken bij het toekennen van backservice. Om elk misverstand hierover in de toekomst te vermijden is in artikel 13 een nieuw tweede lid opgenomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

Stcrt. 1994, 170; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 december 2003 (Stcrt. 251).

Naar boven