Besluit van 8 maart 2005, houdende enkele technische wijzigingen van het Frequentiebesluit en het Besluit beveiliging gegevens aftappen telecommunicatie, alsmede een wijziging van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken teneinde het regime van medegebruik uit te breiden tot aanbieders van antenne-opstelpunten die bestemd zijn voor omroep

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 2 december 2004, nr. WJZ 4076084;

Gelet op de artikelen 3.3, negende lid, 3.5, derde lid, 13.2, derde lid, 13.5, tweede lid, en 18.12 van de Telecommunicatiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 december 2004, nr. W 10.04.0585/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 2 maart 2005, nr. WJZ 5010643;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Frequentiebesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Uiterlijk zeven dagen nadat de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is gedaan, maakt Onze Minister bekend:

    a. de regels, bedoeld in de artikelen 4, 6, eerste lid en 8, eerste lid;

    b. de regels, bedoeld in artikel 3.3a, eerste lid, van de wet, en

    c. voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, de vergunning zoals die zal worden verleend en de voorschriften en beperkingen die aan die vergunning zullen worden verbonden.

2. In het vierde lid vervalt: op grond van artikel 3.3, vijfde lid, van de wet nader.

3. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 5. De bekendmaking, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, geschiedt hetzij in de Staatscourant, hetzij op een andere wijze die door Onze Minister is aangegeven in de mededeling, bedoeld in het eerste lid.

B

Artikel 4, tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Onze Minister stelt eenieder in de gelegenheid om gedurende vier weken zijn zienswijze in te brengen over een ontwerp van de regels, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdelen a en b, en een ontwerp van het besluit, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel c.

  • 2. Indien de ontwerpen niet worden geplaatst in de Staatscourant, deelt Onze Minister in de Staatscourant mede op welke wijze inzage in de ontwerpen kan worden verkregen.

D

In artikel 6, derde lid, vervalt: op grond van artikel 3.3, vijfde lid, van de wet nader.

E

Artikel 6, vierde lid, vervalt.

F

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g van het tweede lid wordt de puntkomma vervangen door een punt.

2. Onderdeel h van het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In het geval van een vergelijkende toets hebben de in het eerste lid bedoelde regels in elk geval betrekking op de criteria waarmee de kwaliteit van de aanvraag of de kwaliteit van de aanvrager wordt bepaald.

4. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. In het geval van een vergelijkende toets houdt Onze Minister bij het opstellen van de criteria rekening met de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de wet.

G

De artikelen 16, 17 en 21 komen te luiden:

Artikel 16

  • 1. De aan een vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen kunnen slechts betrekking hebben op:

    a. het doelmatig gebruik van de toegewezen frequentieruimte;

    b. de aard van de radiozendapparaten en de daarbij behorende antenne-inrichtingen alsmede het vermogen waarmee mag worden uitgezonden;

    c. bescheiden die de vergunninghouder ter beschikking moet houden;

    d. verplichtingen die voortvloeien uit de toezeggingen die de vergunninghouder in het kader van de vergelijkende toets heeft gedaan, ook indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7;

    e. het veroorzaken van belemmeringen in het etherverkeer en in radiozend- of ontvangapparaten door het gewenste signaal van een radiozendapparaat;

    f. het waarborgen van de in artikel 6, derde lid, bedoelde belangen;

    g. de diensten die moeten worden aangeboden, het soort elektronisch communicatienetwerk dat moet worden aangeboden of de technologie die moet worden gebruikt;

    h. de naleving van relevante internationale overeenkomsten aangaande het gebruik van frequentieruimte.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde voorschriften en beperkingen kunnen onder meer betrekking hebben op de termijn waarop en het geografisch gebied waarbinnen de in het eerste lid, onderdeel g, bedoelde diensten moeten worden aangeboden.

Artikel 17

Onze Minister kan een vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen gedurende de looptijd van de vergunning slechts wijzigen:

a. op verzoek van de vergunninghouder;

b. indien de naleving van een internationale overeenkomst aangaande het gebruik van frequentieruimte dit vordert;

c. in de gevallen bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de wet, en

d. indien door het gebruik van de vergunning belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer of in radiozend- of ontvangapparaten.

Artikel 21

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder de inwerkingtredingsdatum: de datum waarop het Besluit van 8 maart 2005, houdende enkele technische wijzigingen van het Frequentiebesluit en het Besluit beveiliging gegevens aftappen telecommunicatie, alsmede een wijziging van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken teneinde het regime van medegebruik uit te breiden tot aanbieders van antenne-opstelpunten die bestemd zijn voor omroep in werking treedt.

  • 2. Dit besluit, zoals dat luidde voor de inwerkingtredingsdatum, blijft, met uitzondering van artikel 19, van toepassing op:

    a. vergunningen die zijn verleend voor de inwerkingtredingsdatum;

    b. veiling- of vergelijkende toetsprocedures die zijn aangevangen voor de inwerkingtredingsdatum, en

    c. vergunningen die op of na de inwerkingtredingsdatum zijn verleend door middel van een veiling- of vergelijkende toetsprocedure die is aangevangen voor de inwerkingtredingsdatum.

  • 3. Artikel 17 is van toepassing op de in het eerste lid bedoelde vergunningen.

H

De artikelen 19 en 22 vervallen.

ARTIKEL II

Artikel 5 van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken komt te luiden:

Artikel 5

Een aanbieder van antenne-opstelpunten welke bestemd zijn om de elektronische communicatienetwerken, bedoeld in artikel 3.11, vierde lid, van de wet, te ondersteunen, voldoet aan redelijke verzoeken tot medegebruik van die opstelpunten. Het tweede en derde lid van artikel 3.11 van de wet en de paragrafen 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Het Besluit beveiliging gegevens aftappen telecommunicatie wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 4, tweede lid, eerste volzin, vervalt de zinsnede: in andere gevallen dan in het belang van de veiligheid van de staat.

2. Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL IV

Het Besluit van 23 januari 1996, houdende een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de artikelen 40b en 41 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt ingetrokken.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 maart 2005

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de tweeëntwintigste maart 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN DEEL

1. Doel en aanleiding

Het Frequentiebesluit is in de afgelopen jaren vijf maal gewijzigd. Ook hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet, waarop het Frequentiebesluit is gebaseerd, is vaak gewijzigd.

Als gevolg van die wijzigingen is een aantal onduidelijkheden ontstaan. Daarnaast is in de uitvoeringspraktijk gebleken dat een aantal beperkte wijzigingen gewenst is. Om die redenen is het wenselijk om het Frequentiebesluit te wijzigen. Daarbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het Frequentiebesluit te verduidelijken in het licht van richtlijn nr. 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 108) (Machtigingsrichtlijn).

Op 15 juli 2004 is het advies van de commissie Frequentiebeleid over de toekomst van het frequentiebeleid aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken 2004/05, 24 095, nr. 172). De commissie doet een groot aantal aanbevelingen om tot verbeteringen in het frequentiebeleid te komen en adviseert de Minister van Economische Zaken een nieuwe Nota Frequentiebeleid te maken. Het kabinet heeft de aanbeveling om een nieuwe Nota Frequentiebeleid te maken overgenomen. Het kabinet streeft ernaar om de nieuwe nota in de zomer van 2005 aan te bieden aan de Tweede Kamer. In die nieuwe nota zal onder meer ingegaan worden op de aanbevelingen van de commissie. Dit besluit wijkt niet af van het advies van de commissie.

In het artikelsgewijs deel worden de verschillende wijzigingen van het Frequentiebesluit toegelicht.

Dit besluit wijzigt naast het Frequentiebesluit, ook het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken en het Besluit beveiliging gegevens aftappen telecommunicatie.

Het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken wordt mede gewijzigd naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Economische Zaken ad interim om de bestaande toegangsregeling te moderniseren (Kamerstukken 2004/05, 24 095 en 29 800, nr. 176, p. 3). Het besluit beveiliging gegevens aftappen telecommunicatie wordt gewijzigd om getrapte inwerkingtreding mogelijk te maken. In de artikelsgewijze toelichting worden beide wijzigingen nader toegelicht.

2. Administratieve lasten

De in dit besluit vervatte regels brengen geen wijziging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich mee.

3. Consultatie

Een ontwerp van artikel I van dit besluit is geplaatst op de website van het Ministerie van Economische Zaken (www.ez.nl). Van deze plaatsing is mededeling gedaan in de Staatscourant. Binnen de gestelde termijn van vier weken zijn er géén opmerkingen over het ontwerp gemaakt.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A

De procedure van verlening van een vergunning voor frequentieruimte die schaars is, vangt aan met een mededeling van de Minister van Economische Zaken. Dit is geregeld in artikel 3, eerste lid, van het Frequentiebesluit. In die mededeling maakt de Minister van Economische Zaken het tijdstip van aanvang van de procedure van verlening bekend, alsmede door middel van welke procedure de verlening van de vergunning zal plaatsvinden.

In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat er bij marktpartijen een grotere behoefte aan informatie bestaat dan die krachtens het oude derde lid moest worden opgenomen in de mededeling. De grotere behoefte heeft er in de uitvoeringspraktijk toe geleid dat in de mededeling meer informatie, zoals bijvoorbeeld de vergunningsduur, werd opgenomen. Ook werden de ontwerp-vergunningen gelijktijdig met de mededeling gepubliceerd. Met de onderhavige wijziging is de uitvoeringspraktijk in het Frequentiebesluit vastgelegd.

Daarnaast is in het derde lid geregeld dat de relevante ministeriële regelingen uiterlijk zeven dagen nadat de bekendmaking is gepubliceerd, worden bekendgemaakt. Hieronder valt ook de (eventuele) ministeriële regeling waarmee het financieel instrument wordt ingezet (artikel 3.3a van de wet). In een vroeg stadium is dan duidelijk hoe de uitgifteprocedure zal verlopen en welke regels zullen gelden. Ook sluit deze wijziging goed aan bij de doelstelling van de Machtigingsrichtlijn om de uitgifte van gebruikersrechten te vergemakkelijken.

Van belang is dat tot op heden voor elke veiling of vergelijkende toets specifieke regels worden opgesteld die alleen voor die veiling of vergelijkende toets gelden. Dit besluit staat het ook toe dat er een kaderregeling wordt opgesteld waarin regels worden gesteld die voor alle of bepaalde veilingen of vergelijkende toetsen gelden. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een regeling waarin de minimum entree-eisen als bedoeld in artikel 6 worden vastgelegd.

Niet alleen de ministeriële regelingen moeten binnen zeven dagen bekend worden gemaakt, maar ook de vergunningen (en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen) zoals ze na de veiling of vergelijkende toets worden uitgegeven. De regels en de ontwerp-beschikking zullen in beginsel op dezelfde dag worden bekendgemaakt. Daardoor wordt ervoor gezorgd dat een geïnteresseerde op één moment alle relevante stukken tot zijn of haar beschikking heeft.

Bij het vorenstaande past wel een kanttekening. Niet alle voorschriften en beperkingen kunnen reeds worden vastgesteld voorafgaand aan de veiling of de vergelijkende toets, vandaar de toevoeging «voor zover mogelijk» in artikel 3, onderdeel c. Zo kan bij een vergelijkende toets niet in alle opzichten worden aangegeven onder welke voorschriften en beperkingen een vergunning zal worden verleend. Een deel van de voorschriften en beperkingen is namelijk afhankelijk van de toezeggingen die de aanvrager tijdens de vergelijkende toets doet. Voorschriften en beperkingen die zijn gebaseerd op artikel 16, eerste lid, onderdeel d, zijn derhalve uitgezonderd van de bekendmakingsplicht, bedoeld in dit onderdeel. Ook kunnen bepaalde (frequentie)technische voorschriften pas worden vastgesteld na de verdeling, omdat ze kunnen verschillen naargelang de uitkomst van de veiling of de vergelijkende toets. Zo kan het uit het oogpunt van doelmatig gebruik van frequentieruimte uitmaken of twee vergunningen in een hand komen of niet. In het laatste geval is het nodig om andere (frequentie)technische voorschriften op te leggen.

In artikel 3, derde lid, is bepaald dat de Minister van Economische Zaken, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, de vergunning bekendmaakt zoals die zal worden verleend. Ook is bepaald dat de aan de vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen, voor zover dit redelijkerwijze mogelijk is zullen worden bekendgemaakt. In dit lid is bewust gekozen voor het begrip bekendmaken, omdat het hier een voor bezwaar een beroep vatbaar besluit betreft. Dit blijkt uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 18 juli 2001, zaaknummer: AWB 00/910, 00/913, 00/924 en 00/925, punt 5, ad. 2.

Voor de toelichting op punt 2 van dit onderdeel verwijs ik naar de toelichting op onderdeel D.

Punt 3 van dit onderdeel regelt dat de inhoud van de vergunning, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, wordt bekendgemaakt in hetzij de Staatscourant, hetzij op een andere wijze zoals door de Minister van Economische Zaken aangegeven. Gelet op de omvang en gedetailleerdheid van de vergunning ligt plaatsing op een elektronisch toegankelijk medium (een website) voor de hand. Dit geschiedt reeds in de uitvoeringspraktijk en past in het bredere streven naar een elektronisch toegankelijke overheid.

Artikel I, onderdelen B en E

Op grond van artikel 4, tweede lid, moet een ondernemingsplan worden opgesteld door de aanvrager, indien de te vergunnen frequentieruimte bestemd is voor het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten en de verlening van de vergunning geschiedt door middel van een vergelijkende toets. Daarnaast was in artikel 6, vierde lid, van het Frequentiebesluit geregeld dat bij een vergelijkende toets altijd entree-eisen moeten worden gesteld inzake de kennis en ervaring van de aanvrager en de technische middelen waarover hij moet beschikken. In dit besluit komen beide verplichtingen te vervallen. De reden hiervoor is dat door de introductie van het financieel bod bij vergelijkende toetsen, de verschillen tussen beide verdelingsinstrumenten kleiner zijn geworden, zodat niet langer op voorhand vaststaat dat bij elke vergelijkende toets (als entree-eis) getoetst moet worden op de kennis en ervaring van de aanvrager, de technische middelen waarover hij beschikt of de kwaliteit van het ondernemingsplan. Vanaf nu af aan zal dit per toets afzonderlijk worden bepaald.

Artikel I, onderdeel C

In het reeds vermelde advies van de commissie Frequentiebeleid over de toekomst van het frequentiebeleid doet de commissie de aanbeveling om een concept van de ministeriële regeling, waarin de procedure van veiling of vergelijkende toets is geregeld, te consulteren. Daarnaast valt uit artikel 7 van de Machtigingsrichtlijn af te leiden dat de lidstaat alle partijen de mogelijkheid moet bieden om zich uit te spreken over eventuele beperkingen van het aantal vergunningen. Om dit ook structureel en transparant in het besluitvormingsproces te verankeren, is bepaald dat de Minister van Economische Zaken een ontwerp van de relevante beschikkingen en een ontwerp van de relevante ministeriële regelingen ter consultatie bekendmaakt, zodat marktpartijen en consumenten over de gehele procedure advies kunnen uitbrengen. Hierbij passen twee kanttekeningen.

1. Allereerst zullen voorschriften en beperkingen die pas kunnen worden vastgesteld na de uitkomst van de uitgifteprocedure, niet hoeven te worden geconsulteerd. Dit is immers niet mogelijk.

2. Daarnaast geldt, gelet op de Machtigingsrichtlijn, de consultatieplicht uitsluitend voor die elementen van de uitgifteprocedure en de vergunningen, die van belang zijn voor de belanghebbende partijen met inbegrip van gebruikers en consumenten (artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Machtigingsrichtlijn). Dit zijn bijvoorbeeld een eventuele nadere bestemming van de frequenties waarvoor vergunningen worden uitgegeven, het aantal vergunningen, de frequentieruimte per vergunning, de keuze van het verdeelinstrument en de voorschriften en beperkingen die aan een vergunning worden verbonden. Voor zover invulling van deze elementen nog niet mogelijk is omdat dat afhangt van de uitkomst van de procedure (kanttekening 1 hierboven), zal in het te consulteren document worden aangegeven dàt ze worden ingevuld maar de wijze waarop staat nog open.

Bij de toepassing van artikel 5 juncto artikel 3, derde lid, van het Frequentiebesluit moet dus steeds worden bezien of het betrokken element van de ontwerp-vergunning of ontwerp-regeling voor belanghebbende partijen al dan niet van belang is. Voor hen niet-essentiële elementen – die dus ook niet geconsulteerd behoeven te worden – van de eisen aan de aanvraag zijn bijvoorbeeld vormvoorschriften, adressering, tijdstippen, wie als gemachtigde kan worden aangemerkt enz. Wel essentieel daarentegen zijn de eisen die aan de inhoud van de aanvraag worden gesteld, bijvoorbeeld een technisch en commercieel plan voor zoveel jaar.

In de praktijk zullen de te consulteren ontwerpen dus diverse pro memorie-punten bevatten. Ten dele omdat deze punten nog niet ingevuld kúnnen worden, ten dele omdat het geen voor partijen van belang zijnde elementen zijn, die dus ook niet geconsulteerd behoeven te worden.

De Minister van Economische Zaken zal de ontwerpen van de vergunning en de ministeriële regeling(en), met inachtneming van bovengenoemde kanttekeningen, bekendmaken op een website, in de Staatscourant of op een andere wijze. Het voornemen bestaat om de ontwerpen te plaatsen op de website van het ministerie, hetgeen past binnen het kabinetsbeleid (Kamerstukken II 29 279, nr. 16, p. 10). Eenieder kan binnen vier weken na publicatie van de ontwerpen zijn zienswijze schriftelijk of per e-mail doen toekomen aan het ministerie. De periode van vier weken moet worden gezien als concretisering van de «redelijke termijn» die de artikelen 7 en 14 van de Machtigingsrichtlijn voorschrijven. In bijzondere omstandigheden kan de termijn langer dan vier weken worden gesteld. Bijvoorbeeld als deze medio december zou starten en er begin januari een calamiteit plaatsvindt als bijvoorbeeld een dagenlange computerstoring. Normaal gesproken echter zal de termijn van vier weken een redelijke zijn, en deze dus ook worden gehanteerd.

In artikel 5 was geregeld dat de Minister van Economische Zaken een aanvraagdocument opstelt waarin een overzicht wordt gegeven van de relevante (ministeriële) regels. Nu een concept van de ministeriële regelingen wordt geconsulteerd en de (definitieve) regelingen snel worden bekendgemaakt is het niet meer nodig om voor te schrijven dat een aanvraagdocument moet worden opgesteld. Uiteraard kan er op ad hoc basis wel voor gekozen worden om additionele informatie beschikbaar te stellen die voor (potentiële) aanvragers van belang is.

Artikel I, onderdeel D

In artikel 6, derde lid, is geregeld dat entree-eisen kunnen worden gesteld ter waarborging van, kort gezegd, mediapolitieke belangen.

Op grond van het oude derde lid konden deze mediapolitieke eisen alleen worden opgelegd, indien de frequentieruimte krachtens artikel 3.3, vijfde lid, van de wet nader is bestemd voor commerciële omroep. Echter, frequentieruimte kan niet alleen krachtens artikel 3.3, vijfde lid, van de wet bestemd worden voor commerciële omroep, maar ook krachtens artikel 3.1 van de wet. Met de onderhavige wijziging is zeker gesteld dat het derde lid ook van toepassing is indien frequentieruimte in het Nationaal Frequentieplan is bestemd voor commerciële omroep.

Artikel I, onderdeel F

In het tweede lid, onderdeel h, van artikel 8 was geregeld dat de regeling over de inrichting van de veiling regels moest bevatten omtrent de aanwijzing van een veilingmeester en de bevoegdheden waarover deze beschikt. De verplichting om deze regels te stellen vervalt, omdat dit een te gedetailleerde instructie aan de lagere regelgever wordt geacht. Dat belet niet dat in voorkomend geval, als dat nuttig en nodig is, die regels worden gesteld in de veilingregeling op grond van het eerste lid van artikel 8 van het Frequentiebesluit.

De wijziging van het vijfde lid heeft tot doel om zeker te stellen dat bij het vaststellen van de selectiecriteria, artikel 7, derde lid, tweede volzin, van de Machtigingsrichtlijn in acht wordt genomen. In die volzin is bepaald dat bij het opstellen van de selectiecriteria rekening moet worden gehouden met de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 8 van de Kaderrichtlijn (2002/21/EG). Artikel 8 van de Kaderrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 1.3, eerste lid, van de wet.

Artikel I, onderdeel G

Krachtens artikel 17, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, konden alleen verplichtingen worden opgelegd indien de frequentieruimte bestemd is voor het aanbieden voor openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten. Het oude artikel 17 sloot niet goed meer aan bij de praktijk, omdat vaak in de bestemming niet is aangegeven of een openbaar of besloten netwerk of dienst moet worden aangeboden. Ook sloot het oude artikel 17 niet goed aan bij de Machtigingsrichtlijn, omdat die richtlijn géén onderscheid maakt tussen vergunningen die gebruikt worden voor openbare elektronisch communicatienetwerken en niet-openbare elektronische communicatienetwerken (zie artikel 6 van de Machtigingsrichtlijn). Om bovenstaande redenen is besloten om de oude artikelen 16 en 17 van het Frequentiebesluit samen te voegen tot één artikel (artikel 16). Onder het nieuwe artikel 16 is niet langer relevant of de frequentieruimte is bestemd voor openbare of niet-openbare dienstverlening.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de opsomming van voorschriften en beperkingen die maximaal kunnen worden opgelegd aan vergunninghouders nog beter te laten aansluiten bij de Machtigingsrichtlijn (zie de bijlage, onderdeel B, bij de Machtigingsrichtlijn).

Over de aanhef van artikel 16 – dat in dit opzicht niet is gewijzigd – het volgende. De aanhef spreekt en sprak over de voorschriften en beperkingen die «slechts», dat is: uitsluitend, aan een vergunning kunnen worden verbonden. Voor alle duidelijkheid geldt dit uiteraard onverlet overige voorschriften die rechtstreeks op basis van de wet kunnen worden gesteld. Te noemen valt bijvoorbeeld de geldingsduur van een vergunning, geregeld in artikel 3.3, elfde lid, van de Telecommunicatiewet.

Onderstaand worden de onderdelen van artikel 16 toegelicht die nieuw zijn.

De diensten die moeten worden aangeboden, het soort elektronisch communicatienetwerk dat moet worden aangeboden of de technologie die moet worden gebruikt (eerste lid, onderdeel g)

Onderdeel g komt (deels) in de plaats van artikel 17, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit. In de eerste plaats kan krachtens dit onderdeel voorgeschreven worden welk soort (elektronische) (communicatie)dienst of -netwerk moet worden aangeboden door de vergunninghouder. Dit onderdeel dient in samenhang te worden gezien met het frequentieplan, bedoeld in artikel 3.1, van de Telecommunicatiewet. In het frequentieplan is de bestemming aangegeven waarvoor de vergunning moet worden gebruikt. Dit onderdeel biedt de grondslag om die bestemming verder uit te werken. In de tweede plaats kan voorgeschreven worden welke (technische) normen de vergunninghouder in acht moet nemen. Normen worden veelal op Europees of mondiaal niveau vastgesteld. Het voornemen bestaat dan ook om alleen (technische) normen voor te schrijven, indien hierover op internationaal niveau overeenstemming bestaat.

De naleving van internationale overeenkomsten aangaande het gebruik van frequentieruimte (eerste lid, onderdeel h)

Deze voorschriften kunnen in de regel ook onder een andere categorie van artikel 16, eerste lid, vallen, zoals het «doelmatig gebruik van de toegewezen frequentieruimte» (onderdeel a) of «de aard van de radiozendapparaten en de daarbij behorende antenne-inrichtingen» (onderdeel b). Er is dus een grote overlap. Niettemin is deze categorie toegevoegd om redenen van juridische transparantie, namelijk strikte implementatie van de bijlage, onderdeel B, van de Machtigingsrichtlijn: daarin wordt deze categorie expliciet en apart genoemd. In de praktijk zal de bepaling als vangnet kunnen dienen. Bij internationale overeenkomsten valt niet alleen te denken aan de Internationale Telecommunicatie Unie en de EU, maar ook aan overeenkomsten met de buurlanden over bijvoorbeeld gebruik van frequentieruimte in de grensgebieden.

Artikel 17 regelt limitatief in welke gevallen een (verleende) vergunning kan worden gewijzigd. Dit artikel strekt tot vervanging van artikel 19, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit. Het oude artikel 19 stond in hoofdstuk 4 met het opschrift «Gebruik van frequentieruimte zonder dat daarvoor een vergunning is vereist», hetgeen een onlogische plaats is voor een dergelijk artikel. Daarnaast is het oude onderdeel d van artikel 19 komen te vervallen. In dit artikel werd doelmatig gebruik van het frequentiespectrum als reden genoemd om een vergunning te kunnen wijzigen. Dit onderdeel was overbodig, omdat een vergunning krachtens onderdeel b (oud) kan worden gewijzigd, indien een van de gevallen, bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de wet zich voordoet. Een van die gevallen is doelmatig gebruik van het frequentiespectrum. Tot slot is in onderdeel c geregeld dat een vergunning kan worden gewijzigd, indien de naleving van een internationale overeenkomst aangaande het gebruik van frequentieruimte dit vordert. De wijziging hangt samen met het nieuwe onderdeel h van artikel 16, eerste lid.

Artikel 21 regelt dat het Frequentiebesluit, zoals dat luidde, van toepassing blijft op bestaande vergunningen, ook als deze na inwerkingtreding van dit besluit worden verlengd. Ook blijft het oude Frequentiebesluit gelden voor veilingen of vergelijkende toetsen die voor de inwerkingtredingsdatum van dit besluit zijn aangevangen. Dit laatste geldt ook voor de vergunningen die in het kader van die veiling of toets zullen worden uitgegeven.

Op het bovenstaande is één uitzondering. Artikel 19, zoals dat luidde, blijft niet gelden voor oude vergunning. In dit artikel was geregeld in welke gevallen een bestaande vergunning kon worden gewijzigd. Abusievelijk was in dat artikel niet geregeld dat een vergunning kan worden gewijzigd, indien een internationale overeenkomst hiertoe noopt. Dit is de reden waarom niet het oude artikel 19 van toepassing blijft, maar artikel 17 dat in de plaats komt van artikel 19. Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat op de vergunningen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, zowel het oude artikel 17 als het nieuwe artikel 17 van toepassing zijn.

Artikel II

Op 1 januari 2005 is Nozema N.V. gesplitst in een mastenbedrijf dat uitsluitend hoge masten aanbiedt (Nederlandse Opstelpunten voor Ethercommunicatie (NOVEC) B.V., hierna te noemen NOVEC) en een dienstenbedrijf dat een omroepzendernetwerk aanbiedt en daarnaast ook beschikt over lage opstelpunten (Nozema Services NV). Deze splitsing heeft ook gevolgen voor het regime van medegebruik van antenne-opstelpunten, zoals neergelegd in het vierde lid van artikel 3.11 van de wet.

Dit regime geldt thans voor de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het verspreiden van radio- en televisieprogramma’s en aanbieders van omroepzendernetwerken die in opdracht van de vergunninghouder uitzenden. Aanbieders – zoals NOVEC – die alleen antenne-opstelpunten aanbieden zijn geen aanbieders van omroepzendernetwerken (elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma’s), maar aanbieders van bijbehorende faciliteiten (zie artikel 1.1, onderdeel j van de wet). Een (onbedoeld) gevolg van de splitsing is derhalve dat op NOVEC niet de verplichting rust om te voldoen aan redelijk verzoeken tot medegebruik. Het onderhavige artikel strekt ertoe om dit ongedaan te maken en aanbieders van antenne-opstelpunten die bestemd zijn voor omroep onder het regime van medegebruik te brengen. Binnen afzienbare tijd zal aan de Tweede Kamer een wetsvoorstel worden aangeboden waarin voorgesteld wordt om artikel 3.11, vierde lid, in lijn met dit besluit te wijzigen. Wanneer dat wetsvoorstel tot wet is verheven, kan artikel 5 van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken komen te vervallen.

Een (omroep)programma mag alleen via de ether worden uitgezonden, indien de Minister van Economische Zaken hiervoor krachtens artikel 3.3 van de wet een vergunning heeft gegeven. Dergelijke vergunningen worden, de publieke omroep uitgezonderd, verdeeld door middel van een vergelijkende toets of veiling. Vanuit onder meer het belang van doelmatig gebruik van frequentieruimte is het belangrijk dat de vergunninghouder zijn vergunning zo spoedig mogelijk na uitgifte in gebruik kan nemen.

In de praktijk betekent dit dat de aanvrager van de vergunning of de netwerkaanbieder waarmee hij een contract heeft, reeds voor de uitgifte van de vergunning een toegangsovereenkomst moet sluiten met de aanbieder of een gebruiker van antenne-opstelpunten om snel na de uitgifte te kunnen uitzenden. Het ligt in de rede dat de aanvrager van de vergunning of degene die in zijn opdracht wil gaan uitzenden, in zijn verzoek tot medegebruik aangeeft dat hij alleen van de desbetreffende opstelpunten gebruik wenst te maken, indien de aanvrager de door hem aangevraagde vergunning verkrijgt van de Minister van Economische Zaken. Met andere woorden: de aanvrager van de vergunning of degene die in zijn opdracht wenst uit te zenden, doet een voorwaardelijk verzoek tot medegebruik. Dergelijke voorwaardelijke verzoeken vallen binnen de reikwijdte van artikel 5 van het Besluit medegebruik omroepzendernetwerken, en moeten derhalve gehonoreerd worden indien zij redelijk zijn1.

Bijzondere aandacht verdient nog de afloop van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte. Op het moment dat een vergunning afloopt, is niet zeker wie de nieuwe vergunninghouder wordt en wie de aanbieder wordt die namens hem zal gaan uitzenden. Immers, vergunningen voor (commerciële) omroep worden verdeeld door middel van een vergelijkende toets of een veiling, zodat niet op voorhand vaststaat wie de vergunning zal verwerven en wie namens de vergunninghouder zal gaan uitzenden. In die situatie dat een vergunninghouder in een vergelijkende toets of veiling «zijn» vergunning niet behoudt, krijgt een ander de vergunning en is het mogelijk dat een andere aanbieder het (omroep)-programma zal gaan uitzenden. De oude aanbieder die namens de oude vergunninghouder uitzond, zal vaak de ruimte die hij op het antenne-opstelpunt gebruikte niet meer nodig hebben. Aanbieders van omroepzendernetwerken kunnen hierop anticiperen door in hun (voorwaardelijk) verzoek tot medegebruik aan te geven dat zij gebruik wensen te maken van de ruimte die vrijkomt, indien de vergunninghouder waarmee zij een contract gesloten hebben de vergelijkende toets of veiling wint. In theorie is het dus mogelijk dat meerdere aanbieders een voorwaardelijk verzoek tot medegebruik doen voor dezelfde capaciteit op het antenne-opstelpunt. Aangezien een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte maar aan één partij kan worden toegekend, zal slechts één voorwaardelijk verzoek tot medegebruik uiteindelijk gehonoreerd kunnen worden door de aanbieder van antenne-opstelpunten.

Eventuele geschillen tussen aanbieders over (voorwaardelijk) medegebruik van antenne-opstelpunten, kunnen door het college krachtens artikel 12.2, eerste lid, van de wet worden beslecht.

Tot slot wijs ik erop dat de verplichting van medegebruik geldt voor alle aanbieders van antenne-opstelpunten. Dit betekent onder meer dat ondernemingen die hun antenne-opstelpunten alleen voor eigen bedrijfsdoeleinden gebruiken, ook aanbieders zijn in de zin van artikel 5.

Artikel III

Het Besluit beveiliging gegevens aftappen telecommunicatie is niet in werking getreden. De reden hiervoor is de volgende. In artikel 4, eerste lid, van genoemd besluit is bepaald dat bij de uitvoering van taplasten (13.2 Telecommunicatiewet) of verstrekking van informatie aan de bevoegde autoriteiten (13.4 Telecommunicatiewet) in het kader van de veiligheid van de staat, alleen personen bij de uitvoering mogen worden betrokken die een vertrouwensfunctie vervullen. De desbetreffende functies worden als vertrouwensfunctie aangewezen door de Minister van Economische Zaken in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (artikel 3, eerste lid, Wet veiligheidsonderzoeken). Bij de uitvoering is gebleken dat het aanwijzen van de vertrouwensfuncties meer inspanning vergt dan gepland. Nu de vertrouwensfuncties nog niet zijn aangewezen door de Minister van Economische Zaken, kan de AIVD niet met het veiligheidsonderzoek aanvangen.

Het gevolg hiervan is dat aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten, artikel 4, eerste lid, van het Besluit beveiliging gegevens aftappen telecommunicatie niet in acht kunnen nemen.

Artikel III van dit besluit maakt het mogelijk om het Besluit beveiliging gegevens aftappen telecommunicatie getrapt in werking te laten treden. Aangezien de artikelen 1 tot en met 3 en 4, tweede lid, tot en met 9 niet afhankelijk zijn van het aanwijzen van vertrouwensfuncties, kunnen deze artikelen gelijk in werking treden. Om marktpartijen enige tijd te geven om zich voor te bereiden, is gekozen voor de inwerkingtredingsdatum van 1 juni 2005. Artikel 4, eerste lid, zal op een later tijdstip in werking treden. Al naar gelang de vorderingen die met het aanwijzen van vertrouwensfuncties en het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken worden gemaakt, zal in overleg met de AIVD worden bezien op welk moment ook artikel 4, eerste lid, van het besluit in werking kan treden.

Tot slot wijs ik erop dat in artikel 4, tweede lid, de zinsnede «in andere gevallen dan in het belang van de veiligheid van de staat» is komen te vervallen. Gevolg van deze wijziging is dat – zolang artikel 4, eerste lid, nog niet in werking is getreden – ook personen die bij de uitvoering van taplasten zijn betrokken in het belang van de veiligheid van de staat, moeten beschikken over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Artikel IV

Het Besluit ONP-geschillenbeslechting2 strekte tot vervanging van het Besluit van 23 januari 1996, houdende een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de artikelen 40b en 41 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen. Bij de totstandkoming van het Besluit ONP-geschillenbeslechting is verzuimd het oude Besluit van 23 januari 1996 in te trekken. Met artikel IV van dit besluit geschiedt de intrekking van het Besluit van 23 januari 1996 alsnog.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 april 2005, nr. 70.

XNoot
1

In de praktijk zullen ook om andere redenen voorwaardelijke toegangsovereenkomsten gesloten worden. Zo is het mogelijk dat de houder van de vergunning, bijvoorbeeld halverwege de looptijd van zijn vergunning, een aanbesteding houdt voor het uitzenden van zijn programma. Om een goed aanbod te kunnen doen, zullen aanbieders van omroepzendernetwerken ook hier een voorwaardelijke toegangsovereenkomst moeten sluiten.

XNoot
2

Het Besluit ONP-geschillenbeslechting is ingetrokken bij Besluit van 7 mei 2004, houdende wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met aanpassingen aan de Telecommunicatiewet, Stb. 2004, 206.

Naar boven