Besluit van 4 maart 2005 tot wijziging van het besluit van 19 november 1990, houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale ombudsman (Stb. 581) en van het besluit van 31 maart 1993, houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden (Stb. 219) in verband met de ordening en modernisering van voorzieningen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 januari 2005, 2004-0000049915, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op artikel 7 en artikel 9, vierde lid, van de Wet Nationale ombudsman en op artikel 2, eerste, derde en vierde lid en artikel 4a, eerste, derde en vierde lid van de wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 387);

De Raad van State gehoord (advies van 3 februari 2005, nr. W04.05.0013/l);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 februari 2005, nr. 2005-0000015441;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het besluit van 19 november 1990, houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale ombudsman (Stb. 581) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt na «een vergoeding van verplaatsingskosten» ingevoegd: , een vergoeding voor kosten van telecommunicatievoorzieningen.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman ontvangen een maandelijkse vergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen. De maandelijkse vergoeding bedraagt met ingang van 1 januari 2005:

    a. voor de Nationale ombudsman € 608,– en

    b. voor de substituut-ombudsman € 506,–.

  • 2. De Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman ontvangen een maandelijkse vergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen. De maandelijkse vergoeding bedraagt:

    a. voor de Nationale ombudsman voor het jaar 2001: € 544,–, 2002: € 562,–, voor het jaar 2003: € 577,– en voor het jaar 2004: € 587,–;

    b. voor de substituut-ombudsman voor het jaar 2001: € 454,–, voor het jaar 2002: € 470,–, voor het jaar 2003: € 483,– en voor het jaar 2004: € 491,–.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

De in artikel 2, eerste lid, genoemde bedragen worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar, daartoe aanleiding geeft.

D

Na artikel 3 wordt het volgende artikel toegevoegd:

Artikel 4

De Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman ontvangen een vergoeding voor de door hen gemaakte kosten van voorzieningen die niet voor hun eigen rekening komen en die aantoonbaar door hen zijn aangewend voor de vervulling van hun ambt.

ARTIKEL II

Het besluit van 31 maart 1993, houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden (Stb. 219) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. De vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State ontvangen een maandelijkse kostenvergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen. De maandelijkse vergoeding bedraagt met ingang van 1 januari 2005:

    a. voor de vice-president € 608,– en

    b. voor de staatsraden € 506,–.

    c. voor de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State: een zodanig deel van het bedrag, bedoeld in onderdeel b, als overeenkomt met de vastgestelde omvang van de te vervullen taak.

  • 2. De vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State ontvangen een maandelijkse kostenvergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen. De maandelijkse vergoeding bedraagt:

    a. voor de vice-president voor het jaar 2001: € 544,–, voor het jaar 2002: € 562,–, voor het jaar 2003: € 577,– en voor het jaar 2004: € 587,–;

    b. voor de staatsraden voor het jaar 2001: € 454,–, voor het jaar 2002: € 470,–, voor het jaar 2003: € 483,– en voor het jaar 2004: € 491,–;

    c. voor de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State: een zodanig deel van het bedrag, bedoeld in onderdeel b, als overeenkomt met de vastgestelde omvang van de te vervullen taak.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer ontvangen een maandelijkse vergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt verbonden zijn en die voor eigen rekening komen. Deze maandelijkse vergoeding bedraagt met ingang van 1 januari 2005:

    a. voor de president van de Algemene Rekenkamer € 608,– en

    b. voor de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer € 506,–.

  • 2. De president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer ontvangen een maandelijkse vergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt verbonden zijn en die voor eigen rekening komen. Deze maandelijkse vergoeding bedraagt:

    a. voor de president voor het jaar 2001: € 544,–, voor het jaar 2002: € 562,–, voor het jaar 2003: € 577,– en voor het jaar 2004: € 587,–;

    b. voor de overige leden in gewone dienst voor het jaar 2001: € 454,–, voor het jaar 2002: € 470,–, voor het jaar 2003: € 483,– en voor het jaar 2004: € 491,–.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

De in de artikelen 1, eerste lid, en 2, eerste lid, genoemde bedragen worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar, daartoe aanleiding geeft.

D

Na artikel 3 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 3a

De vice-president van de Raad van State, de staatsraden, de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer ontvangen een vergoeding voor de door hen gemaakte kosten van voorzieningen die niet voor hun eigen rekening komen en die aantoonbaar door hen zijn aangewend voor de vervulling van hun ambt.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen I, onderdeel C, en artikel II, onderdeel C, die in werking treden met ingang van 1 januari 2006.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, onder 2 en artikel II, onderdelen A, onder 2 en B, onder 2, werken terug tot en met 1 januari 2001.

  • 3. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 maart 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de tweeëntwintigste maart 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt tot wijziging van de rechtspositiebesluiten van de Nationale ombudsman respectievelijk de Raad van State en de Algemene Rekenkamer. Deze wijziging vindt plaats in het bredere kader van de invoering van een voorzieningenstelsel voor ambtsdragers in het openbaar bestuur. Achtergrond hiervan is zowel stroomlijning van de voorzieningen voor de diverse ambtsdragers als de wijzigingen van het belastingstelsel in 2001 (zie Kamerstukken II 1999-2000, 27 238, nr. 1) en de fiscale aanpassingen in 2002 en 2004.

Voor de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman, de vice-president van de Raad van State en de staatsraden alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer zijn weinig aanpassingen nodig. De stroomlijning van de voorzieningen is met name daarin gelegen dat nu ook voor de Nationale ombudsman een vergoeding voor het gebruik van telecommunicatievoorzieningen mogelijk wordt. Het besluit omvat daarnaast een brutering van de vaste maandelijkse kostenvergoedingen. Tevens wordt nu een algemene grondslag voor het vergoeden van gemaakte functionele kosten gegeven.

Artikelsgewijs

Artikel I (Nationale ombudsman)

Onderdeel A

In artikel 1 van het besluit van 19 november 1990, houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale ombudsman (Stb. 581) is vermeld welke vergoedingen de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman ontvangen, op de voet van de bepalingen die voor de ambtenaren in de sector Rijk gelden. Hierbij ontbrak nog een vergoeding voor kosten van telecommunicatievoorzieningen. Een dergelijke vergoeding (aangeduid als «een vergoeding van telefoonkosten») is wel voor de Raad van State en de Algemene Rekenkamer geregeld, namelijk in de wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer. Het onderhavige besluit brengt een uniformering tot stand door de regeling die voor ambtenaren in de sector Rijk geldt ook van toepassing te doen zijn op de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman.

De regeling voor ambtenaren in de sector Rijk is thans als volgt. Het besluit van 22 september 1977, houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden (Stb. 527) is ingetrokken bij besluit van 25 april 2002, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001-2002 (Stb. 216). Door de sterke uitbreiding van de beschikbaarheid van telecommunicatieapparatuur is een herijking van de regeling noodzakelijk. Voorts is door een herziening van het belastingstelsel het niet meer mogelijk de ambtenaar zonder meer een onbelaste vergoeding van abonnementskosten te verstrekken. Indien het noodzakelijk is dat een ambtenaar buiten zijn normale werktijden en werkplek voor dienstdoeleinden de beschikking heeft over communicatieapparatuur, dan wordt deze door de dienst verstrekt. Indien een ambtenaar in incidentele gevallen de privé-aansluiting voor dienstdoeleinden moet gebruiken, kan hem een vergoeding van de gesprekkosten worden verleend op basis van artikel 69, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Het begrip telecommunicatieapparatuur omvat in het hedendaagse digitale tijdperk meer dan uitsluitend een vaste telefoonaansluiting; ook zaken als een mobiele telefoon, een fax en een computer met internetaansluiting kunnen hieronder worden begrepen.

Onderdelen B en C

Ingevolge artikel 2 van het besluit van 19 november 1990 ontvangen de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman een vaste maandelijkse vergoeding. Deze vergoeding is bedoeld voor de kosten die de betrokken ambtsdragers hebben gemaakt en die voor eigen rekening komen. Het gaat hier om voorzieningen die een sterk privé-aspect hebben, maar die gezien het met de persoon van de Nationale ombudsman of de substituut-ombudsman samenhangende karakter van de functievervulling mede aan die functievervulling ten dienste staan. Onder deze noemer vallen bijvoorbeeld de huur en aanschaf van extra kleding, miniaturen van onderscheidingen, attributen (bijvoorbeeld een vulpen of een aktetas) en uitgaven voor persoonlijke verzorging.

Artikel I, onderdeel B, strekt ertoe de bedragen van de vaste maandelijkse kostenvergoeding te bruteren. Ingevolge het nieuwe belastingstelsel kunnen deze bedragen namelijk niet meer onbelast worden verstrekt. Artikel I, onderdeel B, het genoemde onder het eerste lid, ziet op de maandelijkse vergoeding met ingang van 1 januari 2005. Deze bedragen worden, indien de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar, daartoe aanleiding geeft, geïndexeerd. Er is gekozen om de maandelijkse kostenvergoeding van de ambtsdragers van de betreffende Hoge Colleges van Staat aan te laten sluiten op de maandelijkse kostenvergoeding voor de Ministers en Staatssecretarissen (Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen, Staatsblad 2002, 369). In de genoemde bedragen is voor het jaar 2005 de consumentenprijsindex reeds opgenomen.

Artikel I, onderdeel B, het genoemde onder het tweede lid, ziet op de maandelijkse kostenvergoeding voor de jaren 2001 tot en met 2004. Deze bedragen zijn geïndexeerd middels de index materiële overheidsconsumptie. Deze bedragen zijn met terugwerkende kracht gebruteerd.

De aanpassing voor de jaren 2006 en daarna zal plaatsvinden door middel van een ministeriële regeling (onderdeel C). Aangezien de consumentenprijsindex de meest gangbare maatstaf voor inflatie is, is wat betreft de aanpassing van de maandelijkse kostenvergoedingen voor deze index gekozen. Daarbij is aangesloten bij recente regelgeving met betrekking tot vergoeding voor ambtsdragers in het openbaar bestuur, te weten het besluit van 16 juli 2001 tot wijziging van rechtspositiebesluiten ten aanzien van gemeente- en provinciebestuurders (Stb. 367), de wet van 20 december 2001 tot wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer alsmede een regeling voor diverse politieke ambtsdragers met betrekking tot geheven Waz-premie (aanpassing onkostenvergoedingen en compensatie Waz-premie) (Stb. 704) en het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen.

Onderdeel D

Artikel 4 bevat een algemene grondslag voor het vergoeden van kosten. Het dient hierbij te gaan om kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die niet voor eigen rekening komen. Als tegemoetkoming in deze kosten wordt immers een vaste maandelijkse vergoeding in de zin van artikel 2 verstrekt. In incidentele gevallen kunnen kosten van voorzieningen, welke door de Nationale ombudsman of de substituut-ombudsman zelf zijn gemaakt en die niet voor eigen rekening komen in de zin zoals vermeld in de toelichting bij de onderdelen B en C, worden vergoed.

Artikel II (Raad van State en Algemene Rekenkamer)

Onderdelen A, B en C

Evenals voor de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman worden voor de vice-president van de Raad van State, de staatsraden, de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer de maandelijkse kostenvergoedingen gebruteerd. De kostenvergoedingen zijn neergelegd in de artikelen 1 en 2 van het besluit van 31 maart 1993, houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden. Het hierboven vermelde in de toelichting op artikel I, onderdelen B en C, is van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel D

Voor de vice-president van de Raad van State, de staatsraden, de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer is in artikel 3a een algemene grondslag voor het vergoeden van kosten opgenomen. Het in de toelichting bij artikel I, onderdeel D, vermelde is hierop van overeenkomstige toepassing.

Artikel III (inwerkingtreding)

Omdat de belastbaarheid van vaste kostenvergoedingen per 1 januari 2001 is ingegaan, is voor de brutering van deze bedragen een terugwerkende kracht opgenomen tot en met de genoemde datum. De overige elementen van dit besluit werken terug tot en met 1 januari 2002, met dien verstande dat artikel I, onderdeel C, en artikel II, onderdeel C, in werking treden met ingang van 1 januari 2006.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven