Besluit van 28 februari 2005 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet extern klachtrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 februari 2005, 2005-0000020705, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Gelet op artikel X van de Wet extern klachtrecht;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig Artikel

De Wet extern klachtrecht treedt in werking met ingang van 15 maart 2005, met uitzondering van de hierna vermelde artikelen en onderdelen van artikelen, die in werking treden met ingang van 1 januari 2006:

a. Artikel II, onderdelen B, C en D;

b. De artikelen III tot en met VIA;

c. Artikel VIII;

d. Artikel IX, tweede lid.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 februari 2005

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de achtste maart 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

De onderdelen van de Wet extern klachtrecht die met ingang van 15 maart 2005 in werking treden zijn de toevoeging van een titel 9.2 aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over klachtbehandeling door een ombudsman en de daarmee direct verband houdende wijzigingen in de Awb en in de Wet Nationale ombudsman. Tevens treedt met ingang van dezelfde datum een aantal kleinere wijzigingen in de Wet Nationale ombudsman in werking en worden verwijzingen naar hoofdstuk 9 van de Awb in een groot aantal andere wetten aangepast.

De in de Wet extern klachtrecht opgenomen wijzigingen van de Gemeentewet (artikel III), de Provinciewet (artikel IV), de Waterschapswet (artikel V), de Wet gemeenschappelijke regelingen (artikel VI) en de Wet algemene regels herindeling (artikel VIA), alsmede de daarbij behorende wijzigingen van de Wet Nationale ombudsman (artikel II, onderdelen B, C en D), het daarbij behorende overgangsrecht (artikel IX, tweede lid) en de evaluatieverplichting (artikel VIII) treden in werking met ingang van 1 januari 2006.

Dit betekent dat de gemeenten, waterschappen, provincies, en gemeenschappelijke regelingen die na 1 januari 2006 niet of niet meer onder de Nationale ombudsman willen ressorteren, tot die datum de tijd hebben om besluiten en verordeningen inzake eigen of gezamenlijke ombudslieden of ombudscommissies vast te stellen op basis van de nieuwe bepalingen van Gemeentewet, Provinciewet, Waterschapswet of Wet gemeenschappelijke regelingen, welke besluiten dan tegelijk met de betrokken onderdelen van de Wet extern klachtrecht (1 januari 2006) in werking kunnen treden.

Gelet op het nieuwe artikel 9:17 Awb, zijn de bepalingen van titel 9.2 Awb eveneens met ingang van 1 januari 2006 van toepassing op de ombudslieden en ombudscommissies die krachtens de nieuwe bepalingen van de Gemeentewet, Provinciewet, Waterschapswet of Wet gemeenschappelijke regelingen zijn ingesteld. Met ingang van 15 maart 2005 is titel 9.2 Awb reeds van toepassing op de behandeling van klachten door de Nationale ombudsman, behalve op de voor die datum ingediende klachten, waarop het oude recht van toepassing blijft krachtens het overgangsrecht in artikel X, eerste lid, van de wet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven