Besluit van 8 maart 2004 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de invoering van de mogelijkheid tot verlofsparen voor de sector Rechterlijke Macht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 10 december 2003, nr. 5259058/03/6;

Gelet op artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 16 januari 2004, nr. W03.03.0521/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 1 maart 2004 nr. 5268934/04/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren1 wordt na artikel 38p een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38q

  • 1. De rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een volledige of gedeeltelijke taak en de rechterlijke ambtenaren in opleiding kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid tot verlofsparen.

  • 2. Onze Minister stelt regels ten aanzien van verlofsparen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2004.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 maart 2004

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zestiende maart 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Op 3 december 2001 is in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht (SORM) tussen de Minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2001–2002 sector Rechterlijke Macht gesloten (hierna: het Akkoord 2001–2002). Dit besluit strekt tot uitvoering van onderdeel 4 van het Akkoord 2001–2002, te weten het onderdeel modernisering van het personeelsbeleid. Met het oog hierop wordt in dit besluit de grondslag voor het recht op verlofsparen opgenomen in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) en wordt een grondslag gecreëerd voor het stellen van regels ten aanzien van verlofsparen.

De aan dit besluit verbonden kosten worden opgevangen binnen de voor de sector Rechterlijke Macht beschikbare arbeidsvoorwaardengelden.

Het besluit is ter consultatie aangeboden aan de Hoge Raad, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. Zij hadden geen opmerkingen naar aanleiding van het besluit.

Over de inhoud van dit besluit is in het SORM van 3 juli 2003 de in artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bedoelde overeenstemming bereikt.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

In artikel I wordt de grondslag voor het recht op verlofsparen gecreëerd. In artikel 38q Brra wordt bepaald dat rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding aanspraak kunnen maken op de mogelijkheid tot verlofsparen. Op grond van het tweede lid van artikel 38q van het Brra worden regels gesteld ten aanzien van verlofsparen. Bij de voorbereiding van dit besluit is de mogelijkheid van de invoering van een eigen regeling voor de sector Rechterlijke Macht aan de orde geweest. Om redenen van efficiëntie is er echter voor gekozen om de bepalingen die van toepassing zijn op het rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing te verklaren op de rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding. Bij de gerechten en parketten zijn niet alleen rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding werkzaam, maar ook niet-rechterlijke ambtenaren, die vallen onder de sector Rijk. Wanneer een eigen regeling voor de sector Rechterlijke Macht tot stand zou worden gebracht, zou dit betekenen dat er twee verschillende regelingen voor twee verschillende groepen personeel gelden. Een dergelijk systeem brengt in de praktijk extra bestuurslasten met zich mee voor de uitvoerende instanties, de personeelsafdelingen en het management. Bovendien zal het verwachte voordeel van twee verschillende regelingen minimaal zijn, aangezien de fiscale kaders die gelden op grond van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 vast staan en identiek zijn voor de rechterlijke ambtenaren en de niet-rechterlijke ambtenaren. Alles afwegende is er daarom voor gekozen om de Verlofspaarregeling rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Op grond van artikel 38q, tweede lid van het Brra zal bij ministeriële regeling de op artikel 34g van het ARAR gebaseerde Verlofspaarregeling rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.

In de Verlofspaarregeling rijkspersoneel worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

• De regeling biedt een voorziening in geld;

• De bronnen die aangewend kunnen worden voor het verlofsparen zijn: het salaris, de vergoeding voor meer te werken uren, de aanspraak op vakantiegeld en de aanspraak op afkoop van vakantie-uren;

• Per jaar mag maximaal 10% van het salaris worden gespaard;

• De aaneengesloten periode waarover verlof kan worden opgenomen, bedraagt minimaal twee maanden en maximaal een jaar;

• Over het tijdstip waarop en de periode waarover het gespaarde verlof wordt opgenomen worden vooraf afspraken gemaakt.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de Verlofspaarregeling rijkspersoneel (Stcrt. 25 maart 2003, nr. 59).

In de op basis van artikel 38q vast te stellen ministeriële regeling zullen noodzakelijke aanpassingen op de Verlofspaarregeling rijkspersoneel worden doorgevoerd. Zo zullen enkele bepalingen, die specifiek van toepassing zijn op burgerlijke ambtenaren, uitgezonderd worden van overeenkomstige toepassing. Hiervoor worden vervolgens enkele specifiek op de rechterlijke macht van toepassing zijnde begrippen in de plaats gesteld. Ook zal de overeenkomstige toepassing van artikel 3.4.1. van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel worden uitgesloten. Ingevolge dit artikel heeft de ambtenaar die na het bereiken van de 62-jarige leeftijd gedurende langere tijd verlof opneemt, recht op een bonus in tijd ter grootte van 25% van de uren die hij aan spaarverlof heeft opgenomen. Dit is een uitvloeisel van de CAO-afspraak in de sector Rijk. In de sector Rechterlijke Macht is een dergelijke regeling echter niet overeengekomen. Gelet hierop kan deze voorziening niet gelden voor de rechterlijke ambtenaren.

Ingevolge artikel 5 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en artikel 4 van de Beroepswet is het bepaalde bij of krachtens de Wrra van overeenkomstige toepassing op de met rechtspraak belaste leden van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep. Derhalve kunnen deze leden overeenkomstig de bepalingen die gelden voor rechterlijke ambtenaren gebruikmaken van de mogelijkheid tot verlofsparen.

Artikel II

In het SORM van 3 juli 2003 is besloten om niet aan te sluiten bij de datum van inwerkingtreding (1 januari 2003) van de Verlofsspaarregeling voor de sector Rijk, maar om praktische redenen tot de invoering van de mogelijkheid tot verlofsparen voor de sector Rechterlijke Macht over te gaan met ingang van 1 januari 2004. Met het oog hierop is in artikel II terugwerkende kracht verleend aan het besluit tot en met 1 januari 2004.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1994, 212, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 november 2003, Stb. 460.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 april 2004, nr. 70.

Naar boven