Besluit van 7 februari 2004 tot wijziging van het Besluit kostenverhaal energie in verband met doorberekening van kosten op basis van werkelijk gemaakte kosten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 17 december 2003, nr. WJZ 3074033;

Gelet op artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64 van de Gaswet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 januari 2004, nr. W10.03.0529/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 3 februari 2004, nr. WJZ 4005031;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit kostenverhaal energie1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In het eerste lid van artikel 3 wordt de zinsnede «60% van de kosten die voor de dienst zijn verbonden aan de uitoefening van haar taken op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet wordt gedekt door de ontvangsten die voortvloeien uit deze bedragen en de bedragen, bedoeld in artikel 2» vervangen door: daarmee de kosten die voor de dienst zijn verbonden aan de uitvoering van de desbetreffende taken en de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheden worden gedekt.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister stelt vóór 15 april van ieder jaar de bedragen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, vast op basis van de werkelijk gemaakte kosten in het voorgaande jaar.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

C

In artikel 5, eerste lid, wordt «artikel 4, vierde lid» vervangen door: artikel 4, derde lid.

D

Artikel 6 vervalt.

E

Artikel 7 vervalt.

ARTIKEL II

Met betrekking tot het jaar 2002 vindt verrekening plaats met de in het jaar 2004 in rekening te brengen bedragen, overeenkomstig artikel 7 van het Besluit kostenverhaal energie, zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 februari 2004

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de vierde maart 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het huidige Besluit kostenverhaal energie is de volgende wijze van kostendoorberekening voorzien. Ten aanzien van de activiteiten verbonden aan de taken bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64, eerste lid, van de Gaswet, die in beginsel een éénmalig karakter hebben, geldt dat de vergoeding de kosten dekt die verbonden zijn aan de desbetreffende werkzaamheden (artikel 2). Voor de uitvoering van de taken en bevoegdheden aangeduid in het tweede lid van die artikelen, welke activiteiten feitelijk vooral worden verricht door de Dienst uitvoering en toezicht energie (de dienst), geldt dat de vergoedingen zodanig worden berekend dat de opbrengsten hiervan, tezamen met de opbrengsten van artikel 2, 60 procent van de kosten van de dienst dekken (artikel 3, eerste lid).

Uit een inventarisatie van werkzaamheden van de dienst in 1999 en 2000 voor de uitvoering van de Elektriciteitswet 1998 bleek dat de kosten van de dienst voor 60 procent voortvloeiden uit werkzaamheden die kunnen worden doorberekend. De kosten die worden gemaakt in het kader van het (repressieve) toezicht worden aangemerkt als handhavingskosten die voor rekening van de overheid blijven en worden derhalve niet doorberekend aan de sector. Uit een calculatie van de bijkomende werkzaamheden voor de uitvoering van de Gaswet bleek, dat het aandeel van de door te berekenen kosten niet aanmerkelijk zou wijzigen. Daarom werd het totaal van de in rekening te brengen kosten destijds gehandhaafd op 60 procent van de kosten van de dienst.

Inmiddels heeft de dienst de administratie zodanig aangepast dat daaruit afzonderlijk de kosten van uitvoeringswerkzaamheden, de bestede en door middel van sluitende tijdschrijving vastgestelde arbeidstijd, de materiële kosten en de overige kosten kunnen worden afgelezen. Als gevolg hiervan is de beperking tot 60 procent van de kosten van de dienst niet langer noodzakelijk. De werkelijke kosten voor uitvoeringswerkzaamheden kunnen nu immers aan afzonderlijke, doorberekenbare werkzaamheden worden toebedeeld.

Het tijdstip waarop de kosten worden vastgesteld is uitgesteld ten opzichte van het oorspronkelijke besluit. Het tijdstip is zodanig gekozen, dat op dat moment de werkelijke kosten van het jaar waarover de kosten worden doorberekend bekend zijn. Dit betekent dat doorberekening plaatsvindt aan het begin van het jaar volgend op het jaar waarop de kosten betrekking hebben. Doorberekening vindt dus achteraf plaats. Voor het jaar 2003 heeft dit tot gevolg dat de kosten van dat jaar eerst begin 2004 worden vastgesteld en doorberekend. In 2003 worden dus geen rekeningen verstuurd.

De kosten over het jaar 2002 zijn bij wijze van voorschot doorberekend volgens de oude systematiek. Zonodig vindt ingevolge het overgangsrecht van artikel II in 2004 verrekening plaats.

In het verleden werden de doorberekenbare kosten aan de hand van een inventarisatie van de begrote werkzaamheden bepaald. Met de gewijzigde methode kunnen door middel van tijdschrijving de door te berekenen kosten per afzonderlijk wetsartikel nauwkeurig worden bepaald. In de nieuwe systematiek is het verantwoord om de werkelijk gemaakte kosten volledig door te berekenen. Volledige doorberekening van kosten is in overeenstemming met de uitgangspunten in het rapport «Maat houden» (Kamerstukken II 1995/96, 24 036, nr. 22). De wijze waarop deze nieuwe systematiek doorwerkt in de praktijk zal worden uitgewerkt in een ministeriële regeling krachtens artikel 4 van het besluit.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

De kosten die voor de dienst zijn verbonden aan de uitoefening van haar expliciet genoemde taken op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet worden in rekening gebracht; het gaat om vergoeding van kosten, bedoeld in artikel 85, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en in artikel 64, tweede lid, van de Gaswet (laatstelijk aangevuld bij de Wet tot wijziging van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, Stb. 2003, 316).

Artikel I, onderdeel B

Als gevolg van deze wijziging van artikel 4 worden de kosten doorberekend op het moment waarop de werkelijke kosten over de periode waarop deze betrekking hebben bekend zijn.

Omdat de kosten achteraf worden doorberekend over het voorafgaande jaar, kan het tweede lid van artikel 4 vervallen.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 6 kan vervallen, omdat als gevolg van de wijziging van artikel 4 de doorberekenbare kosten niet meer vooraf, aan de hand van de begrote werkzaamheden, maar achteraf, op basis van de werkelijk gemaakte kosten, worden bepaald.

Artikel I, onderdeel E

Deze wijziging is het rechtstreeks gevolg van de wijziging in artikel 3, eerste lid, van het besluit.

Artikel II

In 2002 zijn de kosten voor dat jaar bij wijze van voorschot in rekening gebracht volgens de oude systematiek. Vaststelling van de definitief in rekening te brengen bedragen vindt nog plaats volgens de oude systematiek (het thans vervallen artikel 7 van het besluit), waarbij zonodig verrekening plaatsvindt met de (overeenkomstig de gewijzigde systematiek vastgestelde) in 2004 in rekening te brengen bedragen.

Artikel III

Dit besluit zal bij koninklijk besluit in werking treden na afloop van de voorhangprocedure, voorzien in artikel 81, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Stb. 2001, 338, gewijzigd bij besluit van 1 juli 2003, Stb. 291.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven