Besluit van 10 december 2004, houdende vaststelling van de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor 2005

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 27 oktober 2004, Directie Algemene Sociale en Economische Aangelegenheden, nr. ASEA/LIV/04/70713;

Gelet op artikel 14, vijfde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

De Raad van State gehoord (advies van 18 november 2004, nr. W12.04.0514/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 december 2004, Directie Algemene Sociale en Economische Aangelegenheden, nr. ASEA/LIV/04/81820;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Met ingang van 1 januari 2005 en 1 juli 2005 worden de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag onderscheidenlijk als volgt vastgesteld:

a. € 1264,80

b. €  291,90

c. €   58,38

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 december 2004

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Uitgegeven de negenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Per 1 januari 2005 dienen de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) opnieuw te worden vastgesteld.

Bepalend voor de vaststelling van de hoogte van deze bedragen is het volgende. Op 14 oktober 2003 hebben het kabinet en de sociale partners overleg gevoerd.1 Tijdens dit overleg is overeenstemming bereikt over de wijze waarop de koppeling in deze kabinetsperiode wordt uitgevoerd. Afgesproken is dat voor het jaar 2004 en 2005 ontkoppeling zal plaatsvinden op basis van de wettelijke afwijkingsgronden zoals genoemd in art.14, vijfde lid, van de WML. Voor het jaar 2004 heeft deze ontkoppeling zijn beslag gekregen in het besluit ter vaststelling van de wettelijk minimumloonbedragen per 1 januari 2004 en 1 juli 2004.2 De Stichting van de Arbeid heeft in haar verklaring van 18 november 2003 aangegeven dat zij slechts onder de voorwaarde van overeenstemming over het gehele stelsel ten behoeve van VUT/prepensioen en levensloop bereid is om voor het jaar 2005 een tot nul naderende contractloonstijging aan CAO-partijen te adviseren. Uit de brieven van 3 en 19 mei, en 25 juni jl. over de stand van zaken m.b.t. de genoemde onderhandelingen en het daarin uitmondende Voorjaarsoverleg blijkt dat het niet gelukt is deze overeenstemming te bereiken.3 Tijdens het Najaarsoverleg van 5 november is het wel gelukt om een akkoord te sluiten tussen sociale partners en het kabinet. In dit akkoord zijn echter geen nieuwe afspraken gemaakt over de koppeling van lonen en uitkeringen.

Gegeven deze uitkomsten van het Voorjaars- en Najaarsoverleg rest het kabinet geen andere mogelijkheid dan haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. Het kabinet blijft onverkort van mening dat vergaande loonmatiging – de zogenoemde nullijn – van essentieel belang is voor het verdere economische herstel van de Nederlandse economie. Uitgangspunt van artikel 14, vijfde lid, van de WML is het delen in de algemene welvaartsontwikkeling en daarmee het volgen van de contractloonmutatie. Daarnaast bestaat het streven naar een zodanige economische ontwikkeling dat een structurele inkomensverbeterende toepassing van de koppeling mogelijk blijft. Van deze hoofdregel mag wettelijk worden afgeweken «... naar gelang sprake is van een bovenmatige loonontwikkeling zodanig dat hiervan schade voor de werkgelegenheid kan worden verwacht dan wel van een zodanige volume-ontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen dat daardoor een betekenende premie- of belastingdrukverhoging noodzakelijk is.»

De zorgwekkende verdubbeling van de werkloosheid in de afgelopen drie jaar en de nog immer dalende werkgelegenheid en stijgende ontslagaanvragen zijn voor het kabinet reden om van de genoemde wettelijke afwijkingsmogelijkheden gebruik te maken. Voor 2005 wordt wederom een stijging van de werkloosheid verwacht tot een niveau van 7% van de beroepsbevolking. Om die reden heeft het kabinet ingezet op loonmatiging.

Loonmatiging is vanuit economisch perspectief gewenst vanwege het beslag van de lonen op het nationale inkomen en de daaruit volgende ruimte voor winsten waaruit investeringen kunnen worden gefinancierd. Dit beslag komt tot uitdrukking in de arbeidsinkomensquote (AIQ). De AIQ is, in lijn met de verslechterde externe concurrentiepositie in de afgelopen jaren gestaag toegenomen, tot 86,9 procent in 2003. Een dergelijk hoge AIQ vertaalt zich onherroepelijk in een toename van de werkloosheid.

De inzet op loonmatiging is in lijn met de economische ontwikkelingen, maar kan niet verhelpen dat de AIQ slechts langzaam afneemt. Het zal de nodige tijd vergen voordat de gunstige doorwerking van een gematigde loonontwikkeling zich vertaalt in herstel van winstgevendheid van Nederlandse bedrijven. De ontwikkeling van werkgelegenheid en werkloosheid, in samenhang met de verslechterde concurrentiepositie en de afgenomen winstgevendheid, maken een nullijn voor de contractloonstijging noodzakelijk

Ten aanzien van loonmatiging heeft de overheid een duidelijke voorbeeldfunctie te vervullen. Conform de afspraak uit het Najaarsakkoord blijft uiterste terughoudendheid geboden. Voor de collectieve sector en de uitkeringsgerechtigden in 2005 dan ook de nullijn het uitgangspunt. Aangezien de wettelijke berekeningssystematiek zou leiden tot enige stijging (op grond van reeds gesloten contracten alsmede overloopeffecten) is het voor de realisatie van de gekozen nullijn noodzakelijk om van deze systematiek af te zien, met inachtneming van de wettelijke afwijkingsgronden.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bedragen in artikel 8, eerste lid, onder a, b en c van genoemde wet niet verhoogd worden ten opzichte van het niveau per 1 juli 2004. Voor de periode 1 januari tot en met 31 december 2005 worden deze bedragen vastgesteld op onderscheidenlijk € 1264,80, € 291,90 en € 58,38.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

Zie de brief van 24 oktober 2004 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitkomsten van het Najaarsoverleg, Kamerstuk TK 2003–2004, 29 200 XV, nr. 7.

XNoot
2

Zie de brief van 11 november 2003 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de vaststelling van de minimumloonbedragen voor het jaar 2004, Kamerstuk TK 2003–2004, 29 289, nr. 1.

XNoot
3

Zie de brieven van 3 en 19 mei, en 25 juni jl. van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitkomsten van het Voorjaarsoverleg, Kamerstuk TK 2003–2004, 29 208, nr. 99, Tweede Kamer, en Kamerstuk 2003–2004, 29 200 XV, nr. 78 en nr. 97.

Naar boven